Zondagsschoolkinderen waren
één middag PZC-verslaggever
w!
Een klein kind kan noc;
niet tegenspreken
...Zingen in Mé
igdalenakerk...
De juf vertelde over Daniël.
ONBESTENDIG DIENSTVERBAND
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT DINSDAG 24 DECEMBER 1957
wij kunnen ermee spelen. Een kind
kan nog niet... tegenspreken. Dat
maakt het kerstfeest zo aanlokkelijk
voor ons. Wij kunnen dan één of twee
dagen zo met Jezus bezig zijn, dat
wij onszelf voor de rest van het jaar
kunnen suggereren, dat wij christenen
zijn.
Als 't kindje binnenkomt, juicht
heel het huisgezin. Maar als Vader
binnenkomt?
Wanneer wij eerlijk tegenover
onszelf willen zijn, kunnen
wij dus niet ontkomen aan
de vraag: als ik wel veel houd
van het Kindje in de kribbe, maar
als ik eigenlijk wat bang of eigen
lijk onverschillig ben voor de
Man, door Wie God straks de we
reld zal oordelen, is mijn ver
houding tot Jezus dan wel in orde?
Wij hebben een beetje kwaad ge
sproken van mevrouw Shaw; wij moe
ten Shaw zelf dus ook nog even in
het zonnetje zetten. Hij kreeg uiter-
«ird veel bezoekers en was daar uiter-
ard niet altijd dankbaar voor. Wan
neer hij genoeg kreeg van zijn bezoe
kers, raadde hij hen tactvol aan om
te vertrekken, omdat het al vroeg
donker werd en ze anders met licht op
zouden moeten rijden. Ook trok hij
soms, iets minder taktisch, eenvoudig
zijn horloge uit zijn zak en zei „Kom,
ik moet weer eens aan het werk".
Zouden wij niet dikwijls op deze
wijze afscheid nemen van het Kind
van Bethlehem? Wij laten Hem wel
even binnenkomen, maar op een ge
geven moment willen wij weer door
gaan met ons eigen leven. Wij luiste
ren vriendelijk naar de engelenzang
wij knielen genoeglijk naast de her
ders. Maar als het kerstfeest voorbij
is, halen wij het horloge uit onze zak
en wij zeggen: „Kom ik moet maar
weer eens aan het werk!"
Gelukkig is Jezus geen Kind meer.
Hij laat zich niet bekijken en ver
wennen. Als wij afscheid nemen, loopt
Hij ons zonder meer achterna.
Het Kind kunnen wij laten liggen,
de Man niet meer.
Met het kerstfeest kunnen wij doen,
wat wij zelf willen, want een Kind
laat ons begaan. Maar de Man, die
gekruisigd werd, en die uit het graf
opstond, aan Hem is niets te ver
anderen. Hij weet wat Hij wil. Hij
wil ons.
Daarom is de nederlaag, die wij bij
de kribbe lijden, veel zwaarder dan on
ze nederlagen bij een wieg. In de ar
moede van dit Kind herkennen wij iets
van onze eigen armoede. Wij verliezen
niet alleen het masker van onze hou
ding en van ons fatsoen, maar ook het
masker van onze \froomheid en gods
dienstigheid. Wij worden het ons met
een zekere verbijstering bewust: als
God het nodig vindt om zo naar ons
toe te komen, dan moeten wij het kin
derlijke wei zo radicaal iri onszelf en
elkaar gedood hebben, dut wij geen
echte mensen meer zijn. Waar blijven
wij dan nog met onze „westerse waar
den" Als Gód het nodig vindt om van
de grond af te beginnen, moeten wij
ons leven wel tot op de grond afge
broken hebben. Dat is geen logische
conclusie, waar een of ander godsbe
grip ons toegebracht heeft. Wie leu
tert er nog ovér godsbegrippen bij dit
gebeuren dat alle begrip te boven
gaat? Wij staan in de stal voor een
keus: „Hebben wij dit Kind laten ko
men, of hebben wij deze stal gebouwd
Ligt-dit Kind ergens in het verlengde
van onze pogingen en van onze Idea
len? Of hebben wij alleen maar ge
zorgd voor het onherbergzame, waar
in Hij is afgedaald
Wij proberen nog iets van onze
geioichtigheid te bewaren
door plechtig te verklaren:
Hij lijkt op één van ons". Maar wij
hebben het gevoel dat het Kind ons
tussen Zijn ooghaartjes door ligt uit
te lachen: Stelt U zich niet zo aan!"
