Toneel, film, krant en cartoons Van en voor de boekenplank hoekc DL VADÈRlANIXSF GESCHIEDEN Vragen over aardappelland voor landarbeiders lv DONDERDAG 26 FEBRUARI 1959 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT VAN „PREMIÈRE" TOT „MALLEMOLEN" Hugo Claus over John Osborne ONDER DE toepasselijke titel „Première"' verscheen er bij de uitgeverij Van Loghum Slate rus te Arphem een aan het to neel gewijd boekwerkje, dat in een bijzonder aantrekkelijke vorm werd gegoten. Na een pro loog van schouwburgdirecteur Johan Bendien komen er in de ze „première" namelijk zes fi guren aan bod, die allemaal ter zake deskundig zijn. Zo schrijft de talentvolle jonge auteur Hu- go Claus over het métier van to neelschrijver en hij doet dat op een beetje een kwajongensach tige, maar niettemin uiterst in telligente manier en hij neemt geen blad voor de mond „...maar tenslotte was „Look back in Anger" (van Osborne) voor mij toch maar het gewone flensje waarin iemand (uit „an ger" ongetwijfeld) een paar pe- perbollen had gebakken". Aldus Claus. Over Osborne. Dramaturg Karl Guttmann belijdt bij na hartstochtelijk zijn liefde voor het toneel; schrijft over het kopen van stukken, over die stukken zelf en het spelen er van „Maar de tekst, de 38.|£br.uari 7«naart test in de ruimte, dat is toch altijd weer begin en einde van het theater" Han Bentz van den Berg belicht indringend het werk van de regisseur; Wim Vesseur doet een „doekje" open over het ontwerpen van décors en kostuums en Coen Flink is als acteur aan het woord. De criticus, in casu B. Stroman, heeft zoals gewoonlijk het laatste woord en zo worden dan in „Première", dat uitgegeven werd in samenwerking met de stichting Ne. derlands Theatercentrum, vele toneel facetten boeiend en vakkundig belicht. De fraaie foto's zijn van Maria Aus tria. Tweemaal film Tweemaal film; om te beginnen de pocket „50 jaar bioscoop-fauteuil" door de criticus L. J. Jordaan, uitge geven bij J. M. Meulenhof in Amster dam. Een halve eeuw is geen kleinig heid, maar daar is de auteur niet voor terug geschrokken. Hij is er in zijn fauteuil eens goed voor gaan zitten en het resultaat was een brokje ge schiedschrijving over de ontwikke ling van de film, zonder dat hier zoals de schrijver zelf opmerkt sprake is van een historisch overzicht. Het is een boeiend en vaak anekdo tisch geschreven verhaül over de film en dat daarin heel de ontwikkeling er van toch duidelijk naar voren komt, wel dat kon men van een verwoed filmliefhebber als Jordaan moeilijk anders verwachten. In de serie „Dutch art today" van „Contact" uit Amsterdam ver scheen in het Engels (en nader hand ook in het Nederlands) van Charles Boost een fraai en met ve le foto's verlucht werkje, waarin de auteur op even beknopte als be kwame wijze meer in het bijzonder de huidige stand van zaken op het gebied van de film in Nederland onder de loep neemt. Een korte te rugblik werd evenwel niet ver zuimd, zodat hier, zij het dus in be- i knopte vorm, toch wel van een overzicht sprake is. neel" is Yrrah zowel speels als maca ber. De krant. Zijdelings evenwel, want het gaat om de „Encyclopedie voor de krantelezer", zoals C. J. J. Wiedhaup die samenstelde en zo. als die verscheen in Meolenhoffs serie instructieve pockets. Begrip pen en uitdrukkingen uit de kran tetaai, van A. A. (voor Anonieme Alcoholisten) tot en met „Zwijger- Erijs, Willem deworden er in )egelicht. Een nuttig naslag werkje. Ook zijdelings verband houdend met de krantenwereld is de viermaal per jaar onder de titel „Mallenmolen" verschij nende perdiodieke verzameling van hedendaagse humor, onder redactie van de journalist A. Duif uitgegeven bij Andries Blitz in Laren. De ons toe gezonden aflevering (nummer tien) munt nu niet direct uit door geestige bijdragen. Het is allemaal nogal grove humor, zo in het genre van lach-of-ilc- schiet en dat geldt dan zowel de ver haaltjes als de cartoons