ZELANDICA Geisha's in theehuis Kikaku zorgen voor een aangename sfeer KORPORAAL UIT OSSENDRECHT INDE ZELF EEN GELDBOETE WOENSDAG 22 OKTOBER 1958 F tiO V 1 N C I ALE Z.E hlUW'S E COURANT ROMANTIEK AAN DE RIVIER Kunstig opgemaakte poppen gekleed in kostbare kimono We waren natuurlijk de weg kwijt. Omdat men in Tokio geen straatnaam kent en de huisnummers worden aan gebracht naar het tijdstip waarop de percelen worden ge bouwd men vindt soms huisnummer 12 naast nummer 362 is het zoeken naar een bepaald adres een zeer tijdrovende bezigheid. Het enige houvast heeft men aan de stadswijk en aan het blok, waarin deze wijk weer is verdeeld. Nakazu, 2- chome Nilionbashi en zoekt het dan verder maar uit. Elk restaurant, elke winkel en vele burgers hebben op hun reclames of visite-kaartjes een plattegrond laten afdrukken, aan de hand waarvan men vrij snel het opgegeven adres kan terugvinden. Die plattegrond ontbrak ons helaas en daarom zwierven we geruime tijd voor de kronkelstraatjes bij de ri vier, eer we de waranda van het theehuis betraden. In de brede, ondiepe hall vonden we een buigende gastvrouw en vertrekkende bezoekers, die op 'n verhoging bezig waren hun schoe nen aan te trekken. Er bleek een speciale schoenengarderobe te zijn, waarin wij ons schoeisel voorzien van een ivoren garde robeplaatje zagen verdwijnen. Net zomin als in 'n Japanse woning is het in een Japans theehuis ge oorloofd met schoenen aan de vertrekken te betreden en derhal ve schoven we op onze sokken over de spiegelgladde houten vloeren naar het restaurant langs rijen van buigende dienstertjes, die onmiddellijk met een heet doekje kwamen aandragen, zo dra wij ons met enige moeite op het brede kussen aan de tien cen timeter lage tafel hadden laten neerzakken. Nadat wij ons gezicht hadden af geveegd namen we de omgeving op. Dikke rietmatten op de vloer, langs rechthoekige, gladde tafels met een enkel sierlijk opgemaakt bloemstuk je, rechthoekige vlak verdelingen aan de wand, op ge raffineerde wijze onderbroken door een simpele groene klim plant. Het gehele interieur adem de een voorname distinctie, die geaccentueerd werd door een zacht, diffuus licht. Vogels En toen kwamen de geisha's. Als vogels fladderden ze naar binnen, zakten op de knieën neer naast de gasten en slaagden er merk waardig genoeg in binnen de kortst mogelijke tijd een gezelli ge sfeer te scheppen, waaraan wij bij het betreden van het restau rant wel even hadden getwij feld. De 17-jarige Kïchiko, die naast ons zat overbrugde het aar zelende begin door ons met een onbevangen glimlach een glaasje saké aan te bieden, de nationale drank, uit rijst gestookt en met een gering alcoholpercentage van rond 15 procent. Dit was nu dus een geisha, waar over we vele verhalen hadden ho ren vertellen, maar waarvan we eigenlijk niets wisten. Ze had niets van een jonge vrouw, eerder van een kunstig opgemaakte pop, gehuld in een kostbare kleurige zijden kimono, waaromheen de obi, de brede ceintuur van goud brokaat als een stijf pantser was gewikkeld. Op haar hoofd torste ze de hoge pruik van pikzwart paardehaar versierd met rose zij den kunstbloempjes. Haar gelaatstrekken gingen schuil onder een dikke, witte laag poeder, die zelfs tot in haar hals doorliep, waar alweer vol gens aloude traditie stermotie ven waren uitgespaard, zodat al leen daar haar huid zichtbaar was. Een exotische speelpop, die ons dus aangenaam moest bezig houden. Haar met rode schmink omrande ogen namen ons nauw keurig op, toen zij informeerde vanwaar wij