en wij gewen ons gewonnen. Als
God bij het begin begint, was er met
ons dus geen beginnen aan.
De nederlaag bij de kribbe is groter
dan die bij de wieg de bevrijding
óók. Wij durven zomaar onzinnig te
zijn, omdat wij bevrijd zijn van de
drukkende gedachte: „Wal zal Godvan
mij zeggen?"
Misschien klinkt het getuigenis van
de Kerk ons als een „tatata" en een
„boeboe" in de oren. Maar het moet
t.ocn mogelijk zijn, dat krampachtige
mensen door het Kind van kerstfeest
zo gewoon-spontaan-zïchzelf worden,
dat zij wartaal spreken voor wie deze
bevrijding nog niet kent.
De kerkmensen zijn aan de taal van
de Kerk nog niet toe. Zij durven nau
welijks totaal bevrijd te zijn. De Enge
len moeten nog komen om hen op
gang te brengen.
Maar ergens zijn ook wij, mensen,
begonnen met het lofield waarvoor
wij geschapen zijn.
„De herders keerden terug. God lo
vende en prijzende". Ze hebben ook
gezegd: „Kom, wij moeten weer aan
het werk". Maar ze zeiden het anders
dan de dag daarvoor. Hun werk werd
het tweede couplet van hun loflied.
\A/ 'I ^a'en na kerstdagen ons
fi horloge weer uit onze zak.
Maar wij zien de wijzers draaien
van het Kind naar de Man, van de
wieg naar de troon, van zijn eerste
komst nöar Zijn Wederkomst. Wij
kunnen alleen kijken naar het Kind,
als wij weten hoe de Man kijkt naar
ons.
Hij kijkt naat ons als een beeld
houwer naar de steen, die hij be
werken wil. Als wii ons laten bewer
ken, dan hebben wij kerstfeest ge
gierd. Dan zal ook ons dagelijks
werk gaan rijmen op ons zingen in
de kerk. Totdat Hij komt.
D'
e secretaresse van de beroemde Engelse toneelschrijver
G. B. Shaw heeft het eens gewaagd om aan mevrouw
Shaw de vraag te stellen: „U zegt, dat U dol bent op jonge
poesjes en andere kleine beesten, maar is het waar, dat U
niet van baby's houdt?"
„Baby's!" riep mevrouw Shaw, „hoe kan iemand van ba
by's houden? Zulke griezelige wezentjes!"
Er zullen niet veel mensen zijn, die haar zoiets nazeggen. Over het alge
meen staan wij bij een wieg eerder te glimlachen dan te griezelen. Wij
kunnen wel eens uitroepen: „Wat een lief gezichtje!", terwijl wij Intussen
bij onszelf denken: „Wat een oude-mannetjesgezicht"! Komediespelen doen
wij tenslotte overal waar publiek is. Maar er is in een klein kind altijd wel
iets dat ons aantrekt. „Als 't kindje binnenkomt, juicht heel het huisge
zin". Een mens is bijna nooit zo gewoon-spontaan-zichzelf als bij een wieg.
Wij proberen nog iets van onze gewichtigheid te bewaren door plechtig te
verklaren: ,JIij lijkt sprekend op zijn grootmoeder", maar wij hébben
het gevoel, dat de baby ons tussen zijn ooghaartjes door ligt uit te lachen:
„Stelt U zich niet zo aan!" en wij geven ons gewonnen.
