Prozavertaling van F rans Ermke
en metrische van Timmerman
7) MlVcls^MHS+CHAArS lilt
LOUIS ARMSTRONG naar Nederland
Concerten in Den Haag
en Amsterdam
ZATERDAG 24 JANUARI 1959
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
TWEEMAAL HOMERUS
De Nederlandse lezer kan in
vers of proza volop terecht
Wie geen Oudgrieks kent en toch Homerus wil lezen dient
zich met een vertaling te behelpen. Die bestaan er vele, en
daaronder zijn er maar weinig werkelijk slechte, want wie als
vertaler deze enorme, moeilijke taak onderneemt, is meestal wel
zo onder de indruk van Homerus' genie dat hij zich tot het uiter
ste inspant om in zijn moedertaal iets van de verheven schoon
heid van het oorspronkelijk te doen doorstralen. Nu brengt het
vertalen uit Grieks van ongeveer 800 voor Chr. in een West-
europese taal van ongeveer 2000 na Chr. veel meer moeilijkhe
den met zich mee dan het vertalen van contemporain werk, en
ook is het vertalen van verzen (Ilias en Odyssee zijn, zoals be
kend, in Griekse hexameters geschreven) eeii probleem op zich
zelf. Om dit alles nog te compliceren blijkt uit de praktijk, dat
de Nederlandse taal zich niet bijzonder voor hexameters leent.
Men krijgt als men deze versvoet gebruikt onherroepelijk de
indruk dat de taal in een keurslijf geperst werd, althans ver
wrongen, geweld aangedaan werd.
Homerus' werken, die de omvang van
een behoorlijke roman hebben, in
deze vorm te lezen is dan ook een
nog al inspannende, veel doorzet
tingsvermogen vereisende bezigheid.
(Dat is het lezen in het origineel na
tuurlijk eveneens, maar dan geniet
men tenminste het voorrecht in
rechtstreeks contact met de antieke
zanger te staan). Is men echter op
de vertaling, dat wil dus zeggen: een
afschaduwing, een weergeving, een
kopie in eigen idioom, aangewezen,
dan gaan andere overwegingen mee
spreken en komen ook persoonlijke
voorkeureu en neigingen in het ge
ding. Men kan als vertaler proberen
zo goed als dat maar enigszins mo
gelijk is (en dat blijft gebrekkig)
een idee te geven van wat Homerus
in het oorspronkelijk is, óf men kan
tot het atfdere uiterste gaan. en Ho
merus in vlot maar verzorgd heden
daags Nederlands proza, dat getrouw
de inhoud (maar ook niet meer dan
dat) weerspiegelt, vertolken. Er zijn
tussenwegen, die ook geprobeerd
zijn, b.v. vertalen in versmaten die
beter bij de Nederlandse taal passen.
Het gaat er nu maar om, waar
men als vertaler, en vooral ook
als lezer, de voorkeur aan geeft
en het zwaartepunt legt. Wijzelf pre
fereren de moderne prozavertaling
(Voortreffelijk is de Engelse van
Rieu in de Penguin Classics). De in
houd van de boeken van Homerus is
immers verhalend. Als de schoon
heid en de ban van de oorspronke
lijke taal en versmaat weg moeten
vallen, als enkel het' verhaal over
blijft, dan blijkt dit nog zo meesle-
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
pend en wonderschoon dat men het
met ontzag, bewondering en met ge
spannen aandacht leest, telkens weer
opnieuw. (We zouden niet precies
kunnen zeggen in hoeveel vormen
wij Homerus' scheppingen al gelezen
hebben). Om dit prachtige verhaal
gaat het allereerst, en om dit op te
dissen in weerbarstige Nederlandse
hexameters heeft weinig zin, bevor
dert in ieder geval alles behalve de
leesbaarheid en de leeslust. Het ple
zier dat men beleven kan aan de ver
teller Homerus in een getrouwe, mo
derne prozavertaling, wordt onnodig
geremd door de gewrongen cadans
waartoe zelfs de knapste vertaler in
verzen (we noemen dan allereerst
Boutens) telkens vervallen moet.
