KAPPIE ert hei geheim van Kaüekol
LANDBOUWER TE HALFWEG
FOKT WILDE EVERZWIJNEN
MARK EN MARJOLEINTJE
DE AVONTUREN VAN FLIP EN FLOP
ZON
16
PROVINCIALE ZEEUWSE CQURANT.
ZATERDAG 3 MEI 1958
WILDE WAT GEKS DOEN
Voor slacht bestemd
(Van onze speciale verslaggever)
Hoe komt men ertoe als orden
telijke landbouwer wilde zwijnen te
gaan fokken?
De 35-jarige Th. P. J. Knook uit
de kleiige Houtrakpolder onder
Halfweg geeft ons het antwoord
„Ik wilde eens iets anders, iets geks
doen. Daarom kocht ik een paar
jaar geleden vijf jonge everzwijn
zeugen. Alleen wist ik op dat mo
ment nog niet, hoe het mogelijk
was er een everzwijn-beer bij te
krijgen. Alle dierentuinen van ons
land heb ik erom gevraagd; ten
slotte heb ik hem uit Duitsland ge
kregen. Een beestje van een week
of acht, net nog klein genoeg om
te hanteren.
Op het ogenblik waag ik het niet
meer bij hem in het hok te kruipen.
Hij heeft zulke vervaarlijke tanden,
dat-ie me in minder dan geen tijd ver
scheurd zou hebben. Ook tegenover de
zeugen bewaar ik de nódige afstand.
Ze hebben-me inmiddels al drieënder
tig biggen geworpen.
Met een groot schepnet moest ik de
jongen uit de hokken „vissen", en nog
was ik er mijn leven nauwelijks zeker
bij. Als de oudere zwijnen de ruimte
hebben en het hun om een of andere
reden gewenst lijkt, springen ze met
gemak over een muur van anderhalve
meter hoogte. In hun gemeenschap
wint de sterkste. In tegenstelling met
het tamme varken, zogen de zeugen
elke big, die in hun nabijheid komt,
ook al is het geen eigen jong. De
sterksten kwamen dus volop aan hun
trek, de zwakkeren werden slachtof
fer. Om dat te voorkomen moest ik de
koppels wel van elkander scheiden.
Aanvankelijk bracht ik ze in houten
hokken onder. Die waren echter niet
tegen hun vraatzucht bestand. Als
ratten groeven ze zich onder de afras
tering door. Daarom heb ik nu in de
grote werktuigenschuur betonnen af
delingen gemaakt, met erachter een
goot, waarlangs de dieren bij elkaar
kunnen komen, zolang er geen jongen
zijn".
HET DOEL.
„Met welk doel fokt U?"
„Uitsluitend voor de slacht. Er is
niets lekkerder dan een wild zwijn.
Een Haarlemse poelier heeft er wel
weg mee geweten, toen zijn klanten
er eenmaal kennis mee hadden ge
maakt".
„Geeft de voeding geen proble
men?"
„Inderdaad. Het meel, dat ik de ge
wone varkens voerde, lusten ze niet.
Maar tarwe, gerst, erwten en bonen,
rauwe aardappelen en suikerbieten
zijn wel naar nun zin.
Aanvankelijk hebben de autoritei
ten naarstig gespeurd of er geen wet-
9. Veel tijd om zich over
3e vervelende toestand te
beklagen werd Kappie niet
gegund, want juist toen hij
n sappige bewoordingen wil
de gaan vertellen, wat hij
van alles dacht, vlogen er
opeens enige projectielen
nun cel door, die in hun
gang het glas- en houtwerk
goeddeels vernielden. Tege
lijkertijd weerklonk er bui
ten een oproerig gejuich.
„Zeker weer een revolu
tie", constateerde doctor
Priegl met afkeuring.
„Uitermate vermoeiend.
Dit is een roerig tijdperk",
vond dr. Prak. „Ik wil naar
huis, naar Lutjewier!" piep
te de Maat. „Allemaal ellen
de en narigheid!" Kappie
zei niets want hij hoorde
hoe haastige voetstappen
hun cel naderden. Er werd
aan het luikje gemorreld en toen verscheen
het opgewonden gelaat van een nieuwe bewa
ker. „Ha! Gevangenen van president Jeminee,
nietwaar?" baste hij. „Zeg eens vlug,'hoe den
ken jullie over deze Jeminee?" Dat was een
vraag, die Kappie nog steeds zeer na aan het
leeghoofdige, verraderlijke, ingeteerde, achter
bakse, opgeblazen, vergulde landkikker, die er
op twee benen rondkruist! Als ik die opgebla
zen hulk nog een keer in mijn vaarwater krijg,
dan„Mooi"! sprak het hoofd in het luik
je zakelijk. „U was het dus niet eens met zijn
beleidMooi. Heel goed. Dan bent U nu vrij;
President Jeminee was corrupt en is afgezet!
