De man Lucas", boek met niet geheel geslaagde travestie Huiveringwekkende expositie in oude Hanzestad aan de IJsel ZATERDAG 26 JULI 1958 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT. 9 99 Een goede roman, maar.... Ton van Oudwijk schreef uitvoerig en genuanceerd verhaal U WIJ ONS ER TOE zetten, iets te schrijven over opus twee, de ta- Nmelijk omvangrijke roman „De man Lucas" van Ton van Oudwijk (deze schrijfster debuteerde in 1957 met de novellenbundel „Mijn dochter doet het goed misschien") vragen we ons af hoe het komt dat dit boek een voor de kriticus zo weinig inspirerend werk is om wat van te zeggen. Het is zeer zeker een goede roman, waarop „niets aan te merken valt", behalve mogelijk het slot, dat ongewild parodisch werd en daar door op de lachspieren werkt en geen ontroering wekken kan. Doch zel den is ons deze definitie „een goede roman" in zekere zin zo negatief voorgekomen. De oorzaak ligt waarschijnlijk in het feit dat deze schrijf ster een taak op zich heeft genomen die vrijwel niet één vrouwelijke auteur ooit tot een bevredigend einde brengt: ze heeft een mannenrol gecreëerd (de „ik", de hoofdpersoon uit het boek, is een ongeveer 35- jarige journalist) en dit schijnt nu eenmaal een nooit geheel slagende travestie te zijn. Wat men eventueel in de derde persoon enkelvoud nog slikt, wordt in de confessietoon van de eerste persoon heel gauw minder aanvaardbaar. Met (mannen) eigenwijsheid verkon digen we nog eens dat over het alge meen een mannelijke auteur er be ter in slaagt, vrouwen uit te beelden dan een vrouw mannen. Met name in het ik-verhaal zien we de ge slachten gaarne gescheiden: een vrouw kan nimmer volkomen in de beweegredenen van een man, een man niet in die van een vrouw door dringen. Het in de eerste persoon en- Letterkundige kroniek door HANS WARREN kelvoud gestelde verhaal boort vrij wel altijd, via overpeinzing, mono logue intérieur, etc. in de diepte en verder dan een betrekkelijke opper vlakte ontspoort men licht. Mogelijk is dit de oorzaak dat Ton van Oud wijk, hoe knap haar roman ook we zen moge, uiteindelijk de greep mist: haar Sander Houbard is geen onver getelijke mannelijke figuur, maar een aardig geslaagde travestie. erlz VAit KL voor een Izc zoopje De Aerdenhoutse kunstschil der E. H. Heijmans is voor een heel voordelige prijs in het be zit gekonien van een naar alle waarschijnlijkheid authentiek werk van de Zwitserse kunst schilder Paul Klee. De heer Heijmans kocht namelijk on langs op de markt van het Wa- terlooplein te Amsterdam voor de somma van een gulden een doekje van 28x28 cm, voorstel lende enkele spelende kinderen. Het werk bleèk in 1939 gesig neerd te zijn door Paul Klee, die in 1940 op 61-jarige leeftijd is overleden. Deskundigen zijn met kpnstschilder Heijmans van mening, dat men hier te doen heeft met het oorspronke lijke werk van de Zwitser. Het is de bedoeling van de heer Heijmans het schilderij te hou den voor zijn eigen studie van abstracte schilderijen. VX Duitse 'chozeotjzaafo en Manset Keith coetlèben De Duitse danser en choreograaf Jens Keith is woensdag op zestigja rige leeftijd in een Oostberlljns zie kenhuis aan buikvliesontsteking over leden. Na als danser aan de balletgroep van Kurt Jooss en aan de Berlijnse staatsopera verbonden te zijn ge weest kreeg hij als choreograaf o.a. bekendheid door de film over het le ven van de danseres Fanny Elsler, met in de hoofdrol Lilian Harvey. Na de oorlog was hij