kwamen. Uit Neder land? Dat moest wel een heel eind weg zijn. Zo kwam ons gesprek op gang terwijl Kichiko intussen met haai sierlijke handjes allerlei vreemde ferechten op ons bord deponeer- e en wij met twee stokjes pro beerden de gebraden vogelpoot jes. Er is in Japan niets wat in de taal herinnert aan de levendige handel, die verre voorvaderen met dit land hebben gedreven. Of het zou het woordje otemba moeten zijn, dat „wilde vrouw" betekent en waarin met enige fantasie „ontembaar" valt te her kennen. Voor de rest is de taal voor de vreemdeling een volmaakt abacadabra en het was dan ook maar goed, dat de geisha's uit het theehuis Kikaku een woordje Engels spraken, anders zou het ten dele een verloren avond zijn ge weest. Ten dele slechts want de sfeer, waarin wij terecht kwamen was zo te gengesteld aan alles wat we tot nu toe hadden be leefd, dat alleen deze erva ring al een gang naar het theehuis waard zou zijn geweest. Dans en muziek behoren tot de opvoeding van het Japanse meis je en speciaal wel van de geisha, die tol taak heeft de mannelijke gasten van restaurant en thee huis aangenaam le onderhouden. Op bijgaande foto bespelen twee meisjes de dertiensnarige koto. de stukjes vlees en wat niet al naar de mond te brengen. Kichi ko lachte parelend toen ze onze mislukte pogingen aanschouwde. Ze demonstreerden hoe we het eet gerei moesten vasthouden en streelde onze hand alsof ze bij voorbaat ons gestakker door de vingers wilde zien. Topklas Toen stond ze op en gleed weg naar een andere tafel. We maakten snel van de gele genheid gebruik om onze kramp achtige liqjiding op het kussen te veranderen. Juist op tijd want met een allerliefste glimlach streek een andere, bontgekleurde vogel naast óns meer: de 20-jari- ge Tazuko Yamazaki. Ze vroeg naar vrouw en kinderen, naar ons werk, naar de reis, kortom alles waarop we zonder bezwaar' één antwoord konden geven. Was het niet hun taak ons te on- derhouden en zichzelf daarbij weg te cijferen De Japanse traditie wil dat de vrouw nimmer op de voorgrond mag treden en men zal dan ook nimmer een Japanner met zijn echtgenote een theehuis of restaurant zien binnenstappen, ook al heet de vrouw thans te zijn geëmancipeerd. In plaats daar van kent men hier het gastvrou wenstelsel. De vrouw, die de man nelijke bezoekers in het theehuis ontvangt en hem daar vermaakt. Van die gastvrouwen vormen de geisha's de topklasse. Zij werken zelfstandig of met enkele colle ga's en zijn vaak ook verbonden aan speciale geisha-huizen, die van jongsafaan hun opleiding hebben bekostigd en daarvan nu parties cn zakcndiners en hun ta rieven variëren van 10 tot zelfs 70 gulden of meer per uur. Dat hangt van de ontwikkeling, het uiterlijk en het talent van de jon ge vrouwen af. Grens Het Veelbetekende glimlachje waarmee ons bij de terugkeer in Nederland werd gevraagd, of we „bij de geisha's" waren geweest, is een voldoende illus tratie van een nogal zeer ver breid wanbegrip over deze gast vrouwen, die de bezoekers van het theehuis met conversatie, zang en dans bezighouden, .maar ook niet meer dan dat. Tazuko was opgestaan en met haar collegaatjes achter een gordijn verdwenen, vanwaar ons opeens de tonen van guitaar- muziek bereikten. Het doek schoof vaneen en er werd een to neeltje zichtbaar, waar een vrouw geknield op een kussen de sema- sen, een snaarinstrument, hanteer de, terwijl een zangeres in dezelf de houding met een sterk keel- accent een vreemde melodie zong. Vlak langs het rood-witte décor, de kleuren die in Japan iets