En buigend zwaaide hij de deur open.
telijke bepaling was om mij de fokke
rij van everzwijnen te verbieden. Het
is immers schadelijk wild. De laatste
tijd hoor ik er niets meer over, dus is
er blijkbaar geen clausule, die mij on
mogelijk zou maken, wat aan anderen
in bosrijke streken is toegestaan zon
der dat er zoveel controle op is als bij
mij. Ik heb me wel eens afgevraagd
of er geen liefhebberij zou zijn jongen
de vrijheid te geven in bepaalde jacht
gebieden. Voor het overige denk ik er
nog altijd over te gaan kruisen met
een tam varken. Voorlopig is er echter
nog teveel werk op de vijftig hectare
grond, die aan mijn zorg zijn toever
trouwd".
(Advertentie)
<^ciiQnó
OimI«» Val Jenever
f 7.^0 per liter
I ratifXt I ir slijterI „j
Pollen Kofferdiiiii
HOOG EN LAAG WATER
4 mei
nap
Vlissingen
2.01
2.41
14.28
Terneuzen
2.33
2.55
15.00
Hansweert
3.21
2.61
15.54
Zierikzee
3.33
1.62
16.02
Wemeldinge
3.55
1.89
16.25
5 mei
nap
Vlissingen
2.47
2.44
15.14
Terneuzen
3.18
2.58
Hansweert
4.12
2.64
16.41
Zierikzee
4.21
1.68
16.49
Wemeldinge
4.43
1.95
17.13
2.53
2.67
2.73
1.68
1.94
nap
8.42 2.34
9.16 2.50
9.50 2.64
9.04 1.76
9.31 2.05
nap
9.23 2.30
9.59 2.45
10.34 2.60
9.50 1.72
10.15 2.01
nap
20.56 2.29
21.31 2.45
22.07 2.59
21.23 1.60
21.53 1.87
nap
21.43 2.31
22.18 2.46
22.54 2.61
22.12 1.66
22.39 1.94
„Breng je wat voor
me mee?", vroeg Mar-
joleintje, het kleine
meisje.
„Ja, ik breng wat voor
je mee", zei Mark, het
scheepsmaatje dat zijn
eerste reis ging begin
nen.
„Wat breng je mee?",
vroeg Marjofeintje.
„Wat wil je dat ik
meebreng?", vroeg
Mark.
„Het mooiste dat er
op de wereld te vinden
is", zei ze.
„Goed", zei Mark. „Het
mooiste dat er te vin
den is. Zul je dan op me
wachten? Zul je dan el
ke dag uitkijken of ik
al terugkom met het
mooiste dat er te vinden
is?"
„Ja", zei Marjoleintje.
,En toen ging Mark
weg. Hij keek r.og één
keer om; hij zwaaide
nog even en riep met
zijn hand aan zijn
mond: „Het mooiste!"
Daarna verdween hij
achter de pakhuizen aan
de kade op weg naar
zijn schip. Marjoleintje
begon te wachten en uit
te kijken. Hét duurde
zo lang, zo verschrikke
lijk lang dat ze al hele
maal geen klein meisje
meer was. Maar nog al
tijd droomde ze over het
mooiste, dat er op de
wereld te vinden is. Ze
wist nu toch ook pre
cies wat het mooiste
was. Tenminste. dat
dacht ze. Ze droomde
van kleren van Chinese
zijde, waarop met goud
draad vlinders en vogels
waren geborduurd; ze
droomde van een won
derlijke muziekdoos, die
dag en nacht liedjes zou
spelen. Ze droomde van
glinsterende stenen die
ze in haar oren en óm
haar hals zou dragen en
ze wist zeker dat Mark
één van al die dingen
zou meebrengen.
Ondertussen voer Mark
Over alle zeeën en ocea
nen van de wereld.
