Toneel, film, krant en cartoons
Van en voor de boekenplank
hoekc
DL
VADÈRlANIXSF
GESCHIEDEN
Vragen over aardappelland
voor landarbeiders
lv
DONDERDAG 26 FEBRUARI 1959 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
VAN „PREMIÈRE" TOT „MALLEMOLEN"
Hugo Claus over
John Osborne
ONDER DE toepasselijke titel
„Première"' verscheen er bij de
uitgeverij Van Loghum Slate
rus te Arphem een aan het to
neel gewijd boekwerkje, dat in
een bijzonder aantrekkelijke
vorm werd gegoten. Na een pro
loog van schouwburgdirecteur
Johan Bendien komen er in de
ze „première" namelijk zes fi
guren aan bod, die allemaal ter
zake deskundig zijn. Zo schrijft
de talentvolle jonge auteur Hu-
go Claus over het métier van to
neelschrijver en hij doet dat op
een beetje een kwajongensach
tige, maar niettemin uiterst in
telligente manier en hij neemt
geen blad voor de mond
„...maar tenslotte was „Look
back in Anger" (van Osborne)
voor mij toch maar het gewone
flensje waarin iemand (uit „an
ger" ongetwijfeld) een paar pe-
perbollen had gebakken". Aldus
Claus. Over Osborne.
Dramaturg Karl Guttmann belijdt bij
na hartstochtelijk zijn liefde voor het
toneel; schrijft over het kopen van
stukken, over die stukken zelf en het
spelen er van „Maar de tekst, de
38.|£br.uari 7«naart
test in de ruimte, dat is toch altijd
weer begin en einde van het theater"
Han Bentz van den Berg belicht
indringend het werk van de regisseur;
Wim Vesseur doet een „doekje" open
over het ontwerpen van décors en
kostuums en Coen Flink is als acteur
aan het woord. De criticus, in casu B.
Stroman, heeft zoals gewoonlijk het
laatste woord en zo worden dan in
„Première", dat uitgegeven werd in
samenwerking met de stichting Ne.
derlands Theatercentrum, vele toneel
facetten boeiend en vakkundig belicht.
De fraaie foto's zijn van Maria Aus
tria.
Tweemaal film
Tweemaal film; om te beginnen de
pocket „50 jaar bioscoop-fauteuil"
door de criticus L. J. Jordaan, uitge
geven bij J. M. Meulenhof in Amster
dam. Een halve eeuw is geen kleinig
heid, maar daar is de auteur niet voor
terug geschrokken. Hij is er in zijn
fauteuil eens goed voor gaan zitten
en het resultaat was een brokje ge
schiedschrijving over de ontwikke
ling van de film, zonder dat hier
zoals de schrijver zelf opmerkt
sprake is van een historisch overzicht.
Het is een boeiend en vaak anekdo
tisch geschreven verhaül over de film
en dat daarin heel de ontwikkeling er
van toch duidelijk naar voren komt,
wel dat kon men van een verwoed
filmliefhebber als Jordaan moeilijk
anders verwachten.
In de serie „Dutch art today" van
„Contact" uit Amsterdam ver
scheen in het Engels (en nader
hand ook in het Nederlands) van
Charles Boost een fraai en met ve
le foto's verlucht werkje, waarin de
auteur op even beknopte als be
kwame wijze meer in het bijzonder
de huidige stand van zaken op het
gebied van de film in Nederland
onder de loep neemt. Een korte te
rugblik werd evenwel niet ver
zuimd, zodat hier, zij het dus in be- i
knopte vorm, toch wel van een
overzicht sprake is.
neel" is Yrrah zowel speels als maca
ber.
De krant. Zijdelings evenwel, want
het gaat om de „Encyclopedie voor
de krantelezer", zoals C. J. J.
Wiedhaup die samenstelde en zo.
als die verscheen in Meolenhoffs
serie instructieve pockets. Begrip
pen en uitdrukkingen uit de kran
tetaai, van A. A. (voor Anonieme
Alcoholisten) tot en met „Zwijger-
Erijs, Willem deworden er in
)egelicht. Een nuttig naslag
werkje.