en de limme- ricks. Hij is alleen maar mal, die mo len. Men wordt er een beetje draaierig van. Krant en cartoons „Krant en cartoons", maar omdat de krant er in feite maar zijdelings aan te pas komt, eerst maar de cartoons en wel van Yrrah, die een aantal van zijn geesteskinderen-met-grote-voe. ten door de N.V. De Arbeiderspers in Amsterdam liet bundelen in een boek je, getiteld „Yrrahtioneel". Adriaan Morriën schreef er een voorwoord bij en hij noemt de tekenaar, die zich ach ter het pseudoniem Yrrah verbergt, een jonge Hollandse meester van het cartoon. Daar kunnen we het regel recht mee eens zijn, maar ook met de ipmerking, dat Yrrah cynisch en meedogenloos kan zijn. En dan krijgt zijn getekende humor vaak een ma caber kantje, dat naar onze smaak „net niet leuk meer is". In „Yrrahtio- Waarom koopt wie welk boek (Van een speciale verslaggever). Hoe komt het dat soms een boek, dat in de pers en voor de radio uitstekende recensies krijgt, het „niet doet?" En andersom? En waarom bijvoorbeeld is er al sinds 1958 plotseling zo'n te ruggang in de belangstelling voor vertaalde buitenlandse romans, dat een uitgever ze met geen paard de deur uit krijgt, ook al was hij nog zo blij met zijn nieuwe boek Niemand kan het zeggen. Zelfs uitgevers en boekhandelaren tasten in het duister. Op het ogenblik wordt daarom een enquête voorbereid waarmee men antwoord wil krijgen op de vraag: waarom koopt men een bepaald boek? Zo willen de uitgevers proberen na te gaan welke rol de inrichting van een boekhandel, de étala ges, de prospectussen, de be sprekingen in de krant en voor de radio, de reclame e.d. spe len bij de verkoop van een boek. Zij verwachten er interessante gegevens van. s ÉIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIN Nieuwe deeltjes in „Kleine kunst-encyclopedie" In de „Kleine Kunst-Encyclopaedie", een In Nederland door L. J. C. Bou cher, Den Haag, uitgegeven vertaling van oorspronkelijk in Parijs versche nen werkjes, zijn de deeltjes 13 tot en met 16 uitgekomen. Zoals bekend, be vatten deze boekjes een beknopte, maar door deskundigen opgestelde tekst en voorts een vijftiental repro- dukties in klein formaat. Ze betreffen meestal een bepaalde pe riode uit of een onderdeel van een kunstenaarsoeuvre. Zo worden in deze deeltjes resp. behandeld landschappen van Cézanne (door John Rewald), lin-Rouge (door Edouard Julien) en het werk van Braque uit de periode 1906 tot 1920. Voor de vertaling in het Nederlands zorgde H. Veersema. fyMen schiep verzen bij de vleet. Von del teas een groot poëet; Hij schreef over ieder ding en kwam op de Muiderkring. Deze werd door Hooft gesticht: die schreef menig fraai gedicht; Breero schiep zijn boerenklachten; Huygens maakte pennevrachten. Alles was gedrukt te krijgen: Vader Cats kon ook niet zwijgen. Sinds men zo op rijm kan praten kunnen wij het ook niet laten en wij maken geen geheimen van dees' ulevellen-rijmen". Ziedaar een citaat uit DE vrolijke VADERLANDSE GESCHIEDE NIS, „gemaakt, in fraaie vorm, door Bertus Aafjes en Piet Worm" en in twee boeken vol plaatjes in kleuren met tekst in schrijfletters uitgegeven door J. M. Meulenhoff en Van Holkema Warendorf te Amsterdam. Wie van de eerste geestige strofen kennis neemt, vraagt zich af of de ze ongedwongen rïjmstijl valt toe te passen op de tragische gebeur tenissen in het jongste verleden, maar dan blijkt dat de samenstel lers in de desbetreffende gedeelten in het algemeen behoedzaam te werk zijn gegaan. En daar is de vaderlandse geschiedenis dan ook niet „vrolijk" verteld. Ongetwijfeld zijn Aafjes en Worm erin geslaagd, om de historie weer te geven op een manier waaraan alle „dorheid" ont breekt. Spelenderwijs doen de jonge lezers vele wetenswaardig heden op; in het eerste deel „Van de Batavieren tot de Gou den Eeuw"; en in het tweede deel „Van de Gouden Eeuw tot nu". In de epiloog staat deze wijze les: „Wat baat het of je 't wit