Anton Wachter tussen „propjes"
en het kandidaatsexamen
Pleidooi voor herwaardering
muziekgeschiedenis
Japanse kunst in het Haags Museum
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Gelders Orkest
De vereniging „Rembrandt
bestaat 75 jaar
ZATERDAG 4 OKTOBER 1958
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
13
„De vrije vogel en zijn kooien"
Tweede deel in tweede serie
Wachter-romans van Vestdijk
MEN ZAL ZICH HERINNEREN dat Anton Wachter, student ii'
de medicijnen, aan het einde van „De Beker van de Min" ge
slaagd was voor zijn propaedeutisch examen, en zijn onwelkome verlo
ving met Tini Houtsma had verbroken. In het nieuwe deel „De vrije
vogel en zijn kooien" wordt het verhaal over dit studentenleven, dat
gedeeltelijk gebaseerd is op eigen ervaringen (in hoeverre dit het ge
val is, wordt na lezing van dit deel toch wel amusant-prikkelend!) uit
voerig voortgezet.
Uitvoerig aan het einde van de vrij omvangrijke roman zijn we nog
maar een paar jaar verder en is Wachter juist geslaagd voor zyn kan
didaats. Nu bestaan er romans die de tijdsspanne van een dag, een
paar uren zelfs, niet overschrijden, zodat een paar jaren werkelijk niet
kort is. Toch wekt Vestdijk soms de indruk „niet op te schieten", men
betrapt zich wel eens op de gedachte „als hy zo doorgaat tot op hé
den zijn we er nog niet". (Vestdijk wordt 17 oktober a.s. zestig).
SIMON VESTDIJK
weer een roman
Gaat men zoeken waar de schrijver
eventueel bij onbelangrijkheden ver
wijlt, te diep duikt in zijn „biblio
theek met akten van de onbeduidend
ste voorvallen" dan vindt men even
wel niet veel passages om aanmer
kingen op te maken: alles sluit als
een bus, overal ligt een schijn van
belang, zelfs over het beslist niet be
langrijke. Het is over te intelligent
behandeld om saai te worden, maar
intelligentie, hoe onmisbaas ook, is
op zichzelf onvoldoende, en daarom
is toch saai de term die zich 't meest
opdringt, saai, grijs, een tikkeltje duf
zelfs. Wel heeft Vestdijk de ramen
flink opengezet toen hij opnieuw in
de kamers van het verleden ging le
ven (hij voltooide dit boek nu juist
een jaar geleden) en „het schrijven
erover was misschien plezieriger dan
de dingen zelf", maar iets is er blij
ven hangen van het kleinsteedse dat
de student Anton Wachter, en wel
licht ook de student Vestdijk, ken
merkte.
Dit niet te verbloemen Is een ver
dienste maar tevens een doem: het
is krachtig werk, het wordt een mo
numentaal bouwsel, maar het mist
vlucht, het vermogen de lezer te ra
ken, te ontroeren, te tillen. Zet Vest
dijk zich te weinig in? Is hij te koel,
te observerend, te gereserveerd? Is
er een te grote discrepantie ont
staan tussen de zestigjarige auteur
en de twintigjarige student, moest'de
laatste te zeer de rol van een lijk op
de schrijftafel spelen?
We weten het niet, soms lijken re
gels, passages, juist met hartebloed
geschreven, en het hele boek getuigt
van een inleving in lang voorbije si
tuaties die een geraadpleegd dagboek
doet veronderstellen.
Al deze overwegingen laten tenslotte
duidelijk genoeg uitkomen dat de
boeken, hoe interessant ook, hoe
uniek in onze literatuur, het „net
niet halen", en met dat „het" bedoe
len we dan het werkelijk grote.
Een vrije vogel is Anton Wachter
eigenlijk nog niet, hij is nog
steeds niet „los". Niet los van
familie en opvoeding, niet innerlijk
vrij, al gaat het proces nu vrij snel.
Hij woont thans op kamers in Am
sterdam, en hij is vastbesloten ook
de lichamelijke liefde te beleven. Ve
le pogingen hiertoe lopen op fiasco's
uit. Hij verhuist van de ene kamer
naar de andere; overal zijn er be
zwaren, die op vermakelijke, onder
houdende en vooral ware wijze aan
schouwelijk worden gemaakt. Ieder
die op kamers heeft gewoond zal hier
direct aansluiting vinden. Tenslotte
vindt Antons moeder, die ook in Am
sterdam is komen wonen, een prettig,
rustig kosthuis voor hem waar hij
geruime tijd blijft. De jongste der
twee ongetrouwde hospita's is hem
bovendien erg genegen, zo genegen
dat cr een verhouding uit voortkomt.'
