Bibliografie van clandestiene en illegale belletrie Een landhuis vol kunstwerken FILMFESTIVAL in Karlsbad IN HET VERBORGENE GEDRUKT Hc ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1958 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT. 9 Dirk de Jong samensteller van „Het vrije boek in onvrije tijd" EEN VAN DE ALLERBELANGRIJKSTE publiJkaties van de laatste tijd is ongetwijfeld „Het vrije boek in onvrije tijd", bibliografie van illegale en clandestiene belletrie, samengesteld door Dirk de Jong en ingeleid door prof. mr. II. de la Fontaine Verwey en Gerrit Kamphuis. Het is ons nog nooit overkomen dat de flaptekst van een boek ons zo kernach tig juist leek dat we de behoefte gevoelden eruit te citeren, maar in dit geval volgt hij zelfs in zijn geheel: „Dit unieke werk, gedrukt in beperkte oplage, dat van blijvende historische waarde is, geeft een volledige be schrijving van ca. 1000 publikaties; van nagenoeg alle zijn gegevens opge nomen over pseudoniemen en auteursnamen, het jaar van uitgave,' de uit gever, de drukker en de binder. (Slechts 2% was niet meer te achterhalen). Indien deze poëzie of dit proza na de oorlog is herdrukt, hetzij afzonderlijk, hetzij in verzamelbundels (zoals gedichten of kleine novellen) dan vindt men dit vermeld. Door jarenlang speuren, snuffelen en corresponderen is de samensteller (die zoals men weet redacteur is van Brinkman's Catalogus, Nederlands nationale bibliografie), erin geslaagd een vrijwel volledige bi bliografie van clandestiene en illegale schone letteren, in ons land gepubli ceerd, samen te stellen". Hier staat geen woord te veel, eer der te weinig. Er staat namelijk niet, dat deze bibliografie een boeiend boek is. Wat een contradictio in terminis lijkt: men pleegt een bi bliografie, een beschrijving van ver schenen boeken, niet voor zijn genoe gen te lezen, integendeel. „Bibliogra fische werken kan men een noodzake lijk kwaad noemen. Immers, is er af schrikwekkender lectuur te bedenken dan eindeloze reeksen van boektitels, waarbij dus de signalementen van duizenden boeken, die men tóch niet lezen kan, opgestapeld worden?" be gint prof. De la Fontaine Verwey zijn inleidend woord. Terecht. Maar even terecht vervolgt hij wat verderop: „Werkelijk leesbaar is een bibliogra fie slechts in een hoogst zeldzaam ge val. Dit is bij uitzondering mogelijk Letterkundige kroniek door HANS WARREN wanneer het gaat om een reeks van titels, die alleen door hun vermelding en door hun onderlinge samenhang reeds zonder commentaar een duide lijk beeld oproepen van een bepaalde cultuurperiode of een geestelijke ac tiviteit. Het werk van de heer De Jong, dat hierbij geboden wordt, is zulk een zeldzame vogel in de biblio grafische volière. In wezen is het een stukje nationale bibliografie, maar wie het ter hand neemt, zal tot zijn verwonderingbemerken, dat in deze simpele, op 't eerste gezicht misschien afschrikwekkende vorm een uiterst boeiend beeld geboden wordt van het Nederlandse geestesleven tijdens de bezetting." Gedurende de bezetting heeft, merk waardigerwijze, de literatuur gebloeid als nimmer (wat niet zeggen wil dat de kwaliteit van het gebodene zo over weldigend was) en die bloei vertoont wonderlijke facetten. Terecht kan men beweren dat de letterkunde een der krachten was, die het volk weer-, baar hebben gemaakt, maar het won derlijke is dat men, wanneer men zich in Dirk de Jongs bibliografie verdiept, al gauw tot de ontdekking komt dat de eigenlijke „illegale" literatuur, de verzetsliteratuur dus, tegen de bezet ter gericht en van opstandige strek king, slechts een gering percentage van het geheel uitmaakt. Het over grote deel betreft zuiver „schone let teren": zeer