Anton Wachter tussen „propjes" en het kandidaatsexamen Pleidooi voor herwaardering muziekgeschiedenis Japanse kunst in het Haags Museum Letterkundige kroniek door HANS WARREN Gelders Orkest De vereniging „Rembrandt bestaat 75 jaar ZATERDAG 4 OKTOBER 1958 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 13 „De vrije vogel en zijn kooien" Tweede deel in tweede serie Wachter-romans van Vestdijk MEN ZAL ZICH HERINNEREN dat Anton Wachter, student ii' de medicijnen, aan het einde van „De Beker van de Min" ge slaagd was voor zijn propaedeutisch examen, en zijn onwelkome verlo ving met Tini Houtsma had verbroken. In het nieuwe deel „De vrije vogel en zijn kooien" wordt het verhaal over dit studentenleven, dat gedeeltelijk gebaseerd is op eigen ervaringen (in hoeverre dit het ge val is, wordt na lezing van dit deel toch wel amusant-prikkelend!) uit voerig voortgezet. Uitvoerig aan het einde van de vrij omvangrijke roman zijn we nog maar een paar jaar verder en is Wachter juist geslaagd voor zyn kan didaats. Nu bestaan er romans die de tijdsspanne van een dag, een paar uren zelfs, niet overschrijden, zodat een paar jaren werkelijk niet kort is. Toch wekt Vestdijk soms de indruk „niet op te schieten", men betrapt zich wel eens op de gedachte „als hy zo doorgaat tot op hé den zijn we er nog niet". (Vestdijk wordt 17 oktober a.s. zestig). SIMON VESTDIJK weer een roman Gaat men zoeken waar de schrijver eventueel bij onbelangrijkheden ver wijlt, te diep duikt in zijn „biblio theek met akten van de onbeduidend ste voorvallen" dan vindt men even wel niet veel passages om aanmer kingen op te maken: alles sluit als een bus, overal ligt een schijn van belang, zelfs over het beslist niet be langrijke. Het is over te intelligent behandeld om saai te worden, maar intelligentie, hoe onmisbaas ook, is op zichzelf onvoldoende, en daarom is toch saai de term die zich 't meest opdringt, saai, grijs, een tikkeltje duf zelfs. Wel heeft Vestdijk de ramen flink opengezet toen hij opnieuw in de kamers van het verleden ging le ven (hij voltooide dit boek nu juist een jaar geleden) en „het schrijven erover was misschien plezieriger dan de dingen zelf", maar iets is er blij ven hangen van het kleinsteedse dat de student Anton Wachter, en wel licht ook de student Vestdijk, ken merkte. Dit niet te verbloemen Is een ver dienste maar tevens een doem: het is krachtig werk, het wordt een mo numentaal bouwsel, maar het mist vlucht, het vermogen de lezer te ra ken, te ontroeren, te tillen. Zet Vest dijk zich te weinig in? Is hij te koel, te observerend, te gereserveerd? Is er een te grote discrepantie ont staan tussen de zestigjarige auteur en de twintigjarige student, moest'de laatste te zeer de rol van een lijk op de schrijftafel spelen? We weten het niet, soms lijken re gels, passages, juist met hartebloed geschreven, en het hele boek getuigt van een inleving in lang voorbije si tuaties die een geraadpleegd dagboek doet veronderstellen. Al deze overwegingen laten tenslotte duidelijk genoeg uitkomen dat de boeken, hoe interessant ook, hoe uniek in onze literatuur, het „net niet halen", en met dat „het" bedoe len we dan het werkelijk grote. Een vrije vogel is Anton Wachter eigenlijk nog niet, hij is nog steeds niet „los". Niet los van familie en opvoeding, niet innerlijk vrij, al gaat het proces nu vrij snel. Hij woont thans op kamers in Am sterdam, en hij is vastbesloten ook de lichamelijke liefde te beleven. Ve le pogingen hiertoe lopen op fiasco's uit. Hij verhuist van de ene kamer naar de andere; overal zijn er be zwaren, die op vermakelijke, onder houdende en vooral ware wijze aan schouwelijk worden gemaakt. Ieder die op kamers heeft gewoond zal hier direct aansluiting vinden. Tenslotte vindt Antons moeder, die ook in Am sterdam