„Eva en de dichters" de zondeval in de literatuur Fv JAN NOOIJ: de vader van het Volkstoneel Exposilie en Twee vriendelijke gastheren.... EEN BLOEMLEZING OVER DE VROUW ZATERDAG 8 NOVEMBER 1958 PROVINCIALE ZEEUWSE COUP.ANT 18 Interessante studie van Anthonie Donker 4 VA EN DE DICHTERS" van Anthonie Donker is niet een bloem- lezing lyriek over de vrouw, zoals men mogelijk zou vermoeden, maar een uitvoerige, interessante studie waarin de schrijver meer als dich ter dan als geleerde (hij gebruikte zijn pseudoniem) nagaat hoe sommige dichters in de loop der eeuwen hebben gereageerd op het „paradijsverhaal" uit Genesis. Meer als dichter dan als geleerde: hij behandelt'het gegeven geenszins volledig of uitputtend, en streefde daar ook niet naar, doch hij liet zich door zijn voorkeuren en toevallige kennis leiden. Er ontstonden zo géén dorre plekken; overal is de belangstelling van de schrijver ten volle gericht op de kleine schakeringen in zijn onderwerp, en dat maakt zijn essay onderhoudend en overzichtelijk. Terecht begint Anthonie Donker met op te merken dat men het verhaal van de zondeval zoals het in de Bijbel staat, nauwelijks meer onbevangen als een „brok literatuur" kan lezen. Men dient inderdaad, om tot de werke lijke kern ervan door te dringen in de geest allerlei geaccumuleerde tra ditionele toevoegingen van zich af te 'schudden, en daartoe is niet iedereen in staat. Het bijbelverhaal is inderdaad, behal ve van fundamenteel belang voor het christelijke geloof, ook als literatuur van bijzondere kracht en schoonheid. Hier is de tragiek van de menselijke situatie zo treffend knap neergezet, dat men er niet alleen van theolo gisch standpunt uit letterlijk eeuwen lang over debatteren kan, maar dat het haast onmogelijk is, de onmiddel lijke indruk door interpretraties te versterken, we bedoelen: in de goede richting te versterken. Het levende woord is er, zodra men gaat uitleggen of toevoegen begeeft men zich op het gladste ijs. Uit Uiteraard hebben in de loop der tij den talloze dichters zich tot het pa radijsverhaal, en dan wel speciaal de zondeval, aangetrokken gevoeld, en deze stof voor hun scheppingen ge bruikt. Anthonie Donker behandelt enkele van de allerbelangrijkste uitvoerig, te weten 't werk van bisschop Avitus (aanvang 6e eeuw), dat van „Caed- mon", een Angelsaks waarvan niets bekend is. maar die tussen 700 en 930 geleefd moet hebben; Hugo de Groots (Grotius) „Adamus Exul'' dat deze op 18-jarige leeftijd schreef (De ze werken zijn alle drie in het La tijn), en voorts Vondels' „Adam in Ballingschap" en Miltons „Paradise Lost". Donker heeft op bijzonder knap pe wijze de citaten uit Avitus en Grotius in Nederlandse verzen vertaald. (De latijnse tekst staat In de noten) en voor de citaten uit „Caedmon" gebruikte hij de prachtige allitererende vertaling van Watson Kirkconnell, aan wiens magistrale werk „The ce lestial Cycle" hij overigens veel verschuldigd is. Doordat vooral Engelse citaten in dit boek zeer veelvuldig voorkomen, dient men op zijn minst deze taal te beheer sen wil men het met vrucht raad plegen. Nu is het heel interessant, te zien hoe onder invloed van de tijd en het tem perament van de dichters, hetzelfde gegeven volkomen andere gestalte letterkundige kroniek door HANS WARREN aanneemt. Zo zwijgt de Bijbel over Eva's eventuele vrouwelijk schoon, en ook aan het natuurschoon in het paradijs wordt niet veel aandacht be steed. Hoe hebben latere dichters zich in beschrijvingen vermijd! Zelfs de slang werd in een wezen van betove rende pracht veranderd, teneinde Eva gemakkelijker te kunnen begoochelen. En hoe verschillend zijn b.v. de scè nes rondom de verleiding van Eva door de slang en van Adam