Puzzel-rubriek DE AVONTUREN VAN FLIP EN FLOP HET BIGGETJE dat geen naam had ZATERDAG 3 JANUARI 1959 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 15 iiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiniitiiiiiiiiim DE VLEERMUIS e vleermuis rekt zich even uit Honderden dagen maakten met elkaar ruzie Driehonderdvijfenzestig splinternieuwe dagen zaten er in het grote hok, dat Vader Tijd op Oudejaars avond had afgeleverd aan het Nieuwe Jaar. Elke nacht precies om twaalf uur sprong het deksel er even af en dan mocht de dag die aan de beurt was de vrijheid in. De eerste keren ging dat allemaal prachtig. Alle dagen waren nog onder de indruk van de kleine kerst- klokjes en de grote nieuwjaarsklokken. Ze waren heel vriendelijk voor elkaar, zaten rustig in hun hok en maakten plaats als het tijd voor dé volgende dag werd het hok te verlaten. Maar toen dat zo een poosje goed gegaan waswerden de dagen onrustig. Ze begonnen zich te verve len en vergaten alle belof ten die ze Vader Tijd had den gedaan. Vooral de ok tober- en novemberdagen die zo stormachtig en drif tig konden zijn, kregen praatjes. Ze plaagden de bleke stille januaridagen en trapten de verlegen aprilda gen op hun voetjes. „Kunnen jullie je niet wat kalm houden?", vroegen de lome julidagen boos. „Blijf liever in je hoek tot je aan de beurt bent". „Jaja", liep een van de bru taalste oktoberdagen, „dat zouden jullie wel willen, hè, dat wij rustig op onze beurt gingen zitten wachten. Nou laat ik je dan maar meteen vertellen dat daar niets van inkomt. Wij zijn niet- van plan om hier in dit hok te zitten duimen draaien tot bijna iedereen weg is. O, nee!" „Hoor je dat?, vroegen de verschrikte januaridagen elkaar, „hoe durven ze?". „Ik zal blij zijn als ik er uit ben", zei de dag welke die avond uit het hok moest kruipen, „want hier loopt het vast niet goed af. Ze duwen tegenwoordig maar van alles en nog wat in het hok met dagen". „Hoho... op wie slaat dat?", Vroeg een bolle oktoberdag, £Wje bedoelt U met -dat vau; alles en nog wat „O...... ehniets... eh... niemand in het bijzonder", zei de januaridag en hij ril de van angst. „Zoen waarom tril je dan als een rietje in de ok- toberstorm?", begon de ok toberdag woedend, „omdat je ons bedoelt hè Öns, oktoberdagen, de beste van het jaar!". „Poeh Poehlachten de juli- en augustusdagen, „moet je dat eens even horen". Do meidagen nameu het nog zwaarder op. Ze wilden dat die opschepper van een ok toberdag zijn woorden te rugnam. Nou, en toen die dat niet wilde had je de poppen aan het dansen. Alle dagen van het jaar vlogen elkaar in het haar. Er werd gevoch ten...... gevochten zó ver schrikkelijk, dat ér op de bodem van het grote hok alleen nog maar een grote kluwen van dagen te zien was. Niémand wist meer wat bo ven of onder was. Het hele hok schudde en kraakte er van en het leek bijna of het uit elkaar zou barsten, zo beukten de honderden dagen tegen de wanden. Hoe lang ze zo vochten wist niemand; er viel' pas een stilte op het ogenblik dat het deksel even van het hok sprong om de januaridag die aan de beurt was door te laten. „Tjoep", deed het deksel en „pang" viel het weer dicht. „Laat mij erdoor! Ik moet eruit! Ilt moet eruit", klonk onder een hele stapel dagen vandaan een benauwd stem metje. Het was de januari dag die echt aan de beurt was. „Laat hem erdoor, laat hem eruit", riepen nu ook andere dagen en ze pro beerden zich uit de knoop te wringen en plaats te maken voor de januaridag. Maar toen die eindelijk, bij na helemaal aan stukken getrokken boven op de berg met andere dagen stond en tegen het deksel duwde, zat dat alweer potdicht. De januaridag werd nog witter dan hij al was. Hij wist heel goed dat het dek sel nooit dichtging voor er een dag was uitgekomen. Ook tl" indTi' dagen begre pen wat