is komen wonen, een prettig, rustig kosthuis voor hem waar hij geruime tijd blijft. De jongste der twee ongetrouwde hospita's is hem bovendien erg genegen, zo genegen dat cr een verhouding uit voortkomt.' Doch de oudere zuster begint hem eveneens te interesseren, en dan ont staat er een potsierlijke, met veel hu- moi; uitgebeelde situatie die geruime tijd duurt en vele complicaties met zich meebrengt. Tenslotte begint dit hem toch te be nauwen, en wanneer zijn moeder ern stig ziek wordt, ziet hij de kans schoon, zich zonder kleerscheuren uit deze verwikkeling te bevrijden. Hoewel maar lauw geïnteresseerd in de medische studie, slaagt hij boven dien glansrijk voor zijn kandidaats, zodat ook dit boek op een geschikt moment afbreekt. (Van onze correspondent) Het bestuur van de stichting „Het Gelders Orkest" heeft tot eerste di rigent van het orkest als opvolger van Jan Out benoemd Carl Caraguly. Caraguly heeft de benoeming inmid dels aanvaard en zal met ingang van het seizoen 1959-1960 de leiding van het orkest op zich nemen. Hij is geen onbekende voor dit orkest, noch voor het concertpubliek in Gelderland, want hij is al enige malen als gast- dlrigent opgetreden. Caraguly is Hongaar van geboorte. Jarenlang werkte hij als violist in de Berliner Philharmoniker en werd vervolgens concertmeester en daarna dirigent in Goeteborg. Hij is thans dirigent van het symfonie-orkest van Bergen in Noorwegen. Tussen al die gebeurtenissen door zijn er nog twee belangrijke dingen gebeurd: de vriendschap met de zie kelijk afgunstige intrigant Max Mees wordt definitief verbroken, en Anton is nog eens verliefd geworden op een studente, een affaire die echter geen levenskracht heeft. En op de achter grond van alles staat nog steeds het onvergetelijke, nu haast tot projectie verstarde beeld van zijn jeugdliefde: Ina Damman. S. Vestdijk: De vrije vogel en zijn kooien. Nijgh en Van Ditmar, Den Kunstwerken voor ons land behouden De vereniging „Rembrandt", op 24 september 1883 op initiatief van een aantal verzamelaars op gericht met als doel te voorkomen, dat voor Nederland belangrijke kunstwerken naar het buitenland zouden verdwijnen, bestaat 75 jaar. REMBRANDT ....zelfportret De aanleiding tot de oprichting was in 1883 dreigende veiling van een belangrijke collectie tekenin gen van Rembrandt. De doelstelling der vereniging is la ter uitgebreid tot steunverlening aan terugvoering naar Nederland van belangrijke kunstwerken uit het bui tenland. En voorts vermeerdering van het kunstbezit in ons land ook met buitenlandse kunstwerken. De ongeveer 1200 leden tellend vereni ging verleent renteloze voorschotten en schenkingen aan openbare kunst instellingen en koopt, bij uitzonde ring, ook zelf kunstwerken. Sedert de oprichting is in 565 gevallen steun verleend aan 46 musea, waarbij een totaal bedrag van f 1.054.739 is ge schonken en f 3.275.919 aan rentelo ze voorschotten verstrekt. Waren er 'n eeuw geleden in 't Rijks museum en het Mauritshuis resp. 2 en 4 Rembrandts, ook mede dankzij de vereniging zijn het er thans resp. 16 en 14, Niet alleen voor Rem brandts en schilderijen van andere meesters verleent de vereniging steun, doch eveneens voor andere, de meest uiteenlopende kunstwèrlcen, bijv. kunstnijverheid, waarvoor de belangstelling na 1945 is toegeno men. Bij de vereniging zo deelde het bestuur mede, is geen aanvraag tot steunverlening binnengekomen voor aankopen uit de collectie Regnault, die eind oktober in Amsterdam on der de hamer komt. Op de grens van twee werelden Norbert Loeser: poging tot synthese (Van een onzer redacteuren). VOX CLAMANTIS" schreef professor Eduard Reeser on langs boven een artikel ter herden king van de dit Jaar overleden Norbert Loeser, „vox clamantis", de stem der roependen. Want Loe ser de zo