ONDER ZEELANDS HOGE HEMEL De natuur kent andere grenzen tussen oud en nieuw M Verrassende vondsten op zwerftocht door Walchers duinbos 18 PROVIN Cl ALE ZEEUWSE COURAN,T WOENSDAG SI DECEMBER 1958 Op de lijn van el» «1 vloed, weer naar de grond gaan kijken, waardoor we een rijkdom van aardige belevenissen te verwer ken kregen. Merkwaardig genoeg betroffen ze meestal sporen van aanwezigheid vanvogels! Overal zagen we resten van vo gelmaaltijden gekleurd door de bessen, die er deel van hadden uitgemaakt. Als zeer bijzondere maaltijdsrest vonden we een braakbal, die velen vereenzelvigen met de vogels, waarvan ze 't meest bekend zijn: de uilen. Wij vonden echter op de steenrand van een bruggetje een braakbal, die fel oranje gekleurd was met donkerbruine pitten er in. Daar naast lagen allerlei resten, blijk baar van enige hoogte neerge- smakt, die uit dezelfde bestandde len bestonden en kennelijk van meeuwen afkomstig moesten zijn, getuige de bijgemengde resten, waaronder veel schelpgruis. Ook tegen onze braakbal werden stuk jes van kokkelschelpen gekleefd gevonden, zodat slechts eén con clusie mogelijk was: de meeuwen hadden zich tegoedgedaan aan de duindoornbessen en de uitge braakte resten van één dezer vo gels waren tijdens het verblijf op de steenrand van geringe hoogte daarop gedeponeerd. We hadden een zuivere „meeuwe- braakbal" voor ons. Ook hier bleek een grens weer anders te liggen dan wij mensen, die trek ken. De moeilijkste puzzel, die we moeten verwerken bestaat uit een groot aantal witte, ge kronkelde, hier en daar opge zwollen strengen van gelei achtige samenstelling, die we op een omgevallen boom zien liggen, één van die brede en korte stammen, die de bossen in de Manteling zo kenmerken. We hadden ons vanaf een bospad naar die boom begeven, omdat we vanuit de verte een ons be kende zwam meenden te herken nen, die vreemd genoeg niet uit witte hoeden, maar uit tussen de schors geklemde korsten bestond. De vergelijking van de strengen met de door ons bedoelde (vrij zeldzame) Trilzwam, Tremellodon gelatinosus, hielp ons later het merkwaardig versohijhsel te iden tificeren. Dichterbij gekomen be merken we namelijk, dat het witte spul generlei vast contact had met de schors, maar wel hier en daar eventjes met de boven reeds genoemde maaltijdresten, waarin zich heel fijne schelprest jes bevinden. Verrassing Het bij de studie gevoegde kaartje gaf tot onze verras sing geen enkele vindplaats aan bewesten de lijn Rottér- dam-Breda. Het publiceren van deze vondst betekent dus een novum voor Zeeland, hoewel we ons in geen enkel opzicht kunnen verbeelden de eerste te zijn, die deze vreemde witte voorwerpen zou hebben opgemerkt. On getwijfeld hebben anderen voor ons er al vragend voor gestaan. Volgens de uitvoerige studie had men vroeger de meest uiteenlopende meningen over het sterreschot; de onduide lijke naam staat in verbanc' met de wel zeer vreemde ge dachte als zouden de witte vaak ineengestrengelde gelei draden restanten zijn var vallende sterren, althan- daarvan afkomstig. Nu- wee' men, dat het de opgezwollen eierstokken van kikkers zijn. Wonderlijk genoeg kunnen deze namelijk noch in de magen van zoogdieren, noch in de magen van vogels (en die zijn wat mana) verteren. Van de vogels komen vooral de reigers, maar ook de meeuwen in aanmerking als pro ducenten van het sterreschot, van de zoogdieren de bunzing. Het bijeenliggen van vele brokken op die éne boomstam (we zochten de omtrek oppervlakkig af) doet ons veronderstellen, dat een meeuw of misschien een andere vogel deze boom tot rustplaats koos na de maaltijd en daar ter loops het verschijnsel teweeg bracht. Een duinpoel met veel riet op korte afstand van de omgeval len boom was vermoedelijk het voormalig woonoord van de op gepeuzelde kikkers. We tekenen hier nog bij aan, dat juist weer de