Prozavertaling van F rans Ermke en metrische van Timmerman 7) MlVcls^MHS+CHAArS lilt LOUIS ARMSTRONG naar Nederland Concerten in Den Haag en Amsterdam ZATERDAG 24 JANUARI 1959 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT TWEEMAAL HOMERUS De Nederlandse lezer kan in vers of proza volop terecht Wie geen Oudgrieks kent en toch Homerus wil lezen dient zich met een vertaling te behelpen. Die bestaan er vele, en daaronder zijn er maar weinig werkelijk slechte, want wie als vertaler deze enorme, moeilijke taak onderneemt, is meestal wel zo onder de indruk van Homerus' genie dat hij zich tot het uiter ste inspant om in zijn moedertaal iets van de verheven schoon heid van het oorspronkelijk te doen doorstralen. Nu brengt het vertalen uit Grieks van ongeveer 800 voor Chr. in een West- europese taal van ongeveer 2000 na Chr. veel meer moeilijkhe den met zich mee dan het vertalen van contemporain werk, en ook is het vertalen van verzen (Ilias en Odyssee zijn, zoals be kend, in Griekse hexameters geschreven) eeii probleem op zich zelf. Om dit alles nog te compliceren blijkt uit de praktijk, dat de Nederlandse taal zich niet bijzonder voor hexameters leent. Men krijgt als men deze versvoet gebruikt onherroepelijk de indruk dat de taal in een keurslijf geperst werd, althans ver wrongen, geweld aangedaan werd. Homerus' werken, die de omvang van een behoorlijke roman hebben, in deze vorm te lezen is dan ook een nog al inspannende, veel doorzet tingsvermogen vereisende bezigheid. (Dat is het lezen in het origineel na tuurlijk eveneens, maar dan geniet men tenminste het voorrecht in rechtstreeks contact met de antieke zanger te staan). Is men echter op de vertaling, dat wil dus zeggen: een afschaduwing, een weergeving, een kopie in eigen idioom, aangewezen, dan gaan andere overwegingen mee spreken en komen ook persoonlijke voorkeureu en neigingen in het ge ding. Men kan als vertaler proberen zo goed als dat maar enigszins mo gelijk is (en dat blijft gebrekkig) een idee te geven van wat Homerus in het oorspronkelijk is, óf men kan tot het atfdere uiterste gaan. en Ho merus in vlot maar verzorgd heden daags Nederlands proza, dat getrouw de inhoud (maar ook niet meer dan dat) weerspiegelt, vertolken. Er zijn tussenwegen, die ook geprobeerd zijn, b.v. vertalen in versmaten die beter bij de Nederlandse taal passen. Het gaat er nu maar om, waar men als vertaler, en vooral ook als lezer, de voorkeur aan geeft en het zwaartepunt legt. Wijzelf pre fereren de moderne prozavertaling (Voortreffelijk is de Engelse van Rieu in de Penguin Classics). De in houd van de boeken van Homerus is immers verhalend. Als de schoon heid en de ban van de oorspronke lijke taal en versmaat weg moeten vallen, als enkel het' verhaal over blijft, dan blijkt dit nog zo meesle- Letterkundige kroniek door HANS WARREN pend en wonderschoon dat men het met ontzag, bewondering en met ge spannen aandacht leest, telkens weer opnieuw. (We zouden niet precies kunnen zeggen in hoeveel vormen wij Homerus' scheppingen al gelezen hebben). Om dit prachtige verhaal gaat het allereerst, en om dit op te dissen in weerbarstige Nederlandse hexameters heeft weinig zin, bevor dert in ieder geval alles behalve de leesbaarheid en de leeslust. Het ple zier dat men beleven kan aan de ver teller Homerus in een getrouwe, mo derne prozavertaling, wordt onnodig geremd door de gewrongen cadans waartoe zelfs de knapste vertaler in verzen (we noemen dan allereerst Boutens) telkens vervallen moet. Vandaar dat wij een vertaling als die van Frans van Oldenburg Ermke toejuichen. De „Ilias" en