Bij een wieg is het altijd of wij de
poort van een vesting opendoen en
ons overgeven. Maar net is een neder,
laag, die ons een gevoel van bevrijding
geeft. En wij vieren onze bevrijding
door zomaar te rammelen met een
rammelaar. Wij worden ons even be
wust, dat wij het kinderlijke en spon
tane in onszelf gedood hebben. Een
klein kind kan ons dichter bij onszelf
brengen. Zijn graaiende vingertjes
trekken ergens een masker weg. Wij
durven zomaar onzin te praten, om
dat wij één moment bevrijdt zijn van
de drukkende gedachte: „Wat zullen
de mensen ervan zeggen?*' Het zware
lemaal heerlijk aan het eten en drin
ken, toen de koning ineens zei: „la
ten wij nu eens gaan eten uit de
gouden borden en bekers van de
tempel van de Joden. De dienaren
haalden de borden en bekers en ga
ven het- grootste bord aan de ko
ning; de rest werd verdeeld onder
de dames en heren. Ineens kwam een
hand door de muur. Die schreef iets
op. De koning zat als versteend.
Toen zei de koning „ga Daniël eens
halen". Daar kwam Daniël. De ko
ning zei: ,kan jij mij uitleg geven?"
Daniël zei, nu moet U niet boos wor
den dan zal ik U de uitleg geven,
dat betekent dat U een slecht mens
bent en daarom zal U vroeg moeten
sterven". Toen ging Daniël weg. De
koning zei: „zullen wij nu maar
naar bed gaan?" Toen de koning 's
nachts in bed lag heeft een van zijn
dienaren hem vermoord. Na het ver
haal gingen we een lantaarntje ma
ken van papier dat mochten we mee
naar huis nemen. Toen gingen we
weer naar binnen. De 3de advent
kaars werd aangestoken. Toen gtn-
geen we weer zingen van de kerst
liedjes en daarna gingen we naar
huis.
harnas van onze houding glijdt spe
lenderwijs van de schouders af. De in
specteur zegt: „tatata" en de commis
saris grijnst „boeboe". Zij zouden een
veel gelukkiger leven hebben, als zij
eens vaker „boe" of „tata" zouden
zeggen. Maar wij kunnen toch niet
vanachter ons bureau met een ramme
laar spelen? Om ons een houding te
geven, spelen wy met een briefopener-
Wij hebben het er druk mee om ons
zelf doorlppend een houding te geven.
Zonder houding durven wij onszelf
niet te vertonen. Behalve bij een
wieg.
tt rij kunnen bij de kribbe van
\A/ Bethlehem gaan staan, zoals
v wy staan bij een wieg. Het
kerstfeest geeft ons dan een gevoel
van bevrijding, omdat wij enkele ogen
blikken oog in oog mogen staan met
het naïeve, het onschuldige, het onge
maskerde leven. Omdat ons dit wer
kelijk enige opluchting geeft, kunnen
wij ons zelf wijsmaken, dat wij kerst
feest gevierd hebben. Een oeroud
heimwee, dat wij diep in onszelf ver
borgen houden, krygt in de kerstda
gen even de gelegenheid zichzelf te
doen gelden in een vreemd verlangen
naar het moederlijke, het kinderlijke,
en het onzichtbare naar het hogere,
het heilige, het huislyke. Wij weigeren
tgenwoordig om ons te laten deinen
op de klanken van een sentimenteel
kerstlied, maar wij voelen toch ergens
nog behoefte aan aan de ogen van
een klein kind, tussen de koude ogen
van de camera's de reclameplaten en
de volwassenen. Zo staan wij een paar
minuten bij de kribbe, met een merk
waardige mengeling van tevredenheid
en teleurstelling. Wij lijden de neder
laag, tegenover dit Kind, en wy mom
pelen iets van boete en berouw. Wij
voelen ons bevrijd, en wij fluisteren
iets over „vrede op aarde en ln de mijn
ziel". Maar is er wel zoveel verschil
tussen deze nederlaag en de neder
laag, die wij lijden bij elke ,wieg?