veel gedichtenbundels, van bekende, maar vooral van onbe kende, debuterende jongeren die en kel op deze manier aan het woord konden komen. De oplage van die bundeltjes was vaak uiterst klein: en kele gestencilde of zelfs getypte exem plaren. Maar ook verschenen de koste lijkst uitgevoerde werken, typografi sche juwelen, van fraaie illustraties voorzien. Mogelijk vindt ook de gro tere liefde voor liet kleine boek die na de oorlog merkbaar is geworden, hier een van zijn gronden. WILLEM VAN OTTERLO'S wens om de grote werken buiten het ge ijkte repertoire, die de laatste jaren werden uitgevoerd, thans te herha len, was de leidraad bij de program ma-samenstelling van het Residentie- Orkest voor het komende wintersei zoen. Zo worden deze belangrijke werken van deze tijd langzamerhand toegevoegd aan het vaste repertoire. Daarnaast zal aandacht worden ge schonken aan enige nieuwe compo sities. et heeft ons wel eens verbaasd, dat gedurende de bezettingsja ren juist zo weinig actuele, weerbare poëzie en andere echte ver zetsliteratuur verscheen. De poëzie der jongeren, met name, werd al da delijk gekwalificeerd als die van het „kleine geluk": men trok zich terug op zich zelf en de vertrouwden; er was zelfs vaak sprake van iets idyl lisch. Uit de voorkeuren voor andere clandestiene belletristische uitgaven blijkt al evenzeer de hang naar het niet-actuele, het verre, exotische zelfs. Lukraak opslaand treffen we bijv. drie uitgaven, waarvan twee in het Frans, van Belle van Zuylen; vier drukken van de Oeuvres van Frangoys Villon (plus twee andere uitgaven aan deze dichter gewijd); een vertaling van de Pervigilium Veneris met de Latijnse tekst erbij, drie uitgaven van Omar Khayyams kwatrijnen, waar van twee in het Engels, curiosa als „La femme empoisonnée" van Alain- Fournier (dat ge tevergeefs in Frankrijk zult zoeken), oud-Neder landse teksten, zelfs vrij vele uitga ven in de Duitse taal, waaronder heel bijzondere, kortom, onder deze ruim duizend(l) titels vindt men de meest onverwachte dingen. Juist dit maakt de lectuur van deze „droge" bibliogra fie meeslepend; het is de ruwe stof voor menige overpeinzing. Het lijkt plausibel dat hier van een tegenwicht sprake was, van een vlucht uit de realiteit zelfs. Het le ven dreigde zo te verstikken dat men in de schone letteren, in het uiterst verzorgde boek, een toe vlucht zocht, een moment om op adem te kunnen komen, om krach ten te verzamelen voor de verdere strijd. En mogelijk was er bij som mige jongeren in het klein-geluk- poèzïe reeds iets van de latere weer stand eh afkeer van de ouderen die deze ellende niet hadden weten te voorkomen, iets van onverschillig heid, gekruid met de charme van het geheime, verbodene. Werkelijk, het is fascinerend, zich in deze bi bliografie te verdiepen. De uitvoering van dit werk, waar van slechts 600 exemplaren ge drukt werden, verdient alle lof. Een achttal fotopagina's betreffende de tentoonstelling van dezelfde naam die in 1945 te Amsterdam gehouden werd, verlucht het; registers van auteursnamen en pseudoniemen, com ponisten, illustratoren, calligrafen, boekverzorgers, drukkers, uitgevers en binders completeren het. De hoe veelheid werk die hiervoor verzet moest worden is waarlijk enorm. Dat Dirk de Jong (die zelf actief aan het clandestiene drukken heeft deelgeno men) deze taak in zo'n betrekkelijk korte tijd heeft kunnen voltooien dwingt respect af. Afgezien van de werkelijk onschat bare verdiensten, die maken dat dit boek onmisbaar is in alle openbare bibliotheken en ook in de privé-biblio- theken van degenen die „in het ver borgene" geschreven en gepubliceerd hebben, afgezien daarvan, kan men zich met dit werk ook nog vermaken. Het