je kunt altijd op mij rekenen DINSDAG 24 DECEMBER 1957 PROV1N O 1 A LE ZEBÜW8E COURANT 18 de bochtige oude straatweg, waarvan men zeide dat napoleon hem nog had aange legd, alsof de grote keizer persoonlijk schop en kruiwagen had gehanteerd, kreeg dichtbij het dorp amerleide een breed zijpad, een oprij laan met weerzijds een dubbele rij volwassen beu kenbomen. de toegang tot de oprijlaan werd gemarkeerd door twee vierkante witte pilaren, elk bekroond met een stenen vaas die op hun buik een guirlande droegen, vroeger waren daar planten in gezet, bloeiende planten, geraniums of afrikanen, die de tuinman van het buitengoed „amerleide" verzorg de. de oprijlaan mondde uit bij een breed ovaal gazon waar de laan in tweeën viel, rondom het ga zon liep en eindigde voor de brede stoeptreden van het grote huis. terzijde stond een klein pand. het huisje van de tuinman, dat was nog bewoond. in de éne pilaar was het woord amer, op de an dere leide in statige hoofdletters gehakt, die vroe ger verguld moesten zijn geweest want de resten van het verguldsel zaten nog schilferig en dof in de hoekjes. heel vroeger moest op de plek waar nu het huis stond een kasteel hebben gestaan met torens én transen, waarvan af de ridder van amerleide de rivier controleerde, die aan de zuidkant langs de tuin stroomde en langs het ronde „theehuisje" dat er later was gebouwd, naar dat kasteel was het dorp genoemd, het had een markt en twee kerken en deftige herenhuizen, waarvan er één bewoond werd door de notaris jhr. arthur van weelderen, die zijn vader en grootvader in de notarisstand was op gevolgd. rthur van weelderen was ook al een man op a leeftijd. Hij was de laatste van zijn geslacht en ongehuwd, alle inwoners kenden de grote gestalte van de notaris met zijn grijzende lokken en korte, ook al witte snor in het roze ge laat. hij ging een beetje gebogen in de schouders onder de last der jaren en misschien wel onder een oud verdriet, een verdriet dat moest dateren uit zijn jonge jaren want niemand wist daar het rechte van, alleen de oude frans, de huisbewaarder van „amer leide" en zijn vrouw annefte, zouden er iets van kunnen weten,- maar die zag men zelden in het dorp. het grote, dubbele huis, het buitengoed „amer leide", met zijn drie verdiepingen en vierkante ra men was later, en ook dat herinnerde zich niemand meer, op de fundamenten van het geslechte kasteel opgetrokken, het was lange, lange jaren bewoond geweest door de baronnen de forêt. en dat wisten de oudste dorpelingen nog wel. want had frédéric de forêt hetf reuletje van wemeldinge niet als zijn bruid „amerleide" binnengevoerd nu bijna veertig jaren geleden? het hele dorp was er bij geweest en had aan het avondfeest in de tuin meegedaan, ja, dat was een dag geweest, toen leefde het huis nog en de jonge arthur van weelderen was er ook ge tuige van geweest. toch was het met frédéric en marion niet zo goed gegaan, niet dat je een kwaad woord van de jonge baron moest zeggen in het dorp, ook al hadden de bewoners meer dan eens het hoofd over hem ge schud. want bij al zijn hartelijkheid was hij wel een beetje een wildeman geweest. ja, dat was hij geweest, een wildeman met zijn bezetenheid voor paarden en automobielen, vooral toen de automobielen de plaats van de paarden begonnen in te nemen was frédéric een echte wilde man geworden, hij had zelf twee wagens waarmede hij a.lle wegen in en om het dorp onveilig maakte en hij had de moeders wel hartkloppingen bezorgd als hij met gierende wielen door de bocht over de markt stoof, ook de jonge meisjes van het dorp be zorgde hij hartkloppingen maar om andere redenen. de enige die een diepe grief jegens de baron had, was arthur van weelderen, niet omdat hij wat tegen automobielen had en ook niet omdat frédéric zo verzot was op die monsters, maar omdat diens liefde voor paarden en paardekrachten ver uitging boven zijn liefde voor marion, zijn jonge vrouw, die een kind onder het hart droeg. marion met haar 21 jaren zou moeder worden en dat behoorde frédéric tot andere gedachten te brengen, maar dat gebeurde niet. frédéric was al tijd weg. ergens in het buitenland reed hij zijn