fees telijks aanduiden, schuifelden de geisha's naderbij. Zij bewogen (Advertentie) In cellofaan verpakt op 1 ritme van de muziek en vielen af en toe de zangeres bij met hoge, korti afgebroken- -uitroepen, die èëfï antwoord op het lied schenen in te houden. Het was een exotisch tafereel, waarin de prachtig geklede meis jes als ranke bloemstelen heen en weer wiegden op de tonen van de semasen, die als een warme, voch tige wind door het vertrek gleden. De geisha's, nog een minuut te voren met parelend gelach de gesprekken leidende, leken ver stard door de muziek. Ze beschre ven gelijkmatig hun danspatroon en hun gezichten waren onbewo- fen. Door het geopende raam lonk het duistere klotsen van de Sumidariviér. HOOG MILITAIR GERECHTSHOF „Hoe kreeg je het in je hoofd om een dame op straat zo lastig te val len. Het lijkt wel straatroverij", zei dinsdagmorgen de president van het Hoog Militair gerechtshof, mr. J. W. U. Doornbos tegen de 27-jarige be roepskorporaal eerste klasse C. R., gelegerd te Ossendreclit, die terecht stond omdat hij op 27 augustus j.l. een Belgische automobiliste had aan gehouden en zich had voorgedaan als politieman. Op die avond in Bergen op Zoom berispte hij de dame over een verkeersovertreding en legde haar een geldboete op, die hij met een maar inde ook. „Het is buitengewoon gemeen en laf een dame op een eenzame weg van de rijbaan af te dringen en lastig te vallen. Een man met enig eergevoel doet zo iets niet", vond de president. „Verder -hebt U een merkwaardig slechte straflijst voor een beroeps militair. U hebt ook al eens rondge lopen met de onderscheidingstekenen van een vaandrig". De korporaal was door de krijgsraad veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De vorde ring van de auditeur-militair luidde toen zes maanden onwaardeiijk. Hij was in beroep gekomen, zo zeide de korporaal gistermorgen, omdat hij graag een geheel voorwaardelijke strat wilde hebben. Maar de advocaat-fiscaal meende dat de straf van de krijgsraad veel te mild was geweest. Hij had er verstomd van gestaan, zo zei hij in zijn requisitoir, dat een be roepsmilitair zich zo had kunnen verlagen. Hij vorderde een onvoor waardelijke gevangenisstraf van zes maanden en verlaging tot de rang van soldaat laagste klasse. De verdediger, mr. P. L. Lap uit Bergen op Zoom, zeide in zijn plei dooi o.m. dat de daad van de korpo raal voortspruitte uit een domme mentaliteit. De korporaal is rij-in- structeur en had zich geërgerd aan de gevaarlijke manier waarop de Belgische dame reed. Hij had haar daarom aangehouden, maar niet om een geldboete van haar los te krijgen. Pleiter verzocht het militaire hof een voorlichtingsrapport over de kor poraal te laten uitbrengen. Het hof zal over drie weken arrest wijzen. in de Woestduinkerk te Amsterdam is de heer H. W. Tilanus, die negen iaar voorzitter is geweest van de C.H.U., maandagmiddag gepromo veerd tot eredoctor in de rechtsge leerdheid aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Deze foto laat zien hoe de promotor, prof. dr. W. H. Diepenhorst (links) aan de heer Tilanus de bij zijn ere- 'octoraat behorende brZ overhandig de. Zittend op de eerste rij herken nen we van links naar rechts o.a. de ministers mr. J. M. L. Th. Cals, C. Staf en prof. J. Zijlstra. Voor de reformatie telde Zeeland verscheidene kloosters. Over de invloed van deze gemeen schappen op hwn omgeving is vrij weinig be kend. Wel weten we, dat hier de kloosterlin gen op het gebied van inpolderingen grote ac tiviteit aan de dag hebben