Ook zijdelings verband houdend met de
krantenwereld is de viermaal per jaar
onder de titel „Mallenmolen" verschij
nende perdiodieke verzameling van
hedendaagse humor, onder redactie
van de journalist A. Duif uitgegeven
bij Andries Blitz in Laren. De ons toe
gezonden aflevering (nummer tien)
munt nu niet direct uit door geestige
bijdragen. Het is allemaal nogal grove
humor, zo in het genre van lach-of-ilc-
schiet en dat geldt dan zowel de ver
haaltjes als de cartoons en de limme-
ricks. Hij is alleen maar mal, die mo
len. Men wordt er een beetje draaierig
van.
Krant en cartoons
„Krant en cartoons", maar omdat de
krant er in feite maar zijdelings aan
te pas komt, eerst maar de cartoons
en wel van Yrrah, die een aantal van
zijn geesteskinderen-met-grote-voe.
ten door de N.V. De Arbeiderspers in
Amsterdam liet bundelen in een boek
je, getiteld „Yrrahtioneel". Adriaan
Morriën schreef er een voorwoord bij
en hij noemt de tekenaar, die zich ach
ter het pseudoniem Yrrah verbergt,
een jonge Hollandse meester van het
cartoon. Daar kunnen we het regel
recht mee eens zijn, maar ook met de
ipmerking, dat Yrrah cynisch en
meedogenloos kan zijn. En dan krijgt
zijn getekende humor vaak een ma
caber kantje, dat naar onze smaak
„net niet leuk meer is". In „Yrrahtio-
Waarom koopt
wie welk boek
(Van een speciale
verslaggever).
Hoe komt het dat soms een
boek, dat in de pers en
voor de radio uitstekende
recensies krijgt, het „niet
doet?" En andersom? En
waarom bijvoorbeeld is er al
sinds 1958 plotseling zo'n te
ruggang in de belangstelling
voor vertaalde buitenlandse
romans, dat een uitgever ze
met geen paard de deur uit
krijgt, ook al was hij nog zo
blij met zijn nieuwe boek
Niemand kan het zeggen. Zelfs
uitgevers en boekhandelaren
tasten in het duister. Op het
ogenblik wordt daarom een
enquête voorbereid waarmee
men antwoord wil krijgen op
de vraag: waarom koopt men
een bepaald boek? Zo willen
de uitgevers proberen na te
gaan welke rol de inrichting
van een boekhandel, de étala
ges, de prospectussen, de be
sprekingen in de krant en voor
de radio, de reclame e.d. spe
len bij de verkoop van een boek.
Zij verwachten er interessante
gegevens van. s
ÉIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIN
Nieuwe deeltjes in „Kleine
kunst-encyclopedie"
In de „Kleine Kunst-Encyclopaedie",
een In Nederland door L. J. C. Bou
cher, Den Haag, uitgegeven vertaling
van oorspronkelijk in Parijs versche
nen werkjes, zijn de deeltjes 13 tot en
met 16 uitgekomen. Zoals bekend, be
vatten deze boekjes een beknopte,
maar door deskundigen opgestelde
tekst en voorts een vijftiental repro-
dukties in klein formaat.
Ze betreffen meestal een bepaalde pe
riode uit of een onderdeel van een
kunstenaarsoeuvre. Zo worden in deze
deeltjes resp. behandeld landschappen
van Cézanne (door John Rewald),
lin-Rouge (door Edouard Julien) en
het werk van Braque uit de periode
1906 tot 1920. Voor de vertaling in
het Nederlands zorgde H. Veersema.
fyMen schiep verzen bij de vleet. Von
del teas een groot poëet; Hij
schreef over ieder ding en kwam
op de Muiderkring. Deze werd door
Hooft gesticht: die schreef menig
fraai gedicht; Breero schiep zijn
boerenklachten; Huygens maakte
pennevrachten. Alles was gedrukt
te krijgen: Vader Cats kon ook
niet zwijgen. Sinds men zo op rijm
kan praten kunnen wij het ook niet
laten en wij maken geen geheimen
van dees' ulevellen-rijmen".