Vandaar dat wij een vertaling als
die van Frans van Oldenburg
Ermke toejuichen. De „Ilias" en
de „Odyssea" zoals Ermke die
vertaalde, „bewerkte" zo ge wilt,
lezen als een roman, en men moet
daarbij (en doet dat ook) verge
ten dat dit enkel maar een weer
geving van de inhoud van het ver
haal is. Toch durven wij een der
gelijke bewerking met een veel ge
ruster hart aan te bevelen aan
een breed publiek, dan een hexa
meter-vertaling; gelegenheid voor
vergelijking biedt bijvoorbeeld de
metrische vertaling van dr. Aeg.
W. Timmerman, die eveneens on
langs in herdruk verscheen.
Deze vertaling van dr. Timmerman
is uitstekend (al veroorlooft hij zich
menig wonderlijke vrijheid), doch
oordeelt U zelf wat U beter ligt: we
slaan de Odyssee bij de aanvang op:
Bij Timmerman:
„Muze, vertel mij 't verhaal van
de man, van die Sluwerd, die
omzwierf Overal rond, na ver
woesting van Troje's heilige veste,
Die zoveel steden en mensen be
zocht en hun geest leerde kennen,
Hij, die op zee zoveel zielesmar-
teri moest lijden, bij 't streven,
En naar zijn eigen behoud én de
thuiskomst van wie hem verzel-
den. Maar hij kon toch niet aldus,
hoezeer hij 't verlangde, zijn
makkers 't Leven redden, de dwa
zen, die ach! door hun eigen ver
blinding Moesten vergaan, omdat
zij van Hei'ios' zoon van de Hoge
Runderen aten! Maar hij, hij ont
nam hun de dag der terugkeer...
Wil daar ook ons iets, Godin, O,
dochter van Zeus, van verhalen!
Dit is knap, en zo is Boutens knap,
en zijn talloze andere vertalingen dat
ook wel, alleen: dit gewrongen1 Ne
derlands is geen poëzie en het dreigt
spoedig te vermoeien. Bovendien ge
ven zulke vertalingen de hedendaag
se lezer vaak veel te veel raadselen
op. Ts het dan niet verkieslijker een
voudig te lezen:
„Wil mij vertellen, o Muze, van
de zwerver, de vindingrijke die
maar rond bleef dolen, nadat hij
het heilige Troje vernield had. Hij
zag de steden veler mensen, en
leerde hun zeden en gewoonten.
Op zee bedreigden hem veel ge
varen, terwijl hij streed om het
eigen leven en dat zijner makkers,
opdat zij behouden thuis mochten
komen. Maar al zijn moeite was
vergeefs. Door hun eigen schuld
immers kwamen ze om, die god-
delozen. De dwazen doodden het
vee van de zonnegod. En de god
belette hun terugkeer. Dit ver
haal, o Muze, vertel ons. Begin
daar, waar ge zelf het verkiest".
De vertaling in verzen die
eventueel nog beter denkbaar
is, maar dat geldt natuurlijk
eveneens voor het proza heeft iets
verheveners, iets Homerus-aehtigs,
is dichter bij het origineel dan de
banalere weergave in gewoon vloeiend
Nederlands, maar waar het nu om
gaat, en wat in onze ogen zo belang
rijk is: de prozavertaling blijft men
.eboeid verder lezen (mogelijk een
iwestie van gemakzucht) terwijl
men over erg veel doorzettingsver
mogen moet beschikken om een ver
taling in verzen ten einde te lezen.
En nogmaals, daar het hier toch
in de allereerste plaats gaat om het
verhaal, het epos, en we het tóch
met een vertaling te doen hebben,
achten wij het beter Ilias en Odyssee
met plezier in proza te lezen dan
met moeite in het moeizaam voort-
klossende onnederlandse metrum.
Waarbij wij overigens totaal niets
ten nadele van wijlen dr. Timmer
mans prestatie willen zeggen, want
dezelfde moeite hebben wij met de
andere metrische Nederlandse verta
lingen, die van M. A. Schwartz uit
gezonderd. maar die vertaalt dan ook
in vijfvoetige jamben, en daartoe
leent onze taal zich uitstekend.