de „Odyssea" zoals Ermke die vertaalde, „bewerkte" zo ge wilt, lezen als een roman, en men moet daarbij (en doet dat ook) verge ten dat dit enkel maar een weer geving van de inhoud van het ver haal is. Toch durven wij een der gelijke bewerking met een veel ge ruster hart aan te bevelen aan een breed publiek, dan een hexa meter-vertaling; gelegenheid voor vergelijking biedt bijvoorbeeld de metrische vertaling van dr. Aeg. W. Timmerman, die eveneens on langs in herdruk verscheen. Deze vertaling van dr. Timmerman is uitstekend (al veroorlooft hij zich menig wonderlijke vrijheid), doch oordeelt U zelf wat U beter ligt: we slaan de Odyssee bij de aanvang op: Bij Timmerman: „Muze, vertel mij 't verhaal van de man, van die Sluwerd, die omzwierf Overal rond, na ver woesting van Troje's heilige veste, Die zoveel steden en mensen be zocht en hun geest leerde kennen, Hij, die op zee zoveel zielesmar- teri moest lijden, bij 't streven, En naar zijn eigen behoud én de thuiskomst van wie hem verzel- den. Maar hij kon toch niet aldus, hoezeer hij 't verlangde, zijn makkers 't Leven redden, de dwa zen, die ach! door hun eigen ver blinding Moesten vergaan, omdat zij van Hei'ios' zoon van de Hoge Runderen aten! Maar hij, hij ont nam hun de dag der terugkeer... Wil daar ook ons iets, Godin, O, dochter van Zeus, van verhalen! Dit is knap, en zo is Boutens knap, en zijn talloze andere vertalingen dat ook wel, alleen: dit gewrongen1 Ne derlands is geen poëzie en het dreigt spoedig te vermoeien. Bovendien ge ven zulke vertalingen de hedendaag se lezer vaak veel te veel raadselen op. Ts het dan niet verkieslijker een voudig te lezen: „Wil mij vertellen, o Muze, van de zwerver, de vindingrijke die maar rond bleef dolen, nadat hij het heilige Troje vernield had. Hij zag de steden veler mensen, en leerde hun zeden en gewoonten. Op zee bedreigden hem veel ge varen, terwijl hij streed om het eigen leven en dat zijner makkers, opdat zij behouden thuis mochten komen. Maar al zijn moeite was vergeefs. Door hun eigen schuld immers kwamen ze om, die god- delozen. De dwazen doodden het vee van de zonnegod. En de god belette hun terugkeer. Dit ver haal, o Muze, vertel ons. Begin daar, waar ge zelf het verkiest". De vertaling in verzen die eventueel nog beter denkbaar is, maar dat geldt natuurlijk eveneens voor het proza heeft iets verheveners, iets Homerus-aehtigs, is dichter bij het origineel dan de banalere weergave in gewoon vloeiend Nederlands, maar waar het nu om gaat, en wat in onze ogen zo belang rijk is: de prozavertaling blijft men .eboeid verder lezen (mogelijk een iwestie van gemakzucht) terwijl men over erg veel doorzettingsver mogen moet beschikken om een ver taling in verzen ten einde te lezen. En nogmaals, daar het hier toch in de allereerste plaats gaat om het verhaal, het epos, en we het tóch met een vertaling te doen hebben, achten wij het beter Ilias en Odyssee met plezier in proza te lezen dan met moeite in het moeizaam voort- klossende onnederlandse metrum. Waarbij wij overigens totaal niets ten nadele van wijlen dr. Timmer mans prestatie willen zeggen, want dezelfde moeite hebben wij met de andere metrische Nederlandse verta lingen, die van M. A. Schwartz uit gezonderd. maar die vertaalt dan ook in vijfvoetige jamben, en daartoe leent onze taal zich uitstekend. Dr. Timmerman laat, behalve zijn al gemene inleidingen, elk onderdeel van het verhaal door een heldere analyse voorafgaan; Van Oldenburg Ermke geeft na de Odyssea een op stel „Van Goden, Mensen en Dingen bij Homeros", waarin hij enige alge mene beschouwingen geeft (niets nieuws, maar dat kan ook haast niet, al zullen er in de toekomst nog wel bibliotheken over volgeschreven wor den). Homerus heeft enkel bewon deraars. We kennen mensen die Dan te vervelend vinden, die aanmerkin gen hebben (geringe) op Shakes peare, of (grote) op Goethe of op wie ge maar wilt, maar we moeten de eerste persoon nog ontmoeten die beweert dat hij Homerus vervelend of onleesbaar vindt. In elk geval kan de Nederlandse lezer op het ogenblik weer volop te recht, in vgrs of proza, al naar zijn voorkeur ingeeft. De uitgave van Ten Hagen is royaal en mooi uitge voerd en wordt in twee cassettes ge leverd; van de Paris-uitgave zijn er twee édities: een goedkope en een luxe, de laatste ook in cassette. Het lettertype van de- Paris-uitgave is duidelijk, maar wel wat erg klein voor mensen met niet al te beste ogen. Homeros: Ilias en Odyssea, proza- vert. door Frans van Oldenburg Ermke. Uitgave Ten Hagen N.V. Den Haag; Homerus: Ilias en Odyssee metrische vert, van dr. A. W. Timmerman. H. J. Paris, Am sterdam. Taal geen bezwaar bij „Piccolo-Teatro" (Van een medewerker) Een Italiaanse toneelgroep komt een tournee maken door ons land. Laat echter niemand denken, dat hij, als hg geen Italiaans ver staat, van de voorstelling niet zou kunnen genieten. Zo goed als men een buitenlands balletgezelschap kan waarderen, zo kan men het de ze acteurs. Om dezelfde reden zij spreken met hun lichaam. En dat doen ze dan op een wijze, die grenst aan de duivelskunstenarij. Hollanders komen in een Italiaanse roes Twee jaar geleden is dit Piccolo Tea- tro della Citta di Milano kort op be zoek geweest tijdens het Holland Fes tival. Het werd er, zoals in andere Europese hoofdsteden, een openba ring. Een openbaring van briljant en meeslepend spel, van veelzijdigheid en vurigheid, van een overgeërfde en tot meesterschap opgekweekte kome diantenkunst, die volgens de geschie denisboekjes al uitgestorven behoorde te zijn. De kunst van de Commedia del'Arte. Het stuk, waar men in 1957 mee kwam en ook nu weer komt, is in Ne derland tamelijk bekend van de Haag se Comedie en later van Toneelgroep Puck: „De knecht van.twee mees ters", van Carlo Goldoni. Een stuk, dat werd geschreven als reactie op de Commedia del'Arte, maar toch nog voortbordurend op de vaste figuren daarvan, zoals Pantalone, Columbine, Arlecchino, II Dottore, en hoe ze ver der geheten mogen hebben, deze Ita liaanse volkstypes, die voortleven in poppenkast en mime. Gebruikelijk was bij de Commedia del'Arte, dat van 'n toneelstuk slechts de intrige vaststond, en dat de kome dianten zelf de tekst improviseerden, vrijelijk toespelingen makend op ac tuele toestanden en daarmee spottend. Op den duur vergrofde deze kunst tot een kermisvermaak, en juist Gol doni heeft als eerste getracht het ni veau weer te verhogen door de spe lers een tekst te verschaffen, waaraan zij zich moesten houden. De Italanen van het Piccolo Teatro doen met die tekst van Goldoni eigen lijk een stap terug. Zij houden zich er wel min of meer aan, maar zij gebrui ken hem toch in hoofdzaak als „aan leiding" om te spelen en te improvi seren. Daar kan men dramatisch en historisch, misschien bezwaar tegen hebben. Maar zulke bezwaren ver geet men dan wel van het eerste mo ment af dat het doek opgaat, als daar op het toneel een echt markt- schavotje verschijnt, versierd met wat povere lappen en verregende achterdoekjes, en als daarop dan plots een verloren gewaande kunst tot leven komt. Adembenemend, wat deze spelers kunnen. Dat ze acteren, en zulks op het hoogste niveau, is nog maar het begin. Stuk voor stuk