wa gen in wedstrijden en marion bleef alleen, alleen thuis in het grote huis met bedienden en met frans en anette. arthur van weelderen had marion lief. het ranke blonde kind met haar levendige franse geest had hem afgewezen kort voor zij met frédéric trouwde, zij hadden beiden die gebeurtenis diep in hun hart begraven, alleen arthur had nimmer een andere vrouw gekozen. in de weken voor kerstmis van het jaar dat arthur nimmer vergeten zou was frédéric thuis gekomen, het kerstfeest zou op „amerleide" luisterrijk wor den gevierd met vele gasten, marion had hef niet gewild, zij verwachtte haar kind in het begin van het nieuwe jaar en ze verzette zich tegen die drukte, maar frédéric had zich niet de wet laten voorschrij ven en de voorbereidingen tot het kerstfeest leidde hij met eigen hand. p de avond voor kerst werd de feestvreugde O op het hoogtepunt door marion verstoord, omringd door bekende en vreemde gasten viel zij flauw, in allerijl werd de dokter gehaald en voor de nacht om was zag zij bleek en uitgeput neer op haar zoon. dat was een gebeurtenis waar heel het dorp van overeind stond, een nieuwe telg was op „amerleide" geboren, een kerstkind nog wel. een zoon. nu was er dubbele reden tot een feest, en ook daaraan bewaarden de bejaarde dorpelingen hun herinneringen, en nog aan een andere gebeurtenis, in hef jaar dat op de geboorte van zijn zoon volgde reed frédéric zich dood in een wedstrijd in het zui den van frankrijk, marion bleef achter, met haar kind in het grote huis. op een herfstavond is arthur van weelderen bij haar op bezoek geweest, niemand weet het rechte van wat er tussen beiden is voorgevallen, laat in de avond keerde arthur terug naar het ouderlijke no tarishuis. het was stil op de weg. wie zou zich ook te middernacht nog buiten vertonen in hef dorp? anders zou een overlate wandelaar de jonge van weelderen hebben ontmoet terwijl hij tegen een on zichtbare genoot scheen te praten, een betoog waarop blijkbaar geen antwoord verwacht werd, want arthur praatte luidop in zichzelf, tegen zich zelf. hij liep snel en opgewonden, iets wat beslist tegen de aard van de notariszoon indruiste, thuis gekomen bleef hij geagiteerd in zijn kamer heen en weer lopen, „ik heb haar toch gezegd niet weg te gaan, ik heb haar toch gezegd hier te blijven, dat alles goed zou komen, herhaalde hij wel voor de tiende keer. maar ze wil niet, ze wil weg, weg uit het huis, weg uit het dorp, weg uit het land, weg van mij. ik begrijp dat wel, dacht hij luidop, marion is bezeerd, ze is gewond, ze wil in een andere omgeving ge goed, ze wil alleen zijn. jawel, dat wil ze. ze wil nezen. jawel, dat wil ze. ze wil alleen zijn. goed, goed, ze wil alleen zijn. ze zal alleen zijn daar in san remo, in de villa t ussen de bruinrode rotsen, met het gezicht op zee. ik mag haar vriend zijn, haar goede vriend, ik zal haar za ken hier behartigen, ik zal haar zaakwaarnemer zijn. haar zaakwaarnemer, hij schreeuwde hef woord haast door de stille kamer, en later dan. en later?zal er een later zijn?" kort daarop vertrok marion met haar kind naar italië. de bedienden werden ontslagen, alleen frans en anette bleven, een stil en getrouw paar. huisbewaarders, de eerste wereldoorlog brak uit. de vrede kwam. jaren verliepen, arthur van weelderen volgde zijn vader op. en het oude huis verviel, het werd een blind huis; een stil, gesloten huis. en de mensen vergaten, alleen arthur van weelderen vergat niet. de postbode wist daar wel iets van. want er kwamen bij tussenpozen brieven met vreemde postzegels in het dorpskanfoor aan, die geadresseerd waren aan jhr. arthur van weel deren, notaris te amerleide, olanda. hij heeft daar mogelijk wel eens iets van verteld maar och, in de loop der jaren viel dat niet meer op. toen begonnen zoveel mensen naar het buitenland te reizen en brieven met vreemde postzegels te sturen. en de jaren vergingen, en de mensen werden ouder en ouder en vergaten hoe langer hoe meer dingen die in het verleden tot hun verbeelding had den gesproken, maar toch bleven brieven met. kerstverhaal doorj. h. degroot vreemde zegels aan het huis van de notaris komen, waar niemand