Dr. Timmerman laat, behalve zijn al
gemene inleidingen, elk onderdeel
van het verhaal door een heldere
analyse voorafgaan; Van Oldenburg
Ermke geeft na de Odyssea een op
stel „Van Goden, Mensen en Dingen
bij Homeros", waarin hij enige alge
mene beschouwingen geeft (niets
nieuws, maar dat kan ook haast niet,
al zullen er in de toekomst nog wel
bibliotheken over volgeschreven wor
den). Homerus heeft enkel bewon
deraars. We kennen mensen die Dan
te vervelend vinden, die aanmerkin
gen hebben (geringe) op Shakes
peare, of (grote) op Goethe of op
wie ge maar wilt, maar we moeten
de eerste persoon nog ontmoeten die
beweert dat hij Homerus vervelend
of onleesbaar vindt.
In elk geval kan de Nederlandse
lezer op het ogenblik weer volop te
recht, in vgrs of proza, al naar zijn
voorkeur ingeeft. De uitgave van
Ten Hagen is royaal en mooi uitge
voerd en wordt in twee cassettes ge
leverd; van de Paris-uitgave zijn er
twee édities: een goedkope en een
luxe, de laatste ook in cassette. Het
lettertype van de- Paris-uitgave is
duidelijk, maar wel wat erg klein
voor mensen met niet al te beste
ogen.
Homeros: Ilias en Odyssea, proza-
vert. door Frans van Oldenburg
Ermke. Uitgave Ten Hagen N.V.
Den Haag; Homerus: Ilias en
Odyssee metrische vert, van dr. A.
W. Timmerman. H. J. Paris, Am
sterdam.
Taal geen bezwaar bij
„Piccolo-Teatro"
(Van een medewerker)
Een Italiaanse toneelgroep komt
een tournee maken door ons
land. Laat echter niemand denken,
dat hij, als hg geen Italiaans ver
staat, van de voorstelling niet zou
kunnen genieten. Zo goed als men
een buitenlands balletgezelschap
kan waarderen, zo kan men het de
ze acteurs. Om dezelfde reden zij
spreken met hun lichaam. En dat
doen ze dan op een wijze, die grenst
aan de duivelskunstenarij.
Hollanders komen in
een Italiaanse roes
Twee jaar geleden is dit Piccolo Tea-
tro della Citta di Milano kort op be
zoek geweest tijdens het Holland Fes
tival. Het werd er, zoals in andere
Europese hoofdsteden, een openba
ring. Een openbaring van briljant en
meeslepend spel, van veelzijdigheid
en vurigheid, van een overgeërfde en
tot meesterschap opgekweekte kome
diantenkunst, die volgens de geschie
denisboekjes al uitgestorven behoorde
te zijn. De kunst van de Commedia
del'Arte.
Het stuk, waar men in 1957 mee
kwam en ook nu weer komt, is in Ne
derland tamelijk bekend van de Haag
se Comedie en later van Toneelgroep
Puck: „De knecht van.twee mees
ters", van Carlo Goldoni. Een stuk,
dat werd geschreven als reactie op de
Commedia del'Arte, maar toch nog
voortbordurend op de vaste figuren
daarvan, zoals Pantalone, Columbine,
Arlecchino, II Dottore, en hoe ze ver
der geheten mogen hebben, deze Ita
liaanse volkstypes, die voortleven in
poppenkast en mime.
Gebruikelijk was bij de Commedia
del'Arte, dat van 'n toneelstuk slechts
de intrige vaststond, en dat de kome
dianten zelf de tekst improviseerden,
vrijelijk toespelingen makend op ac
tuele toestanden en daarmee spottend.
Op den duur vergrofde deze kunst
tot een kermisvermaak, en juist Gol
doni heeft als eerste getracht het ni
veau weer te verhogen door de spe
lers een tekst te verschaffen, waaraan
zij zich moesten houden.
De Italanen van het Piccolo Teatro
doen met die tekst van Goldoni eigen
lijk een stap terug. Zij houden zich er
wel min of meer aan, maar zij gebrui
ken hem toch in hoofdzaak als „aan
leiding" om te spelen en te improvi
seren.
Daar kan men dramatisch en
historisch, misschien bezwaar tegen
hebben. Maar zulke bezwaren ver
geet men dan wel van het eerste mo
ment af dat het doek opgaat, als
daar op het toneel een echt markt-
schavotje verschijnt, versierd met
wat povere lappen en verregende
achterdoekjes, en als daarop dan
plots een verloren gewaande kunst
tot leven komt.
