VOL VERWACHTING KLOPT ONS HART Sinterklaas kocht het paard van de groenteman Hij rijdt weer over de hoge daken FLOP VIEL IN DE ZAK VAN ZWARTE PIET De meeste paarden weten niet eens wie Sinterklaas is, macir Bruun de ouwe Bruun, zoals de mensen hem noemen, wist het best. Nu was Bruun ook een heël bijzonder paard, die zolang van huis tot huls gegaan was met de zware groentekar, dat hij heel kleine kinderen had zien opgroeien tot grote mensen. En als je dat Jarenlang doet dan hoor je veel. Daarom was er ook weinig wat Bruun niet wist over Sin terklaas. Hij hoorde alles. Van de mevrouwen aan de deur, van de bak kers met wie zijn baas een praatje maakte en natuurlijk van de kinde ren, die mochten meerijden op de groentewagen. Hij droomde ^er ook wel eens van. In zijn dromen zag hij een grote paardensinterklaas, die alleen voor paarden cadeautjes bracht: haver en klontjes en zo. Maar het bleven dromen. Overal was de drukte van iedere Sinterklaas weer aan de gang en iedere dag spitste Bruün zijn ou de oren en genoot van de vrolijke verhalen om hem heen. En toen, op een avond, gebeurde er iets verschrikkelijks. Ouwe Bruun trok hijgend de zware kar naar huis. Half slapend haast stopte hij opzij van de groentewinkel. Maar opeens gingen zijn ogen wijd open. Op de plaats waar zijn kar altijd 's nachts had gestaan, stond een blinkende blauwe auto. Niet zo maar een auto, nee, een blinkende blauwe groenteauto met laatjes en kisten erop voor groenten en fruit. Voor het eerst in zijn leven vergat de groente man om Bruun meteen uit te spannen en in de stal te brengen. Hij sprong naar zijn nieuwe au to, ging achter het stuur zitten, liet de motor brommen, de toeter gaan en alle lichtjes branden. En daarop bekeek hij de laadjes eft vakjes voor de groenten en het fruit. En net zo vriendelijk als hij het vroeger de manen van Bruun deed, streelde hij nu de blinkende blauwe spatborden, van zijn auto. Ouwe Bruun, die heel wijs was ge worden door zijn leven onder de mensen, begreep wat het beteken de. Het was met hem afgelopen, uit. Voortaan zou dat blauwe ding langs de huizen zweven en al heel gauw zou Bruun door iedereen vergeten zijn. „Dat is beter dan dat ouwe paard", zouden ze zeg gen. En Bruun zag het goed. O ja, de baas kwam hem wel net als altijd uit de stal halen, 's morgens vroeg, maar het was niet om in gespannen te worden voor de wa gen. Door de donkere morgen liepen ze naar het grote markt- glein, waar het vol paarden stond, iruun wist wat dat betekende. Jarenlang had hij medelijdend zijn kop geschud als hij met de groentewagen over de markt had gedraafd, waar dè paardemarkt werd gehouden. „Arme dieren", had hij altijd gedacht, „wat moet het erg zijn om door je eigen baas verkocht te worden. Wat moet je ongelukkig zijn als je niet weet naar wie je zult gaan: naar een nieuwe baas' of naar een slager". En nu kwam hij daar zelf te staan Sn hij wist dat hij vroeger nog niet genoeg medelijden had ge had met zijn broers. Want te koop staan was nog veel erger dan hij gedacht had. Het was ver schrikkelijk! Iedereen kende hem natuurlijk en heel wat mensen en kinderen stonden hoofdschud dend bij hem stil. „Kijk toch eens", zeiden ze, „ouwe Bruun ook al op de markt. Wat gaat de tijd toch snel". met een nieuwe baas meegaan. „Het beste, Ouwe Bruun", bries ten ze en dan verdwenen ze voor goed om de hoek. Het begon al donker te worden; de groente man die ongeduldig werd omdat niemand ook maar één keer naar Bruun had gevraagd, ging nog even vlug in zijn blinkende auto langs de klanten. „Als er een ko per komt, wacht hij wel even", dacht de groenteman. Maar zijn blinkende auto beviel hem zo goed en er waren zo veel mensen die de nieuwe groentewagen van dichtbij