door Eva. De Bijbel is over die laatste zó kort, dat er nauwelijks van verleiding sprake kan zijn: „De vrouw nam van zijn vruchten, at en gaf er ook aan haar man die bij haar was, en hij at er van". Over ongelijkheid in schuld wordt niet gerept, ook al schuift Adam direct daarna de schuld op Eva en Eva op de slang. Latere interpre taties "doen die schuld wel zeer zwaar op de vrouw wegen. Zowel geestelij ken als dichters hebben het maar zelden voor haar opgenomen. Het treft daarom dat de oude Angelsaks „Caedmon" daar al zo vroeg een uit zondering op maakt: hij tracht Eva's schuld zoveel mogelijk te vergoelij ken. Bij hem is zij de onschuldig be drogene; ze geloofde te goeder trouw in de slang als afgezant van God. Zeer terecht merkt Donker op dat „Caedmos" standpunt zeer humaan- christelijk is, maar dat hij met deze voorstelling van zaken het Genesis verhaal volkomen ontkracht. Bij Grotius treedt Eva als drieste verleidster op, psychologisch knap getekend, zeker voor een zo jonge man wiens taak niet eens op het gebied der letteren liggen zou. Vondels' passage in „Adam in Bal lingschap", die voor een belang rijk deel rechtstreeks op Grotius' „Adamus Exul"- teruggaat, valt niet erg mee: Eva verschijnt hier kijfziek, verwijtend, ze dreigt weg te lopen als Adam weigert van de appel te eten en ook Adams hou ding is verre van fier als hij het tenslotte tóch doet. Ontroerend is echter deze gebeurtenis in Miltons „Paradise lost": Adam ziet Eva in haar vreselijke staat van zonde, en eet, wetend wat hij doet, bewo- Dit is het schilderij, dat de an- tiquair K. Kamminga uit Sneelc M eb vorige week in Amsterdam voor een appel en een ei kocht van een opkoper, die het tussen n H veel waardeloze rommel op zijn kar had liggen. Kenners achten het niet uitgesloten, dat het i§ doek, voorstellende het kind H Jezus, Maria en Jozef, een werk gen uit grote liefde voor haar, om haar lot te delen, om met haar sterfelijk te worden. Adams zonde is hier een offer uit liefde voor Eva. Het is verre van Bijbels, de ze opvatting, maar toch, hoe ver lijkt de weg van deze prachtige passage "naar Shaws Eva uit „Back to Methusalah", de Eva die zo dolblij en opgelucht is als ze Adam toeroepen kan: „We need not life for ever". Aan het eind van zijn beschouwing laat Donker zien, hoe dit gróte gegeven ten tijde van de Ro mantiek al in fragmenten uiteen be gon te vallen. Van het strenge bijbel verhaal blijft weinig over. Bij Milton is de kern nog niet aangetast, Milton werd zelf nog geheel bewogen door de kwesties van zonde en verlossing, goed en kwaad, en hij was diep ge lovig. In latere bewerkingen wordt deze kern juist wel aangetast, blijft slechts het uiterlijk over, ook al wor den soms, als door Bilderdijk, Elisa beth Browning, Péguy, e.d. pogingen gedaan om het grote geheel nog sa men te houden. „Niet langer gaat het dan om de erfzonde, om 's mensen val en verlossing, zijn hoogmoed en ongehoorzaamheid aan Gods gebod, om de vrije wil, onschuld en dood". Ook hiervan geeft Donker nog een paar frappante voorbeelden. Tenslot te, wordt zelfs de mythe met een an dere vermengd, zoals in „Lilith" van Emants, of „Mon Faust" van Paul Valéry, of verschijnen paradoxale be werkingen als van Anatole France en Shaw. Zo naderen we het heden, waarin slechts nog hier en daar e§n fragment opglinstert van de mythe die eeuwenlang een bron van inspira tie tot grote werken was. Op Donkers essay volgt een bloem lezing met fragmenten uit toneelstuk ken, episch en lyrisch werk. Voorts is het boek fraai geïllustreerd met af beeldingen van schilderijen, houtsne den, gravures, e.d. die zich met het zelfde onderwerp bezighouden, en waarvan enkele slechts zelden gere produceerd