Adembenemend, wat deze spelers
kunnen. Dat ze acteren, en zulks
op het hoogste niveau, is nog
maar het begin. Stuk voor stuk zijn
ze ook nog doorknede zangers en
dansers, acrobaten en jongleurs,
clowns en mime-spelers. Zó buitelen
en dollen ze in pure speelvreugde
rondom de tekst. Een melodramati
sche scène lijkt als vanzelf in een
opera-parodie te verglijden; een te
lange monoloog wordt verlevendigd,
doordat de overige spelers, terzijde
van het toneel, zich er mee gaan be
moeien zoals vroeger waarschijnlijk
de saamgedromde boeren en buiten
lui. En ondertussen rolt Goldoni's
tekst maar door in adembenemend
tempo, woord voor woord duidelijk
gemaakt door plastiek.
Op die plastiek valt de nadruk. Dat
moet wel, want de spelers dragen de
halve maskers, die elke gelaatsex
pressie onmogelijk maken. Maskers,
die nog geërfd zijn van het Grieks
toneel. En zó groot is de expressie
van deze spelers, dat een publiek,
dat hun taal niet verstaat, toch geen
grapje of geen pointe blijkt te mis
sen. Niet alleen dat het publiek tij
dens de Festival-voorstellingen de
hele avond van lachbui tot lachbui
Het Amsterdams
Stedelijk- Museum
is bezig een per
manente collectie aan
te leggen van heden
daagse Nederlandse fo
tografie. Een aanvul
ling als het ware op de
belangwekkende histo
rische verzameling van
het Rijks Prentenkabi
net te Leiden.
Op het ogenblik geeft
de verzameling al zeer
veel moois te zien. Zui
ver fotowerk op hoog
niveau, waarin welis
waar het negativisme
van deze na-oorlogse
tijd tot uiting komt,
maar die tegelijkertijd
getuigt van een positie
ve instelling van de
kunstenaars, die het
werk maakten.
Wat daar in het Stede
lijk Museum is opge
hangen, mag dan geen
opwekkend beeld zijn
van onze tijd, de ma
kers zijn stuk voor stuk
bespaard gebleven voor
de vaak volslagen ver
wrongen opvattingen,
die zovele andere jonge
kunstenaars hebben
aangetast. Daarom al
leen al is deze expositie
en deze collectie
zo uitermate verfris
send. En daarom ook
mag men de rol van het
Stedelijk Museum voor
de Nederlandse fotogra
fie, niet hoog genoeg
aanslaan.
Bij de foto In het Lon-
dense Hyde Park maak
te Emmy Andriesse de
ze kostelijke foto, die is
opgenomen in de col
lectie van het Stedelijk
Museum. Op de exposi
tie is een zaal speciaal
gewijd aan deze jong
gestorven kunstenares.
(Van een medewerker)
Storyville was voor mij vol sensaties. Op
elke hoek kon ik goede muziek horen.
En wat voor goede muziek De muziek, die
ik wilde horen. Het was mijn hele loon waard
het beetje dat ik kreeg alleen al om
Storyville te bezoeken. Het leek wel of al die
bands elkaar met die „hot riffs" bestookten.
En dan die Joe Oliver Nou, nou, die man
fascineerde mij gewoonweg met die kornet
van hem. Storyville Met al die verrukke
lijke kornettisten, Joe Oliver, Bunk John
son die was toen in zijn grote tijd Em
manuel Perez, Buddy Petit, Joe Johnson, die
buitengewoon goed was, jammer dat er geen
platen van hem zijn gemaakt".
Dit vertelt 's werelds beroemdste jazzmusicus
Louis Armstrong in zijn boek „Mijn jeugd in
New Orleans" (uitg. W. de Haan, Zeist) over
het opgewekte muziekleven in het vermaak-
centrum van New Orleans, Storyville, dat mag
worden aangemerkt als de geboorteplaats van
de instrumentale jazzmuziek. En Armstrong
vervolgt dan „Ze konden uren achtereen spe
len. Maar Joe Oliver, een dikkerd, was de groot
ste en meest creatieve. En Bunk Johnson het
meest melodieus. Wat toon betreft, kon nie
mand het bij hem halen, al bezaten zij allen een
goede toon. Dat was het eerste wat de heer Pe
ter Davis me leerde in het Gesticht voor Ver
waarloosde Negerkinderen. „Toon", zei hij,
„een musicus met toon kan alle muziek spelen,
of het nu klassiek of ragtime is".