wintermaanden,november tot fe bruari worden aangewezen als de tijd, waarin men de meeste kan sen heeft sterreschot te vinden, ook hier ligt de begrenzing van het tijdvak dwars over de grens van oud en nieuw heen, ook nog in dit opzicht, dat de kikkers reeds vroeg in hét voorjaar hun eieren afzetten en de voorberei- dingen tot dit doel ongetwijfeld reeds in de laatste maanden van het oude jaar in het kikker lichaam zullen zijn begonnen. Met dit al had de ontdekking tot gevolg, dat we weer eens een lege plek op de kaart van Nederland konden voorzien van een Zeeuwse stip en vermoedelijk zullen er nu wel meer volgen. Wat moeten we nog meer van deze uiterst rijke middag (zonder pestvogels vertellen? We trok ken niet terug zonder een blik ta hebben geslagen op de bij Oran jezon zo agressief optredende al tijd veranderlijke zee en het even ongestadige strand. Met enige ontzetting aanschouwden we het „nieuwe"' dat ons ditmaal werd geboden. Een zeer rommelige vloedlijn over een grote afstand gelijkliggend met en steunend te gen de al maar verder terugwij kende steilrand van het geschon den duingebied. 't Wordt tijd om huiswaarts te keren, al valt het afscheid moeilijk, het vallen van de avond, het brekende licht en de dunne sfeer van vochtige dampen geeft aan het duin weer een geheel nieuw ge laat. Oud en nieuw, hoe dicht liggen ze vaak bij elk aar, hoe ver schijnen ze dik wijls van elkaar verwijderd. Werkelijk de natuur kent gans andere maatstaven en grenzen dan de mens, die zijn landgrenzen vaststelt op de centimeter nauwkeurig en zijn tijdgrens op de laatste slag van twaaalf. ken is er wel geen enkele week in het hele jaar, waarin de mens zich zo tot den als in de week, die vooraf gaat aan de De goede Sint, nauwelijks vertrokken, is reeds vergeten; koning winter heeft stilletjes plaats genomen op zijn zetel men pleegt hem niet met veel fanfares tegemoet te tredenen ook het kerstfeest behoort tot het verleden. Nu blijft er niets meer van het jaar over dan een wach ten op het einde, een slot, dat zeer snél nadert. De mens wordt bepaald bij het bestaan van een grens, die hij niet kan ontlopen en zo wordt het beëindigen van het oude jaar met de klokslag van twaalf voor hem het afsluiten van een pe riode, die hij niet nóg eens kan doorleven. Hij stapt over een grens. Het is goed, dat hij die grens ziet en zich van de consequenties van de overschrijding bewust wordt. Door middel van het vaststellen van zijn tijd rekening heeft de mens er dan ook voor gezorgd, dat de grenzen scherp zijn aangege ven. Hij Wil per slot van rekening de overgang met eigen ogen zien. Zonder de klokslag van twaalf, zonder die menselijke tijdsgrens, zou het hem moeilijk vallen de plaats van een eindstreep in de tijd ook maar te vermoeden. In de natuur liggen de grenzen immers altijd anders dan waar de mens ze heeft getrokken. De steenkolenlagen hébben een begin en een einde, maar ze lachen om de landgrenzen en kruipen er resoluut onder dooreen storm vóór oudejaar opgestoken raast onverdroten door tot in januari; de groei van een boom gaat rustig zijn gang van herfst tot lente, al zien wij er niets van; de zwervende vinken en spreeuwen kennen geen overgang van het oud naar het nieuw; de zon staat evenmin stil als de aarde en beschrijft met haar stelsel zonder één futiele onderbreking een vaste baan door het heelal. IAgt het geheim van de rijkdom van de zwerver niet hierin, dat zijn leven vaak tijdloos en grenzeloos is, hoe naar wij geze tenburgers, dat ook voor hem vinden Waar liggen de duinen, de bos sen, de zee en de velden en hun veranderingen over schrijden nagenoeg nimmer teza men met de mens de drempel van het nieuwe jaar. De zee klotst voort, de eb en de vloed volgen elkaar op, er is niets nienws on der de zon. Het klinkt enerzijds somber, niaar de andere zijde is er toch ook. Daten wij