begaafde denkende musicus (of musicerende denker?) was een prediker, die waar schuwde tegen de geest des tijds in woord en klank. Doch toen hy overleed, herdacht men hem voor namelijk als muziekrecensent en zeker niet in de eerste plaats als componist, dichter, romancier en toneelschrijver, wiens werk een boodschap inhield. Was dus zijn prediken een roepen in de woestyn gebleken? Wanneer men de om vang van zijn veelzijdige, groten deels onuitgegevén en dus onge kend opus ziet, dan zou men ge neigd zijn deze vraag bevestigend te beantwoorden. Maar als men na gaat, hoe de stem van deze voor Hitier gevlifchte toonkunstenaar de laatste jaren in het Nederlandse muziekleven steeds meer gezag kreeg, ja krijgt ook na zijn plotse linge dood, dan mag men toch wel vaststellen, dat Loesers stem niet helemaal in de verlatenheid der woestijn is verklonken. Zo trilt haar eigen geluid in een kort voor zijn heengaan voltooid boekje „Levende, muziek, muziekgeschiede nis der laatste vier eeuwen". Het is over dit boekje en over de daaraan ten grondslag liggende opvattingen, dat wij hier een en ander willen me dedelen. Er zijn twee zaken, die onmiddellijk in de vormgeving van dit kleine werk opvallen. In de eerste plaats, dat het de historie der toonkunst, in tegenstelling tot de sinds lang in zwang zijnde gewoonte, van voren naar achter behandelt, dus van he den naar verleden toe en niet omge keerd. En in de tweede plaats, dat de schrijver- bij de keuze van zijn stof'zich een strenge beperking heeft opgelegd, niet omdat zijn boek niet groot mocht worden, maar uit- prin- cipé. Dit principe namelijk dat de mu ziekgeschiedenis herschreven dient te worden en dat daarbij een be perking tot het aller-noodzake- lijkste dringend is geboden. „On ze nieuwsgierigheid moet niet ge richt zijn op stapels vergeeld pa pier, maarop wat Morgen en Overmorgen ons kunnen bren gen", zegt Loeser. „Voor iedere eerbiedwaardige graftombe, die wij voortaan met rust laten, kun nen wij tijd en energie winnen voor de zeer nijpende problemen, die het heden ons stelt". Uit deze opvatting ook vloeit zijn methode „bij-het-heden-beginnen" voort. Want het gaat hem niet in de eerste plaats om dat verleden, doch om het Nu en de Toekomst. De si tuatie van dit ogenblik eerst en voor al dwingt tot bezinning en tot keuze. Bezinning dus! Daartoe stelt Loe ser een soort muzikale „Diag nosis of our Time", een diag nose die geen verheffend beeld geeft van de muziek der twintigste eeuw. Op een rustige, ja haast berustende wijze analyseert de auteur de (voor het merendeel) droeve aspecten van de hedendaagse toonkunst, daarbij vaststellend, dat de eigentijdse com ponist, ondanks mogelijk materiële welstand, een pauper is: niemand verlangt naar zijn werk; niemand wacht op zijn boodschap en niemand moedigt hem aan. D&t is de situatie van het heden. En hoe zal het in de toekomst gaan, hoe zal de moderne muziek zich ontwikkelen? Zal het een triomftocht worden? Of een lij densweg Zoekend naar een antwoord op deze vraag, zégt de auteur een samenvat ting van het verleden wenselijk te achten, een samenvatting die de es sentiële waarden der traditie besten digt zonder in een dor en slap epl- gonalisme te vervallen. Maar die wens is machteloos, wanneer hij niet gesteund wordt door een doelbewuste wil. En juist die wil ontbreekt bij de hedendaagse toondichters, conclu deert hij. Zij laten zich merendeels drijven zonder een poging te doen iets aan de gang van zaken te veran deren. Vooral op het gebied der ge- techniseerde (elektronische) muziek lijkt het, alsof men de nieuwe im puls van de machine verwacht. Maar, zegt hij tenslotte hoopvol, misschien is „bij nu nog onbekende of nog jon ge misici reeds weer de wil aanwe zig om het lot der muziek niet lan ger aan het lot der