Doch de oudere zuster begint hem
eveneens te interesseren, en dan ont
staat er een potsierlijke, met veel hu-
moi; uitgebeelde situatie die geruime
tijd duurt en vele complicaties met
zich meebrengt.
Tenslotte begint dit hem toch te be
nauwen, en wanneer zijn moeder ern
stig ziek wordt, ziet hij de kans
schoon, zich zonder kleerscheuren uit
deze verwikkeling te bevrijden.
Hoewel maar lauw geïnteresseerd in
de medische studie, slaagt hij boven
dien glansrijk voor zijn kandidaats,
zodat ook dit boek op een geschikt
moment afbreekt.
(Van onze correspondent)
Het bestuur van de stichting „Het
Gelders Orkest" heeft tot eerste di
rigent van het orkest als opvolger
van Jan Out benoemd Carl Caraguly.
Caraguly heeft de benoeming inmid
dels aanvaard en zal met ingang van
het seizoen 1959-1960 de leiding van
het orkest op zich nemen. Hij is geen
onbekende voor dit orkest, noch voor
het concertpubliek in Gelderland,
want hij is al enige malen als gast-
dlrigent opgetreden. Caraguly is
Hongaar van geboorte. Jarenlang
werkte hij als violist in de Berliner
Philharmoniker en werd vervolgens
concertmeester en daarna dirigent in
Goeteborg. Hij is thans dirigent van
het symfonie-orkest van Bergen in
Noorwegen.
Tussen al die gebeurtenissen door
zijn er nog twee belangrijke dingen
gebeurd: de vriendschap met de zie
kelijk afgunstige intrigant Max Mees
wordt definitief verbroken, en Anton
is nog eens verliefd geworden op een
studente, een affaire die echter geen
levenskracht heeft. En op de achter
grond van alles staat nog steeds het
onvergetelijke, nu haast tot projectie
verstarde beeld van zijn jeugdliefde:
Ina Damman.
S. Vestdijk: De vrije vogel en zijn
kooien. Nijgh en Van Ditmar, Den
Kunstwerken voor ons
land behouden
De vereniging „Rembrandt", op
24 september 1883 op initiatief
van een aantal verzamelaars op
gericht met als doel te voorkomen,
dat voor Nederland belangrijke
kunstwerken naar het buitenland
zouden verdwijnen, bestaat 75 jaar.
REMBRANDT
....zelfportret
De aanleiding tot de oprichting
was in 1883 dreigende veiling van
een belangrijke collectie tekenin
gen van Rembrandt.
De doelstelling der vereniging is la
ter uitgebreid tot steunverlening aan
terugvoering naar Nederland van
belangrijke kunstwerken uit het bui
tenland. En voorts vermeerdering
van het kunstbezit in ons land ook
met buitenlandse kunstwerken. De
ongeveer 1200 leden tellend vereni
ging verleent renteloze voorschotten
en schenkingen aan openbare kunst
instellingen en koopt, bij uitzonde
ring, ook zelf kunstwerken. Sedert
de oprichting is in 565 gevallen steun
verleend aan 46 musea, waarbij een
totaal bedrag van f 1.054.739 is ge
schonken en f 3.275.919 aan rentelo
ze voorschotten verstrekt.
Waren er 'n eeuw geleden in 't Rijks
museum en het Mauritshuis resp. 2
en 4 Rembrandts, ook mede dankzij
de vereniging zijn het er thans resp.
16 en 14, Niet alleen voor Rem
brandts en schilderijen van andere
meesters verleent de vereniging
steun, doch eveneens voor andere, de
meest uiteenlopende kunstwèrlcen,
bijv. kunstnijverheid, waarvoor de
belangstelling na 1945 is toegeno
men. Bij de vereniging zo deelde het
bestuur mede, is geen aanvraag tot
steunverlening binnengekomen voor
aankopen uit de collectie Regnault,
die eind oktober in Amsterdam on
der de hamer komt.
Op de grens van twee werelden
Norbert Loeser:
poging tot synthese
(Van een onzer redacteuren).