Overal waar hij kwam
keek hij uit naar het
mooiste wat er te vinden
was en aan boord van
zijn schip verzamelde
hij ziin schatten. De reis
duurde heel lang, zo
lang dat hij al helemaal
geen scheepsmaatje
meer was. Maar nog al
tijd droomde hij van
Marjoleintje.
En eindelijk, eindelijk
op een goede dag zag
hij de kust terug waar
hij afscheid van haar
genomen had. Hij stond
te zingen op de voor-
Ïilecht; nog nooit in zijn
even was hij zo geluk
kig geweest. Daar was
zijn land, straks zou
Marjoleintje komen en
in het ruim van het
schip had hij alle dingen
die de mooiste van de
wereld zijn.
tje. Ze had haar woord
gehouden, dacht hij, ze
wachtte op hem en ze
keek uit of hij nog niet
kwam. Haar ogen straal
den toen ze hem zag en
ze was de eerste die de
loopplank opliep toen
het schip voor de wal
lag.
„Daar ben lk", zei
Mark.
„Daar ben ik", zei
Marjoleintje, „heb je het
mooiste meegebracht
wat je vinden kon?"
„Ben je blij, dat ik
ben teruggekomen
vroeg Mark.
„O, natuurlijk", .zei
Marjoleintje vlug, „maar
laat me nu gauw zien
wat je hebt meege
bracht".
Mark zei niets. Hij
nam haar mee naar het
ruim van het schip.
„Goeimorgen Marjo
leintje", zei een vriende
lijke papegaai toen hij
haar zag.
„Is hij niet mooi?
vroeg Mark.
„O, jawel", zei ze,
„maar laat me nu eerst
het mooiste zien'?. Mark
zei niets. Hij deed een
kistje open, waarin de
mooiste schelpen lagen
die ooit een zeeman
heeft thuisgebracht. Ze
hadden de kleuren, die
je in vreemde landen in
de lucht ziet voor de zon
ondergaat en als je ze
aan je oor legde zongen
alle zeeën en oceanen
erin. In een groot glazen
huis bracht Mark de
mooiste vlinders mee,
die hij op zijn reizen
had zien rondfladderen
en in een gewoon hou
ten kistje alle zaden van
bloemen die niemand
aan deze kant van de
zee kent. En verder wa-
En kijk, toen ze nog
dichter bij de kust wa
ren, zag hij Marjolein-
ren er vogels die je met
hun gefluit alle andere
dingen, alle andere ge
luiden om je heen, kon
den doen vergeten.
„Is dat alles?" vroeg
Marjoleintje toen ze de
schatten van Mark be
keken had.
„Ja", zei Mfgje, „dat
is alles". Verder zei hij
niets. Hij gaf alleen een
wenk aan de matrozen
dat ze Marjoleintje aan
wal moesten helpen en
de trossen los moesten
gooien. Een kwartier la
ter was het schip al
weer in volle zee, met
alle schatten maar zon
der Marjoleintje.
Marjoleintje stond op
haar vaste plek aan het
strand en ze beet zich op
haar lippen. Niet omdat
Mark weer vertrokken
was, maar omdat ze zo
lang voor niets had ge
wacht.
„Voor niets", zei ze
hardop, „voor een paar
vogeltjes en bloemetjes,
voor een paar schelpen
en een papegaai heb ik
hier jarenlang staan
wachten. Helemaal voor
niets".
„O, nee", zei een schor
re stem aan haar voe
ten, „helemaal niet voor
niets, Marjoleintje.
iVant omdat je daar
Iedere dag stond heb ik
naar je kunnen kijken".
Marjoleintje deed ver
schrikt een paar stap
pen terug. Aan haar
voeten zat een groot
zeemonster, een water
man, die haar met klei
ne zwarte oogjes aan-
„Schrik niet, Marjo
leintje", zei hij, „je
hebt niet voor niets ge
wacht. Die Mark is een
domoor, een dromer. Hij
kon je het mooiste van
de wereld niet geven.
Maar ikik breng je
kleren van Chinese zij,
vol vlinders en vogels
van goud. Ik geef je de
muziekdoos, die altijd
blijft spelen wat je het
liefste horen wilt. - Ik
heb zoveel glinsterende
stenen voor je bewaard,
dat je elke dag van het
jaar nieuwe kunt dragen
om je hals en aan je
oren, in je haar en om
je polsen. Kom mee,
Marjoleintje. Kom mee".