er gebeurd moest zijn Een van hen was er stiekum uitgesprongen tij dens het grote gevecht. Bij na begon de rnzie opnieuw, maar de decemberdagen die altijd probeerden om vrede te stichten, namen nn het woord. „Iedereen opstellen!" riep de vijfentwintigste de cember, „laat iedereen bij de maand gaan staan waar hij hoört". Nou, het duurde natuurlijk een hele poos voor het zo ver was. Er waren dagen die ln drie stukken gebro ken waren en anderen zaten zo in elkaar verward, dat ze zelf niet meer wisten wat voor en achter was. Maar eindelijk lukte het en kon dén ze gaan tellen. Acht maanden hadden ze al helemaal compleet geteld, september stond ook zonder een dag tekort, en de eerste veertien dagen van oktober hadden elkaar ook gevon den. Maar de vijftiende ok tober, die straks al de mees te praatjes had gehad, die was er niet. Hij was de schavuit die er tussenuit was geglipt. Stil van schrik keken de da gen elkaar aan. Sommigen huilden, vooral die ene januaridag die er nu pas in plaats van de vijftiende ok tober op uit zou mogen. En buiten in de wereld begre pen de mensen er niets van. ,,'t Is net oktober", zeiden ze tegen elkaar en ze keken naar de lucht vol geweldige voortvliegende wolken en naar de gouden zon die af en toe om de hoek keek. Va der Tijd merkte ook dat er iets aan de hand was. Van een hoge berg af bekeek hij de dag eens goed. Hij schudde zijn hoofd. Het was werkelijk net een ok toberdag die over de wereld ging. „Wat is dat?", zei hij, „Ik moet onmiddellijk mijn hok vol dagen nakijken Iioe of zoiets kan". Hij werd bleker dan de sneeuw op de hoge bergen toen hij het deksel van het hok opende. Tegen de wan- 1 en kijkt eens naar de bomen. n Zó zwart, zo kaal, zo druipend nat. I Maar wat niet is, kan komen. I De vleermuis kijkt eens naar de lucht i grijsgrauw boven de bomen, j De wind draait tussen noord en oost. De winter kan nog komen. g De vleermuis zakt alweer in slaap 1 hoog boven in de bomen. 1 Hij kruipt nog maar wat dieper weg. I Stel dat er sneeuw zou komen De vleermuis winterslaapt al weer 1 Welterusten, kale bomen, fluistert hij voor bij niets meer weet. 1 Eéns moet het voorjaar komen. iniiimmiiiniiniiiiiiiiiifliininiiM den zaten in elkaar gedo ken de honderden dagen, ziek, kapot, in stukken ge rukt of geknakt en de januaridag die nu over de wereld had moeten gaan lag in een hoekje te huilen. Met één oogopslag had Va der Tijd begrepen wat er gebeurd was, maar hij is er de man niet haar om bij de pakken neer te zitten zoals de dagen. Hij haalde zijn lijmpot en een grote borstel en begon de ongelukkige dagen te repareren en op te knappen. Ja, hij is een oude man en het gebeurde dus af en toe wel dat hij een foutje maakte en een stukje juni dag aan een stuitje novem ber vastplakte of een staart je april aan een voorstukje augustus, maar ja, ze wa ren weer heel en stonden heel keurig in hun rijtjes in het hok. Als je dus in het komende jaar eens een dagje tegen komt dat begint als een win terdag en eindigt als een hete zomerdag, dan weet je waar hem dat in zit. Maar een hele verkeerde dag die plotseling over de wereld gaat, dat znl je niet meer meemaken. Ze passen wel op daar in dat hok vol da gen! „Sneeuw! IJs! Heerlijk!" roept Flop, terwijl hij door het veld loopt. „Ik ga de om trek eens verkennen. Mis schien is Flip wel in de buurt, dan kunnen we fijn gaan spe lenHoera! Het is winter!" Na tien minuten rondgelopen te hebben komt Flop bij een kleine waterplas. Hij staat een ogenblik aan de lage oever en kijkt over het ijs. Ja, er ligt een laag ijs op het water. Koning Winter heeft zijn werk al gedaan. „Flip is nergens te vinden, noudan ga ik alleen op onderzoek uit", mompelt Flop. Heel voorzichtig stapt hij met één voet op het nieu we ijs. „Het houdt!" juicht Flop en hij trekt zijn tweede