Is er wel verschil tussen dit gevoel
van bevryding, dat elk kind ons
geven kan? Onze kerstfeestvie
ring kan niets meer zyn dan even
rammelen met de rammelaar, even
spelen met een graaiend handje: „ta
tata". En dan keren wy weer terug
naar ons bureau, en wy verdwijnen
achter ons visitekaartje.
ij kunnen hei kerstfeest zo
vieren, dat het Kind Jezus
ook wel een ander kind had kunnen
zijn in een andere stal. Dan kunnen
wij het geen kerst-feest noemen. Dan
zien wij de Man n.iet Die uit het Kind
gegroeid is.
Waarom voelen wij ons bij het
Kind Jezus vrijer dan bij de Man
Christus?
Een kind kan niets terugzeggen.
Een volwassen man ia, die gaat
ons vragen stollen, die kan ons zo
doordringend aankijken, die kan be
slag op ons leggen. De ontmoeting
met een kind is ons zo welkom, om
dat zo'n ontmoeting zo vrijblijvend is.
Over een kind kunnen wij ons heen
buigen. Die oogjes kijken ons nog
niet zo recht aan ze staren alleen
nog maar verwonderd de wereld in.
Over een kind kunnen wij een beet
je moederen en vaderen en dat lijkt
ons wel. Wij Tcunnen het verwennen,
ARIE HARTMAN:
Een paar weken voor het kerst
feest dan gaan de zondagsscho
len van Goes naar de Maria
Magdalenakerk om samen te zin
gen. Dan moeten we er om 12 uur
zijn, voor de lagere klassen is die
tijd anders. Maar tegen het kerst
feest komen er die je bijna het hele
jaar nooit ziet op de zondagsschool.
Want het is namelijk zo met kerst
feest krijgen alle jongens en meisjes
een kleinigheid
Wij kunnen niets anders doen dan
goed zingen. Want we hoeven ner
gens voor te zorgen, alles doen de
leerkrachten. Zij tuigen de kerst
boom op en voor dc jongens en
meisjes van 12 jaar is het het laat
ste jaar. We nemen dan voorgoed
afscheid van de zondagsschool. Ï3Ij
het af8Cheidnemen krijgen we een
Bijbel en als we van de zondags
school af zijn kunnen we op jeugd-
kapel en op jongensclub.
En als we dan weer te jong zijn
voor jeugdkapel dan kunnen we
naar de jeugdkerk. Maar het hoeft
niet, want er zijn jongens die op de,
h.b.s. of gymnasium zijn, die hebben
het dan te druk en gaan er dan
niet naar toe.
Bij het kerstfeest mogen de ouders
ook komen, voor de hoogste klassen
is het altijd 's avonds. Dan is het
altijd mooier als het donker is en
in dc kerstboom de kaarsjes bran
den.
Voor de lagere klassen is het 's
middags, maar voor de kleintjes is
het even leuk.
's Avonds is het wel wat laat voor
de kleintjes. Zo hebben alle jongens
en meisjes van de zondagsschool een
prettig kerstfeest.
Er zijn ook nog wels eens verve
lende jongens die de leerkrachten
plagen en dan wordt hij wel eens op
de gang gezet of voor een een paar
woken van de zondagsschool ge
stuurd. Voor de leerkracht is het
niet fijn om er één uit te zetten,
maar ja hij kan het hele jaar niet
met vervelende jongens in zijn klas
zitten. De leerkrachten kunnen die
vervelende jongens missen als kies-
pijn.