VOX CLAMANTIS" schreef
professor Eduard Reeser on
langs boven een artikel ter herden
king van de dit Jaar overleden
Norbert Loeser, „vox clamantis",
de stem der roependen. Want Loe
ser de zo begaafde denkende
musicus (of musicerende denker?)
was een prediker, die waar
schuwde tegen de geest des tijds
in woord en klank. Doch toen hy
overleed, herdacht men hem voor
namelijk als muziekrecensent en
zeker niet in de eerste plaats als
componist, dichter, romancier en
toneelschrijver, wiens werk een
boodschap inhield. Was dus zijn
prediken een roepen in de woestyn
gebleken? Wanneer men de om
vang van zijn veelzijdige, groten
deels onuitgegevén en dus onge
kend opus ziet, dan zou men ge
neigd zijn deze vraag bevestigend
te beantwoorden. Maar als men na
gaat, hoe de stem van deze voor
Hitier gevlifchte toonkunstenaar de
laatste jaren in het Nederlandse
muziekleven steeds meer gezag
kreeg, ja krijgt ook na zijn plotse
linge dood, dan mag men toch wel
vaststellen, dat Loesers stem niet
helemaal in de verlatenheid der
woestijn is verklonken.
Zo trilt haar eigen geluid in een kort
voor zijn heengaan voltooid boekje
„Levende, muziek, muziekgeschiede
nis der laatste vier eeuwen". Het is
over dit boekje en over de daaraan
ten grondslag liggende opvattingen,
dat wij hier een en ander willen me
dedelen.
Er zijn twee zaken, die onmiddellijk
in de vormgeving van dit kleine
werk opvallen. In de eerste plaats,
dat het de historie der toonkunst, in
tegenstelling tot de sinds lang in
zwang zijnde gewoonte, van voren
naar achter behandelt, dus van he
den naar verleden toe en niet omge
keerd. En in de tweede plaats, dat
de schrijver- bij de keuze van zijn
stof'zich een strenge beperking heeft
opgelegd, niet omdat zijn boek niet
groot mocht worden, maar uit- prin-
cipé.
Dit principe namelijk dat de mu
ziekgeschiedenis herschreven dient
te worden en dat daarbij een be
perking tot het aller-noodzake-
lijkste dringend is geboden. „On
ze nieuwsgierigheid moet niet ge
richt zijn op stapels vergeeld pa
pier, maarop wat Morgen en
Overmorgen ons kunnen bren
gen", zegt Loeser. „Voor iedere
eerbiedwaardige graftombe, die
wij voortaan met rust laten, kun
nen wij tijd en energie winnen
voor de zeer nijpende problemen,
die het heden ons stelt".
Uit deze opvatting ook vloeit zijn
methode „bij-het-heden-beginnen"
voort. Want het gaat hem niet in de
eerste plaats om dat verleden, doch
om het Nu en de Toekomst. De si
tuatie van dit ogenblik eerst en voor
al dwingt tot bezinning en tot keuze.
Bezinning dus! Daartoe stelt Loe
ser een soort muzikale „Diag
nosis of our Time", een diag
nose die geen verheffend beeld geeft
van de muziek der twintigste eeuw.
Op een rustige, ja haast berustende
wijze analyseert de auteur de (voor
het merendeel) droeve aspecten van
de hedendaagse toonkunst, daarbij
vaststellend, dat de eigentijdse com
ponist, ondanks mogelijk materiële
welstand, een pauper is: niemand
verlangt naar zijn werk; niemand
wacht op zijn boodschap en niemand
moedigt hem aan. D&t is de situatie
van het heden. En hoe zal het in de
toekomst gaan, hoe zal de moderne
muziek zich ontwikkelen? Zal het
een triomftocht worden? Of een lij
densweg
Zoekend naar een antwoord op deze
vraag, zégt de auteur een samenvat
ting van het verleden wenselijk te
achten, een samenvatting die de es
sentiële waarden der traditie besten
digt zonder in een dor en slap epl-
gonalisme te vervallen. Maar die
wens is machteloos, wanneer hij niet
gesteund wordt door een doelbewuste
wil. En juist die wil ontbreekt bij de
hedendaagse toondichters, conclu
deert hij. Zij laten zich merendeels
drijven zonder een poging te doen
iets aan de gang van zaken te veran
deren. Vooral op het gebied der ge-
techniseerde (elektronische) muziek
lijkt het, alsof men de nieuwe im
puls van de machine verwacht. Maar,
zegt hij tenslotte hoopvol, misschien
is „bij nu nog onbekende of nog jon
ge misici reeds weer de wil aanwe
zig om het lot der muziek niet lan
ger aan het lot der techniek te kop
pelen en er opnieuw van te getuigen,
dat de mens, dat de kunstenaar nog
meer is dan een uitzonderlijk begaafd
technicus".