is bijv. heel interessant, te bestu deren onder welke schuilnamen onze auteurs hebben geschreven en hoe ze zich op andere wijze camoufleerden. Het is aardig te zien hoe ironisch of hoe plechtig jonge dichters, waarvan men nadien nooit meer vernomen heeft, hun kleine plaquettes van uit voerige colophons hebben voorzien. En last but not least is het ook wel eens aardig, dank zij Dirk de Jongs meticuleuze werkwijze, te weten dat onze schrijvers eigenlijk Theun (is Uilke) de Vries, Ro(setta Judica van Baarsel-)van Oven, (Lam) bert (us Jo zef) Bakker, Paul (Thomas Basilius) Rodenko, etc. etc. heten! Dirk de Jong: Het vrije boek in on vrije tijd. A. W. Sijthoff's Uitgevers mij. Leiden 1958. Coilecite- Vam l^euningew op *(V[oorclerl\eit{o (Van een medewerker) TV X usea zijn de begraafplaatsen ■L** van de kunst. Het is geen nieuw gezegde en het klinkt wat wreed. Nu na de oorlog meer en meer wordt getracht de musea daad werkelijk .in te schakelen in een le vendiger cultuurstreven, blijken ze als instellingen niet dood tezijn.Toch blijft een museum nog altijd een ver zameling zalen waarin schilderijen als ontheemden te kijk hangen in een drukkende stilte, die door het geschuifel van voeten en het gefluis ter van stemmen te drukkender wordt. Bedenk, dat geen enkele goed schil derij ooit ten doel had in een mu seum te hangen. Het was bestemd voor een huiskamer, een salon, een kerk of 'n andere ruimtewaarmensen elkaar ontmoeten en waar geleefd wordt. We zijn echter zo gewend geraakt aan het feit kunst in musea te zoeken, dat men als 't ware wak ker wordt indien men geconfron teerd wordt met een verzameling schilderijen in haar „natuurlijke ele ment", aan de wanden van bewoon de kamers. Nooit hebben wij dat gevoel van een als het ware verlossend ontwa ken uit de „museumslaap" zo diep in de geest dringend gevoeld als bij het betreden van huize „Noorder- heide" te Vierhouten, de villa waar mevrouw A. E. van Beuningen- Charlouis woont te midden van een der kostbaarste kunstverzamelin gen ter wereld, door haar man Da niël George van Beuningen, die in 1955 is overleden, bijeengebracht. Bij het weer zien en nogmaals daar terugkomen groeide dat gevoel tel kens, sterker aan. Iedere keer was daar die vreugdige verwondering, soms pure verba zing:. Hangt dat schilderij hier óók? En' dat Het Was dan telkens' het herkennen van schilderijen waar- 'van^men alleen de afbeelding kent uit:-boeken over de schilderkunst. Zo'n afbeelding, die in het allerbeste geval, nog altijd maar een schaduw van het origineel kan zijn, gaat na melijk eerst werkelijk leven als men het schilderij zelve kent. Welke schilderijen waren dat? Ze zijn bij lange na niet allemaal op te sommen. Enige van de belang rijkste zullen we noemen. In de woonkamer van het door de beken de professor Eschauzier gebouwde Nobrderheide hangt het enige in De „Torenbouw van Babel" door Pieter Bruegel de Oude, een der meest uitgelezen schil derijen uit de verzameling- Van Beuningen, waarover we in dit artikel iets meer ver melden. Oost en west vertegenwoordigd (Van onze filmmedewerker) ond veertig landen nemen deel aan het internationaal filmfestival rvdat thans te Karlovy Vary (vroeger Karlsbad genaamd) in Tsjecho- Slowakije wordt gehouden, een deelname die zelfs nog groter is dan die aan het onlangs te Berlijn gehouden festival, tot dan toe voor dit- jaar „recordhouder". Alle grote filmproducerende landen van hef westen, behalve de Verenigde Staten, benevens alle landen van het oostelijk blok en voorts vele andere staten uit Europa en de andere werelddelen zijn met hun cinematografische produkten vertegenwoordigd. Natuurlijk is een deel van de hier ver toonde films uit Oosteuropa en