of zwart wit wijzigen aan anderen; je kunt slechts in je eigen hart het wereldbeeld veranderen". En in een eerder couplet: „Steeds is op aard de eenheid zoek. De een zegt „Het is prachtig" wanneer hij bladert in dit boek; en de ander: ,,'t Is omslachtig". Het is te verwachten, dat velen zich zullen scharen bij de eerste cate gorie (van degenen die het „prach tig" vinden). „Triomf over de tijd", een boeiend boek „Triomf over de tijd", aldus luidt de Nederlandse titel van C. W. Ceram's boeiende relaas „Marching of archeo- logny". Hans Edinga vertaalde het en uitgeverij W. Gaale, Den Haag gaf het een kloek gewaad. Zo ont stond een boek, dat men met respect ter hand neemt: tot in de puntjes verzorgd, typografisch zorgvuldig be keken, met fraaie illustraties en ten slotte een vlot leesbare, verantwoor de tekst. Hier is een schrijver aan het woord, die in de eerste plaats alleen maar schrijver wil zijn en geen pretentie heeft ten aanzien van vakmanschap op archeologisch gebied. Maar deze Ceram is een gewetensvol schrijver, zodat men niet bang behoeft te zijn voor blunders. Hij heeft zich langdu rig doen voorlichten over het on derwerp zijner keuze, zich jarenlang met grote ernst in deze stof verdiept. Meer dan tien jaren werkte hij aan de totstandkoming van dit voor de geïnteresseerde leek zo belangwek kende book. En men mag vertaler en uitgever prijzen voor hun initiatief dit werk ook in het Nederlandse taal gebied te doen verschijnen. „Triomf over de tijd" is verdeeld in vijf stukken, die zich slechts met de grote lijn bezighouden. Enkele on derwerpen: Pompei en Herculaneum, de grote Schiemann, Kreta, de sfinx, piramiden. Babel, Mexico, de rollen van de Dode Zee, kortom te veel om op te noemen. Wie dit fraai uitgevoerde werk op neemt om te lezen (en te kijken) zal tot het einde van het boek geboeid blijven. (Van redactiewege bekort) Naar aanleiding van het ingezonden stuk van de heer L. J. Boone te Rit- them wil ik het volgende opmerken: Het blijkt altijd weer moeilijk het op vergaderingen gesprokene juist weer te geven. Als de heer Schlingcmann opmerkt, dat zijn woorden onvolledig zijn weergegeven, dan kan ik mij daarmee verenigen. Gezien echter de strekking van hetgeen hij wél heeft gezegd, meen ik te mogen opmerken, dat hierin niet volledig tot uitdruk. Icing komt, wat aan de invoering van de werkclassificatie in de landbouw is voorafgegaan. De afschaffing van de emolumenten is namelijk niet tot stand gekomen op verzoek van de ver tegenwoordigers der landarbeiders, maar werd voorbereid op grond van het rapport door het raadgevend bu. reau. In dit rapport werd gesteld, dat op grond van de relatieve gelijkstel ling van de landarbeiders met andere vakarbeiders, geen ruimte bleef voor het verstrekken van emolumenten. De landarbeidersorganisaties zijn hier mee noodgedwongen akkoord gegaan, omdat hernieuwde onderhandelingen zou betekenen, dat de invoering van de werkclassificatie zou worden uitge steld. De gelijkstelling, waarop de ar beiders als noeste werkers recht had den, liet immers reeds te lang op zich wachten. Men moet in gedachten teruggaan naar 1945-1953 om te beseffen, hoe groot de offers van boeren en landar beiders geweest zijn om de welvaart in Nederland weer op een behoorlijk peil te brengen. De agrarische be- drijfsbevolking toonde toen een grote zelfbeheersing door niet om een betere beloning te vragen. Mede door de ge leide loonpolitiek werden de verschil len tussen landbouw- en industrielo- lonen extra groot. Om een vast dienst, verband te bevorderen is men toen overeengekomen en heeft men in de c.a.o. vastgelegd, dat de arbeider recht heeft op emolumenten. Van een ca deau is dus geen sprake. Het was een bindend voorschrift. Noodzakelijker wijs hetgeen blijkt uit 't feit, dat de waarderingspremie, toen 2,65 per week. nu 2 procent van het weekloon, die móg maar niet behoeft te worden toegekend voor