balletmeester van de stedelijke opera van Berlijn. „Er is geen uitweg", een gra vure van Goya op de expositie Gesel van de oorlog". Nu wil deze reserve geenszins zeggen dat we dit boek hiermee als afgedaan beschouwen. Wij verheugen ons integendeel in het feit, dat er ook heden ten dage nog zulke fijnzinnig uitgewerkte, van goede smaak en beschaving getuigende \yerken geschreven en uitgegeven worden. „De man Lucas" is een echt- ouderwetse roman, een werk dat nergens aanstoot geeft, dat niet vulgair en geforceerd is, en dat simpelweg weet te boeien door het verhaal. Er worden geen ac tuele problemen in aangesneden, het staat in zekere zin helemaal buiten de tegenwoordige tijd, „moderne mensen" komen er niet in voor. En toch geeft men zich graag over aan deze prettige, di recte verteltrant en aan dit ver haal, waaraan zelfs een blijmoe dig einde is. In „De man Lucas" wordt verhaald hoe enkele mensen samenleven op een vervallen en zwaar onder hy potheek staand landgoed, dat men vaag in de buurt van Brussel zou kunnen situeren. Met Lucas, de oud ste zoondes huizes, komen we niet veel in contact. Het boek begint pas goed na zijn dood. Maar toch be heerst hij, vanuit de achtergrond, het geheel. Lucas heeft na zijn vaders overlijden het landgoed voor zijn moeder beheerd. Zij is een bejaarde aristocrate, een dame van de oude stempel, scherp, intelligent, onbuig zaam. Zij voelt heel goed hoe de grond onder haar voeten wegzinkt, maar ze houdt zich kaarsrecht en vertaalt heimelijk hoeken om een beetje geld in huis te hebben. De oudste zoon, Lucas, was geen sterke figuur, haar tweede zoon, Sander, die journalist is in de stad, evenmin. Haar dochter Alice is imbeciel, een dito dochtertjestierf jong. Het ge slacht is uitgedoofd. Zo leeft zij met twee oude gedienstigen op het slotje: Eric en Barbara, eenvoudige, recht schapen mensen die de hopeloze si tuatie beter doorzien dan wie dan ook, maar niettemin trouw blijven. Sander Houbard nu, is de hoofdfi guur, de ik, uit dit boek. Beide zonen buigen onder de tyrannieke wil van de moeder, en als Lucas gestorven is zonder het landgoed te hebben kunnen redden, komt Sanders beurt om er zijn krachten aan te wijden. Deze heeft' echter nèt genoeg pit om zichzij het na vele aarzelingen en wederwaardigheden, van zijn moe ders overheersing te bevrijden. Hij verbreekt zijn verloving met het rijke meisje dat zijn moeder erg ge schikt voor hem achtte, en behoudt tenslotte zijn baan als journalist in de stad. Het landgoed gaat ten on der: alles wórdt verkocht. Sander komt in contact met het meisje dat in het geheim Lucas' ge liefde was (de moeder zou deze om gang niet geduld hebben). Deze Isa bel leeft onder tamelijk behoeftige zeer eenzame omstandigheden. Er ontstaat een band tussen hen via de gestorven Lucas en later verneemt Sander dat Isabel een posthuum kind verwacht. Hij trouwt met haar, en het einde is dat het kindje ge boren wordt. Ton van Oudwijk is in die laatste scènes wat ontspoord: het werd een lachwekkende persi flage. Vanzelfsprekend zijn er in een zo uitvoerige roman vele bijfiguren, en die zijn vaak uitstekend. We noemen Eric en Barbara, de moeder vooral ook, Isabel, en niet te vergeten San ders vijand-en-vriend José. Wie houdt van een echt traditionele, uitvoerige familieroman, leze dit zeer gevarieerde, genuanceerd-ge- voelige en boeiende boek. Ton van Oudwijk: De man Lucas. G. A. van Oorschot, Amsterdam. (Van een redacteuren). Twee maal in