meer op lette, behalve de notaris zelf. tot het weer eens kerstfeest werd. dat is nog maar enkele jaren geleden, toen het huis bijna veer tig jaren in zichzelf gekeerd en met het jaar norser aan het einde van de oprijlaan had gestaan, toen leek het of het buitengoed plotseling uit de sombere droom was ontwaakt. ramen gingen open, kleden werden geklopt en mensen liepen in en uit. het was me een geweld van belang waar het dorp toch wel weer belangstelling voor had. allerlei geruchten deden de ronde, maar niemand wist er het rechte van. alleen de notaris moest er veel van weten, want die werd nogal eens op de oprijlaan en om en bij en zelfs in het huis gesignaleerd. niemand was die avond op de straatweg ter hoogte van de oprijlaan aanwezig, toen een grote zwarte auto van de weg afzwenkte, langzaam tus sen de beide pilaren doorreed en tussen de bomen verdween, de wagen stopte voor hef bordes, de chauffeur hield het portier open en hield een kleine, van top tot teen in bont gehulde gestalte uitstappen, die vlug de treden op liep en in de geruisloos ge opende huisdeur verdween. met een doffe klap sloeg de chauffeur het por fier dicht,demotor ronkte op, lichten zwierden langs de gevel, en de grote auto reed langzaam langs het besneeuwde gazon en keerde terug, de oprijlaan af, de straatweg op. douarière marion de forêt was op „amerleide" teruggekeerd. dat bleef niet onbekend in hef dorp, want er werden bestellingen gedaan bij verschillende winkeliers, fietsjongens met zwaarbeladen manden balanceerden de laan op naar het grote huis en 's avonds brandden zoveel lichten achter de ramen alsof een ganse familie haar intrek in de kamers had genomen. de dag vóór kerst sneeuwde het. een volwaar dige sneeuw, die geruisloos in grote vlokken uit he laaghangende wolkendek omlaag dwarrelde, he vroor een paar graden zodat de wegen niet in mod derpoelen veranderden, maar wel reed in de vroegr avondval de auto van jhr. arthur van weelderet voorzichtig het dorp uit en volgde de hier,en daai gladde bochten van de weg die naar „amerleide" voerde. toen de auto voor het bordes stil hield, en de no taris uitstapte, gingen de brede deuren open en daar stond marion de forêt in een prachtig goud- getint avondtoilet met een zwartbonten stola om de schouders in de verlichte openingen, ze deed een stap naar voren toen de notaris zijn witzijden hals doek recht schikte en de treden opging, en toen ge beurde er iets dat niemand van de notaris verwacht had. zo gracieus, zo wereldsgemakkelijk handelde hij. want hij versnelde de pas, nam de zwarte hoed van zijn zilveren haar boog zich snel over de uit gestoken hand van marion, kuste die, trok haar be schermend aan zijn zijde, sloeg zijn arm om haar gestalte en zeide met zijn diepe stem bezorgd: „kind, marion, dat is de hemel verzoeken in die kou". „het is heerlijk buiten met die sneeuw, arthur. wees welkom op „amerleide". hij voerde haar snel naar binnen en monsterde haar een ogenblik ont roerd. „je ziet er uitstekend uit, marion", zei hij. de oude frans nu in zijn livrei van weleer, nam zwijgend zijn jas in ontvangst. „si, si, dank je arthur, voor het compliment", zij ging hem voor in de grote salon waar een open haardvuur een zee van hitte uitzond.„wat voerde je thans naar het oude huis, marion", vroeg de no taris toen ze tegenover elkaar in de oude, diepe zetels tot rust waren gekomen, die vraag had ik wel verwacht, nu luister dan maai. je herinnert je nog wel de avond waarop frédéric junior geboren werd? arthur knikte, zijn ogen dwaalden onrustig door de goudomrande bril naar het kleine gelaat van zijn gastvrouw, met de nog schitterende donkere ogen. hij dronk zijn glas sherry leeg en leunde achterover in zijn stoel, „ja", zei hij langzaam, „ik was onder de gasten". „maar hij ondersteunde mij en jij was de eerste die mijn zoon zag. jij kuste mij op het voorhoofd, ge lukgewenst marion", zei je ernstig, zo ernstig en toen: „je kunt immer op mij rekenen", meteen was je alweer weg. ik heb toen begrepen dat ik de fout van mijn leven had gemaakt, maar ér was geen weg terug, ik kon hef je ook niet zeggen, je bent een goed verstaander, arthur