minder dan 20 procent aan de arbeiders wordt verstrekt. De heer Boone heeft dus niet uit de doeken te doen wie verantwoordelijk is voor de cadeaustelsels, die in de landbouw niet bestaan. Een vergelij king met de industrie moet wel ongun stig u tvallen. Daar heeft men wél gratificaties, bestaan wél spaarrege lingen. waarbij de werkgever het ge spaarde bedrag per jaar bijvoorbeeld met 20 procent aanvult; men heeft kantines. Allemaal voorrechten, waar van de landarbeiders verstoken blij ven. Dat zwarte lonen betaald zijn, is niet alleen de schuld van de arbeider. Er waren boeren, die inzagen, dat de be loning te laag was en zij gaven een hoger loon dan in de c.a.o. overeenge komen was. De onderhandelaars wa ren er indertijd van overtuigd, dat ze te laag waren, maar ze moesten deze c.a.o.-ionen aanvaarden, omdat de ge leide loonpolitiek zichzelf overleefd had. Het was kiezen tussen een c.a.o. of weer overgeleverd zijn aan de wel willendheid van de werkgevers. Hoe denken de werkgevers verder ei genlijk over de prestaties van de eer eens nader uiteen te zetten, waarover de heer Schlingemann het nu eigenlijk heeft gehad. Hiervoor is in de eerste laats gewenst inzicht in de geduren- e de laatste jaren, gewijzigde ver houdingen tussen werkgever en werk nemer in de landbouw gewenst. Bij 't vaststellen van de lonen zij zowel ver tegenwoordigers der werknemers als van de werkgevers aan een tafel ge zeten. Het resultaat van de onderhan delingen tussen deze groepen wordt vastgelegd in een „collectieve arbeids overeenkomst" (c.a.o.), die, na goed keuring door het college van rijksbe middelaars, voor beide partijen bin dend is. In 1958 is op deze wijze be reikt dat het loon van de landarbeider werd aangepast aan dat van de indus trie-arbeider. Jammer is, dat dit niet circa vijftig jaar eerder is gebeurd. Door die gelijkschakeling van de lo nen zijn de vroeger erkende emolu menten in het gedrang gekomen. Het begrip emolumenten waaronder ook het gratis verstrekken van aardappel- Gevaarlijk kruispunt te Vlissingen Als getuige van vele aanrijdingen op het kruispunt Paul Krugerstraat Scheldestraat, zou het m.i, een ver betering zijn het bord „richting Mid delburgBreskense boot" dat zich bevindt tegen de gevel van firma Van Oeveren te verplaatsen, niet óp, maar vóór het kruispunt, bijvoorbeeld op de hoek van de firma Poppe. Veel aanrijdingen worden veroor zaakt door ter plaatse onbekenden, die pas op het kruispunt zelf zich kunnen oriënteren en zodoende ook niet tijdig richting aan kunnen ge ven. Het zogenaamd doorrijden op dit kruispunt zou wel verminderen, als men 50 meter ervoor wist dat men rechts af moet slaan. Vlissingen. OPMERKER, het tegenwoordig soms niet meer voor, dat men een arbeider, die in een dienstwoning in de nabijheid woont, voor bijzondere gevallen roept en dat deze dan direct klaar staat Als uw grote werkgeversorganisatie mede de belangen van de arbeiders wil behartigen, kan veel worden ge daan, maar spreek dan niet over het afschaffen van „cadeaustelsels". Wees mild en geef de arbeider waar hij recht op heeft. Ook al mag dat recht niet in de c.a.o. worden voorgeschre ven. Zie in de arbeider een medemens een schepsel Gods, een naaste, waarvoor ook U de zorg en verantwoording draagt. Zie hen» als een medewerker in het belang van het agrarische be drijfsleven en niet als een oneconomi sche aanvulling op een landbouwma chine en een sta-in-de-weg als de ge wassen zijn gezaaid en geoogst. Tholen. D. Geuze (Van redactiewege bekort) Naar aanleiding van de ingezonden stukken over „aardappelland voor landarbeiders", o.a. van de heer D. Geuze in Tholen die kritiek uitoefen de op zowel mr. Schlingemann als de gehele Z.L.M.; van de heer L. J. Boo ne die als redactie daarop, zich af vroeg „of aan het betrokken schrijven van de heer Geuze niet een politiek tintje zat en van een zekere J. L. te Middelburg die nogmaals de heer