nauwelijks een week tijd werd een dér beroemde ge brandschilderde ramen van de Goudse St. Janskerk door schennende inbrekershand ernstig beschadigd. Het thans deerlijk gehavende raam (als „glas 16" bekend) maakt deel uit Van een reeks van drie aansluitende glazen, de nummers 14, 15 en 16, die juist in het midden van het koor recht achter het vroegere altaar dus als het ware een drieluik vormen. Zij geven achtereen volgens voorstellingen van de prediking door Johannes de Doper, de doop van Christus door Johannes en de eerste prediking van Christus. Evenals de andere glazen in het koor van de machtige St. Janskerk dateren zij uit de jaren 1555 tot- 1570 dus uit de „katholieke tijd." Al deze glazen gezamenlijk 11 in totaal, waarvan er 4 door Dirck en 1 door Wouter Crabeih werden ontworpen en gebrandschilderd il lustreren gebeurtenissen, zoals die in de Evangeliën beschreven worden, uit het leven Johannes de Doper, aan wie de St. Janskerk is gewijd. Juist de drie ramen, die tezamen het drieluik vormen, hebben een iets afwijkende geschiedenis. Toen im mers in september 1939 met het oog op het oorlogsgevaar werd begonnen met het uitnemen van alle glazen 30 grote en ongeveer evenveel klei nere werden de meeste ramen op geborgen in kelders van boerderijen in de omgeving van Gouda en later in kluizen, die in de duinen bij Voge lenzang waren aangelegd. De ramen 14, 15 en 16 echter werden geduren de de gehele oorlog in Goudse bank- safes ondergebracht. Na de bevrij ding werden in september en oktober 1945 eerst deze drie ramen her plaatst! Eerst in mei 1946 kon wor den begonnen met de herplaatsing van dwtandere glazen, die in kisten verpakt in de kerk overwinterd had den. Zo hebben alle beroemde Goudse Glazen zelfs de oorlog 1940-1945 on geschonden overleefd. Thans echter Gezicht op de Goudse Glazen Ij, 15 en 16 (het drieluikj in het koor van de St. Janskerk. heeft de vandalenhand van een in breker een paneel van een der mooi ste glazen vernield. VORSTELIJKE GESCHENKEN De geschiedenis van de Goudse Glazen begint in feite op 12 januari 1552, toen de oude kerk door de blik sem werd getroffen en geheel af brandde. De Goudse kerk- en burge meesters verzochten' toen onmiddellijk aan verscheidene vorsten en prelaten om de kerk een gebrandschilderd glas te schenken. Enkele afgevaar digden brachten deze verzoeken over. Onder hen bevond zich „Dirck Pie- terzs glasschrijver" (Dirck Crabeth). Weldra werd het eerste door Dirck Crabeth ontworpen raam, voorstellen de de doop van Christus aan de kerk cadeau gedaan. Schenker was bis schop George van Egmond. Reeds in 1555 kwam Crabeth met het werk gereed. Het eerste der roemruchte Goudse Glazen was voltooid en prijkte in volle kleurenpracht midden in het koor. Tal van schenkingen volgden. Phi lips II en zijn echtgenote Mary Tu dor, koningin van Engeland, schon ken Gouda een raam. Andere glazen werden cadeau gedaan door de land voogdes Margaretha van Parma, door prins Willem van Oranje endoor graaf Jan van Aremberg. Elke gever werd in het door hem geschonken glas geportretteerd. Na de overgang van Gouda tot de hervprming en tot de prins, toen het fraaie gebouw bestemd werd voor de „predicatie van de Ghereformeerde Religie", was er van vorstelijke schenkingen geen sprake meer. Maar de Hollandse steden namen de rol over, Gouda kreeg glazen van zuster steden als Haarlem, Dordrecht, Am sterdam, Leiden, Rotterdam en Delft. TIJD VAN VERVAL ..Tot het begin van de 19e eéuw toe is .Gouda trots en zuinig op zijn unieke glazen geweest. De cartons (werktekeningen op grof 16de-eeuws tekenpapier) werden zorgvuldig in zinken kokers bewaard. Voor het on derhoud werd een speciale glazenier aangesteld. Bij beschadiging van een glas werden de scherven geregeld bewaard. In de 19de eeuw echter, zo schrijft mr. A. A. J. Kijksen de Goudse GlazenUenner bij uitnemendheid in zijn „Gids van de gebrandschilderde glazen der St.