die vooral niet vergeten, nJ. dat van al dat oude niets terugkeert en dat de natuur ons elke dag plaatst voor de verrassing van fetynfwiws, dat zij ons heeft bereid. En dat bijna altijd zonder dat van een .scherp begrensd begin of einde kan wor den gesproken. De boom, die in de nacht iets is gegroeid is dezelfde niet meer en in dit opzicht is hij „nieuw"; de vloedlijn va ngisteren toont een ander beeld, ze is iets verschoven door hoger rollende golven, of bleef ze nog op dezelfde plaats, dan ligt een gedeelte nu onder het zand: zo bekeken is die oude vloedlijn nieuw en er is tegelij-' kertijd, wat dichter naar dè zee, een vloedlijn bijgekomen; zo ver nieuwt zich ook dagelijks het strand en in nog vele andere op zichten. Een vlierstruik, die zijn laatste blad liet vallen ziet er an ders uit, dan toen hij dat éne blaadje nog droeg; ook hij is nieuw en toont met trots zijn schors, waarover talloze korst mossen, die juist nü gaan ople ven, een frisse en levendige kleur laag hebben gelegd. Ja, bekijkt men hem goed, dan heeft juist de nieuwe knop voor 't volgend jaar dat oude blaadje helpen afwerpen. Waar liggen nü de scherpe gren zen tussen Oud en Nieuw? Nieuws zwellen tot hun oude frisheid. Ook hier, waar trekken we de grens tussen oud en nieuw? Vondst We beklimmen een hoog duin en al speurend, wordt ons oog ge troffen door roestbruine vlekken op de.bodem, sterk afstekend te gen frisgroen mos. Het blijkt al weer een aardige vondst, op onze zwerftochten slechts éénmaal eerder ontmoet, ook nergens te vinden dan in een wat uitgebrei der paddestoelenboek. Een gewo- uitwerpselen en passeerden we deze achteloos, het herhaald voor- kamen doet ons beseffen, dat onze vondst haast niet satiders kan zijn dan van die geheimzinnige clijm- zwammen, die men in allerlei vor men over oud hout en verdorde stengels kan zien kruipen, als men slechts geduld genoeg heeft om te wachten en scherp blijft toekijken. Ontgaat dit eigenaardig schep pingswonder, dat men wel eens half plant, half dier heeft ge noemd, in zijn vroege stadium vaak aan de waarnemer, na een lange kruiptijd concentreren de delen van het slijmlaagje zich tot een voor elke soort karakteristie ke vorm, die sporen gaat ver spreiden, waarna de kringloop op nieuw gaat beginnen. Goed be- Dit is weer een ander aspect van de gedachte, dat men met de natuur „nooit aan een eind. is"; de mens betrapt er zich op, dat hij mens is, niet overal tegelijk kan zijn en vele ver anderingen, veel hieuws, onbe merkt langs zich heen moet la ten jr^an. De pestvogels zijn ook dit jaar weer verschenen: op 8 december zag de heer Tromp te Middelburg zeven van deze wintergasten, de heer Unger zag een week latei* het dubbele aantal, maar ze gaan altijd daar zitten, waar Zwerf- mans nu juist niet ls. Jammer, maarer zijn zoveel ande re dingen, dat dit groot gemis in *t niet zinkt. De bast van een oude eik in het duinhos, al enige jaren geleden omgestort, draagt een aantal glibberige resten van zwammen, de soortsbe paling is uitgesloten, maar als we er desondanks even aan peuteren, geeft het ver bleekte rossige vlees aan, dat we met een oude biefstuk- zwam (Fistulina hepatica) te doen hebben, een zwam, waarvan we om bepaalde re denen, graag de standplaats wilden weten. Na jaren zoe ken is nu onze wens vervuld. Deze zwam is in ontbinding, dood als een pier, maar het volgend jaar zal een fraaie, frisse zwam hem vervangen; het zwamlichaam in de boom woekert voort en verzamelt uit het eveneens in ding zijnde hout, de nieuwe krachten, die moeten dienen om straks in vrij korte tijd zo'n taaie tafel zijdelings uit de boom te drijven. Nog geen twintig passen er van daan, kort bij een kardinaalsmuts mét honderden zacht wijnrode bessen, is het totaal anders ge steld. Ook daar een eik, nog fier recht opstaand, die zwammen draagt, honderden tot een lood