worden. Anthonie Donker: Eva en de dichters, Querido, Amsterdam. t7ronw e.w doclxter geilen irndiHe voorf (Van een speciale verslaggever) De legendarische acteur Jan Nooy (71) van het Volks toneel is een taaie rakker. Een paar jaar geleden kreeg hij, ter wijl hij zich schminkte voor de rol van de oude boer in Fabricius „Onder één dak", een lichte be roerte. Toch ging hij het toneel nog op. Natuurlijk moest hij weldra opgeven en naar een zie kenhuis worden gebracht, maar hij had er maar weinig vrede mee. Na zijn herstel zei de dok ter: „En van nu af kalmpjes aan, meneer Nooy, en niet meer op de planken". "Zo'n instructie zou voor iedere an dere doorgewinterde toneelrot, die van zijn zestiende jaar af het het voetlicht zocht, de dood heb ben betekend. Maar Jan Nooy schikte zich ook in dat lot, ook al omdat hij met welgevallen zag, hoe zijn vrouw Beppie en dochter Beppie (getrouwd met Bert Syl vester) zijn Volkstoneel weer nieuwe impulsen gaven. Een maand of wat geleden werd Jan Nooy weer naar het zieken huis gebracht. Weer haperde er iets aan. „Een klein kansje, dat-ie het haalt", zei de dokter tegen Beppie Sr., die die avond nota be ne in Deventer moest spelen in „Rooie Sien", het prachtige stuk volkssentiment van een halve eeuw geleden, waarmee het Volks toneel nu weer overal het grootste succes boekt. Maar Jan Nooy haalde het. Dezer dagen overvielen we hem in zijn bescheiden Amsterdamse woning, terwijl hij weer bezig was met de bewerking van een nieuw stuk voor zijn Volkstoneel. Er wordt van Jan Nooy be weerd, dat hij de Nederlandse acteur is, over wie de meeste anecdoten in omloop zijn. „Het is nonsens" zegt hij zelf. „Maar hoe ging dat altijd, je vertelde wel eens een grapje, en dat werd door verteld". Bij de derde man was Jan Nooy dan ook vaak degeen. die het geintje uit de mop had uit- f ehaald. „Natuurlijk hebben we, rekkend door het hele land, wel eens het een en ander meege maakt. In het Brabantse Dongen durf ik echt niet meer te komen. Daar zouden we verscheidene* ja ren geleden „Genoveve van Bra bant spelen. Maar om een of an dere reden was dat onmogelijk. Daarom beslóten we onder elkaar maar „De braafste man van Frankrijk" te spelen, een stuk dat we de voorgaande avond in Til burg speelden. Voor de aanvang excuseerden we ons, dat de kos tuums niet aangekomen waren. Om dat smoesje zo echt mogelijk te laten schijnen, had ik 's mid dags de kastelein gevraagd, of de kostuumkist al besteld was, en was ik nog even aan het station ernaar gaan informeren. De oude Jan Lemaire deelde het geëerde publiek 's avonds mee, dat het „De braafste man van Frankrijk" te zien zou krijgen. De teleurgestel- den konden na afloop hun geld te rugkrijgen", zei hij. Na afloop, toen ik me zat af te schminken, kwamen er een stuk of aeht potige lieden me vertellen, dat het stuk hun niet was beval len, en dat ze dus hun entreegeld terug verlangden. Omdat het „^[wee meesiers i Vrijdag is in het Haagse Ge- meentemuseum de tentoonstel- ling „Twee meesters" geopend. Deze expositie, die over A. Ro land Holst en S. Vestdijk gaat, wordt gehouden ter gelegen heid van de achtste conferentie der Nederlandse Letteren. Aan deze conferentie, welke elk jaar wordt belegd, nemen zowel Ne derlandse als Vlaamse litera toren deel. Daar Roland Holst dit jaar zeventig is geworden en Vestdijk zestig, heeft men gemeend dat het goed zou zijn iets van hun leven en werk te laten zien in een ejqjositie, zo als deze reeds vele jaren in het Haagse Gemeentemuseum wordt gehouden en de achter grond geeft van een literatuur, die bewaard blijft. De tentoonstelling kwam tot stand op initiatief- van dr. J. Hulsker, hoofd van de afdeling kunsten en wetenschappen van het