Dat verblijf in dit gesticht en die meneer Da-
vis, die daar muziekonderricht gaf, hebben op
het leven van Louis Armstrong, die op 7 fe
bruari aanslaande voor de vierde keer na de
oorlog in Den Haag en Amsterdam concerten
geeft, een beslissende invloed gehad. Hoe de
jonge Louis in dat gesticht terechtkwam
In de dagen tussen Kerstmis en nieuwjaar was
het altijd feest in New Orleans. Ook Louis
Armstrong was dikwijls van de partij. Hij had
thuis een revolver gevonden en daarmede te
midden van de feestende menigte enige schoten
gelost. Maar de jonge Louis werd gepakt door
de politie. Zijn smeekbeden waren tevergeefs.
De kinderrechter veroordeelde hem tot een ver
blijf van onbepaalde duur in het gesticht. Al
gauw had Louis de grootste belangstelling voor
het gestichtsorkest, dat onder leiding stond van
Peter Davis. Eerst mocht hij op 'n tamboerijn
slaan en toen.dat goed ging, achter het slag
werk plaatsnemen. Kort daarop kreeg hij een
althoorn en nadat hij enige tijd kornetlessen
van Davis had ontvangen, zei deze op 'n goede
dag „Louis, ik maak je leider van het orkest".
Dat moment was het begin van de fabelach
tige carrière van Louis Armstrong. De eerst
volgende jaren had Louis tal van baantjes,
terwijl hij in de avond- en nachtelijke uren
in verschillende kleine orkestjes speelde. Er
was altijd werk in Storyville en Louis ver
diende soms een behoorlijk loon.
Toen hij 18 jaar was, kreeg hij als vervanger
van niemand minder dan Joe „King Oli
ver", een plaatsje in het orkest van de
trombonist Kid Ory, die ook nu nog altijd actief
aan het jazzmuzikale leven deelneemt. Wat
Armstrong daar aan praktische ervaring tekort
kwam, werd aangevuld door zijn natuurlijke
gaven. Het jaar daarop (1919) zag men hem
aan boord van een „riverboat" in de band van
Fate Marable.
In 1922 werd hij naar Chicago geroepen door
King Oliver, die hem graag als tweede trom
pettist had en Louis nam het aanbod gretig aan.
Reeds één van de eerste avonden in de Lincoln
Gardens werd een groot succes voor Arm
strong.
In die jaren kreeg Louis Armstrong grote be
kendheid en vele jongere musici kwamen naar
hem luisteren en werden beïnvloed door zijn
spel. Louis huwde in 1924 met de pianiste Lil
Hardin en ging in dat jaar naar New York,
waar hij het orkest van Fletcher Henderson
versterkte. Het is niet het beste werk van
Armstrong, dat wij via de Henderson-opnamen
van hem horen. Hij was in dit voor die dagen
grote orkest te gebonden, al kreeg hij wel enig
begrip van wat men zou kunnen noemen muzi
kale discipline.
Nieuwe roem brachten hem de grammofoonpla
ten van zijn Hot Five en Hot Seven in de jaren
1925-1928. Verscheidene van de opnamen mét
deze formaties, gemaakt met een aantal voor
treffelijke musici, behoren tot het beste wat de
(vastgelegde) jazzmuziek ons te bieden heeft.
Daartussendoor speelde hij met tal van grotere
orkesten en maakte zoveel grammofoonplaten,
dat een complete discografie een boekdeel zou
vullen.
Wordt Armstrongs spel vóór 1930 nog geken
merkt door een grote oprechtheid, nu eens fel-
dynamisch, dan weer bijna teder, na die tijd
legt hij meer nadruk, vooral ook in zijn zang
voor het front van grote orkesten, op het tech
nisch effect en show. Het blazen van hoge noten
wordt een rage, die navolging vindt, maar toch
wordt zijn roem steeds groter, ook in Europa,
dat hem in 1932 voor de eerste keer ziet.
Gedurende het swingtijdperk bleef Armstrong
wat op de achtergrond en eerst in 1947 keerde
hij weer terug met een kleine bezetting, zijn
All Stars, waarmede hij en zijn medemusici als
Jack Teagarden, Peanuts Hucko, Earl Hines
en Cozy Cole weer enorm succes oogstten. De
AU Star-bezetting wijzigde zich nogal eens en
zo kwam hij in 1952 in Nederland met o.a. de
klarinettist Ed Hall en de trombonist Trummy
Young.
