Puzzel-rubriek HET BIGGETJE dat geen naam had Tekko Taks op de vlieqende Hollander u ZATERDAG 20 DECEMBER 1958 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT de wafel weg en zweefde door het luikje naar buiten de nacht in. Hoorde dat er bij? Nee, want ook het oude vrouwtje en het magere knechtje keken elkaar ver schrikt aan. Een txoeede le pel beslag ging in het ijzer, maar weer gebeurde het zelfde. Een blauxoe vlam, 'n sprongetje en weg was de wafel. Ook de derde en de vierde gingen zo de lucht in en verdwenen tussen de donkere takken. Het meisje keek ze na, maar toen ze haar hoofd weer omdraaide zag ze dat er in de wafel- keuken iets veranderd was. Het oude vrouwtje stond niet meer bij het fornuis, maar midden in het huisje. In haar hand had ze het wa felijzer. Heel duidelijk hoor de het meisje wat ze zei: „Wafelijzer, bak je niet? Zeg dan ijzer, wat je ziet!" En toen kwam het ant woord. Een stemmetje van ijzer riep: „Alle wafels vliegen er uit, er kijkt een meisje door de ruit". Voor het meisje weg kon duiken had het oude vrouw tje zich omgedraaid en keek DE -flERSTBOOM Zie je me gaan met m'n vader? We gaan naar het kerstbomenplein. We gaan een kerstboom kopen. Een mooie boom moet het zijn. Hij moet met z'n takken ruisen dat je 't goed hoort, maar toch zacht, het moet ruisen als grote vleugels in een stille heldere nacht. En zijn groen moet zo donker en diep zijn als de lucht waar de sterren in staan. Breed onder en heel spits van boven, als een pijl die omhoog wil gaan. Zie je me gaan met m'n vader? Ik kijk en opeens sta ik stil. Ik wijs op dat ene boompje dat alles heeft wat ik wil. Ik zie hem al staan in de kamer, al sta ik nu nog op het plein. Ik weet al hoe het zal worden, ik weet al hoe mooi het zal zijn. Mies Bouhüys. nieuwsgierige meisje, de he le lange weg naar het plein tje toe niet. Wat duurde die nacht en de dag daarop lang. Het nieuwsgierige meisje liep te gen donker wel honderd keer naar het raam om te zien of de wafeltjeskar nog niet kwam. Misschien... misschien zou hij wel nooit meer komen na wat er ge beurd was. Maar nee... ein delijk, toen ze de moed al had opgegeven, hoorde ze het nieuwsgierige meisje in het gezicht. Ze hief het wa felijzer nog hoger op en heel duidelijk en heel streng zei ze: „Meisje, meisje, ik zal ma ken dat jou wafels nooit meer smaken". Op hetzelfde ogenblik was alles verdwenen. Het blin kende keukenhuis, het ouöe vrouwtje en het knechtje met de lok over zijn voor hoofd. Nee, toch niet alles, Naast het nieuwsgierige meisje stond het magere paardje met de zwarte lok. Hij wenkte met zijn hoofd als hij zeggen wilde: „Op stappen". Vriendelijk keek hij niet en hij zei ook ver der geen woord tegen het het ratelen van de wielen. Daar was 't magere paard je en de gele kar niet de rode biesjes en daar was ook het oude vrouwtje. Het nieuwsgierige meisje durfde niet naar buiten te gaan,, ook al rook ze zelfs hier binnen de heerlijke lucht, van de wafeltjes. „Ga je niet mee?", riepen andere kinderen onder het raam. Ze schudde van nee. Stel je voor dat het oude vrouwtje haar zou herken nen en aan iedereen zou vertellen wat ze gedaan had. Niemand wilde dan vast nog ooit ccn woord tegen haar zeggen! Ze stond daar maar voor het raam en terwijl ze de andere kinderen zag eten leek het of ze de wafeltjes proefde, alsof ze nog lek kerder waren dan ooit. Toen bijna alle klantjes aan de kar waren geweest, werd er gebeld. Het meisje holde naar de deur. Wie kon daar zijn. Misschien een buur meisje dat met haar spelen wilde. O, heerlijk zou dat zijn. Dan kon ze de wafels misschien vergeten. Het was niet één meisje, maar een heel troepje kinderen uit de buurt. Ze lachte al blij, nog voor ze iets gezegd hadden. Maar