zijn ze ook nog doorknede zangers en dansers, acrobaten en jongleurs, clowns en mime-spelers. Zó buitelen en dollen ze in pure speelvreugde rondom de tekst. Een melodramati sche scène lijkt als vanzelf in een opera-parodie te verglijden; een te lange monoloog wordt verlevendigd, doordat de overige spelers, terzijde van het toneel, zich er mee gaan be moeien zoals vroeger waarschijnlijk de saamgedromde boeren en buiten lui. En ondertussen rolt Goldoni's tekst maar door in adembenemend tempo, woord voor woord duidelijk gemaakt door plastiek. Op die plastiek valt de nadruk. Dat moet wel, want de spelers dragen de halve maskers, die elke gelaatsex pressie onmogelijk maken. Maskers, die nog geërfd zijn van het Grieks toneel. En zó groot is de expressie van deze spelers, dat een publiek, dat hun taal niet verstaat, toch geen grapje of geen pointe blijkt te mis sen. Niet alleen dat het publiek tij dens de Festival-voorstellingen de hele avond van lachbui tot lachbui Het Amsterdams Stedelijk- Museum is bezig een per manente collectie aan te leggen van heden daagse Nederlandse fo tografie. Een aanvul ling als het ware op de belangwekkende histo rische verzameling van het Rijks Prentenkabi net te Leiden. Op het ogenblik geeft de verzameling al zeer veel moois te zien. Zui ver fotowerk op hoog niveau, waarin welis waar het negativisme van deze na-oorlogse tijd tot uiting komt, maar die tegelijkertijd getuigt van een positie ve instelling van de kunstenaars, die het werk maakten. Wat daar in het Stede lijk Museum is opge hangen, mag dan geen opwekkend beeld zijn van onze tijd, de ma kers zijn stuk voor stuk bespaard gebleven voor de vaak volslagen ver wrongen opvattingen, die zovele andere jonge kunstenaars hebben aangetast. Daarom al leen al is deze expositie en deze collectie zo uitermate verfris send. En daarom ook mag men de rol van het Stedelijk Museum voor de Nederlandse fotogra fie, niet hoog genoeg aanslaan. Bij de foto In het Lon- dense Hyde Park maak te Emmy Andriesse de ze kostelijke foto, die is opgenomen in de col lectie van het Stedelijk Museum. Op de exposi tie is een zaal speciaal gewijd aan deze jong gestorven kunstenares. (Van een medewerker) Storyville was voor mij vol sensaties. Op elke hoek kon ik goede muziek horen. En wat voor goede muziek De muziek, die ik wilde horen. Het was mijn hele loon waard het beetje dat ik kreeg alleen al om Storyville te bezoeken. Het leek wel of al die bands elkaar met die „hot riffs" bestookten. En dan die Joe Oliver Nou, nou, die man fascineerde mij gewoonweg met die kornet van hem. Storyville Met al die verrukke lijke kornettisten, Joe Oliver, Bunk John son die was toen in zijn grote tijd Em manuel Perez, Buddy Petit, Joe Johnson, die buitengewoon goed was, jammer dat er geen platen van hem zijn gemaakt". Dit vertelt 's werelds beroemdste jazzmusicus Louis Armstrong in zijn boek „Mijn jeugd in New Orleans" (uitg. W. de Haan, Zeist) over het opgewekte muziekleven in het vermaak- centrum van New Orleans, Storyville, dat mag worden aangemerkt als de geboorteplaats van de instrumentale jazzmuziek. En Armstrong vervolgt dan „Ze konden uren achtereen spe len. Maar Joe Oliver, een dikkerd, was de groot ste en meest creatieve. En Bunk Johnson het meest melodieus. Wat toon betreft, kon nie mand het bij hem halen, al bezaten zij allen een goede toon. Dat was het eerste wat de heer Pe ter Davis me leerde in het Gesticht voor Ver waarloosde Negerkinderen. „Toon", zei hij, „een musicus met toon kan alle muziek spelen, of het nu klassiek of ragtime is". Dat verblijf in dit gesticht