Puzzel-rubriek PILOOT STORM ontvoerd in de stratosfeer HET PAARDJE Hans wilde zich niet wassen PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT ZATERDAG 1 NOVEMBER 1958. Wil je graag weten, waarom dit konijn zo hard loopt? Maak dan alle vakjes waarin een zwart puntje staat met een zacht potlood goed zwart, dan kun je het zien. Er liep een paardje door de bossen, het was op zoek naar toverkruid, het draafde maar van bos naar bos toe, het ene in, het andre uit. Hier, dacht het, tussen al die bomen moet vast dat toverkruid wel staan, een toverplant met toverblaadjes en toverbloemetjeseraan. paden, waarop het aldoor geregend had, hoorde hij in de verte een klok slaan. Tien uur! Zo vroeg nog? Nog twee uur moest hij wachten voor hij naar huis kon. „Weet je wat?" dacht hij, „ik ga in het hutje van de houthakkers zitten. Al dat lopen is ook niets". Het was er donker en koud, maar het was toch beter dan onder die druipende bo men. Hansje trok de zak doek uit zijn zak, die hij nooit wilde gebruiken en probeerde om zijn handen en knieën een beetje schoon te poetsen. Het viel niet eens mee. Na een poosje gaf hij het maar op en toen was hij al zo ver dat hij dacht: „Ik doe het thuis wel. Ik was me straks thuis heel goed met zeep en warm water". Als ik dat toverkruid geplukt heb, dan kan de herfst mij niets meer doen, dan blijft het, waar ik draaf, steeds zomer en alle bomen blijven groen. De zon ging op, de zon ging onder, het paardje draafde als maar door en dat hij moe werd was geen wonder, maar van het toverkruid geen spoor. Toen, eindelijk na heel veel dagen de zon was weg, de wind was koud stond 't paardje stil: hij zag de bomen en alle blaadjes waren goud. Het klepte terug naar waar zijn stal was, het was er warm, het was er goed. De herfst zat op het dak te lachen: geen dier die daar iets tegen doet. Mies Bouhuys. „Dat had je niet gedacht ten, dachten we dat jij het hè", zei één van de elfjes, was. O, neem ons niet kwa- toen ze al een heel eind met lijk, neem ons alsjeblieft Maar toen was het al te Hans gevlogen had. „Dat niet kwalijk". laat. De deur van het hutje we je zó gauw weer te pak- „Nee, het is goed", zei Hans ging open en twee lacherige ken zouden krijgen". Hans met een trillende stem en meisjes met heel mooi zil- schudde aan de arm die hem hij liet zich zo vlug hij kon veren haar grepen Hansje nog steeds stevig vast had. langse de stam van de eik bij zijn arm. „Gevangen, Ze keek opzij. „Wil je nou naar beneden glijden. Het gevangen!" riepen ze „en nog tegenstribbelen?" laatste stukje was heel nou zul je ook mee terug!" vroeg ze, maar toen opeens moeilijk. Er waren daar geen zijtakken meer en de stam van de eik was glad. Boem, met een plof kwam hij op de grond terecht, pre cies voor de deur van het hutje lag hij. Hij keek om zich heen. Alles aan hem deed pijn, de elfjes waren verdwenen, maar om hem heen lag een geweldige hoop houtblokken. Waar kwamen die van daan? Hans wreef in zijn ogen, toen begreep hij alles. Hij was in slaap gevallen boven op de stapel hout blokken die hij als een stoeltje had gebruikt en met blokken en al was hij naar buiten gevallen. „Nee, nee!" riep Hansdie hield ze op en haar kleine Vlu® stapelde hij ze weer er niets van begreep en mondje bleef openstaan van °f rende toen zo hard merkte dat ze meer kracht verbazing. *ls *on het uit- in die kleine armpjes had- „Zusje! Zusje!" riep ze, straten door, roetsj op huis den dan hij dacht. Ze sloe- „we hebben de