departement van onderwijs, i kunsten en wetenschappen. (Van een onzer redacteuren.) Simon Vestdijk en A. Ro land Holst wandelen in het Haagse gemeentemuseum. Le vensgroot komen ze U tegemoet als U de tentoonstelling „Twee Meesters" binnengaat. Het is alsof ze als vriendelijke gasthe ren U het laatste stukje van de toegangsweg wat willen verge makkelijken. Wat willen ver aangenamen ook. Zo rustig, zo vriendelijk, zo uitnodigend ko men ze aan. En U heeft direct de neiging de hand uit te ste ken: „Dag Simondag Jany" Zo heten ze in de vriendenkring en de bezoeker is ook een vriend. U dus ook. „Zeg maar Tany", zegt Roland Holst en hij glimlacht. Hij kan het zich per mitteren. Bij die begroeting houden ze U te vens prettig bezig. Ze praten met U. Ze verontschuldigen zich, dat ze dit alles doen yoor eigen werk. Eerst komt Roland Holst met een kwatrijn als verwelkoming: „Hier staan wij dan onder 't dak [des geestes, Geen onderwijzers, maar onwijze [meesters. Toch net nog wijs genoeg [voor deze les, dat wij geen eikèn zijn, [maar hoogstens meesters". En Vestdijk is heel ad rem. Hij wil niet, dat Roland Holst alleen spreekt. Hij wil ook aandacht. Hij wil even aangeven, dat Roland Holst in Ber gen woont en hij zelf in Doorn. Dus fluistert hij U het volgende kwatrijn in het opr: „De bergen mogen grimmen, [doornen steken, Wel heel erg weerstandsloos [zijn wij bezweken voor dit museum, waar men [muzen spaart, maar wij tot op het bot [worden bekeken". Samen met die schrijvers gaat U dan de tentoonstelling op, gaat U kijken naar alle wetens waardigheden uit het leven van die „twee meesters". Ziet de geboorte registers, de baby-foto's, de rappor ten. En het valt direct op, dat Roland Holst op het h.b.s. een 4 had voor werktuigkunde, terwijl Vestdijk het voor dit vak tot een 9 bracht. Ove rigens had Roland Holst wel heel wat onvoldoendes op dat rapport. Maar in ieder geval een 7 voor Ne derlands. Heel snel loopt hij door, Roland Holst, hij schaamt zich een beetje. En hij wijst op enkele prijzen die hij als kind heeft behaald. Ook op 'n hele rij keurig bewaarde enveloppen. Daarin zaten brieven van bekende, binnen- en buitenlandse kunstenaars. In chronische volgorde gaan ze van Willem Kloos en Martha van Vloten tot en met Harry Mulisch, Paul Ro- denko en Lucebert. Een zaal verder neemt Vestdijk U bij de hand. Midden tussen enorm veel boeken vrahgt hij zich nog verbaasd af: „Heb ik dat alle maal zelf geschreven 1" U knikt bevestigend, hij ook. Maar noch hij, noch U begrijpt het. Onvoor stelbaar, om- een germanisme te gebruiken. Zo'n produktie kan haast'niet van één mens zijn, die bovendien eerst nog arts was. En heel veel reisde. Vestdijk, die niet zoveel brieven ontving, maar die enorm veel gaf. Uit zijn schrijf machine stroomde het literatuur. Dan plotseling, staat U stil en vraagt aan Vestdijk: „Weet U ook al iets van muziek?" Natuurlijk had U dat kunnen weten! Bovendien hangt er een heel grote foto met Vestdijk aan de piano. U gaat op onderzoe kingstocht uit en U vindt een lijst van karakteristieken van de prelu- diën en fuga's uit het Wohltempe- rierte clavier van Bach" door S. Vestdijk. Al lezende gaat U weten, dat die karakteristieken eigenlijk geen karakteristieken yan die abs'o- A. ROLAND HOLST ...brieven... lute muziekstukken zijn. Het zijn ge moedsstemmingen van Vestdijk zelf, heel subjectief, een beetje onhandig ook. U glimlacht, maar Vestdijk lacht niet mee. Hij is een beetje boos, wijst U op zijn laatste boek „Het kastje .van oma" en verdwijnt..., H zaamheden is het herstel van H de historische abdij van Bath in het Engelse graafschap So- merset praktisch voltooid. H De autoriteiten zijn zo ingeno- M men met het herstel van