en die meneer Da- vis, die daar muziekonderricht gaf, hebben op het leven van Louis Armstrong, die op 7 fe bruari aanslaande voor de vierde keer na de oorlog in Den Haag en Amsterdam concerten geeft, een beslissende invloed gehad. Hoe de jonge Louis in dat gesticht terechtkwam In de dagen tussen Kerstmis en nieuwjaar was het altijd feest in New Orleans. Ook Louis Armstrong was dikwijls van de partij. Hij had thuis een revolver gevonden en daarmede te midden van de feestende menigte enige schoten gelost. Maar de jonge Louis werd gepakt door de politie. Zijn smeekbeden waren tevergeefs. De kinderrechter veroordeelde hem tot een ver blijf van onbepaalde duur in het gesticht. Al gauw had Louis de grootste belangstelling voor het gestichtsorkest, dat onder leiding stond van Peter Davis. Eerst mocht hij op 'n tamboerijn slaan en toen.dat goed ging, achter het slag werk plaatsnemen. Kort daarop kreeg hij een althoorn en nadat hij enige tijd kornetlessen van Davis had ontvangen, zei deze op 'n goede dag „Louis, ik maak je leider van het orkest". Dat moment was het begin van de fabelach tige carrière van Louis Armstrong. De eerst volgende jaren had Louis tal van baantjes, terwijl hij in de avond- en nachtelijke uren in verschillende kleine orkestjes speelde. Er was altijd werk in Storyville en Louis ver diende soms een behoorlijk loon. Toen hij 18 jaar was, kreeg hij als vervanger van niemand minder dan Joe „King Oli ver", een plaatsje in het orkest van de trombonist Kid Ory, die ook nu nog altijd actief aan het jazzmuzikale leven deelneemt. Wat Armstrong daar aan praktische ervaring tekort kwam, werd aangevuld door zijn natuurlijke gaven. Het jaar daarop (1919) zag men hem aan boord van een „riverboat" in de band van Fate Marable. In 1922 werd hij naar Chicago geroepen door King Oliver, die hem graag als tweede trom pettist had en Louis nam het aanbod gretig aan. Reeds één van de eerste avonden in de Lincoln Gardens werd een groot succes voor Arm strong. In die jaren kreeg Louis Armstrong grote be kendheid en vele jongere musici kwamen naar hem luisteren en werden beïnvloed door zijn spel. Louis huwde in 1924 met de pianiste Lil Hardin en ging in dat jaar naar New York, waar hij het orkest van Fletcher Henderson versterkte. Het is niet het beste werk van Armstrong, dat wij via de Henderson-opnamen van hem horen. Hij was in dit voor die dagen grote orkest te gebonden, al kreeg hij wel enig begrip van wat men zou kunnen noemen muzi kale discipline. Nieuwe roem brachten hem de grammofoonpla ten van zijn Hot Five en Hot Seven in de jaren 1925-1928. Verscheidene van de opnamen mét deze formaties, gemaakt met een aantal voor treffelijke musici, behoren tot het beste wat de (vastgelegde) jazzmuziek ons te bieden heeft. Daartussendoor speelde hij met tal van grotere orkesten en maakte zoveel grammofoonplaten, dat een complete discografie een boekdeel zou vullen. Wordt Armstrongs spel vóór 1930 nog geken merkt door een grote oprechtheid, nu eens fel- dynamisch, dan weer bijna teder, na die tijd legt hij meer nadruk, vooral ook in zijn zang voor het front van grote orkesten, op het tech nisch effect en show. Het blazen van hoge noten wordt een rage, die navolging vindt, maar toch wordt zijn roem steeds groter, ook in Europa, dat hem in 1932 voor de eerste keer ziet. Gedurende het swingtijdperk bleef Armstrong wat op de achtergrond en eerst in 1947 keerde hij weer terug met een kleine bezetting, zijn All Stars, waarmede hij en zijn medemusici als Jack Teagarden, Peanuts Hucko, Earl Hines en Cozy Cole weer enorm succes oogstten. De