Het is vooral uit dit laatste citaat
duidelijk: Loeser was aan de ene
kant bevreesd terecht! voor de
te grote invloed der historie, maar
aan de andere kant was het hem on
mogelijk daarvan de uiterste conse
quentie te trékken, de volledige
breuk. Daarvoor was hij geestelijk
te zeer verbonden aan het oude
Europa, dat éen Mozart, een Goethe
en een Schubert had voortgebracht.
Hij zocht derhalve de synthese, wilde
de geestelijke waarden uit dat rijke
verleden enten op het geestesleven
van het atomaire tijdperk.. Maar het
accent viel bij hem op die „essen
tiële waarden der traditie". Hij tracht
te, staande op de grens van twee we
relden, het oude met het nieuwe te
verzoenen. Een taak, die héél moei
lijk te volbrengen is, want zo lang
zamerhand wordt het duidelijk, dat
het hier gaat om een onoverbrugba
re kloof
Voor het eerst in
Europa
(Van onze redacteur
beeldende kunsten).
Midden in een van de zalen
van het Haagse Gemeente
museum troont op het ogenblik
Usoegi Sjigefoesa. Hij zit breeduit
en zelfbewust op zijn sokkel, een
platte scepter in Chinese trant in
de rechterhand, de oogleden half
dicht geknepen. Zijn glazen, ogen
staren in de ruimte. Als ballonnen
hangen de pijpen van zijn broek
over naar buiten gerichte knieën.
De wijde mouwen van zijn gewaad
hangen zwierig naar buiten, stijf
staat het front. Usoegi Sjigefoesa
leunt iéts achterover. Hij is er en
hij weet, dat men rekening met
hem houdt. Het spreekt uit zijn kop
met het korte baardje en het slui
ke snorretje, die toch ook ver
raadt, dat hij aan een goed leven
gewend is
Usoegi, wiens kostelijke, realistische
beeld een van de hoogtepunten van
de Japanse tentoonstelling in het
Haagse museum uitmaakt, is vol
gens de overlevering in 1252 in het
gevolg van een keizerlijke prins van
Kioto naar Kamkoera gereisd en
daar blijven wonen. Dat is het enige,
dat men van deze man weet. Maar
zijn beeld vertelt ons alles over zijn
persoonlijkheid. En zo hebben wij
plotseling een menselijk contact met
een cultuurvorm, die ons in Wezen
volkomen vreemd is. Er is bij alle
vei'schil in traditie, geloof, bescha
vingsvormen en sfeer toch een be
paalde innerlijke verwantschap tus
sen hem en ons.
Dit beeld van'Usoegi stamt uit
een tijd, waarin liet mode werd,
adellijke persoonlijkheden af te
beelden. Voor de dertiende eeuw
kwam dat zeer weinig voor nadat
een revolutie een eind gemaakt had
aan een oud, oververfijnd regime,
kwam het vereeuwigen van de lei
ders meer en meer in zwang. Een
beeld als dit bewijst, welk een realis
tische kijk de Japanse houtsnijders
op de mens hadden, maar ook, welk
een levendigheid zij in hun werk wis
ten te léggen. Dat brengt ons in aan
raking met een vrijwel onbekend
aspebt van de Japanse kunst.
In het westen kennen wij', vooral
sinds het midden van de vorige eeuw,
de prent- en tekenkunst van de grote
Japanse meesters van het „vlieten
de leven" de kunstenaars, die
vooral hun inspiratie hebben geput
uit het leven in de pretwijk Josjiwa-
ra in Tokio. Verder kennen wij het
Japanse aardewerk, bestemd voor de
theeceremonie. In alle boeken over
kunstgeschiedenis kan men verder
diezelfde afbeeldingen van de be
langrijkste Boeddhabeelden, wand
schilderingen en maskers tegenko
men, De mooiste en kostbaarste
Het beelddat een onbekende mees
ter omstreeks 1250 van de hoveling
Usoegi Sjigefoesa maakte. Het is ge
sneden uit cypressenhout en geschil
derd; de ogen zijn ingelegd met glas.
De afgebeelde is gekleed in hofkos
tuum met hoge muts en scepter.
schatten hebben de Japanners tot
dusverre als nationaal kunstbezit
zorgvuldig verborgen gehouden. Pas
nu is het gelukt een keureollectie van
een honderdvijftig stuks naar het
westen te krijgen.