en je zult het wel uit mijn brieven hebben gelezen, toen ik uit dit oord van verdriet was weggevlucht, er zijn tijden geweest dat ik daarginds hevig naar je verlangde, maar er was zoveel dat mij weerhield, de zorg voor de jongen en toen de oorlog en toen de trots en toen de gedachte dat je een verleden niet kon herwinnen. maar nu kon het niet langer, frédéric is naar amerika vertrokken, hij huwde de dochter van de gezant in rome, zoals je weet en na de tweede we reldoorlog was er niemand meer uit hef oude land, die tot je vertrouwden konden worden gerekend, ik was op weg te vereenzamen, levend weg te ebben *n ineens wilde ik dat niet zonder een uiterst verzet, er bleef niets anders over dan terug te keren naar het oude nest, naar het land van mijn jeugd, dat doen mensen nu eenmaal die ouder worden, zij zoe ken een stukje vrede op, een stukje vertrouwd ge bied, waar het goed moet zijn. o ik weet het wel, je zult m eeen lelijke, oude egoïste noemen, en dat zal ik ook wel zijn, trots en koppig en ik weet niet marion de forêt buitengoed amerleide wat al meer, maar daar verandert niets meer aan. hef is voorbij, dat heeft zo moeten zijn". „ik ben erg blij dat je terug bent gekomen en je blijft nu hier?" arthur beëindigde de zin in een vraag, ze antwoordde niet. „wil ik je nog eens in schenken? hij schoof haar zijn glas toe. „maar waarom ben je juist met kerst teruggekeerd?" vroeg hij. „omdat ik aan kerst op „amerleide" de ont roerendste herinnering van mijn leven bewaar, de herinnering aan wat jij zei: „je kunt altijd op mij rekenen." zij zweeg. rthur nam opnieuw zijn glas. zijn hand beefde a licht, als in een weerlicht herbeleefde hij de avond van hun laatste gesprek en de nacht waarop fiij de strijd om marion met zichzelf uitvocht, „ik heb je nog veel meer gezegd", arthur stond op het punt de zin uit te spreken, nog bijtijds hield hij zijn tong in bedwang, want dan zou hij de avond van hun afscheid in haar herinnering heb ben teruggeroepen en die had blijkbaar geen in druk bij haar achtergelaten, terwijl hij die uren ken de als beslissend voor zijn leven, had marion daar nooit enig besef van gehad? hij verzette zich met geweld tegen een gevoel van verbittering dat hem een ogenblik dreigde te overrompelen, bijna onbeheerst goot hij zijn glas leeg en nam een sigaar uit het zilveren kistje dat marion ahuitnodigend voor hem had neergezet, la ter dineerden zij samen aan de met kaarsen ver lichte kleine tafel in de hoek van de grote achter kamer, waar nu de zware gordijnen het uitzicht op de rivier afsloten. zij spraken niet meer over hef oude thema, alles was gezegd, wat gezegd moest worden, er volgde een hoffelijke discours als in oude tijden, dat men kon voortzetten ook als bedienden de gerechten opdroegen en zwijgend neerzetten onder de kri tische blik van de douarière. later begonnen klokken te luiden door de stille sneeuwjacht, het was al laat toen marion zelf haar gast uitliet, zij schikte zijn witzijden das om zijn hals alsof ze daartoe een van zelfsprekend recht had. en toen de lichten van de notarisauto door de deurvensters veegden, trok ar thur zijn gastvrouw een kostbaar moment aan zijn borst en kuste haar op beide wangen. „je kunt op mij rekenen, marion, zei hij. „si, si, zei ze met een lichte hapering in haar stem en in haar ogen blonken onverwacht tranen, toen beantwoordde ze zijn kus. daarvoor moest ze hele maal op haar tenen staan, „ik heb het altijd ge weten, arthur". „pronfo", zei ze zich herstellend, „hef is koud, haast je arthur". arthur van weelderen stapte naar de deur. „blijf binnen kind", zei hij, „je zou de hemel verzoeken." „ik heb de hemel verzocht", zei ze met een kleine lach in haar stem. toen trok hij de deur achter zich dicht, voor zij de salon was binnengegaan, ver scheen frans in zijn oude livrei aan het einde van de gang. „je kunt wel sluiten, francois", zei ze, maar met een blijheid in haar stem alsof ze het te gendeel bedoelde, alsof hij maar alle deuren en vensters moest openzetten om het geluk binnen te laten dat toch eindelijk was gekomen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1957 | | pagina 9