Marjoleintje vergat
hoe lelijk de waterman
was toen ze al die mooie
dingen hoorde opnoe
men; ze stapte aan
boord van het schip dat
hij haar aanwees. Ieder
een had op haar gere
kend. De kapitein, de
stuurman en de matro
zen bogen voor haar als
voor een prinses. In het
ruim vona ze alle schat-
;en die de waterman
ïad opgenoemd. Ze trok
le kleren van Chinese
zijde aan, ze deed de
stenen aan haar oren,
om haar hals en in haar
haren en ze luisterde
naar de muziek die nooit
ophield en die ze het
liefste horen wilde.
Drie dagen en nach
ten luisterde ze en wieg
de ze als een prinses
over het schip. Maar
toen de zon de vierde
dag opging hoorde ze
opeens de muziek niet
meer. En toch speelde
de muziekdoos verder,
zoals de waterman had
beloofd. Ze trok een
rimpel in haar voor
hoofd en dacht na. „Ik
ben iets vergeten te vra-
fen", dacht ze, „iets
eel belangrijks. Wat
was het toen?"
Op dat ogenblik liep
de kapitein haar met
een buiging voorbij en
toen wist ze het.
„Kapitein", riep ze,
„kapitein, waar gaan
we naar toe?"
De kapitein deed op
eens niet beleefd meer;
hij wees naar de zee
voor hen en zei: „Vraag
het hem".
„Wie?", vroeg Marjo
leintje en ze keek
nieuwsgierig naar de re
ling. Ze schrok. Voor
het schip uit zwom de
waterman en hij was in
het morgenlicht lelijker
dan ooit.
„Waar gaan we naar
toe, Waterman?", riep
ze en haar stem klonk
een beetje bang. De wa
terman lachte en dat
klonk alsof er een storm
opstak, die alle golven
in beweging bracht.
„Waar gaan we naar
toe?", schreeuwde Mar
joleintje, nu echt bang.
„Waarom vraag je
dat?", barstte de water
man uit, „je hebt wat je
wilt. Wat doet het ertoe
waar we heengaan?"
Marjoleintje wist plot
seling dat het er alles
toe deed. Dat schreeuw
de ze naar hem en ook
dat ze terug wilde, dat
ze niets meer gaf om de
muziek, de kleren en de
stenen.
Daar moest de water
man zo om lachen dat
de golven werkelijk in
beweging kwamen, dat
de zon wegkroop, de
wind opstak en de lucht
zo grauw als lood werd.
Het was een vreselijke
storm; de golven sloe
gen over het schip, de
mast brak en de wanden
kraakten alsof ze het
niet konden houden. De
kapitein, die het schip
niet meer besturen kon,
liet het maar rondtollen
over de kokende zee, net
zolang tot het met een
geweldige slag op de
rotsen liep en als een
speelgoedbootje aan
stukken sloeg. Opeens
werd het stil; de water
man lachte niet meer,
de golven bedaarden en
de bemanning klom in
de reddingsboten die de
waterman aan kabels
vasthield in zijn grote
handen die met zeewier
en mos waren begroeid.
Alleen Marjoleintje was
niet in de reddingsboot;
toen het schip stuksloeg
was ze door de schok
overboord geslagen, door
een golf opgenomen en
aan land gespoeld. Ze
wist haast van niets
meer; ze wist niet eens
roed of ze nog wel leef-
Je. Alleen merkte ze dat
het stil geworden was.
Hoe lang ze daar zo lag
wist ze zelf niet, maar
toen ze de zon op haar
gezicht voelde, durfde
ze haar ogen niet open
te doen. Wat voor ver
schrikkelijks zou ze
zien De waterman
Het schip dat haar nooit
meer terug zou bren
gen? Wéér die muziek
loos die niet kon ophou
den, de gouden vlinders
en vogels op haar kle
ren die zich niet verroe
ren konden? Weer die
stenen, die zo koud als
Ijs aan haar hals en
haar oren waren? Nee,
dacht ze, „ik doe mijn
ogen niet meer open. Ik
wil het nooit meer zien.
Het is mijn straf, omdat
„Hd!" denkt Flopals hij
uit het huiskamerraam
kijkt en een kat op de
tak van een boom ziet
zitten, ,/laar zit de dief
van mijn jam!" Flop's
besluit is snel genomen,
„lk zal die dief wél eens
vangen, of ik ben geen
Flop!"