toen opeens deed ze een stapje terug. Tussen die kinderen in, helemaal voor aan, stond een mager jon getje met een zwarte lok over zijn voorhoofd. In zijn hand hield hij een wafel. „Alsjeblieft", zei hij. Het nieuwsgierige meisje durfde hem niet aannemen, maar alle kinderen knikten en rie pen: „toe maar, neem hem maar. Hij is voor jou!" Ze moest wel. Toen haar hand vlak bij haar mond was, rook ze dat deze wa fel lekkerder was dan alle wafels die ze ooit gegeten had. Maar toen ze haar mond opendeed en het eer ste hapje nam was het of ze in hout, in vochtig hout en dorre bladeren beet. Ze kón de wafel niet verder eten; ze vluchtte naar bin nen. De kinderen voor de dichte deur haalden hun schouders op en liepen door. En zo komt het dat het nieuwsgierige meisje dat niet genoeg aan dromen had, iedere avond heel alleen voor het raam staat en naar de verlichte wafeltjeskar Jcijkt. Ze ruikt ze en ze ziet hoe de andere kinderen er van smullen. Maar nooit, nooit meer zal ze kunnen proeven hoe lekker de wa fels van die kar zijn. MIES BOUHUYS De oplossing is: Winnaar werden deze week weer: de- heer M. P. Schooff, Bovenweg 55, Sluiskil 5, mevrouw M. J. Jeremias- se-van Wijck, Middenhofsingel 28 te Oost-Souburg 2,50, de heer P. J. Dingemanse, Jan v. d. Capellelaan 4 te Vlissingen 2.50, mejuffrouw M. Westbroek, Commandostraat 12 te Anna Jacoba Polder 2,50 en de heer A. P. Lindhout, Noordstraat 20 te Hoedekenskerke 2,50. Nieuwe opgave: Horizontaal: 1 gepelde gerst, 4 tocht, 7 pech, 10 schortje, 11 gierigaard, 12 leger,, 13 met verstand, 15 papegaai, 16 beëtpakken, 17 plaatsje, 19 boven dien, 20 gedijen, 22 nieuwsbureau (afk.), 24 voor alle anderen, 26 reus, 28 Europeaan, 30 bloem, 32 hoeveel heid, 33 uitstekend, 35 rivier, 37 deel door JET MERKELIJN 7, Arme Lonneke Als Biggetje weer buiten komt, is daar helemaal geen Lonneke meer. Die is allang huilend teruggelopen naar de wagen, waar Dorus nog staat te wachten. „Heb je hem niet gevan gen?" vraagt Dorus. „N-nee", zegt Lonneke snik kend, „ik ben hem h-h-heel h-h-hard a-a-achterna gel-lo pen, ma-ma-maar toen ik op de m-m-markt kwam was hij w-w-weg. He-le-maal weg. Echt waar". „Ach, arm meisje", zegt Dorus. „Weet je wat we zullen doen? We gaan naar het politiebureau. Mis schien heeft een agent Biggetje wel gevangen en hem daarnaar toegebracht". „Ja, ja, laten we dat doen. Kom vlug, Dorus. Waar is het politie bureau?" „O, wel een kwartier hier van daan, hoor! Kom maar mee, Lon neke Dorus en Lonneke zitten in een wip boven op de bok. „Hup, Bles" roept Dorus, en daar gaan ze, Lonneke zit te springen van on geduld. Biggetje is vast wel door een agent gevangen en naar het bureau gebracht. Als dat verve lende paard nou maar harder liep! Lonneke huilt nu helemaal niet meer, zo opgewonden is ze. „Hup, paard, hup, paard", roept ze ook nog e enpaar keer, maar het duurt toch nog erg lang, voor ze op het politiebureau zijn. Ze gaan een zijstraat door, en dan nog een zijstraat, dan komen ze in een hoofdstraat uit, en daar is eindelijk het politiebureau! Het is een heel groot, grijs huis, met een trap ervoor om bij de deur te komen. Die deur is óók heel groot, en zo zwaar, dat Lonneke hem niet alleen open kan krijgen. Lonneke is toch wel een beetje bang, als ze met Dorus naar bin nen gaat. Het is zo donker bin nen, en ze heeft buiten in de ra men helemaal geen bloemen ge zien, zoals thuis. „Kom maai1", zegt Dorus", hier moeten we zijn." En hij neemt haar mee naar binnen, in een ka mer, die haast net zo donker is, als de gang. In het midden van de kamer staat een grote tafel, met een massa stoelen er om heen, maar daar zit niemand. In de hoek van de kamer zit wel iemand: een hele lange agent. Hij zit bij een klein