gelegd. De abdijen van Duinen en Ter Horst, die in Zeeland ver schillende uithoven hadden, hebben in deze werkzaamheden een groot aandeel gehad. Met Zeeland bedoelen we dan ook het gebied, dat later Zeeuwsch-Vlaanderen werd, om met Van Empel en Pieters te spreken. I n het tijdschrift „Citeaux in de Nederlanden", 1958 afl. 2, komt een artikel voor van Lucienne Cnockaert: De stich ting der cistereiënzerinnenabdij Ter Hagen onder Axel (1236). Zij begint met de mededeling, dat het geografisch milieu van het Axel-Ambacht van overwegend belang geweest is voor de verdere geschiedenis van de abdij Ter Hagen. Het klooster is ontstaan juist op de grenslijn van de diocees Door nik-Utrecht, waar de parochie St. Maerten lag, later Beoos- tënblide of kortweg Blide genoemd. Bij de officiële naam van het klooster, Domus Gaudii of Huis van (Maria's) Blijdschap, denkt de schrijfster aan een mogelijk verband tussen Blij- schap en de ligging van het klooster, ten oosten van een kreek de Blij. Volgens haar is het geenszins uitgesloten, dat een gemeenschap van vrome vrouwen reeds een tijdlang ge vestigd was op de plaats Haga in de nabijheid van Axel, toen deze in 1236 op voorspraak van gravin Johanna van Con- stantinopel en haar zuster Margareta ingelijfd werd in de or de van Citeaux. Helaas bezitten we over de nederzetting in Axel-Ambacht slechts schaarse gegevens. In 1257 verkregen de zusters een 50 bunder braakgrond in dit ambacht om die te ontginnen ten voordele van haar konvent. Het klooster heeft veel te lijden gehad van de gevolgen van stormen en springvloeden. De zusters begonnen gebrek te lijden en kon den onmogelijk in haar levensonderhoud voorzien. Omstreeks 1268 is de gemeenschap deswege overgebracht naar Merel- beke bij Gent. In Oud-Holland (Driemaandelijks Tijdschrift voor Neder landse Kunstgeschiedenis), 1958 afl. 2, komt een gede gen studie voor van L. J. Bol, vroeger onderwijzer te Middelburg, thans directeur der musea te Dordrecht. Onder het hoofd: Een Middelburgse Brueghel-groep, beschrijft hij de Middelburgse periode van de schilder en tekenaar Adriaen Pietersz. van de Venne (ca. 1614-1625). Zijn vader vestigde zich in de Zeeuwse hoofdstad vóór of in 1605. De schrijver laat Adriaan van de Venne zien als iemand die niet de plat getreden paden bewandelt, maar die naar eigen zeggen durft „uyt oude weghen stappen". Hij had niet alleen contact met de geestelijke elite van Zeeland, maar in de „Mossel-man", een van de voortreffelijke illustraties in de verzamelbundel de „Zeeusehe Nachtegael", geeft hij een kostelijk kijkje op het straatleven in Middelburg. Hij blijkt ook aandacht en deernis te hebben voor de paupers in de samenleving. Lyrisch wordt Bol, wanneer hij Van de Venne s schilderij uit 1625 van de Middelburgse haven bespreekt, aanwezig in het Rijksmuseum te Amsterdam. Dit schilderij vormt volgens hem het slotstuk van zijn ontwikkeling in de Zeeuwse hoofd stad, een glorieuze samenvatting van zijn veelzijdige pictura le kundigheden. „Het is een bij uitstek Zeeuws schilderij, zo wel topografisch-landschappelijk als door het „klimaat" van dit stuk. Er waait, een frisse bries uit het zuidwesten en aan de drift der witte wolken ervaart men de nabijheid van de zee". Van de Venne toont aan, dat het niet nodig, is in het poëtische en schilderkundige vlak aan het buitenland te ont lenen. Bol noemt „De Haven van Middelburg" een voorbeeld van het veldwinnend Noordnederlands realisme.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1958 | | pagina 5