En nu pas blijkt ook, hoe veel en hoe
belangrijke aspecten van de Japanse
kunst tot dusverre onbekend zijn ge
bleven. Prenten en tekeningen zeg
gen ons lets over het dagelijkse le
ven en over de literatuur van de
Japanse middenstand. Zij verraden
ons ook de virtuose vaardigheid, de
kunstzijl en de humor van tekenaars,
het ambachtelijk kunnen van prent
snijders cn drukkers.
Maar de Boeddhabeelden uit de
Japanse tempels vertellen ons,
hoeveel belangrijke meesters
er gedurende een reeks van eeuwen
in dit land hebben gewerkt. Van vrij
wel niemand kennen wij een naam.
Op zijn best weten wij iets van de
historische periode, waarin het werk
is ontstaan. Maar telkens opnieuw
treft het vermogen, om door de rea
liteit van figuur en gewaad heen
door te dringen tot de innerlijke
hoogheid van de goddelijke meester
en een wezenlijk monuméntaal beeld
te scheppen. Dansmaskers verraden
de vaardigheid, om een levendige
fantasie die geleid wordt door de in
houd van een tempeldrama, vorm te
geven.
Nu kan men in de plastiek en in de
prachtige, vaak zeer fragiele tempel
schilderingen nog het sterkst Chine
se invloeden zien doorwerken. Maar
het meest „Japans" zijn op de duur
de inktschilderingen en de versierde
kamerschermen en schuifdeuren ge
worden. Weliswaar gaan ook deze
vaak terug op Chinese voorbeelden,
die in de loop der eeuwen herhaalde
lijk zijn ingevoerd en bestudeerd.
Maar zij kregen op de duur een eigen
nationaal karakter, sterk gestimu
leerd door de belangstelling van adel
en opkomende middenstand. Schijn
baar zijn deze schilderingen meest
landschappen en bloemen volko
men profaan. Maar niet zelden hou
den zij verband met de dichtkunst,
ook als de tekst van het soms zeer
korte gedicht er niet bij geschreven
is. Nog sterker is het religieuze mo
ment. Achter het brok landschap,
achter de tuil bloemen schuilt een
diep besef, dat dit alles een onder
deel is van een eeuwig in ontwikke
ling zijnde kosmische realiteit. Iets
van die ontwikkeling wordt vaak ge
suggereerd, hetzij doordat in een
bloemstuk knop, bloem en vrucht te
gelijkertijd voorkomen.
Er zijn prachtige voorbeelden van
deze „huiselijke" kunst naar Den
Haag gekomen schilderingen in de
meest verfijnde kleuren op een ach
tergrond van bladgoud, zo fragiel,
dat de nuchtere beschouwer zich
gaat afvragen, hoe men het heeft
aangedurfd deze kostbare stukken
de lange tournee langs enige wester
se musea te laten meemaken. Die
vraag rijst trouwens ook bij de dui
zend jaar oude tempelschilderingen,
van welke er sommige in een zoda
nige staat verkeren, dat transport
onverantwoord schijnt.
Er ontwikkelt zich immers een
nieuwe muziek, de klankwereld
van een nieuwe (maar ook ge
lukkige?) mens, welke duidelijk
breekt met geheiligde tradities, mu
ziek die gebruik maakt hierboven
werd er reeds op gezinspeeld van
het schier onbeperkte instrumenta
rium, dat de elektronica biedt. Nóg
onderhoudt zij verbindingen met de
„traditionele" toonkunst, maar gelei
delijk aan gaat zij haar eigen weg
zonder zich veel om het verleden te
bekommeren. Het is begrijpelijk, dat
het voor de musicologen, wier cultu
rele habitus door dat verleden is ge
vormd, bijzonder moeilijk is, ja
vaak onmogelijk onbevangen naar
deze elektronische klanken te luiste
ren. Zij dragen immers de last van
het verleden en oordelen naar de
daaruit afgeleide normen. Loeser bij
voorbeeld behoorde toch wel tot de
progressieven onder hen, bereid zelfs
om een deel van het verleden prijs te
geven. Maar toch, hij huiverde van
dit nieuwe. Wij zagen reeds hoe hij
zich misprijzend uitliet over „de ma
chine", waarvan hij geen vruchtbare
impulsen verwachtte. Om dit'nog
eens te onderstrepen koos hij nóg
feller stelling: „Geraffineerde en te
gelijk barbaarse uitingen van een al
te eenzijdig gerichte menselijkheid"
verklaart hij met grote stelligheid
van de elektronische muziek.