techniek te kop pelen en er opnieuw van te getuigen, dat de mens, dat de kunstenaar nog meer is dan een uitzonderlijk begaafd technicus". Het is vooral uit dit laatste citaat duidelijk: Loeser was aan de ene kant bevreesd terecht! voor de te grote invloed der historie, maar aan de andere kant was het hem on mogelijk daarvan de uiterste conse quentie te trékken, de volledige breuk. Daarvoor was hij geestelijk te zeer verbonden aan het oude Europa, dat éen Mozart, een Goethe en een Schubert had voortgebracht. Hij zocht derhalve de synthese, wilde de geestelijke waarden uit dat rijke verleden enten op het geestesleven van het atomaire tijdperk.. Maar het accent viel bij hem op die „essen tiële waarden der traditie". Hij tracht te, staande op de grens van twee we relden, het oude met het nieuwe te verzoenen. Een taak, die héél moei lijk te volbrengen is, want zo lang zamerhand wordt het duidelijk, dat het hier gaat om een onoverbrugba re kloof Voor het eerst in Europa (Van onze redacteur beeldende kunsten). Midden in een van de zalen van het Haagse Gemeente museum troont op het ogenblik Usoegi Sjigefoesa. Hij zit breeduit en zelfbewust op zijn sokkel, een platte scepter in Chinese trant in de rechterhand, de oogleden half dicht geknepen. Zijn glazen, ogen staren in de ruimte. Als ballonnen hangen de pijpen van zijn broek over naar buiten gerichte knieën. De wijde mouwen van zijn gewaad hangen zwierig naar buiten, stijf staat het front. Usoegi Sjigefoesa leunt iéts achterover. Hij is er en hij weet, dat men rekening met hem houdt. Het spreekt uit zijn kop met het korte baardje en het slui ke snorretje, die toch ook ver raadt, dat hij aan een goed leven gewend is Usoegi, wiens kostelijke, realistische beeld een van de hoogtepunten van de Japanse tentoonstelling in het Haagse museum uitmaakt, is vol gens de overlevering in 1252 in het gevolg van een keizerlijke prins van Kioto naar Kamkoera gereisd en daar blijven wonen. Dat is het enige, dat men van deze man weet. Maar zijn beeld vertelt ons alles over zijn persoonlijkheid. En zo hebben wij plotseling een menselijk contact met een cultuurvorm, die ons in Wezen volkomen vreemd is. Er is bij alle vei'schil in traditie, geloof, bescha vingsvormen en sfeer toch een be paalde innerlijke verwantschap tus sen hem en ons. Dit beeld van'Usoegi stamt uit een tijd, waarin liet mode werd, adellijke persoonlijkheden af te beelden. Voor de dertiende eeuw kwam dat zeer weinig voor nadat een revolutie een eind gemaakt had aan een oud, oververfijnd regime, kwam het vereeuwigen van de lei ders meer en meer in zwang. Een beeld als dit bewijst, welk een realis tische kijk de Japanse houtsnijders op de mens hadden, maar ook, welk een levendigheid zij in hun werk wis ten te léggen. Dat brengt ons in aan raking met een vrijwel onbekend aspebt van de Japanse kunst. In het westen kennen wij', vooral sinds het midden van de vorige eeuw, de prent- en tekenkunst van de grote Japanse meesters van het „vlieten de leven" de kunstenaars, die vooral hun inspiratie hebben geput uit het leven in de pretwijk Josjiwa- ra in Tokio. Verder kennen wij het Japanse aardewerk, bestemd voor de theeceremonie. In alle boeken over kunstgeschiedenis kan men verder diezelfde afbeeldingen van de be langrijkste Boeddhabeelden, wand schilderingen en maskers tegenko men, De mooiste en kostbaarste Het beelddat een onbekende mees ter omstreeks 1250 van de hoveling Usoegi Sjigefoesa maakte. Het is ge sneden uit cypressenhout en geschil derd; de ogen zijn ingelegd met glas. De afgebeelde is gekleed in hofkos tuum met hoge muts en scepter. schatten hebben de Japanners tot dusverre als nationaal kunstbezit zorgvuldig verborgen gehouden. Pas nu is het gelukt een keureollectie van een honderdvijftig stuks naar