AU Star-bezetting wijzigde zich nogal eens en zo kwam hij in 1952 in Nederland met o.a. de klarinettist Ed Hall en de trombonist Trummy Young. En nu komt „Satchmo" weer naar Nederland en ongetwijfeld zal ook nu weer blijken, dat hij meer dan enig ander, nog steeds dezelfde groot meester der jazz is, de man die al bijna een halve eeuw lang een waardige representant is voor de muziek van de Noordanierikaanse ne ger. Spelen met maskers, maar der mate expressief, dat zelfs het Italiaans verstaanbaar blijkt... verviel, maar zelfs liet het zich aan steken om „mee te doen", om „bas ta" of „bravo" te roepen, en om Ar lecchino te verraden waar hij de brief moet zoeken als hij zich voor hulp tot de toeschouwers wendt. Een unieke gebeurtenis, dit toneel van Commedia-spelers. Vooral voor wie beseft dat achter deze sneUe veel zijdigheid een meester-regisseur steekt. Georgio Strehler, die elk der duizend vonkende vondsten bedacht, die elk danspasje en elke stembuiging voor schreef, ja, die er een partituur voor maakte, waarbij, stem en lichaam geUjkelijk instrumenten waren, bal let en orkest in één, vertolkt door grootmeesters. Perfectie wil wel eens steriel worden. Deze super-perfectie is dermate levend, dat men als Hol lander meegesleept wordt in een Ita liaanse roes. Culturele Cavalcade DE JONGE NEDERLANDSE com- ponist Hans Kox heeft van professor Conrado Galzio, directeur van het „Cotiservatorio Italiano de Musica" te Caracas in Venezuela, opdracht ontvangen voor het componeren van een pianokwartet. De opdracht kwam tot stand met bemiddeling van de Nederlandse ambassade-secretaris, Robert de Roos, en de Stichting Do- nemus te Amsterdam. IN STOCKHOLM is een contract ge tekend, waarbij Louis Armstrong zich verplichtte om samen met zijn orkest voor een kleine zestigduizend gulden enkele scènetjes te spelen in een Deense muziekfilmwaarin ook het Zweeds-Nederlandse duo Nina en Frederik optreedt. DE AMERIKAANSE schilder van Duitse afkomst, Josef Albers, heeft de „Konrad van Soesf-prijs", groot 5000 mark, gewonnen voor bijzonde re verdiensten op het gebied van de beeldende kunsten. Albers werkt aan het instituut voor schone kunsten van de Yale Universiteit. De prijs wordt om de twee jaar toegekend door Westfalen-Lippe. IN LONDEN is de revue „Boy friend" zijn zesde vertoningsjaar in gegaan. Deze musical comedy is tot dusver door 1.270.000 mensen be zocht en heeft zijn directie een be drag van ruim 6,5 miljoen gulden aan recettes opgeleverd. Na 7 febru ari gaat ,J3oy friend" de provincie i«. HET BESTUUR van de Johan Wa- genaarstichting heeft aan Ary Ver haar in Den Haag een opdracht ver strekt voor een compositie voor klein blaasorkest, niet een. tijdsduur van tien tot vijftien minuten. In de keu ze van de bezetting wordt de com ponist geheel vrijgelaten. Marius Flothuis kreeg de uitnodiging om een compositie te schrijven bij voor keur op een Nederlandse tekst) over de ontmoeting van Nausikaa en Odysseus. IN PARIJS is op 82-jarige leeftijd overleden André de Fourquieres, die tussen de twee wereldoorlogen in de Franse hoofdstad de toon aangaf als schrijver over kunst, mode en eti quette. OP EEN KUNSTVEILING bij „So- théby" in Londen bracht een aantal tekeningen plotseling het verrassende bedrag op van 1.750 pond, toen men tussen .die tekeningen een werkje ontdekte van Pieter Breughel de Ou dere, getiteld „De laster van Apel- les". De tekening stond niet in de vei ling-catalogus vermeld en de verko per was zich de betekenis er van klaarblijkelijk niet bewust.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1959 | | pagina 5