voet bij. Heel langzaam loopt Flop naar 't midden van het ijs, maar dankrrrrók!" „Hellup!" schreeuwt Flop, terwijl hij langzaam door het ijs zakt Flip was nét op tijd geko men. Die zag Flop door het ijs zakken en hij maakte dat hij er bij was om zijn vriend te helpen. Met veel moeite kreeg hij Flop op de wal. Maar Flop was helemaal stijf Flip zette Flop rechtop en begon een vuurtje onder hem te stoken. Enhet hielp! Langzaam ontdooide de on derzoeker en het duurde niet lang of de bibberende Flop schudde het water uit zijn haren. N' naar binnen durft Biggetje niet goed meer. Misschien gaan ze dan wel weer gillen én schreeuwen en op stoelen klimmen. Net toen Janus niet keek, is hij onder een stoel doorgekropen, en door de tuindeuren naar bui ten geglipt. En nu zit hij hele maal aan het einde van de tuin onder een grote struik. Hét is een hele grote tuin, er staan wel tien grote bomen in en een massa struiken. Er is ook een heleboel gras, en het is er lekker modderig. Dat vinden biggetjes altijd heel erg lekker, modder, en dit - Biggetje ook. Hij gaat èr lek ker in liggen rollen, zodat hij helemaal zwart wordt, in- plaats van mooi rose. Alleen zijn staartje en zijn,ene oor blijven rose. - 1. En dan houdt hij opeens op met rollen. Wat is dat daar? Dat lijkt zijn hók wel. Nee, het is het toch niet, zijn hok is veel donkerder en veel vuiler. En hier ligt ook geen stro. Maar het lijkt toch wel een beetje op zijn eigen hok. Misschien zit er wel een biggetje in. Even gaan kijken maar. En dan kruipt Biggetje al naar binnen. Het is een heel groot hok, en er is niemand in. Achterin ligt een heleboel wat is dat nn weer Biggetje ruikt er eens aan..., gaat er dan op lig gen. Mmmmm, lekker zacht zijn die dingen. Biggetje merkt opeens, dat hij toch wel erg moe is gewor den van al dat ge-ren. En het duurt niet. erg lang, of Biggetje is in slaap gevallen. Biggetje slaapt heel lang. De hele middag uit, en nog langer. En hij zou die hele nacht ook wel gesla pen hebben, als er niet opeens iets groots en harigs het hok binnen rent, en boven op Biggetje valt. Hij wordt wakker van schrik. Wat is dat nu weer. „Woef", zegt het harige ding, „wat ligt er nou in ons lekkere hok?" „Knorrr", zegt Biggetje alleen maar. „Woef woef woef", zegt het ding weer, „wie ben jij Wat ben jij voor een beest. Wrrroef." „I-i-ik b-b-ben b-b-b-b-bl-blgge- tje". „Wat is dat voor een ding, bigge tje", gromt het beest. „Een klein varkentje", zegt Bigge tje. „En wat voor beesten zijn jul lie?" Er is ondertussen nog een ander beest, ook groot en ruig, bij gekomen. „Wij zijn honden, woef woef", zegt dat tweede beest. „Wat doe je hier", vraagt de eer ste hond dan. „Ik ben weggelopen", zegt Bigge tje. „Was je baas dan zo slecht vóór je, woef woef woef?" „Eh... nee, heel goed", zegt Big getje. Dan worden de honden boos. „En ben je dan toch van hem wegge lopen? Foei", blaffen ze. „Als je een goeie baas hebt. hoor je waaks en trouw te zijn. Woef woef woef wrrroef. Wie is je baas?" „Lonneke", zegt Biggetje. ,',En wie is Lonnekë „Een klein meisje". „Woef woef woef... en ben je daar van weggelopen? Foei", blaffen de twee honden, nóg bozer, en ze la ten Biggetje hun tanden zien. O, Biggetje wordt er zo bang van. En dan vragen de honden: „Waar is ze nu?" Dat weet Biggetje niet. „Wrroef", zeggen de honden", dus jij bent ook verdwaald. Dan mag hij van de honden wel in het hok blijven, en ook uit hun etensbak meeëten maar dat vindt hij helemaal niet lekker. ii blijft nog een hele tijd in het ik, tot het donker wordt. Maar dan begint hij zo vreselijk naar Lonneke te verlangen, dat hij be sluit, haar maar weer verder te gaan zoeken. Hij bedankt de hon den voor het eten, en dan gaat hij maar weer naar buiten, op zoek naar Lonneke. (Wordt vervolgd) Winnaars werden deze