tafeltje, waar een heel groot boek op ligt. Daar loopt Dorus heen met haar. „Goeie middag", zegt de agent. „Goeie middag", zegt Dorus ook, „bent U van de verloren voorwer pen „Ja", zegt de agent, „hebt U iets verloren?" „Ik niet, de kleine meid". „En... wat heeft ze verloren?" „Een biggetje". „Een wat zegt U? Een biggetje? De agent kijkt heel verbaasd naar Lonneke. „van suiker of marse pein?" „Een echt biggetje, hoor", zegt Lonneke". „hij is weggelopen, ziet U". „Wanneer?" wil de agent weten. „Ongeveer een half uur geleden", zegt Dorus, „hij is weggelopen in de Kastanjelaan". „Nee", zegt de agent, „die is niet gevonden. En niet Arme Lonneke. Is echt he-le-maal wi komt hij wel nooit meer terug. Er springen weer tranen in haar ogen. Ze wrijft ze weg, maar er zitten al weer nieuwe. En dan be gint Lonneke weer te huilen. Dorus zegt nu: „Nou, misschien wordt hi] nog wel gevonden, we komen nog wel eens vragen. Dag agent, bedankt voor de moeite". „Tot uw dienst", zegt de agent, en hij tikt aan zijn pet. En dan neemt Dorus Lonneke weer mee naar buiten. (Wordt vervolgd ireg? Misschien van mast, 38 iets buitengewoons, 40 recht stuk, 43 Europeaan, 44 eivor mig, 46 oorlogstuig, 48 spatten, 50 autoped, 51 vaartuig, 52 telwoord, 53 hoeveelheid, 54 banier, 55 dus. Verticaal: 1 meisjesnaam, 2 deel van bakkerij, 3 gissen, 4 bekende uit pop penspel, 5 veerkracht, 6 pers. vrnw., 7 slang, 8 nakomeling, 9 bloeddor stig diertje, 11 onbeschoft iemand, 12 bende, 14 Austr. struisvogel, 15 afval, 17 tijdstip, 18 houtpap, 20 bloem, 21 vervelend, 23 vogel, 25 wijnglas, 27 vochtig, 29 schaakstukken, 31 tafel doek, 34 verdikking van stengel, 36 niet vroeg, 39 titel, 41 dier, 42 bijl, 44 onbezet. 45 niet gevuld, 47 ver voerbedrijf, 48 groente, 49 windrich ting, 51 vanaf. Alle inzendingen moeten uiterlijk woensdagavond in het bezit zijn van de P.Z.C., Walstraat 58 te Vlissingen met in de linkerbovenhoek het woord „Puzzelrubriek". makkers aanzaten, waren tr door het kanonschot wel even teruggedeinsd. Niet zodra zagen zij echter dat de blanken er toch nog van door dreigden te zullen gaan en nog wel in een van hun eigen boten, of terstond zet ten zij de achtervolging weer in. De ene kano na de andere werd behendig het water ingeschoven en zien derogen pagaaiden de woes te krijgers op de vluchtelin gen in. Terry die het hele gebeuren vol spanning gade sloeg, schreeuwde plotse ling: „Het zijn Tekko, Tom- son en Jenkins, daar in die voorste boot! Vooruit! An ker hieven!" De landrotten aan boord van de „Flying Dutchman", die liefst zover mogelijk van die aanstormende draaiden als werkpaarden aan de kaapstaan- schip. Eerst een zachte kabbeling en dan klot- negers vandaan bleven, waren dadelijk over- der. Ja, er kwam langzaam beweging in het ste het water steeds sneller tegén de boeg. tuigd van de noodzakelijkheid van dit bevel en 6 stilstond op bevel van de oude tovervrouw dat ze dat was had het meisje nu al begrepen. Ze was een beetje bang, maar toch ook nog altijd nieuwsgierig. Ze keek om zich heen, maar nergens was een huis te zien. Ook geen paleis, zoals ze eigen lijk verwacht had. Toen zei het oude vrouwtje nog eens „huhu". De lichten binnen in de koets gingen uit en opeens was het een echt huisje ge worden. Een huis dat vast op de grond stond. Nee, een echt huis was het ook weer niet. Want ioen het nieuws- :jcsK«r op eivic piem gierige meisje naar gluurde, zag ze dat het een keuken was vol koperen pannetjes en potten, vol ge heimzinnige zakken en fles sen. Een toverkeuken was het. Het oude vrouwtje dat een grote kom in haar hand hield was nog altijd dezelf de, maar het paard was nergens meer te zien. Wel was er opeens een knechtje, een beetje mager en met 'n lok over zijn