het M fraaie middeleeuwse bouwwerk, =2 dat zij strijklichtinstallaties hebben aangebracht, die 's nachts de schoonheid van het H gebouw nog beter doen uitko- wen dan overdag. IiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiDiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii maar acht bezoekers waren, was de verstandigste oplossing de he ren hun zin te geven. Toen ik ech ter bij de kassa kwam, bleken nog tientallen op het resultaat van de onderhandelingen van het achttal te wachten. In een vindingrijk ogenblik heb ik toen beloofd de komende zondagavond in Dongen terug te zullen komen met „Geno veve". Meer dan een uur lang heb ben we daarna gratis toegangsbe wijzen voor die zondagvoorstelling zitten uitschrijven. 's Morgens heel vroeg het was winterdag en dus stikdonker nog zijn we uit Dongen vertrokken. Wie met Jan Nooy praat, komt weldra weer midden In de volksstukken te zit ten. De acteur herinnert zich, hoe hij op 19-jarige leeftijd een eigen troep ging formeren, die onder an dere „De Voddenraper van Parijs", „De kroegzangers" en „De twee wezen" in de provincie ging spe len. Terug in Amsterdam werd Boubers „De Jantjes" aan het re pertoire toegevoegd. In „Flora" speelde hij vervolgens in de revue „Loop naar de duivel", een kas stuk, dat meer dan een jaar volle zalen trok, en waarin onder ande re ook Isodoor Swaaf, Louis, Hein tje en Rika Davids optraden. Weer andere namen komen in de herinnering. „Het licht in de nacht", „Het vijgeblaadje", „In de eerste nacht", „Allerzielen", „Rooie Sien" en de eigen stukken als „Manusje van Alles" (geschre ven samen met Bouber) en „Ka mertjeszonde", waarvoor Jan Nooy de titel mocht lenen van Heyermans, die hem er persoon lijk toestemming voor gaf Meer dan vijftig jaar heel aparte Nederlandse toneelgeschiedenis liggen, verankerd in het leven van deze acteur. Onder de meest pri mitieve omstandigheden speelde hij zijn stukken voor boeren, bur gers en buitenlui. Hij is nu 71 en eigenlijk maar een schaduw van wat hij in zijn bloeijaren was. Maar achter het kleine, ouderwet se brilletje voorop zijn neus, blinkt een traan, wanneer hij bedenkt met hoeveel succes vrouw en doch ter de door hem gevestigde tradi tie voortzetten. Culturele Cavalcade HET SHAKESPEARE Memorial Theatre uit Stratford-on-Avon zal aan het einde van dit seizoen na 29 xiovèmber a.s. een bezoek bren gen aan de Sowjet-Unie. De groep zal in Leningrad en Moskou respec tievelijk elf en xnjftien opvoeringen geven. Het Shakespeare Memorial Theatre is de eerste Britse toneel groep, die een uitnodiging voor een tournee door Rusland heeft gekregen. HET NEDERLANDS Openluchtmu seum yoor Volkskunde) te Arnhem heeft in het afgelopen seizoen rond. 280.000 bezoekers geteld. Een derge lijk aantal is nimmer tevoren geno teerd. Gedurende de winter zijn de talrijke gebouwen gesloten; volgend jaar gaan de poorten na Pasen weer open. In het klederdrachtenpaviljoen zal dan een representatief beeld wor- den gegeven van de klederdrachten uit heel Nederland. DE NATIONAL Gallery in Londen heeft een tot dusver onbekend olie verfschilderij aangekocht van de Franse schilder Simon Vouet (1590- 1649). Het doek stelt de godin Ceres voor en werd vermoedelijk omstreeks 1634 te Parijs geschilderd, in op dracht van een Frans edelman. DE REIZENDE tentoonstelling van Rembrandtreprodukties, getiteld Wie is Rembrandt?" trekt nu sinds een jaar door Israël en heeft daar buiten gewoon veel succes. Het Nederlandse centrum voor internationale culturele betrekkingen, aangemoedigd door dit succes, wil nu 'over enkele maanden een collectie Van Gogh-reprodukties naar. Israël sturen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1958 | | pagina 5