-Jahskerk", wendde zich de smaak af van al wat gotisch was en mede van de bonte glasschil deringen. Men oordeelde, dat blank glas de architectuur der gebouwen beter deed uitkomen. Gekleurd glas was op de duur moeilijk meer te krij gen en de techniek van de glasschil derkunst raakte langzamerhand zo goed als vergeten. Ook de glasschil deringen van de St.-Jan, in de loop der tijden door storm en hoge! aan getast en met- al geringer kunstvaar digheid hersteld, gingen tekenen van verval vertonen. Tegen omstreeks 1870 was het niet ongewoon, dat aan Kampen: schakel lussen oud en nieuwland Gruwelen in grafische kunst van Goya, Callot, Diz, Moore en Picasso «(Van eên onzer redacteuren) Kampen is een oude stad voor wie, van de richting Zwolle naderend, do poorten en de torens, de huizen langs de kade en de binnenschepen verdub beld ziet in het spiegelende water van de traag stromende zomerse IJsel. Deze Hanzestad dróómt aan het water over haar verleden, zou men dus spoedig geneigd zijn te zeggen, maar om zichzelf uit een droom te helpen moet men dan één van de torens beklimmen en uitzien over het nieuwe land, dat zo dichtbij het IJselmcer verrijst. Kampen is de schakel tussen het oude en nieuwe land, meer krachtiger, naarmate meer land in ontginning wordt gebracht. Kampen lijkt met zijn twee Theologi sche Hogescholen wel een zeer be dachtzame stad, maar er is meer. Zo is er nu en dan een zeer goede ten toonstelling en nu is dat weer het ge val. Het is een ernstige tentoonstel ling: „Gesel van de oorlog". De Koornmarktspoort is een verdedi gingswerk. Men bemerkt het aan de sleuven in de dikke muren. In de loop der eeuwen is er oorlogszuchtig geru moerd aan de voet van die poort en daarom zijn de vertrekken in dit poortgebouw zo uitermate geschikt voor deze tentoonstelling van grafi sche kunst, die de oorlog tot onder werp heeft, die van hier (na 30 augus tus) zal worden overgebracht naar de stedelijke musea van Schiedam, Am sterdam, Arnhem en Eindhoven. Deze voortzetting wijst al op de belang rijkheid van deze expositie, die gewijd is aan vijf kunstenaars: Jaques Cal lot, Francisco Goya, Otto Dix, Henry Moore en Pablo Picasso. Deze tentoonstelling wordt georgani seerd door een gemeentelijke commis sie in samenwerking met de Neder landse Kunststichting en dat deze sa menwerking zeer goed is vindt haar bewijs hierin, dat na Kampen pas de gróte musea volgen. In het algemeen trekken tentoonstel lingen van grafische kunst in ons land niet zo veel belangstelling. Dat is jammer, maar deze expositie over slaan als ze in een der genoemde mu sea binnen „handhereik" komt, zou beslist fout zijn. „Gesel van de oorlog" toont namelijk niet alleen goede en zelfs uitmuntende grafiek, maar veel meer: een soms gruwelijk, maar toch altijd waarschuwend indringend sig naal: „Zie de mens als de furie in hem losbreekt of over liem is losgebroken". Er zijn huiveringwekkende voorstel lingen bij en men meent dat de schoonheid geheel op de achtergrond is gedrongen, tot