uit Azië voor westelijke markten on bruikbaar en het omgekeerde is even eens het geval, maar er blijven voor de filmproducenten en -exporteurs mogelijkheden genoeg om zaken te doen en die worden hier dan ook ge daan. De belangstelling van westerse filmzakenlieden voor dit festival is zelfs veel groter dan bijvoorbeeld voor dat van Brussel. Vooral West- duitsland schijnt erin te slagen, de rechten van verscheidene films aan oostelijke landen te verkopen. De Westduitsers zijn dan ook vertegen woordigd met een delegatie, welke in omvang die van de Oostduitsers nog overtreft. Alsof men bang is, dat de festivalgan gers zich zullen beklagen over een tekort aan cinematografische moge lijkheden zijn er ook nog discussie bijeenkomsten over problemen van het filmbedrijf. Enkele van die bijeenkomsten waren gewijd aan de vraag, of de film zich dient bezig te houden met problemen van onze tijd en bij de discussie daarover weerden zich vooral twee befaamde Italiaanse cineasten, die zich hebben onderschei den in het zogenaamde neo-realisti- Een scène uit de Russische film: ,fie stille Don". sche genre van de Italiaanse film: de regisseur Giuseppe de Santis (van o.a. Bittere Rijst) en de scenarioschrijver Cesare Zavattini, die de verhalen schrijft voor de films van Vittorio de Sica. Zavattini maakt ook deel uit van de jury van het festival, die zeer in ternationaal is samengesteld en ge- Êresideerd wordt door prof. A. M. rousil, rector van de Praagse Kunst academie. Hst festival heeft tot motto: Voor edele betrekkingen tussen de mensen, voor duurzame vriend schap tussen de volkeren. Op dat the ma zijn vele films afgestemd, zowel die uit het oosten als die uit het wes ten. Helaas is tot nu toe de meerder heid van die films bij alle goede bedoe lingen artistiek niet van bijzonder hoog gehalte. Er zijn technisch-voor- treffelijke films, die als geheel toch niet bevredigen. Dat was bijvoorbeeld het geval met het hier vertoonde der de deel yan de Russische filmtrilogie ,,De Stille Don", prachtig van kleuren en van beelcompositie veel beter dan het eerste deel, dat men te Brus sel vertoonde op het Wereldfestival van de Film maar vrij stuntelig van regie. Westduitsland behoorde tot nu toe tot de topgroep met de uitstekende film van Robert Siodmak „Nachts wenn der Teufel kam" ('s-Nachts toen de duivel kwam), welke film in Duits land reeds rijkelijk onderscheiden is en daar zelfs tien van de twaalf Bondsfilmprijzen veroverde. Nederland neemt aan het festival deel met twee documentaires: Rembrandt, schilder van de Mens, van Bert Haan stra, en „Een leger van gehouwen steen, van Theo van Haren Noman. Het is misschien jammer, dat de offi ciële instanties, die deze inzending hebben samengesteld, geen nieuwere films hebben gezonden, maar waar dige vertegenwoordigers van onze ci nematografische produktie zijn deze documentaires in elk geval wel. De film over Rembrandt kwam reeds in het begin van* het festival in vertoning en oogstte het daverende succes, dat haar overal terecht ten deel valt. ons land aanwezige werk van Jan van Eyck, „Drie Maria's aan het geopende graf". Het is als unicum geen curiositeit, dit middeleeuwse paneel, maar een wonderschoon schilderij, een der schoonste uit de toch al zo rijke geschiedenis der Europese schilderkunst. Het is ook een der meest kostbare, eigenlijk zelfs niet in geld te schatten schil derij. Dat behoeft ook niet, want de heer Van Beuningen verzamelde niet om der wille van de kostbaarheid, ei genlijk niet eens ter wille van zich zelf. Hij beschouwde zichzelf als een bevoorrechte, die kunst kon en mocht kopen, het genoegen van het steeds weer opnieuw beschouwen als een lening ziende, een tijdelijk