wilden bekijken, dat het allemaal veel langer duurde dan de groenteman dacht. zen op het plein met grote glim- ogen om hem stonden te lachen en dat maakte dat hij zijn hoofd nog dieper naar de grond boog en zijn ogen dichtkneep. Af en toe schokte zijn rug een beetje en bibberde zijn neus. Ouwe Bruun huilde. Daarom merkte hij eerst niet dat hij al een poosje niet meer de enige öp het plein was. Er stond nog iemand. Ie mand die ook huilde. Toen Bruun opkeek dacht hij eerst dat hij droomde. Een paar meter bij hem vandaan stond een glanzend wit paard, prachtig opgetuigd en met een gouden bit in zijn mond. Het paard van de goede Sint, dacht Bruun, maar waarom was het zo bedroefd? Hij trok wat aan zijn touw zodat hij dichter bij het witte dier kwam. Hij wreef zijn neus langs het oor van zijn treurige vriend en vroeg: „Kan ik iets voor je doen?" Het witte paard keek Bruun in zijn ogen en schudde van nee. „Niemand kan ons helpen", zei hij, „de lijst is weggewaaid". „De lijst?", vroeg Bruun. De ander knikte. „Het grote boek van Sinterklaas is te zwaar om overal mee te nemen; daarom maken we van iedere stad lijsten met de namen erop. Maar de lijst is weggewaaid. En een nieuwe kunnen we voor vijf december niet maken. Dat kóst zo ver schrikkelijk veel tijd". „Wie staan er allemaal op die lijst?", vroeg Bruun. „Alle kinderen van deze stad. En ook waar ze van houden en waar ze graag mee spelen". „Kom dan maar mee", zei Bruun, „want dat lean ik je ook vertel len. Roep je meester maar". „Wat"?, vroeg een stem achter de paarden, „weet je werkelijk alles over de kinderen hier, paard?" Het was Sinterklaas zelf, die even treurig als zijn paard heen en weer gelopen had op het pleintje. Bruun knikte. „Ik was groentepaard", zei hij somber. „Daarom ken ik ze". „Waarom sta je dan hier?", wil de Sinterklaas weten. „Ik ben te koop", zei Bruun nog somberder, „maar niemand wil me hebben". „Niemand wil je hebben. Nou, maar dat heb je mis", riep Sin terklaas en hij deed vlug wat geld in een envelop en prikte die op de paal waar Bruun aan stond. „Ge kocht!", lachte hij en meteen maakte hij Bruun's touw los. En daar gingen ze: voorop ouwe Bruun. Bij elk huis waar kinderen woon den, stopte hij. „Hier woont Ma- rietje van der Plas, die zo graag een rode 'bal wil hebben en daar woont Kareltje van de Berg, die op een race-autootje hoopt". En Sinterklaas, die achter Bruun aanreed, op zijn witte paard, hoef de maar een wenk te geven aan de Pieterbazen die ook meeliepen en daft was het pakje er al. Alles ging goed. Er werd niet een ver gissing gemaakt en niet één kind werd vergeten. De enige die zich die avond achter de oren krabde was de groente man. „Waar is Br non?", vroeg hij zich telkens af en dan bekeek hij weer het stapeltje bankbiljet tenveel te veel voor zo'n oud paard dat hij op de paal ge vonden had. Maar dat zal hij zich zijn hele le ven kunnen afvragen; hij kan er soms van stil blijven staan met zijn blinkende auto. Hij denkt en denkt, maar komt er niet achter. Hoe kan die groenteman ook we ten dat Bruun in een weiland voor oude paarden in Spanje staat en daar zijn hele leven lang Sinter klaas viert Mies Bouhuys. ^'jf decemb De paardemarkt was afgelopen. De kopers haalden hun dieren op, de slager dreef de paarden die hij gekocht had voor zich uit met een gezicht van: „ik kan er ook niets aandoen" en een paar mannen begonnen de touwen tussen de pa len, waaraan de dieren gebonden hadden gestaan, weg te halen. Hij stond met zijn hoofd naar de grond en het kon hem helemaal niet meer schelen dat hij nog ou der leek dan hij was. „Wat moe ten we met dat paard?", vroe gen de mannen. „Laat maar staan", zei er een, ,,'t is ouwe Bruun van de groenteman. Hij zal er straks