En nu komt „Satchmo" weer naar Nederland
en ongetwijfeld zal ook nu weer blijken, dat hij
meer dan enig ander, nog steeds dezelfde groot
meester der jazz is, de man die al bijna een
halve eeuw lang een waardige representant is
voor de muziek van de Noordanierikaanse ne
ger.
Spelen met maskers, maar der
mate expressief, dat zelfs het
Italiaans verstaanbaar blijkt...
verviel, maar zelfs liet het zich aan
steken om „mee te doen", om „bas
ta" of „bravo" te roepen, en om Ar
lecchino te verraden waar hij de brief
moet zoeken als hij zich voor hulp
tot de toeschouwers wendt.
Een unieke gebeurtenis, dit toneel
van Commedia-spelers. Vooral voor
wie beseft dat achter deze sneUe veel
zijdigheid een meester-regisseur
steekt.
Georgio Strehler, die elk der duizend
vonkende vondsten bedacht, die elk
danspasje en elke stembuiging voor
schreef, ja, die er een partituur voor
maakte, waarbij, stem en lichaam
geUjkelijk instrumenten waren, bal
let en orkest in één, vertolkt door
grootmeesters. Perfectie wil wel eens
steriel worden. Deze super-perfectie
is dermate levend, dat men als Hol
lander meegesleept wordt in een Ita
liaanse roes.
Culturele
Cavalcade
DE JONGE NEDERLANDSE com-
ponist Hans Kox heeft van professor
Conrado Galzio, directeur van het
„Cotiservatorio Italiano de Musica"
te Caracas in Venezuela, opdracht
ontvangen voor het componeren van
een pianokwartet. De opdracht kwam
tot stand met bemiddeling van de
Nederlandse ambassade-secretaris,
Robert de Roos, en de Stichting Do-
nemus te Amsterdam.
IN STOCKHOLM is een contract ge
tekend, waarbij Louis Armstrong
zich verplichtte om samen met zijn
orkest voor een kleine zestigduizend
gulden enkele scènetjes te spelen in
een Deense muziekfilmwaarin ook
het Zweeds-Nederlandse duo Nina en
Frederik optreedt.
DE AMERIKAANSE schilder van
Duitse afkomst, Josef Albers, heeft
de „Konrad van Soesf-prijs", groot
5000 mark, gewonnen voor bijzonde
re verdiensten op het gebied van de
beeldende kunsten. Albers werkt aan
het instituut voor schone kunsten
van de Yale Universiteit. De prijs
wordt om de twee jaar toegekend
door Westfalen-Lippe.
IN LONDEN is de revue „Boy
friend" zijn zesde vertoningsjaar in
gegaan. Deze musical comedy is tot
dusver door 1.270.000 mensen be
zocht en heeft zijn directie een be
drag van ruim 6,5 miljoen gulden
aan recettes opgeleverd. Na 7 febru
ari gaat ,J3oy friend" de provincie i«.
HET BESTUUR van de Johan Wa-
genaarstichting heeft aan Ary Ver
haar in Den Haag een opdracht ver
strekt voor een compositie voor klein
blaasorkest, niet een. tijdsduur van
tien tot vijftien minuten. In de keu
ze van de bezetting wordt de com
ponist geheel vrijgelaten. Marius
Flothuis kreeg de uitnodiging om
een compositie te schrijven bij voor
keur op een Nederlandse tekst) over
de ontmoeting van Nausikaa en
Odysseus.
IN PARIJS is op 82-jarige leeftijd
overleden André de Fourquieres, die
tussen de twee wereldoorlogen in de
Franse hoofdstad de toon aangaf als
schrijver over kunst, mode en eti
quette.
OP EEN KUNSTVEILING bij „So-
théby" in Londen bracht een aantal
tekeningen plotseling het verrassende
bedrag op van 1.750 pond, toen men
tussen .die tekeningen een werkje
ontdekte van Pieter Breughel de Ou
dere, getiteld „De laster van Apel-
les". De tekening stond niet in de vei
ling-catalogus vermeld en de verko
per was zich de betekenis er van
klaarblijkelijk niet bewust.