men beseft dat die ergens de hand van de genoemde kun stenaars is blijven sturen omdat het huiveringwekkende toch nergens af zichtelijk is geworden. Deze kunstenaars kunnen tegelijker tijd in alles doordringen en tot alles voldoende afstand nemen om hun ob jecten diepmenselijk, tragisch, ver worden om toch boven de tijd uit ge heven weer te geven. Juist dat boven tijdelijke blijft het mogelijk maken deze gravures en etsen te zien zonder zich te moeten afwendén, want het betekent ook dat het werk boven het al te persoonlijke is uitgestegen, hoe wel bij de een meer dan bij de ander. Van oorlog tot oorlog De tentoonstelling opent met enkele bladen van Jaques Callot. een Lotha- ringer die van 1592 tot 1635 leefde en die de gruwelen van de Dertigjarige oorlog heeft weergegeven onder de benaming „De droeve ellendigheden van den oorloogh". Van allen is hij de meest onpersoonlijke weergever van deze ellendigheden. Weten we, dat hij ook een martelarenboek met gravures heeft verlucht, dan blijkt, waarom hij deze dingen zo „onzijdig" kon afbeel den. Deze en andere gruwelen waren voor hem geen toevalligheden in de tijd. Ze behoren tot 's mensen lot, het leven én de dood zijn een episode op de weg naar het hiernamaals, bij de glans waarvan zelfs het menselijk lij den zijn gruwelijke kracht verliest. Het is, paradoxaal uitgedrukt, een op timistisch fatalisme. Van de beroemde Spanjaard Fran cisco Goya vindt men zéér veel werk. Goya, die van 1746—1828 leefde is vooral bekend geworden om de psychologische kracht van zijn oorlogsscènes, zijn heksensab bathen, kortom van de ogenblik ken waarin de mens zich onverhuld toont. Deze rijen etsen bewijzen zijn grote kracht. Zijn eigenlijke onderwerp was de Napoleontische oorlog in Spanje, die met een krankzinnige wreedheid van beide kanten is gestreden. Toch kiest Goya geen partij, hoewel hij meer dan onmiskenbaar een Span jaard is met die merkwaardige zin voor het wrede en tevens het schone. In de gruwelijke scènes kan men nau welijks onderscheiden wie de Fransen en wie de Spanjaarden zijn. Het komt er ook niet op aan, want Goya staat daarboven: hij ziet de mens in diens meest dierlijke woede- en driftuitin gen, maar blijft dan toch nog de meesterlijke graveur, die zijn bladen met zorg maakt en ze vóórziet van sobere onderschriften zoals „Begra ven en zwijgen" of „Niemand weet waarom". Het is een grote sprong naar de eerste wereldoorlog. De Duitser Otto Krieg, in 1891 geboren, heeft de loopgraven oorlog in beeld gebracht. Wat men bij de andere niet vindt en bij hem wel is soms een zucht tot gruwelromantiek. Hij is als het ware ook meer persoon lijk betrokken, waardoor het karika turale sterker gaat spreken. Daarmee is ook het tijdelijke en het partijdige iets meer gaan meespreken met het nadeel voor de beschouwer, dat hij ook tot partijkiezen wordt gedwongen en niet meer alleen de mens (en dus ook zichzelve) maar de mensen, en in dit geval dus Duitsers, ziet. Voor de beste prenten uit deze serie geldt dat echter niet. Schuil held er angsten Van andere aard zijn de schetsboek bladen en enige gouaches van Henry Moore. Ze zijn gekozen uit zijn serie Mensen in Schuilkelders, die hij in de laatste oorlog in opdracht van de Cornells van Mierop, Domproost van Utrecht, was de schenker van „Glas 16" dat in 1556 door Dirck Grabeth voltooid werd. Ook zijn portret komt voor op dit glas de trotse schenker ligt geknield voor Maria met het Kind Jezus. (Frag ment