wel om komen". Ze bonden Bruun aan een paaltje midden op het grote plein en toen verdwenen ook de mannen. Bruun was alleen, zo verschrikkelijk al leen als hij nog ooit In zijn leven was geweest. Het leek of alle hui- er.... y\ e kamer lijkt zo warm en mooi, •L/ het mist in alle dingen, net of die ook te wachten staan en nu al vast iets zingen. De grote stoel met kussentjes staat bij de kachel klaar. De kachel zelf glimt al van pret en denkt aan vorig jaar. Het ruikt naar chocola en koek, het mikt naar marsepein, naar vloeipapier en een geheim, dat héél dichtbij moet zijn. Ik zelf mijn ogen op de deur, mijn oor al in de gang sta heel dichtbij die grote stoel, blij en een beetje bang. Die dichte deurdie dichte deur Ik zie hem opengaan. Ik zie: een hand, een staf, een baard, ik zie Sint Niklaas staan. MIES BOUHUYS Bruun had wel weg willen krui pen; hij had een rare bibber in zijn neus en langs zijn grijze wangen liep af en toe ee« grote traan. Maar toen de dag voorbij ging begreep hij dat er nog iets -ergers is dan verkocht worden en dat is niet verkocht worden. Over al om zich heen zag hij jongere paarden dan hij vol goeie moed „Vanaf het dak kan ik Sint- Nicolaas veel beter zien, dan wanneer ik op straat, tussen al die mensen ga staan" vond Flop en hij klom op het dak, waar hij zich op de schoorsteen zette. Sint-Nicolaas kwam voorbij. Flip kon het prachtig zien, vanuit het eetkamerraam, want Sint-Nicolaas trok vlak langs de huizen. Dat was de reden, waarom Flop niets kon zien. Hij zag alleen een stukje mijter en wat staf, maar verder niets. „Weet j§ wat, ik zal me een beetje voorover buigen, dan kan ik alles misschien beter overzien. Maar Flop had er niet op gelet, dat het dak glad was geworden van de koude middaglucht. Met zijn ene hand hield hij de schoorsteen vast, terwijl hij met de andere zwaaide, maar owee... zijn voet gleed van een dakpan af en Flop moest de schoorsteen loslaten. Snel gleed Flop gillend naar de rand van het dak en spoedig was hij in de diepte verdwenen. Arme Flop, wat zou er met hem gebeurd zijn? Dat kunnen jullie zien op 't vierde plaatje. Zwar te Piet had een beetje getreu zeld met het uitdelen van pe pernoten en hij stond nog met de zak open, toen Flop naar be neden kwam. Zwarte Piet was nog nooit van zijn leven (en dat is een ont zettend lang leven, hoor) ik zeg, nog nooit van zijn leven zó geschrokken. En dat heef* Flop gemerkt, reken maar! Op de hoge, hoge da ken, rijdt Sint-Nico laas met zijn knecht Ja, en wie weet wat de Sint dit jaar door Piet in je schoen zal laten zakken. Hij is héél oud, en hij kan alles, daar ver trouwen we op. Maar heb je er wel eens aan gedacht, dat de Sint ook eens een kleine jongen is ge weest? Hij werd ge boren in een dorp in Klein Azië (al komt hij nu elk jaar uit Spanje) En ijverig ook! Elek trisch licht hadden de mensen toen nog niet, maar Nicolaas zit bij een kaars te lezen. Dat is al wel vijftien honderd jaar gele den! Nicolaas heeft een boek van zijn va der gekregen, daar leest hij in. Hij leest dat je elk aar moet helpen. „Geeft U mij dat vrachtje hout maar", zegt hij tegen een oud vrouwtje, dat naar haar hut in de bergen moet, en hij draagt het hout voor haar. verdriet, want zijn ouders gaan dood. En dan hoort Nicolaas, dat hij een heleboel geld geërfd heeft. Weet je wat hij doet? Hij koopt een kleine zwarte slaaf. „Je bent vrij", zegt hij. Maar Zwarte Piet blijft bij hem. Bij ons rijdt de Sint over de daken en hij zorgt dat iedereen een pakje krijgt. Dat hebben we altijd heel wonderlijk gevonden. Maar nu we dat alle maal weten, van toen hij klein was, ver baast het ons eigen lijk helemaal niet meer.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1958 | | pagina 9