verkeerde! fan" uur ?e gen gewoon hun hand voor Het is helemaal het wegge- een ^wart jongetje zijn mond en tilden hem op. lopen maanmannetje niet. «aar binnen ging m het huis En toen pas merkte Hansje Dit is gewoon een vies jon- Y?" Hansje Langeveld. dat het geen gewone meis- getje!" Van schrik lieten ze falf twaalf sloe9 de lc}olc jes waren. Nee, ze zweef- hem bijna vallen, maar ge- er fe\l, ve ^fn Jon' den. lukkig kon Hansje nu hun ?eti' me* f^e rode wan- Hij hing gewoon tussen ze handjes nog grijpen. Ze ?en.fn e"Je'"f in en moest wel mee. Hij zetten hem gauw neer op ^>ef,de we°te foppen in de kon trappelen en roepen de kroon van een geweldige öaiifc van Hansje Langeveld wat hij wilde, er werd hele- eik. schoof. „Kijk, kijk zei de maal niet naar hem geluis- „Neem ons niet kwalijk" luffr°uw> »now kan ik zien terd. „We hebben hem, we zeiden ze, „wij waren op ",nnr vnp nnv- hebben hem!" riepen de elf- zoek naar het mannetje in jes in het voorbijgaan tegen de maan. Wij zijn maan de vogels. „Goed zo, goed elfjes moet je weten. Nou, zo!" lachten de vogels te- en toen we een klein zwart rug. ventje in die hut zagen zit- schoof. „Kijk, kijk", zei de juffrouw, „nou kan ik zien wie ik voor me heb. Daar straks leek je wel een maanmannetje; nu ben je gélukkig Hansje weer". Nou, en dat is hij gebleven. MIES BOUHUYS. 1011. De dienstdoende lan dingsofficier van de cen- traalpost vermoedde eigen lijk helemaal niet, dat er iets bijzonders aan de hand was met de Onyx. Waar schijnlijk werd er iets gere pareerd aan de machine en werd hij nu even getest. Maar hij had zo enige erva ring met die heren mon teurs en het zou niet de eer ste keer zijn, dat iemand het in z'n hoofd haalde een pleziervluchtje te gaan ma ken. Onnodig te zeggen, dat zo'n grapjas hem de groot ste trammelant met zijn superieuren bezorgde. De man wist dan ook niet hoe hij het had, toen zijn bevel tot landen onbeantwoord bleef en de steven van het supersnelle schip met toene mende vaart op hem af schoot. Het gebeurde allemaal eigenlijk te on verwacht en te snel, zodat hij veel te laat reageerde. Wel drukte zijn hand nog de scha keling van de magneto-straal neer, maar op dat moment was de Onyx al uit zijn vizier ge schoven. Wat de landingsofficier niét zag, was dat uit de romp van de Onyx twee onschuldig uitziende pakketjes tuimelden, recht op dc gla zen koepel van de centraalpost af. Het maakte trouwens toch weinig verschil, of hij het nu wél of niét zag, want enkele seconden later wist hij eigenlijk heleméal niets meer. Zomin als enig ander levend wezen, dat zich in het belangrijke gebouw bevond. Een puzzelaar uit Vlisslngen vroeg ons nog iets over de puzzel van de vorige week. Er werd een ander woord voor „vlot" gevraagd en in de oplossing stond „pront". Naar de me ning van bovenvermelde heer zou ook „riant" goed geweest zijn. Na enig overleg zijn we dan ook tot de conclusie gekomen, dat dit inderdaad ook goed is. Misschien Is dit een op luchting voor menig puzzelaar. Winnaars werden deze week dan weer: De heer G. Wondergem, Crocuslaan 20 te Vlissingen 5.mejuffrouw A. Deïst, „Pitshoeve" te Zonnemaire 2.50, de heer C. van Hermon, Oude- weg 25 A te Axel 2.50, mevrouw A. Meyaard-Huyssen, van Tienhoven- straat 49 te Yerseke 2.50 en de heer S. P. Davidse, Molenweg 14 te Oost- kapelle 2.50. De oplossing was, en we hopen, dat iedereen het hier mee eens is: Horizontaal: 1 tolk, 5 stel, 9 bolster, 12 om, 14 smaad, 15 te, 16 luw, 18 rob, 19 Eli, 20 pos, 22 eer, 