het westen te krijgen. En nu pas blijkt ook, hoe veel en hoe belangrijke aspecten van de Japanse kunst tot dusverre onbekend zijn ge bleven. Prenten en tekeningen zeg gen ons lets over het dagelijkse le ven en over de literatuur van de Japanse middenstand. Zij verraden ons ook de virtuose vaardigheid, de kunstzijl en de humor van tekenaars, het ambachtelijk kunnen van prent snijders cn drukkers. Maar de Boeddhabeelden uit de Japanse tempels vertellen ons, hoeveel belangrijke meesters er gedurende een reeks van eeuwen in dit land hebben gewerkt. Van vrij wel niemand kennen wij een naam. Op zijn best weten wij iets van de historische periode, waarin het werk is ontstaan. Maar telkens opnieuw treft het vermogen, om door de rea liteit van figuur en gewaad heen door te dringen tot de innerlijke hoogheid van de goddelijke meester en een wezenlijk monuméntaal beeld te scheppen. Dansmaskers verraden de vaardigheid, om een levendige fantasie die geleid wordt door de in houd van een tempeldrama, vorm te geven. Nu kan men in de plastiek en in de prachtige, vaak zeer fragiele tempel schilderingen nog het sterkst Chine se invloeden zien doorwerken. Maar het meest „Japans" zijn op de duur de inktschilderingen en de versierde kamerschermen en schuifdeuren ge worden. Weliswaar gaan ook deze vaak terug op Chinese voorbeelden, die in de loop der eeuwen herhaalde lijk zijn ingevoerd en bestudeerd. Maar zij kregen op de duur een eigen nationaal karakter, sterk gestimu leerd door de belangstelling van adel en opkomende middenstand. Schijn baar zijn deze schilderingen meest landschappen en bloemen volko men profaan. Maar niet zelden hou den zij verband met de dichtkunst, ook als de tekst van het soms zeer korte gedicht er niet bij geschreven is. Nog sterker is het religieuze mo ment. Achter het brok landschap, achter de tuil bloemen schuilt een diep besef, dat dit alles een onder deel is van een eeuwig in ontwikke ling zijnde kosmische realiteit. Iets van die ontwikkeling wordt vaak ge suggereerd, hetzij doordat in een bloemstuk knop, bloem en vrucht te gelijkertijd voorkomen. Er zijn prachtige voorbeelden van deze „huiselijke" kunst naar Den Haag gekomen schilderingen in de meest verfijnde kleuren op een ach tergrond van bladgoud, zo fragiel, dat de nuchtere beschouwer zich gaat afvragen, hoe men het heeft aangedurfd deze kostbare stukken de lange tournee langs enige wester se musea te laten meemaken. Die vraag rijst trouwens ook bij de dui zend jaar oude tempelschilderingen, van welke er sommige in een zoda nige staat verkeren, dat transport onverantwoord schijnt. Er ontwikkelt zich immers een nieuwe muziek, de klankwereld van een nieuwe (maar ook ge lukkige?) mens, welke duidelijk breekt met geheiligde tradities, mu ziek die gebruik maakt hierboven werd er reeds op gezinspeeld van het schier onbeperkte instrumenta rium, dat de elektronica biedt. Nóg onderhoudt zij verbindingen met de „traditionele" toonkunst, maar gelei delijk aan gaat zij haar eigen weg zonder zich veel om het verleden te bekommeren. Het is begrijpelijk, dat het voor de musicologen, wier cultu rele habitus door dat verleden is ge vormd, bijzonder moeilijk is, ja vaak onmogelijk onbevangen naar deze elektronische klanken te luiste ren. Zij dragen immers de last van het verleden en oordelen naar de daaruit afgeleide normen. Loeser bij voorbeeld behoorde toch wel tot de progressieven onder hen, bereid zelfs om een deel van het verleden prijs te geven. Maar toch, hij huiverde van dit nieuwe. Wij zagen reeds hoe hij zich misprijzend uitliet over „de ma chine", waarvan hij geen vruchtbare impulsen verwachtte. Om dit'nog eens te onderstrepen koos hij nóg feller stelling: „Geraffineerde en te gelijk barbaarse uitingen van een al te eenzijdig gerichte