grijze korst van vellen en lappen verenigd. Maar kijk eens, er groeit een andere soort tussen, fris teerbruin van kleur, zacht- fluwelig van aanvoelen, hier en daar aan de bovenzijde met een zien van de kleur is er maar één zwam, die er op lijkt en die men aantreft op oude duinvlieren, de reeds eerder beschreven judas oren (Hirneola auricula-Judae), nu slechts te vinden als harde, dorre korsten. We zien nu in de winter prachtige jonge exemplaren van een niet ongewone zwam (Auricularia mc- senterica), die toch in het meren deel van de paddestoelenboekjes niet voorkomt. Ze hebben de eigenaardigheid, dat ze, evenals de judasoren van de vlieren tot hard-word ens toe kunnen uitdro gen. maar op een schoteltje niet water binnen heel weinig tijd op- Öulejaarsoverpe'iwjniq door Y£arevu{ jZwevfmans ne verwant staat als Franjezwam (Thelephora terrestris) bekend, maar onze soort (T. radiata schijnt meer van duingrond te houden en zou misschien duiiv- franjezwam moeten heten. Nog maar enkele stappen ver dei- moeten we alweer blijven staan. Reeds eerder werd onze aandacht geboeid door de vreemde glibbe rige klompjes, die we thans op nieuw voor ons zien. Ze zijn meest gehecht aan een liggend gras sprietje, maar als we dat optillen gaat het dwars door de bijna vloei bare, zeer donkerbruine massa heen, die sprekend gelijkt op een miniatuur-bridge-worstje. Dachten we eerst aan een vreemd soort van schouwd bestaat een groot deel van het leven van deze vreemde schepselen in het vormen van los se cellen, die nu eens éénkernig, dan weer meerkernig zijn, soms in het bezit zijn van zweepdra- den, waarmee ze zich kunnen voortbewegen, ze dan weer ver liezen, om tenslotte via een korte tijd van samenhang van deze cel len opnieuw uiteen te vallen tot de eencellige sporen, die gaan groeien en zich opnieuw delen. Heel prettig, dat het een echte winterbezigheid is deze won derlijke verschijningen in de natuur op te sporen, juist dan trekken de vormloze wezens zich samen tot de van elkaar te onderscheiden en daardoor herkenbare vormen der soor ten. Wezens die dwars door oud en nieuw heenleven en wel op zeer bijzondere wijze, bijna letterlijk het „ver vloeien" van de grenzen in de natuur demonstreren. We weten nog heel goed, welk een ontzaglijke indruk het feit op ons maakte, toen we, onkun dig van het bestaan van deze Myxomyceten (slijmzwammen) op zekere dag op de stomp van een afgezaagde den een vreemd slijmplasje aantroffen, waarvan we de herkomst niet konden gis sen), terwijl we enkele dagen la ter nog eens naar dat plekje te rugkerend, bemerkten, dat daar een bosje van iets meer dan een centimeter hoge steeltjes was ver rezen. Elk van die steeltjes ge leek op de ronde borstels, waar mee men voorheen lampeglazen schoonmaakte. In die afgerond cylindrische vorm ontstonden mil joenen fijne sporen, die als violet kleurig stof aan de vingers ble ven hangen. Hoe was zo iets mo gelijk? Het was mogelijk en het neeft er niet weinig toe meege werkt, dat onze aandacht voort aan ook gericht werd op allerlei andere onaanzienlijke verschijn selen, die ons voorheen ontsnap ten. Weinig vogels Misschien is het juist deze vondst geweest, die tot gevolg had, dat wo op onze tocht zo weinig vo gels waarnamen. Het is echter vreemd, dat mijn metgezel, die speciaal op de vogels let, evenzeer werd getroffen door het feit, dat 7.0 weinig vogels zich hier lieten zien. In de vele door ontzaglijke hoeveelheden bessen soms rood ziende duinvalleien en duinpannen merkten we nauwelijks meer dan een aantal staartmezeen op en misschien één kuifmees. Een nog veel verder gevorderd vogelman schreef mij dezer dagen: „Vindt U ook, dat er zo weinig „zit"? De pestvogels, die we hoopten te zien waren nergens te bespeuren. Van arren moede zijn we maar

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1958 | | pagina 18