23 naas ten, 26 star, 27 rest, 29 elegant, 32 eer, 34 Lek, 37 MTS, 38 Loo, 39 es, 40 datum, 44 l.o., 45 bedelen, 47 gala, 48 mist. Verticaal: 2 O.B., 3 los, 4 K.L.M., 5 sta, 6 Ted, 7 er, 8 dolen, 10 Samos, 11 zebra, 13 mul, 15 toe, 17 winters, 18 renstal, 20 parel, 21 strak, 24 aal, 25 een, 28 Memel of Demer, 30 geste, 31 smook, 33 ets, 36 rol, 40 del, 41 Ada, 42 Ulm, 43 mei, 45 Ba, 46 N.S. Nieuwe opgave voor een koud en mistig week-einde: Horizontaal: 2 onverstandig, 5 ka thedraal, 8 dun, 10 verlamming, 12 staatsspoor, 13 ontsteking aan vin gertop, 15 kleine hoeveelheid, 16 ver voerbedrijf, 17 verzadigd, 18 ik bid (Lat.), 19 koudbloedig dier, 20 oor hanger, 22 loot, 24 eerstgenoemde- (afk.), 25 hoofddeksel, 27 noot, 28 maling, 29 hoeveelheid, 31 open vlechtwerk, 32 traag, 33 staatsbe drijf, 35 deel van dag, 36 voegwoord, 38 vogel, 40 thans, 41 ogenblik, 43 havenstad, 44 duw, 45 geldbedrag, 46 omroepver., 47 snijwerktuig, 48 on derricht, 50 nakomeling, 52 chem. element, 53 logarithme, 55 ter atten tie, 56 grap, 57 plant. Verticaal: 1 lichaam, 3 voorzetsel, 4 zoogdier, 5 lijvig, 6 militair, 7 stede lijk orkest, 9 saai, 11 inhoudsmaat, 12 uur, 14 hoop, 16 oppervlaktemaat, 19 keukenattribuut, 20 soort kist, 21 Europeaan, 23 econ. afsluiting door invoerrechten, 25 genoeg, 26 glooiing, 28 Europeaan, 30 vod, 34 open ruim te in bos. 35 wereldorganisatie, 37 plant (onkruid), 39 achteruitgaan, 40 nimmer, 42 niet vast, 44 voor, 47 om slag. 48 slag, 49 hals, 51 schaap, 53 zonder troef, 54 indien (Fr.). Alle inzendingen moeten woensdag avond a.s. in ons bezit zijn. Ze moe ten geadresseerd worden aan de P.Z.C., Walstraat 58 te Vlissingen met in de linkerbovenhoek het woord „Puzzelrubriek". Advertentie les. Ik hoef nergens op te letten". En meteen schoof hij zijn inktpot open en smeerde de inkt over zijn gezicht. „Zie je? Zie je?" riep hij door het dolle heen, „jullie durven niet, hè. Maar ik mag van mijn moeder met een zwart gezicht en een vieze trui lopen. Lek ker! Ik heb het gewonnen!" De andere kinderen waren er stil van. Ze keken met grote ogen naar Hansje Langeveld, die bijna niet Om drie uur zou de voorstel ling beginnen. Flop had een kaartje gekocht en zocht zijn plaatsje in de zaal op. Het licht ging uit en de film begon. Cowboys op prachti ge paarden renden over het doek en iedereen in de zaal genoot Behalve Flop. Die kon niets zien, want een juffrouw, die voor hem zat, droeg een ho ge hoed met een grote bloem er aan. „Hé, wat ver vélend", dacht Flop, „icacht ik zal haar vragen of ze die hoed even af wil zetten Flop tikte op de schouder van de juffrouw. ,J£he, juf frouw, wilt U misschien die hoed afzetten, ik kan niets zien De juffrouw knik te en zette de hoed op haar schoot. Maar ach en wee, wat schrok Flop. Nu kon hij nog niets zien, want op het hoofd van de juffrouw, onder de grote hoed, zat een geweldige strik verstopt die nu weer Flops uitzicht belemmerde. Arme Flop en de film was juist zo spannend 'n ideaal geschenk Goed" zei de moeder van Hansje Langeveld met een zucht, „ik geef het op. Je hoeft je niet meer te wassen, je hoeft geen schone kleren meer aan te trekken en ik zal niets, helemaal niets meer zeggen. Nou moet je het zelf maar eens uitvinden". ,fHoera", dacht Hansje Langeveld, „ik heb het gewon nen. Geen gezeur van water en zeep meer. Ik kan doen icat ik wil." De strijd had jarenlang geduurd. Hansje vertikte het om zich te wassen en zijn kleren schoon te houden en zijn moeder vertikte