WMWVVAVyWWvWW schilder ij in ^(jn „natuurlijke element bezit. Bijna al zijn schilderijen im mers heeft hij gekocht met de be stemming ze na te laten aan de ge meenschap, vooral aan zijn geliefd museum Boymans in Rotterdam, dat reeds zo onschatbaar veel aan hem heeft te danken en waar, na het afwikkelen van transacties deze prachtige verzameling ook wel zal komen te hangen. We noemden één schilderij van een schilder. Nog een voorbeeld. Mo menteel verblijven in het Rijksmu seum te Amsterdam vijftien schil derijen van Jeroen Bosch, ter gele genheid van het 150-jarig bestaan van dit museum, uit heel Europa bijeengebracht. Schilderijen van Bosch zijn met een lantaarntje te zoeken. Boymans heeft een prach tig specimen „De verloren zoon", eens geschonken door de heer Van Beuningen. flIIIIIIUllllllllllllliiilllillllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllll'^ In het Tringpark Hertford shire - Engeland)worden op namen gemaakt voor de film „The devil's disciple" naar Shavfs hekeldicht over de Amerikaanse onafhankelijk heidsoorlog. Foto: v.l.n.r.: Ja- nette Scott, die de rol van Ju dith Anderson vervult; Burt Lancaster Anthony Ander- son): Kirk Douglas Richard Dudgeon) en sir Laurense Oli- ver (generaal Burgoyne). Het gebouio op de achtergrond moet de gemeenschapWesterbrid- ge voorstellen in de graafschap New Hampshire. Een hoek in de eetkamer van Noonlerheide, vol kunstschat ten. Links boven een „bewe ning" van Hans Memlinc, daar onder het gelaat van Christus door Dieric Bouts. Achter de hoge witte kaars een der wer ken van Jeroen Bosch. Daar zijn er nog enkele, echter geen schilderijen van Bosch in zijn volste en wonderbaarlijke kracht. Hier, in dit huis, hangen er vier, waaronder twee zeer belangrijke, behorende tot de meest bekende werken van Bosch. Een dergelijk verhaal kan ook wor den geschreven over het prachtige Maaslandschap van Hercules Se- ghers, een tijdgenoot van Rembrandt, die zeer hoog wordt geschat en van wie men slechts sporadisch schilde rijen vindt. Willen we verder opsommen? Een ongelooflijk mooi paneel is de „Torenbouw van Babel", geschilderd door Pieter Bruegél de Oude. Hij deed dit met zo'n zorg, dat men het met een vergrootglas moet bekijken om op de torenomgangen allerlei haarfijn geschilderde taferelen te ontdekken, maar ook zo groots van allure, dat de zorg voor de details nergens scha de deed aan de conceptie in haar ge heel. Dit uitstekend geconserveerde schilderij was eens in het bezit van het Oostenrijkse keizershuis. Een van de meest indrukwekken de schilderijen van Rubens, „De drie kruisen" vindt men hier, schilderijen van Tïtiaan, Rem brandt. niet te vergeten EI Greco, Diirer. Geen groot schilder uit on ze gouden eeuw, de tijd ervoor en erna, of men vindt hier een of meer werken van hem. Enige im pressionisten zijn hier verte 'en- woordïgd, twee schilderijen van Van Gogh vindt men er. Is dan dit huis geen museum gewor den, waar men onwillekeurig ook gaat fluisteren Nee, het zijn prach tig ingerichte vertrekken, waarin bij- na elk meubelstuk, elk gebruiksvoor- j werp een plaats in een museum waard is, maar toc-h is het een huis gebleven, een gezellig huis, zelfs een echt Hollands binnenhuis, ook al is het groot en al is de inhoud van on schatbare waarde. Zo was het de bedoeling van de heer Van Beuningen, die ontelbare gasten persoonlijk heeft rondgeleid langs de schilderijen, vanaf eenvoudige be langstellenden uit de omgeving, tot vorsten en koningen. Mevrouw Van Beuningen heeft die traditie on een allerminzaamste wijze voortgezet, ook al is het nu wat minder druk od Noorderheide dan vroeger het geval was.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1958 | | pagina 5