Ziedaar een citaat uit DE vrolijke
VADERLANDSE GESCHIEDE
NIS, „gemaakt, in fraaie vorm,
door Bertus Aafjes en Piet Worm"
en in twee boeken vol plaatjes in
kleuren met tekst in schrijfletters
uitgegeven door J. M. Meulenhoff
en Van Holkema Warendorf te
Amsterdam.
Wie van de eerste geestige strofen
kennis neemt, vraagt zich af of de
ze ongedwongen rïjmstijl valt toe
te passen op de tragische gebeur
tenissen in het jongste verleden,
maar dan blijkt dat de samenstel
lers in de desbetreffende gedeelten
in het algemeen behoedzaam te
werk zijn gegaan. En daar is de
vaderlandse geschiedenis dan ook
niet „vrolijk" verteld.
Ongetwijfeld zijn Aafjes en Worm
erin geslaagd, om de historie
weer te geven op een manier
waaraan alle „dorheid" ont
breekt. Spelenderwijs doen de
jonge lezers vele wetenswaardig
heden op; in het eerste deel
„Van de Batavieren tot de Gou
den Eeuw"; en in het tweede deel
„Van de Gouden Eeuw tot nu".
In de epiloog staat deze wijze les:
„Wat baat het of je 't wit of zwart
wit wijzigen aan anderen; je
kunt slechts in je eigen hart het
wereldbeeld veranderen".
En in een eerder couplet: „Steeds is
op aard de eenheid zoek. De een
zegt „Het is prachtig" wanneer hij
bladert in dit boek; en de ander:
,,'t Is omslachtig".
Het is te verwachten, dat velen zich
zullen scharen bij de eerste cate
gorie (van degenen die het „prach
tig" vinden).
„Triomf over de tijd", een
boeiend boek
„Triomf over de tijd", aldus luidt de
Nederlandse titel van C. W. Ceram's
boeiende relaas „Marching of archeo-
logny". Hans Edinga vertaalde het
en uitgeverij W. Gaale, Den Haag
gaf het een kloek gewaad. Zo ont
stond een boek, dat men met respect
ter hand neemt: tot in de puntjes
verzorgd, typografisch zorgvuldig be
keken, met fraaie illustraties en ten
slotte een vlot leesbare, verantwoor
de tekst.
Hier is een schrijver aan het woord,
die in de eerste plaats alleen maar
schrijver wil zijn en geen pretentie
heeft ten aanzien van vakmanschap
op archeologisch gebied. Maar deze
Ceram is een gewetensvol schrijver,
zodat men niet bang behoeft te zijn
voor blunders. Hij heeft zich langdu
rig doen voorlichten over het on
derwerp zijner keuze, zich jarenlang
met grote ernst in deze stof verdiept.
Meer dan tien jaren werkte hij aan
de totstandkoming van dit voor de
geïnteresseerde leek zo belangwek
kende book. En men mag vertaler en
uitgever prijzen voor hun initiatief
dit werk ook in het Nederlandse taal
gebied te doen verschijnen.
„Triomf over de tijd" is verdeeld in
vijf stukken, die zich slechts met de
grote lijn bezighouden. Enkele on
derwerpen: Pompei en Herculaneum,
de grote Schiemann, Kreta, de sfinx,
piramiden. Babel, Mexico, de rollen
van de Dode Zee, kortom te veel om
op te noemen.
Wie dit fraai uitgevoerde werk op
neemt om te lezen (en te kijken) zal
tot het einde van het boek geboeid
blijven.
(Van redactiewege bekort)
Naar aanleiding van het ingezonden
stuk van de heer L. J. Boone te Rit-
them wil ik het volgende opmerken:
Het blijkt altijd weer moeilijk het op
vergaderingen gesprokene juist weer
te geven. Als de heer Schlingcmann
opmerkt, dat zijn woorden onvolledig
zijn weergegeven, dan kan ik mij
daarmee verenigen. Gezien echter de
strekking van hetgeen hij wél heeft
gezegd, meen ik te mogen opmerken,
dat hierin niet volledig tot uitdruk.