het om zo'n ongewassen jongetje aan tafel te hebben. Hansje kon haast niet ge loven dat het nu allemaal afgelopen was. Zou zijn moeder hem werkelijk niets meer zeggen? Nee hoor, ze keek niet naar zijn trui en zijn handen voor hij naar school ging; niet eens naar zijn haar dat hij expres niet gekamd had. Ziet ze nou heus niets? dacht Hansje, of doet ze maar alsof? Hij bleef nog even op de drempel van de deur staan, vlak voor zijn moeder, maar ze zei ge woon: „Dag Hans" en deed de deur achter hem dicht. Toen hij op straat liep merkte hij toch dat hij niet zo blij was als hij wel ge dacht had. Rare, zei hij te gen zichzelf, nou heb je toch je zin? Waarom loop je nou niet te springen? Leek het nou zo of keken de mensen, die voorbijkwa men naar hem? Hij stopte gauw zijn han den in de zakken van zijn jas. Maar ze keken nóg. M'n haar, dacht Hansje, ze kijken natuurlijk naar m'n haar! Maar hij durfde mid den op straat er niet door heen te gaan strijken; hij liet het maar zo. Nee, hij verbeeldde het zich niet. De juffrouw van zijn klas keek echt naar de vlekken op zijn trui en ze tikte in het voorbijgaan even op zijn zwarte vingers. Ze dééd of het per ongeluk ging, maar Hansje was er toch niet zo zeker van of dat ook zo was. Maar ja, hij had het nu eenmaal ge wonnen. Hij kon toch niet opeens nu zijn handen gaan was sen en de schone trui aan trekken die thuis op de stoel klaar lag. En daarom kwam hij de volgende dag nog viezer en nog veel meer ongewassen op school. „Hé joh, wat zie jij eruit!" riep een vriendje op de speel plaats en Hansje zag dat de meisjes in een kringetje om hem stonden te lachen. Hans deed net of hij niet merkte dat hij een kleur kreeg. Hij riep: „Lekker juist, joh... Ik hoef nergens meer op te letten. Ik kan lopen waar ik wil!" En om te laten zien dat dat zo was, sprong hij midden in een modderplas. „Oooo!" riepen alle kinderen, maar Hansje hield zich groot en met de spetters op zijn ge zicht en zijn kleren stapte hij met dè andere kinderen de school in. „Oooo", zeiden de jongens en meisjes van zijn klas toen ze hem zagen binnen komen. „Wat ooo?" zei Hans, die zich al weer groot wilde houden. „Ik mag al- meer te herkennen was. „Wat stelt dat voor?" vroeg opeens de stem van de juf frouw in de deur, „wie ls die jongen?" Niemand zei iets. „Weat je wat", zei de juffrouw tegen het zwarte jongetje, „ga jij je eerst maar eens goed wassen. Misschien kan ik dan zien wie je bent". Ze wees met een vinger naar de deur. En daar ging Hansje. Het was opeens he lemaal niet zo leuk meer om een ongewassen jongen te zijn, vooral niet toen hij buiten op straat stond en merkte hoe gek stil bet is als alle kinderen in school zijn. Wat moest hij doen? Naar huis gaan? Alles aan zijn moeder vertellen? Heel diep in zijn hart wist hij dat hij dat het liefste wilde. Maar o, hij was zo trots op zijn overwinning, en al voelde hij zich heel ongelukkig met zijn zwarte gezicht, nog altijd had hij niet ge noeg geleerd. „Ik wacht in elk geval tot twaalf uur", zei hij tegen zichzelf. „Moe der zal schrikken als Ik nu opeens thuis kom". Hij liep maar zo'n beetje door de straten zonder zelf te weten waar hij eigenlijk liep. De huizen hielden op; hij stond vlak bij de rand van het bos. „Ik zal maar een beetje gaan wandelen", dacht hij, „dan is het zo twaalf uur". Toen hij dacht dat hij zeker twee uur ge lopen had en al moe was van het lopen over do natte

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1958 | | pagina 18