van Glas 16). een huisschilder werd opgedragen ge deelten, die hersteld moesten worden, met olieverf bij te schilderen KISTEN MET SCHERVEN Eerst omstreeks 1900 rezen er plannen om dit oude Nederlandse kunstmonument te redden van zijn langzaam naderend verval. Dank zij hét behoud van bijna alle werkteke ningen en de trouw bewaarde scher- ven (32 kisten vol!) konden deze glazen hersteld worden. De restauratie, bekostigd uit par ticuliere bijdragen, werd geleid door ir. Jan Schouten, een der eerste gla zeniers in Nederland die de oude glasschildertechniek tot nieuw leven brachten. In zijn atelier 't Prinsen hof te Delft legde hij alle Glazen stuk voor stuk op de lichtbak om te onderzoeken wat daarvan oorspron kelijk 16de-eeuws was. Uit de-kisten met scherven werden zorgvuldig de bruikbare elementen uitgezocht. Glas uit latere tijd werd vervangen door glas van het 16de-eeuwse kleureffect, dat Schouten met veel moeite bij een glasfabrikant in Parijs had weten te vinden. Aan de hand van de cartons werden, volgens de oude methode, de figuren met grisaille, de paars- of grijsbruine glasverf, op het glas aan gebracht en in de glasoven ingebrand. Deze restauratie, die 400.000 gulden heeft gekost, werd het levenswerk van ir. Schouten. In de herfst van 1936 was het grootse werk voltooid op 4 augustus 1937 overleed hij, 84 jaar oud. Nu, 21 jaar na de dood van de man, die dit unieke Nederlandse kunstbe zit in volle pracht heeft hersteld, komt er een bericht dat voor velen - als een donderklap bij heldere hemel geklonken heeft: een dief, belust op buit uit offer- en collectebussen, ver nielt tot tweemaal toe een deel der onvervangbare scheppingen van Neerlands beroemdste glazeniers. Nog zijn de kerkvoogden van de St.-Jan in het bezit van de originele werktekeningen; nog beschikken zij over 38 kisten met oude glasfragmen ten, die zuinig in het Stedelijk Mu seum worden bewaard. Hopelijk zal bij nader onderzoek blijken, dat her stel van het vernielde paneel met be hulp van deze middelen toch noe mo gelijk is. Britse regering heeft gemaakt. Hier het passieve lijden van mensen, meestal slapend, in de tunnels van de ondergrondse. Het is een-wachten op dood en vernïe- tiging, de gezichten nog in spanning houdend tijdens de weerloze slaap, die daarmee een voorportaal van de dood is geworden. Van alle werk op deze tentoonstelling staan ze ons nog het meest na, misschien omdat we dit lij den allemaal kennen, maar toch zeker ook om de trefzekerheid, waarmee in een zeer eigen stijl dit lijden is vast gelegd op een wijze die het mede lijden van Moore toont en waartoe hij de beschouwer ook dwingt. De expositie wordt besloten met twee bladen van Picasso, beide een wenende vrouw voorstellend en beiden voorstu dies voor zijn „borbardement op Guer nica". Hier weer, als bij zijn landge noot Goya, de grote indringende kracht, die tot deformaties (en daar om tot discussies voert. Als die defor maties ooit zin mogen hebben dan hier, waar deze vrouwengezichten door leed zijn verscheurd: een afspie geling van de innerlijke verscheui-de radeloze mens, die geen vrede kan hebben met zijn vernietiging, omdat er in zijn hart verlangens naar het ge luk leven. Zo moet men ook de ten toonstelling zien: het gruwelijke is mensonwaardig, maar er is meer. ook een lichtzijde die te sterker glanst naar mate men mede-liidend het lijden van de mens ondergaat.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1958 | | pagina 5