Icing komt, wat aan de invoering van
de werkclassificatie in de landbouw is
voorafgegaan. De afschaffing van de
emolumenten is namelijk niet tot
stand gekomen op verzoek van de ver
tegenwoordigers der landarbeiders,
maar werd voorbereid op grond van
het rapport door het raadgevend bu.
reau. In dit rapport werd gesteld, dat
op grond van de relatieve gelijkstel
ling van de landarbeiders met andere
vakarbeiders, geen ruimte bleef voor
het verstrekken van emolumenten. De
landarbeidersorganisaties zijn hier
mee noodgedwongen akkoord gegaan,
omdat hernieuwde onderhandelingen
zou betekenen, dat de invoering van
de werkclassificatie zou worden uitge
steld. De gelijkstelling, waarop de ar
beiders als noeste werkers recht had
den, liet immers reeds te lang op zich
wachten.
Men moet in gedachten teruggaan
naar 1945-1953 om te beseffen, hoe
groot de offers van boeren en landar
beiders geweest zijn om de welvaart
in Nederland weer op een behoorlijk
peil te brengen. De agrarische be-
drijfsbevolking toonde toen een grote
zelfbeheersing door niet om een betere
beloning te vragen. Mede door de ge
leide loonpolitiek werden de verschil
len tussen landbouw- en industrielo-
lonen extra groot. Om een vast dienst,
verband te bevorderen is men toen
overeengekomen en heeft men in de
c.a.o. vastgelegd, dat de arbeider recht
heeft op emolumenten. Van een ca
deau is dus geen sprake. Het was een
bindend voorschrift. Noodzakelijker
wijs hetgeen blijkt uit 't feit, dat de
waarderingspremie, toen 2,65 per
week. nu 2 procent van het weekloon,
die móg maar niet behoeft te worden
toegekend voor minder dan 20 procent
aan de arbeiders wordt verstrekt.
De heer Boone heeft dus niet uit de
doeken te doen wie verantwoordelijk
is voor de cadeaustelsels, die in de
landbouw niet bestaan. Een vergelij
king met de industrie moet wel ongun
stig u tvallen. Daar heeft men wél
gratificaties, bestaan wél spaarrege
lingen. waarbij de werkgever het ge
spaarde bedrag per jaar bijvoorbeeld
met 20 procent aanvult; men heeft
kantines. Allemaal voorrechten, waar
van de landarbeiders verstoken blij
ven.
Dat zwarte lonen betaald zijn, is niet
alleen de schuld van de arbeider. Er
waren boeren, die inzagen, dat de be
loning te laag was en zij gaven een
hoger loon dan in de c.a.o. overeenge
komen was. De onderhandelaars wa
ren er indertijd van overtuigd, dat ze
te laag waren, maar ze moesten deze
c.a.o.-ionen aanvaarden, omdat de ge
leide loonpolitiek zichzelf overleefd
had. Het was kiezen tussen een c.a.o.
of weer overgeleverd zijn aan de wel
willendheid van de werkgevers.
Hoe denken de werkgevers verder ei
genlijk over de prestaties van de eer
eens nader uiteen te zetten, waarover
de heer Schlingemann het nu eigenlijk
heeft gehad. Hiervoor is in de eerste
laats gewenst inzicht in de geduren-
e de laatste jaren, gewijzigde ver
houdingen tussen werkgever en werk
nemer in de landbouw gewenst. Bij 't
vaststellen van de lonen zij zowel ver
tegenwoordigers der werknemers als
van de werkgevers aan een tafel ge
zeten. Het resultaat van de onderhan
delingen tussen deze groepen wordt
vastgelegd in een „collectieve arbeids
overeenkomst" (c.a.o.), die, na goed
keuring door het college van rijksbe
middelaars, voor beide partijen bin
dend is. In 1958 is op deze wijze be
reikt dat het loon van de landarbeider
werd aangepast aan dat van de indus
trie-arbeider. Jammer is, dat dit niet
circa vijftig jaar eerder is gebeurd.