menselijkheid" verklaart hij met grote stelligheid van de elektronische muziek. Dat zijn harde woorden, zeker uit de pen van iemand, van wie be kend was dat hij zich voor nieuwe zaken niet afsloot. Uit dit scherpe stelling-nemen blijkt, hoe hier we relden botsen, blijkt hoe Loeser in elk geval „historisch belast" wilde zijn ondanks zijn reserve jegens de geschiedenis. De bagage, die zij hem meegaf, was zo zeer een deel van hemzelf, dat hij haar niet wilde of kon verloochenen. Hij vroeg bezinning op het heden, maar toch uitsluitend van het (gereduceerde en gecompileerde) verleden uit. -vit alles overdenkend kan men l het niet verwonderlijk vinden, dat Loeser zijn muziekhistori sche beschouwing afsluit bij 1600, het jaar waarin globaal genomen „de ons nog spontaan rakende kunstmuziek wordt geboren", zoals hij het formuleerde. Die voorkeur voor de muziekhistorische periode van 1600 heden typeert Norbert Loeser immers als een man van een Europese geest, geboren, geschoold en gevormd in het Duitsland van vóór Hitier. Zijn keuze van dit tijdperk spreekt een even duidelijke taal als de ondertitel van Stefan Zweigs „Die Welt von gestern", namelijk: „Erin- nerungen eines Europaers", herinne ringen van een EuropeaanZweig echter wist, dat zijn tijdperk was af gesloten. Loeser geloofde nog en trachtte een brug met de toekomst te slaan. En hij predikte, zich sterk verwant voelend "aan Ortega y Gas set, in woord en klank zoals pro fessor Reeser in de „Kroniek voor Kunst en Kuituur" schreef „de strijd tegen de „hordemens" met zijn plebeïsch materialisme, zijn vulgaire sensatiezucht en banale kleinburger lijkheid. Hij heeft de aristocratie van de geest willen laten zegevieren, het Goethiaanse ideaal van humaniteit en voornaamheid, van eenvoud en op rechtheid". Dit nieuwe boekje is van dit alles een sprekend bewijs. Vox clamantis, de stem eens roependen. Het is hier de stem van een Euro- Culturele Cavalcade IN DEN HAAG is de afgelopen week de eerste voorstelling gegeven van Herman van der Horst's docu mentaire Prijs de zee", een film over ons land, gemaakt in opdracht van 't ministerie van O., K. en W. De cri tici waren vrijwel unaniem in hun lof over deze naar hun mening voor treffelijke film, die Van der Horst geheel in eigen hand hield. Hij téken de voor scenario, regie, camera, ge luid en montage. HET CENTRAAL Museum in Utrecht zal verrijkt worden met een schilderij van de Utrechtse meester Jan van Scorel 11/951562), voor- stéllende de Madonna met kind, in dien de gemeenteraad met een voor stel van B. en W. tot aankoop van het doek akkoord gaat. De prijs be draagt f 72.000.de vereniging „Rembrandt" heeft zich bereid ver klaard een renteloos voorschot van f 50.000.te verstrékken. HET ENSEMBLE „Sonata da Came ra", bestaande uit de violisten Wil lem Noske en Piet Nijland, de cellist en gambist Carel van Leeuwen Boom kamp, en de cembalist Hans Schouw man, zal op 31 oktober een kamer- muziekavond geven in Parijs ter ge legenheid van het tienjarig bestaan van het Frans-Nederlandse culturele verdrag. DE LETTERKUNDIGE Johan van der Woude heeft van de staatssecre taris van O-, K. en W. opdracht ge kregen tot het schrijven van een bio grafie van de kunstenaar Eduard Verkade. IN HET DUITSE Gélsenkirchen zijn de Nederlandse cultuurdagen begon nen, die zullen duren tot 17 novem ber. In deze periode zullen concer ten, toneeluitvoeringen en tentoon stellingen van werken van Neder landse kunstenaars de aandacht van de burgers van Gélsenkirchen vra gen. Ook zullen er voordrachten wor den gehouden. IN NEW ORLEANS, de geboorte stad van de jazz, wordt op 13 okto ber een groots jazz-festival gehou den, waar de grootste jazz-musici ter wereld voor zijn uitgenodigd.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1958 | | pagina 5