week: De heer A. Ie Due, Poelendaeleweg 62 te Middelburg, f 5.de heer B. P. HoUestelle, Schoolstraat 14 te Bruinlsse f 2.50; mevrouw T- W. Blaakman-van Luijk, Boulevard 52 te Breskens f 2.50; de heer J. Dre- ver, Langestraat l te Schore f 2.50 en de heer F. J. Bal, Adriaan Brou werlaan 40 te Vlissingen f 2.50. spilt ontdekten we, dat er enkele puzzelaars waren Tot onze die geen abonnee zijn, en ze behoorden niet eens tot de slechtsten. We zijn echter verplicht deze puzzelaars zonder meer van de lijst te schrappen, aan gezien we bij de aanvang van dit puzzelséizoen schreven, dat alleen abonnees eraan deel konden nemen,. De oplossing was: Horizontaal: 1 dot, 3 zeelt, 7 ros, 9 ober, 11 arme, 13 o.i., 15 bekwaam, 16 s.a., 17 N.O.C., 19 vat, Hl scf, 22 trust, 25 pas, 27 thema, 28 emelt, 29 kraak. 30 motie, 32 eloge, 34 pre, 35 Ionen, 38 oor, 39 esp, 41 vlo, 42 c.l., 43 rotonde, 46 RM., 48 Róme, 49 dito, 51 Lek, 52 armee, 53 puk. Verticaal: 1 duo, 2 To, 3 zee, 4 er ker, 5 laars, 6 tra, 7 re, 8 sta, 10 BBC, 12 m.m.v., 14 inch, 16 stal, 18 Ores tes, 20 apekool, 21 stomp. 22 takel, 23 uraan, 24 teken, 26 stoer, 31 Orel, 33 goor, 36 otter, 37 einde, 40 pro, 41 vet. 42 cel, 44 oma, 45':.die,-47 mak, 48 r.k., 50 op. Nieuwe opgave: Horizontaal: 1 trots zijn, 6 staaf, 11 zoen, 14 meter: toestel om zuurstof gehalte v. d. lucht te bepalen, 15 vet arm, 16 meisjesnaam, 17 van U, 18 Russ. schiereiland, 20 vlaktemaat, 21 bep. afbeelding, 22 minder uw snel heid, 25 soort vet, 26 flink, 28 week dier, 30 overal, 32 stad in België, 35 - dorps, 38 poëne, straf, 39 gesloten stand, 41 paard, 43 «et even aan de mond, 44 naamloze vennootschap, 45 een beetje, 48 jongensnaam, 50 Ja pans bordspel, 51 ijzerh. grond, 53 achtergrond, 55 onze ex-minister- president, 57 delen vJi. hoofd, 59 he lemaal dood, 62 pijnbomen, 64 stuur, 65 Oosters tapijt, 68 klein riviertje, 70 bosje, 72 vochtig, 73 ons aller stammoeder, 75 bedorven, 77 heldendicht, 79 titel, afk., 80 groente, 81 afgeknotte boom, 83 lansier, 85 kabaal, rommel, 86 keel, 87 meta len punt. Verticaal: 1 portemonnee, 2 zeer dun baksel, 3 element, afk., 4 boom, 5 boomvrucht, 6 niet brede, 7 element afk., 8 Turks opperbevelhebber, 8 deel v. e. blad, 10 grove den, 11 drin gen, 12 weg, niet thuis, 13 sluisje; schik, 19 voorzie van kogel! 23 zacht, 25 draaikolk, 27 vlug, 29 Indonesisch gewicht, 31 van mij 33 enkele, 34 Romeins geschiedschrijver, 36 bloed verwant, 37 schrobnet, 39 verward iets, 40 schade (schip)!, 42 strand (met bijbehoren), 46 jongensnaam, 47 haargroei, 49 voormaag, 52 plaats voor bepaalde wedstrijd, 54 soort snoep, 56 hof van paradijs, 58 ontkenning, 60 uitgezocht, 61 drop 73 74 80 85 pel, 63 soort bont, 66 korting, 67 Fries kasteel, 67 niet lang, 71 gezel lig gepraat, 73 boom, 74 dessert. 76 insect, 78 zie 80 horizontaal, 62 windrichting, 84 riviertje in Drente. Alle inzendingen moeten uiterlijk in het bezit zijn van de P.Z.Crt., Wal- straat te Vlissingen onder vermel ding van het woord „Puzzelrubriek" in de linkerbovenhoek van enveloppe of briefkaart. OimIc Val Jeiic» f 7.40 per liter I t jr slijfi'r „j Lollen ItolteiMlaiii <l:m «"■«"■ii. «ai uii«l«'i" nn t l «:il.- Jongen gewond bij explosie zelfgemaakte springstof. Hans van E., oen 17-jarige Utrechtse leerling-laborant heeft dinsdagmid dag zijn pogingen om thuis spring stof te maken bijna met de dood moeten bekopen. Toen hij dacht, dat zijn „proef" mis lukt was. wilae hij zijn springstof opbergen Op dat moment explodeer de het mengsel en richtte een enorme ravage aan in de keuken. Een glas scherf trof de jongen in de lies en ycrooz-zaakte een slagaderlijke bloe ding. Hij werd in ernstige toestand naar het Utrechtse Antoniuszieken- huis overgebracht.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1959 | | pagina 11