Door die gelijkschakeling van de lo
nen zijn de vroeger erkende emolu
menten in het gedrang gekomen. Het
begrip emolumenten waaronder ook
het gratis verstrekken van aardappel-
Gevaarlijk kruispunt
te Vlissingen
Als getuige van vele aanrijdingen op
het kruispunt Paul Krugerstraat
Scheldestraat, zou het m.i, een ver
betering zijn het bord „richting Mid
delburgBreskense boot" dat zich
bevindt tegen de gevel van firma Van
Oeveren te verplaatsen, niet óp, maar
vóór het kruispunt, bijvoorbeeld op
de hoek van de firma Poppe.
Veel aanrijdingen worden veroor
zaakt door ter plaatse onbekenden,
die pas op het kruispunt zelf zich
kunnen oriënteren en zodoende ook
niet tijdig richting aan kunnen ge
ven. Het zogenaamd doorrijden op dit
kruispunt zou wel verminderen, als
men 50 meter ervoor wist dat men
rechts af moet slaan.
Vlissingen. OPMERKER,
het tegenwoordig soms niet meer voor,
dat men een arbeider, die in een
dienstwoning in de nabijheid woont,
voor bijzondere gevallen roept en dat
deze dan direct klaar staat
Als uw grote werkgeversorganisatie
mede de belangen van de arbeiders
wil behartigen, kan veel worden ge
daan, maar spreek dan niet over het
afschaffen van „cadeaustelsels". Wees
mild en geef de arbeider waar hij
recht op heeft. Ook al mag dat recht
niet in de c.a.o. worden voorgeschre
ven.
Zie in de arbeider een medemens een
schepsel Gods, een naaste, waarvoor
ook U de zorg en verantwoording
draagt. Zie hen» als een medewerker
in het belang van het agrarische be
drijfsleven en niet als een oneconomi
sche aanvulling op een landbouwma
chine en een sta-in-de-weg als de ge
wassen zijn gezaaid en geoogst.
Tholen. D. Geuze
(Van redactiewege bekort)
Naar aanleiding van de ingezonden
stukken over „aardappelland voor
landarbeiders", o.a. van de heer D.
Geuze in Tholen die kritiek uitoefen
de op zowel mr. Schlingemann als de
gehele Z.L.M.; van de heer L. J. Boo
ne die als redactie daarop, zich af
vroeg „of aan het betrokken schrijven
van de heer Geuze niet een politiek
tintje zat en van een zekere J. L. te
Middelburg die nogmaals de heer
Schlingemann onder schot neemt, acht
ik hét noodzakelvk om de lezers nog
land was te vergelijken met een soort
overbruggingsgeld, dat werd toege
kend omdat de lonen in de landbouw
lager waren dan die in de industrie.
De heer Schlingemann deed het voor
hem als secretaris van de Z.L.M. enig
mogelijke, hij noemde tegenover de le
den van zijn organisatie het kind bij
de naam, namelijk dat de thans gel
dende c.a.o. geen ruimte heeft gela
ten voor het verstrekken van gratis
aardappelland aan landarbeiders
ven het wettig toegestane loon.
Dit heeft dus met gewoonten op de
Zeeuwse eilanden of kortzichtigheid
niets te maken. De heer Geuze te Tho.
len zal zich moeten wenden tot zijn
mede-arbeiders, die de desbetreffende
c.a.o., in onderling overleg met de
werkgevers, hebben opgemaakt. Ove
rigens bleek uit het schrijven van de
heer Geuze niets van de drang, die bij
de boeren zou zijn ontstaan om hun
arbeiders een absoluut menswaardig
bestaan te verschaffen. Uit het schrij
ven van de heer J. L. te Middelburg
(bijna dertig jaar lid van de Z.L.M.)
blijkt het anders te zijn dan de heer
Geuze meent dat het is.
Verder ben ik van mening, dat de
landarbeider voor zijn huidige c.a.o.
dankbaar mag zijn, gezien de toestand
van vijftig jaar geleden, toen de „in
vrijheid levende" boer in een voor hem
goede tijd over het hoofd zag om de
arbeider in de welvaart te laten delen.