Schlingemann onder schot neemt, acht ik hét noodzakelvk om de lezers nog land was te vergelijken met een soort overbruggingsgeld, dat werd toege kend omdat de lonen in de landbouw lager waren dan die in de industrie. De heer Schlingemann deed het voor hem als secretaris van de Z.L.M. enig mogelijke, hij noemde tegenover de le den van zijn organisatie het kind bij de naam, namelijk dat de thans gel dende c.a.o. geen ruimte heeft gela ten voor het verstrekken van gratis aardappelland aan landarbeiders ven het wettig toegestane loon. Dit heeft dus met gewoonten op de Zeeuwse eilanden of kortzichtigheid niets te maken. De heer Geuze te Tho. len zal zich moeten wenden tot zijn mede-arbeiders, die de desbetreffende c.a.o., in onderling overleg met de werkgevers, hebben opgemaakt. Ove rigens bleek uit het schrijven van de heer Geuze niets van de drang, die bij de boeren zou zijn ontstaan om hun arbeiders een absoluut menswaardig bestaan te verschaffen. Uit het schrij ven van de heer J. L. te Middelburg (bijna dertig jaar lid van de Z.L.M.) blijkt het anders te zijn dan de heer Geuze meent dat het is. Verder ben ik van mening, dat de landarbeider voor zijn huidige c.a.o. dankbaar mag zijn, gezien de toestand van vijftig jaar geleden, toen de „in vrijheid levende" boer in een voor hem goede tijd over het hoofd zag om de arbeider in de welvaart te laten delen. De jongere generatie van werkgevers en werknemers zal elkaar misschien op korte termijn weten te vinden en wellicht zal daaruit medezeggings- schap en deelgenootschap in de winst worden geboren. Middelburg A. J. Mullié Geen vrouwen in de kerkeraden Op de late avond van 23 juni 1958 heeft de Generale Synode van de Her vormde Kerk met 27 stemmen voor en 24 tegen, besloten dat met ingang van 1 januari 1959, desgewenst, de gemeenten ook vrouwen mogen be noemen voor het ambt van ouderling en diaken. 24 stemmen tegen, dat is 47 Aan welke kant zou Jezus staan Zou Hij bij de 53 voorstem mers zijn, of bij de 47 tegenstem mers? Of anders gezegd: staat in de H. Schrift, dat de vrouwen in het kerkelijk ambt mogen, of dat zij dat niet mogen? De Bijbelboeken, zowel van Oud- als Nieuw Testament zijn geschreven door Joden en die plaatsten, op Gods bevel, de vrouw wat op de achter grond. Negentien eeuwen lang heeft de Christelijke Kerk voor vast on bondig gehouden, dat volgens de H. S. geen vrouwen het ambt mochten be kleden. De Bijbel, ook in nieuwe ver taling, zegt nog steeds dat geen vrouw zeggingsschap over de man mag hebben (1 Tim. 2 12 en 13), dat de ambtsdragers zeggingsschao hebben over de leden der gemeente (2 Tim. 4 2) en dat ouderlingen en diakenen mannen moeten zijn (1 Tim. 3 2 en 12 en Tit. 1: 6). Deze uit spraken zijn van Paulus, die heus wel wist dat de komst van Jezus veel deed veranderen. We denken o.a. aan Rom. 6 14, Gal. 2 11—14 en Gal. 3 28. De bovenaangehaalde Schriftwoorden J betreffende de vrouw en het ambt zijn ook thans nog van kracht. De Here Jezus kon veranderingen aan brengen in de H, S. „Gij hebt ge hoord, dat tot de ouden gezegd is... doch Ik zeg U(Matt. 5 21 e. v.), doch een dergelijke bevoegd heid hebben wij niet, gelukkig maar! Uitdrukkelijk wordt vermaand om ons aan de H. Schrift te houden (Matt. 28 19, 2 Tim. 3 14, 2 Petr. 1 20). Denken we ook aan Joh. 17 17. Geen ambtsdragers mogen we hebben dan die door God hiertoe ge roepen zijn (Hebr. 5:4). Het klaar blijkelijk schriftbewijs dat de vrouw het ambt bekleden mag werd door de voorstanders of de Synode, ofschoon de bewijslast op hen rustte, niet ge leverd. Doch er werd tóch wel voor gestemd!! Vele kerkeraden, die niet verder kijken dan hun gemeentegrenzen, denken wellicht: wij zijn het er allen over eens dat de vrouw in het ambt mag, dus doorgaan! Laat men echter bedenken, dat op die wijze er vróu wen zullen komen in classïcale verga deringen, Provinciale kerkvergaderin- §en en wellicht zelfs in de