voorhoofd, net als het paardje had gehad. Hij stookte het fornuis met dennetakken en de vonken verlichtten de hele keuken, zodat het nieuwsgierige meisje alles kon zien wat er gebeurde. Wafeltjes, het oude vrouw tje ging wafeltjes bakken, dat was nu wel duidelijk. Met open mond keek het meisje toe. Het vrouwtje en de knecht hadden het veel te druk om iets van dat nieuwsgierige gezicht achter de ruiten te merken. En bang was het meisje niet meer; ze had pret als ze eraan dacht dat zij morgen aan iedereen zou kunnen vertellen, waar die wafels vandaan kwamen en hoe ze werden gemaakt. Ze zou zich dan helemaal niet al leen meer voelen op het plein; iedereen wilde vast wel met haar spelen. Daar ging het wafelijzer voor het eerst in het vuur. Nu goed opletten! Maar wat was dat? Uit het ijzer kwam een vreemde blauwe vlam en tjoep, daar sprong Iedere avond tegen donker reed de wafeltjeskar het pleintje op. Het xoas net of er dan een feest begon. Eerst kwam het magere paardje de hoek om en daar achter kwam de kar. Een prachtig huisje van blinkend geel hout was het eigenlijk, met rode biesjes langs de raampjes en langs het luikje, xoaardoor een oud vrouw tje de wafeltjes aangaf die je bestelde. Over-al gingen deuren open; mensen kwaxnen naar de kar toe om van die wafeltjes te kopen, die de lekkerste van de we reld xoaren. „Hoe krijgt ze ze zo?", zei den de beroemde bakkers jaloers. „Hoe zou ze die bakken?", vroegen de moe ders. Alleen de kinderen vroegen niets. Die droomden alleen maar over dat mooie wafelhuisje en het geheim zinnige vrouwtje tussen de twee lampen. En toen kwam er een nieuw meisje op het pleintje wo nen. Meteen al de eerste avond stond ook zij bij de wafeltjeskar. Zoiets moois had ze nog nooit gezien. Dat bestond niet in het dorp waar ze vandaan kwam. Haar ogen schitter den toen ze zo'n wafeltje proefde, want zo iets lek kers had ze nog nooit ge proefd. En was ze nu maar net geweest als alle ande re kinderen van het pleintje; was ze maar blij geweest omdat er zo'n kar en zo'n vrouwtje bestond. Maar nee, zij had niet genoeg aan dromen. Ze wilde precies weten waar die kar vandaan kwam en wie dat vrouwtje was en waarom die wafeltjes de lekkerste van de wereld wa ren. Een paar avonden dacht ze erover na en toen kon ze niet langer wachten. Achterop de wafeltjes kar had ze een soort bankje ontdekt, waarop je. best zou kunnen meerijden. En dat deed zc. Terwijl het oude vrouwtje de ene klant na de andere hielp, klom het meisje stille tjes op het bankje en wachtte tot de mensen van het pleintje naar huis gin gen om gezellig onder de lamp hun wafeltjes op te eten. En toen gebeurde het. „Hu!", riep het oude vrouw tje tegen het magere paard je en sjok, sjok kwam het in beweging en trok hijgend de kar met het vrouwtje en het meisje achterop van het pleintje weg. Maar zo gauw ze de hoek om waren...! „Huhu", zei het oude vrouw tje weer. En opeens veran derde alles. Het geelhoxiten huisje op krakende wielen werd een snelle gouden koets, die zonder geluid te maken voortvloog over de straat. En het magere paardje xoas een prachtig fier paard gexoorden. Alleen het oude vrouwtje veran derde niet. Exi ook het meis je achterop dat eerst niet xoist xoat er gebeurde bleef hetzelfde. Haar hart klopte, want nu zou ze het geheim van de lekkerste wafeltjes gauw leren kennen. De koets jóeg door de nacht. Waarheen wist het meisje natuurlijk niet. Eigenlijk had ze nu wel terug willen gaan, want het geheim van de wafeltjeskar was veel te groot voor zo'n klein meisje. Maar teruggaan kon ze he lemaal niet. Ze drukte zich stijf tegen de koets aan en hield zich weg, toen het paard midden in het bos

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1958 | | pagina 9