De jongere generatie van werkgevers
en werknemers zal elkaar misschien
op korte termijn weten te vinden en
wellicht zal daaruit medezeggings-
schap en deelgenootschap in de winst
worden geboren.
Middelburg
A. J. Mullié
Geen vrouwen in
de kerkeraden
Op de late avond van 23 juni 1958
heeft de Generale Synode van de Her
vormde Kerk met 27 stemmen voor
en 24 tegen, besloten dat met ingang
van 1 januari 1959, desgewenst, de
gemeenten ook vrouwen mogen be
noemen voor het ambt van ouderling
en diaken. 24 stemmen tegen, dat is
47 Aan welke kant zou Jezus
staan Zou Hij bij de 53 voorstem
mers zijn, of bij de 47 tegenstem
mers? Of anders gezegd: staat in de
H. Schrift, dat de vrouwen in het
kerkelijk ambt mogen, of dat zij dat
niet mogen?
De Bijbelboeken, zowel van Oud- als
Nieuw Testament zijn geschreven
door Joden en die plaatsten, op Gods
bevel, de vrouw wat op de achter
grond. Negentien eeuwen lang heeft
de Christelijke Kerk voor vast on
bondig gehouden, dat volgens de H. S.
geen vrouwen het ambt mochten be
kleden. De Bijbel, ook in nieuwe ver
taling, zegt nog steeds dat geen
vrouw zeggingsschap over de man
mag hebben (1 Tim. 2 12 en 13),
dat de ambtsdragers zeggingsschao
hebben over de leden der gemeente
(2 Tim. 4 2) en dat ouderlingen en
diakenen mannen moeten zijn (1 Tim.
3 2 en 12 en Tit. 1: 6). Deze uit
spraken zijn van Paulus, die heus wel
wist dat de komst van Jezus veel
deed veranderen. We denken o.a. aan
Rom. 6 14, Gal. 2 11—14 en Gal.
3 28.
De bovenaangehaalde Schriftwoorden J
betreffende de vrouw en het ambt
zijn ook thans nog van kracht. De
Here Jezus kon veranderingen aan
brengen in de H, S. „Gij hebt ge
hoord, dat tot de ouden gezegd is...
doch Ik zeg U(Matt. 5 21
e. v.), doch een dergelijke bevoegd
heid hebben wij niet, gelukkig maar!
Uitdrukkelijk wordt vermaand om
ons aan de H. Schrift te houden
(Matt. 28 19, 2 Tim. 3 14, 2 Petr.
1 20). Denken we ook aan Joh. 17
17. Geen ambtsdragers mogen we
hebben dan die door God hiertoe ge
roepen zijn (Hebr. 5:4). Het klaar
blijkelijk schriftbewijs dat de vrouw
het ambt bekleden mag werd door de
voorstanders of de Synode, ofschoon
de bewijslast op hen rustte, niet ge
leverd. Doch er werd tóch wel voor
gestemd!!
Vele kerkeraden, die niet verder
kijken dan hun gemeentegrenzen,
denken wellicht: wij zijn het er allen
over eens dat de vrouw in het ambt
mag, dus doorgaan! Laat men echter
bedenken, dat op die wijze er vróu
wen zullen komen in classïcale verga
deringen, Provinciale kerkvergaderin-
§en en wellicht zelfs in de Generale
ynode! Zeker, er zijn plannen om
daartegen voorlopig een stokje te
stelten, maar over enige jaren ver
valt dit „stokje" en komen de vrou
wen in die vergaderingen en dan is
Leiden in last en dan is het te laat!
Al deze meerdere vergaderingen zijn
dan voor de tegenstanders van dc
vrouw in het ambt niet bindend, om
dat de vroiuwelijke leden niet worden
erkend. Men moet Gode meer gehoor
zaam zijn dan de mensen (Hand. 5
29). Dan is er het conflict spoedig
gekomen en een uittreden van een
belangrijk deel meelevende Hervorm
den kan worden verwacht. Dat zijn
de nuchtere feiten! Er wordt tegen
woordig veel geijverd voor de één
wording der kerken en gehandeld
met het „oog op de Oecumene", doch
dit wordt ijdel gepraat als men tege
lijkertijd door vrouwen in de kerke
raden te halen, de broederstrijd en
verscheuring der Kerk voorbereidt.