Dat zijn harde woorden, zeker uit
de pen van iemand, van wie be
kend was dat hij zich voor nieuwe
zaken niet afsloot. Uit dit scherpe
stelling-nemen blijkt, hoe hier we
relden botsen, blijkt hoe Loeser in
elk geval „historisch belast" wilde
zijn ondanks zijn reserve jegens
de geschiedenis. De bagage, die
zij hem meegaf, was zo zeer een
deel van hemzelf, dat hij haar
niet wilde of kon verloochenen.
Hij vroeg bezinning op het heden,
maar toch uitsluitend van het
(gereduceerde en gecompileerde)
verleden uit.
-vit alles overdenkend kan men
l het niet verwonderlijk vinden,
dat Loeser zijn muziekhistori
sche beschouwing afsluit bij 1600,
het jaar waarin globaal genomen
„de ons nog spontaan rakende
kunstmuziek wordt geboren", zoals
hij het formuleerde. Die voorkeur
voor de muziekhistorische periode
van 1600 heden typeert Norbert
Loeser immers als een man van een
Europese geest, geboren, geschoold
en gevormd in het Duitsland van vóór
Hitier. Zijn keuze van dit tijdperk
spreekt een even duidelijke taal als
de ondertitel van Stefan Zweigs „Die
Welt von gestern", namelijk: „Erin-
nerungen eines Europaers", herinne
ringen van een EuropeaanZweig
echter wist, dat zijn tijdperk was af
gesloten. Loeser geloofde nog en
trachtte een brug met de toekomst te
slaan. En hij predikte, zich sterk
verwant voelend "aan Ortega y Gas
set, in woord en klank zoals pro
fessor Reeser in de „Kroniek voor
Kunst en Kuituur" schreef „de
strijd tegen de „hordemens" met zijn
plebeïsch materialisme, zijn vulgaire
sensatiezucht en banale kleinburger
lijkheid. Hij heeft de aristocratie van
de geest willen laten zegevieren, het
Goethiaanse ideaal van humaniteit
en voornaamheid, van eenvoud en op
rechtheid". Dit nieuwe boekje is van
dit alles een sprekend bewijs. Vox
clamantis, de stem eens roependen.
Het is hier de stem van een Euro-
Culturele
Cavalcade
IN DEN HAAG is de afgelopen
week de eerste voorstelling gegeven
van Herman van der Horst's docu
mentaire Prijs de zee", een film over
ons land, gemaakt in opdracht van
't ministerie van O., K. en W. De cri
tici waren vrijwel unaniem in hun
lof over deze naar hun mening voor
treffelijke film, die Van der Horst
geheel in eigen hand hield. Hij téken
de voor scenario, regie, camera, ge
luid en montage.
HET CENTRAAL Museum in
Utrecht zal verrijkt worden met een
schilderij van de Utrechtse meester
Jan van Scorel 11/951562), voor-
stéllende de Madonna met kind, in
dien de gemeenteraad met een voor
stel van B. en W. tot aankoop van
het doek akkoord gaat. De prijs be
draagt f 72.000.de vereniging
„Rembrandt" heeft zich bereid ver
klaard een renteloos voorschot van
f 50.000.te verstrékken.
HET ENSEMBLE „Sonata da Came
ra", bestaande uit de violisten Wil
lem Noske en Piet Nijland, de cellist
en gambist Carel van Leeuwen Boom
kamp, en de cembalist Hans Schouw
man, zal op 31 oktober een kamer-
muziekavond geven in Parijs ter ge
legenheid van het tienjarig bestaan
van het Frans-Nederlandse culturele
verdrag.
DE LETTERKUNDIGE Johan van
der Woude heeft van de staatssecre
taris van O-, K. en W. opdracht ge
kregen tot het schrijven van een bio
grafie van de kunstenaar Eduard
Verkade.
IN HET DUITSE Gélsenkirchen zijn
de Nederlandse cultuurdagen begon
nen, die zullen duren tot 17 novem
ber. In deze periode zullen concer
ten, toneeluitvoeringen en tentoon
stellingen van werken van Neder
landse kunstenaars de aandacht van
de burgers van Gélsenkirchen vra
gen. Ook zullen er voordrachten wor
den gehouden.
IN NEW ORLEANS, de geboorte
stad van de jazz, wordt op 13 okto
ber een groots jazz-festival gehou
den, waar de grootste jazz-musici ter
wereld voor zijn uitgenodigd.