Flop maakt zich kwaad,
dat is wel te merken. Hij
rent de trap op naar de
eerste etage. Dan gooit
hij de zolderdeur open
en vliegt de trap naar de
zolder op. Zijn voeten ra
ken bijna de treden niet,
zó hard loopt Flop
Hij rent de zolder over
naar het zolderraam. Hij
ziet niets of niemand om
hem heen, want hij
denkt alleen maar aan
de dief-achtige kat, die
nog steeds op de tak van
de boom zit. Dal is voor
Flip een gelukje. Die
schrok ontzettend en
deed vliegensvlug de
deksel op de jampot,
waaruit hij zich tegoed
zat te doen.
Flop vliegt uit het raam
en springt op de tak,
maar o wee., takken, die
katten kunnen dragen,
zijn niet altijd sterk ge
noeg om honden, zoals
Flop te houden en
Kkkkrrrddddkk!Daar
gaat onze Flop. Het kat
je zit verwonderd n aar
de wildebras te kijken,
die halsoverkop omlaag
tuimelt. Het snapt er
niets van!
De huizen zijn zoals ze zijn
en altijd zijn geweest,
maar als je uit die huizen komt
dan denk je: het is feest.
Verbeeld ik me dat enkel maar,
is het misschien een droom?
maar nee, de merel denkt het ook,
daarboven in die boom.
Hoor maar eens even hoe hij fluit,
een feestlied wel, misschien
en moet je dan z'n groene boom
eens in die feestjas zien.
Nog meer, nog meer, zie ik opeens,
als je er goed op let
is onze hele tuin opeens
één reuze feest-boeket.
Ik kijk omhoog, dan zie ik het,
hoe of dat feest begon.
De lucht is eindlijk zomerblauw
en er is overal zon.
Mies Bouhuys.
ik de verkeerde dingen
heb gekozen".
„Goeiemorgen Marjo
leintje", zei een stem
achter haar. Natuurlijk
deed ze haar ogen toen
toch open. De papegaai
van Mark keek haar
aan. Hij zat in een bos
van de mooiste bloemen,
zo'n groot bos dat jo
niet kon zien waar het
ophield en waar het be
gon. Voor haar was het
strand en daar lagen de
schelpen van Mark die
nog mooier leken dan
vroeger. Vogels zongen
ln alle bomen en tussen
de bloemen fladderden
vlinders af en aan. Mar
joleintje zat heel stil.
„Het mooiste", zoi zo
zacht, „het mooiste van
de wereld".
Op dat ogenblik kwam
Mark tussen de bloe
men door; toen hij hoor
de wat Marjoleintje zei
begon zijn gezicht te
stralen, net als de eerste
keer toen hij terug
kwam aah land.
„Daar ben ik", zei hij.
„En hier ben ik", zei
Marjoleintje. Hij nam
haar bij de hand en liep
met haar over het onbe
woonde eiland waar hij
naar toe was gegaan
toen ze zijn schatten
niet wilde. Aan de ande
re kant van het eiland
lag zijn schip; ze gingen
samen aan boord; ze
reisden om de wereld,
niet één keer, maar wel
honderd keer. En waar
ze ook komen, altijd
vinden ze terug wat het
mooiste van de wereld
is: bloemen, vlinders,
vogels en schelpen, die
er zo maar vanzelf zijn
met hun stemmen en hun
kleiuren.
Soms, als de maan
heel groot is en Mark en
Marjoleintje op de voor
plecht staan, duikt heel
even het hoofd van de
waterman uit de golven.
Hij kijkt naar hen met
zijn kleine zwarte oog
jes; dan verdwijnt hij
weer en lacht onder wa
ter. Maar niet met een
stem die de golven in
beweging brengt. Nee,
het klinkt als de bas
van eën groot orgel dat
tevreden bromt.
Oplossing vorige week:
KINDERPUZZEL
Tjonge, wat heeft Henk nu een rare vis gevangen. Of is het helemaal geen
vis? We verklappen het niet, je moet het zelf maar aan de weet zien te
komen. Knip alle stukjes precies uit en probeer ze aan elkaar te passen.
Als jet het goed gedaan hebt zie je vanzelf welk beest Henk gevangen heeft.
Het is niet gemakkelijk hoor!