De conclusie moet m.i. luiden: Geen
vrouwen mogen in het kerkelijk
ambt worden benoemd, a. omdat de
H. Schrift dit verbiedt. l>. omdat dit
tot kerkverscheuring aanleiding zal
geven.
C. A. P. MINDERHOUD.
Middelburg, februari 1959.
Verkeersonderwijs
Naar aanleiding van het artikel in de
P.Z.C. van 16 febr. j.l. betreffende het
verkeersonderwijs op do lagere scho
len, zou ik gaarne enkele opmerkingen
maken.
Het artikel vestigt de indruk als zou
het verkeersonderwijs op de Middel
burgse lagere scholen er beter voor
staan dan dat in andere gemeenten.
Om in stijl te blijven, een soortement
„voorrang" dus. Ik geloof niet, dat er
enige reden is, om zulks aan te ne
men. Vanzelfsprekend is het zeer toe
te juichen, dat bij de tegenwoordige
opleiding tot onderwijzer het ver
keersonderwijs is opgenomen met als
sluitstuk een examen met diploma. In
de toekomst kan dat zeer zeker vruch
ten afwerpen.
Het is ecliter onjuist te menen, dat
het verkeersonderwijs op de lagere
school pas ingevoerd gaat worden,
als de nu pas gediplomeerden hun be
roep gaan uitoefenen.
Dit onderwijs wordt op de meeste
scholen in onze gemeente alle
reeds lang, zij 't facultatief, gegeven.
Dat gebeurt door leerkrachten die,
hoewel niet gediplomeerd voor het
verkeersonderwijs, zich in het belang
van het kind zelfstandig in deze ma
terie hebben ingewerkt.
Reeds vele jaren behalen vele leerlin
gen van de lagere scholen hun ver-
keersdlploma en dat het waarlijk niet
alleen leerlingen van de Middelburgse
lagere scholen zijn, zou de Vereniging
voor Veilig Verkeer, afdeling Middel
burg en omstreken wel kunnen ver
tellen.
D. C, Steur.
Noot van de redactie. Wij hebben de
heer C. A. P. Minderhoud gelegenheid
gegeven in de rubriek „Lezers schrij
ven" zijn inzicht kenbaar te maken.
Het is evenwel niet do bedoeling van
de redactie om een uitgebreid theolo
gisch debat over de omstreden kwes
tie te ontketenen. Voor dat laatste is
namelijk de P.Z.Ct. als dagblad niet
het aangewezen orgaan.
Post in de mist
In het „mist-nieuws" in de P.Z.C. heb
ik gelezen, dat een sleepbootje enige
tiid geleden het mistgordijn boven ae
Westerschelde had doorbroken om an.
derhalf ton post en kranten van Vlis
singen naar Breskens te brengen. Dit
is echter niet de eerste maal dat zo
iets gebeurt. Vóór de Tweede Wereld
oorlog had de Provinciale Stoomboot-
dienst een motorjacht, dat in de volks
mond het .jacht van directeur De
Jonge" heette. Waaf dit scheepje ge
bleven is weet ik niet. Wel weet ik
dat tegenwoordig de veerboten mil
joenen kosten. Daarom zou er naar
mijn mening ook nog wel een klein
bootje af kunnen, een flinke motorvlet
bijvoorbeeld. Het hoeft heus geen
jacht te zijn. In mijn vaders tijd roei
de men op de Schelde in een platte
boot. Met de subsidie, die men van het
rijk ontvangt moet hierin toch wel te
voorzien zijn. De posterijen en de
krantenlezers zouden er zeer mee ge
baat zijn en er zou slechts een of
tweemaal per dag een tocht behoeven
te worden gemaakt.
Vlissingen F. H. Gazan.