Generale ynode! Zeker, er zijn plannen om daartegen voorlopig een stokje te stelten, maar over enige jaren ver valt dit „stokje" en komen de vrou wen in die vergaderingen en dan is Leiden in last en dan is het te laat! Al deze meerdere vergaderingen zijn dan voor de tegenstanders van dc vrouw in het ambt niet bindend, om dat de vroiuwelijke leden niet worden erkend. Men moet Gode meer gehoor zaam zijn dan de mensen (Hand. 5 29). Dan is er het conflict spoedig gekomen en een uittreden van een belangrijk deel meelevende Hervorm den kan worden verwacht. Dat zijn de nuchtere feiten! Er wordt tegen woordig veel geijverd voor de één wording der kerken en gehandeld met het „oog op de Oecumene", doch dit wordt ijdel gepraat als men tege lijkertijd door vrouwen in de kerke raden te halen, de broederstrijd en verscheuring der Kerk voorbereidt. De conclusie moet m.i. luiden: Geen vrouwen mogen in het kerkelijk ambt worden benoemd, a. omdat de H. Schrift dit verbiedt. l>. omdat dit tot kerkverscheuring aanleiding zal geven. C. A. P. MINDERHOUD. Middelburg, februari 1959. Verkeersonderwijs Naar aanleiding van het artikel in de P.Z.C. van 16 febr. j.l. betreffende het verkeersonderwijs op do lagere scho len, zou ik gaarne enkele opmerkingen maken. Het artikel vestigt de indruk als zou het verkeersonderwijs op de Middel burgse lagere scholen er beter voor staan dan dat in andere gemeenten. Om in stijl te blijven, een soortement „voorrang" dus. Ik geloof niet, dat er enige reden is, om zulks aan te ne men. Vanzelfsprekend is het zeer toe te juichen, dat bij de tegenwoordige opleiding tot onderwijzer het ver keersonderwijs is opgenomen met als sluitstuk een examen met diploma. In de toekomst kan dat zeer zeker vruch ten afwerpen. Het is ecliter onjuist te menen, dat het verkeersonderwijs op de lagere school pas ingevoerd gaat worden, als de nu pas gediplomeerden hun be roep gaan uitoefenen. Dit onderwijs wordt op de meeste scholen in onze gemeente alle reeds lang, zij 't facultatief, gegeven. Dat gebeurt door leerkrachten die, hoewel niet gediplomeerd voor het verkeersonderwijs, zich in het belang van het kind zelfstandig in deze ma terie hebben ingewerkt. Reeds vele jaren behalen vele leerlin gen van de lagere scholen hun ver- keersdlploma en dat het waarlijk niet alleen leerlingen van de Middelburgse lagere scholen zijn, zou de Vereniging voor Veilig Verkeer, afdeling Middel burg en omstreken wel kunnen ver tellen. D. C, Steur. Noot van de redactie. Wij hebben de heer C. A. P. Minderhoud gelegenheid gegeven in de rubriek „Lezers schrij ven" zijn inzicht kenbaar te maken. Het is evenwel niet do bedoeling van de redactie om een uitgebreid theolo gisch debat over de omstreden kwes tie te ontketenen. Voor dat laatste is namelijk de P.Z.Ct. als dagblad niet het aangewezen orgaan. Post in de mist In het „mist-nieuws" in de P.Z.C. heb ik gelezen, dat een sleepbootje enige tiid geleden het mistgordijn boven ae Westerschelde had doorbroken om an. derhalf ton post en kranten van Vlis singen naar Breskens te brengen. Dit is echter niet de eerste maal dat zo iets gebeurt. Vóór de Tweede Wereld oorlog had de Provinciale Stoomboot- dienst een motorjacht, dat in de volks mond het .jacht van directeur De Jonge" heette. Waaf dit scheepje ge bleven is weet ik niet. Wel weet ik dat tegenwoordig de veerboten mil joenen kosten. Daarom zou er naar mijn mening ook nog wel een klein bootje af kunnen, een flinke motorvlet bijvoorbeeld. Het hoeft heus geen jacht te zijn. In mijn vaders tijd roei de men op de Schelde in een platte boot. Met de subsidie, die men van het rijk ontvangt moet hierin toch wel te voorzien zijn. De posterijen en de krantenlezers zouden er zeer mee ge baat zijn en er zou slechts een of tweemaal per dag een tocht behoeven te worden gemaakt. Vlissingen F. H. Gazan.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1959 | | pagina 9