Vooral de laatste hield het hoofd
koel tussen het redactionele gewoel,
het ratelen van de telexen en tele
foons en het temerige geluid, waar
mee de clichograaf streek voor
streek van een foto een krantefoto
maakt. Hij boog zich diep over zijn
papier, zodat zijn kin bijna het blad
van het voor hem gigantische bu
reau raakte. Hij was een toonbeeld
van concentratie, een echt bureau
redacteur, die hierdoor in dit milieu
hij zat temidden van de in- en
uitvliegende Zeeuwse nieuwsdienst-
mensen zeker indruk maakte.
Weinig indruk echter op Marjan,
die zich bij deze stijl van werken
helemaal niet aanpasteMar
jan fladderde van het wereld
nieuws, dat over de telexen bin
nenstroomde naar de opname-ka
mer, waar middels grammofoon
platen intussen haar eigen stem
was vastgelegd. En als de telefoon
rinkelde, pakte zij die aan en
sprak dan kordaat: „Ja, hier met
de krant!" Zodat perslot toch iede
re gespreks-kandidaat er mee op
de hoogte werd gebracht, dat hij
het goede nummer had gedraaid.
Na ruim een uur van gestage ar
beid kon Arie Hartman het resul
taat overleggen: een helemaal-vol-
geschreven-velletje, een afgerond ge-
heeltje, met een begin en een eind....
De tijd was bijna om en voor
Marjan zag het er donker uit, al
thans het papier nog erg witjes
Toen moest er een stukj'e gegeten
worden. Op rekening van de krant,
gelijk journalisten die ergens, ter-
wille van hun beroep „in den vreem
de verkeren", dat in een degelijk
restaurant horen te doen. Maar men
prefereerde in wezen precies zo
als de beoefenaars van dit beroep
zelf! een eenvoudig hapje ter re
dactie, dat dan pleegt te bestaan uit
croquetten, worst, tot frites opge
werkte aardappelen en cola als tafel-
drank
En zo spoedde deze halve middag
ten burele van de Provinciale
Zeeuwse Courant naar het einde.
Voor Arie zat-het-er-op, maar Mar
jan mocht het begin van haar ver
haal mee naar huis nemen, om er
daar nog enige regelen aan toe te
voegen
Marjan en Arie hebben geschre
ven over dat deel van de voorberei
dingen, waarin ze wel wat zagen om
over te schrijven. Zo zal ieder zon
dagsschoolkind wel iets hebben, dat
hem van deze kerstfeestviering treft,
Arie schreef, al over zijn afscheid
van de zondagsschool, maar er zijn
duizenden kinderen, die het kerst
feest op de zondagsschool nog vele
jaren zullen meemaken.
De Westhill-zondagsschool van de
Doopsgezinde Gemeente uit Vlis-
singen waar Marjan nu al voor
de-zoveelste-keer het kerstfeest
meemaakt telt zelfs al een
groepje, waarin kinderen van vier
tot vijf jaar zitten.
Dat zijn de allerkleinsten. Want
de 6 tot 8-jarigen worden de
„kleintjes" genoemdVoorts
telt cleze school een „junior"-groep
(9 tot 12 jaar). In de adventswe-
ken worden de gedachten van de
kinderen van al deze groepen op
de zondagsschool zoveel mogelijk
op het naderende kerstfeest ge
richt.
De kleintjes horen van de- Here Je
zus, die het Licht heeft gebracht en
dat zij nu ook een lichtje de eer
ste kaars van de adventskandelaar
mogen aansteken. Zo horen zij
heel eenvoudig van het kerstevange
lie. Er wordt uitgelegd, wat een her
der is, wat de stal is en wie de Wij
zen waren, die uit het oosten kwa
men. De „kleintjes" beelden ook
al weer met zeer eenvoudige midde
len, het kerstverhaal uit. Het is echt
een uitbeelding, waardoor geweldig
MARJAN TEN BRUGGENCATE:
Om kwart voor twaalf gaat de
eerste bel en dan gaan de
kleine jongens en meisjes
naar binnen. Dan komen de juffrou
wen en meneren naar beneden en
zingen gezamenlijk met de kinde
ren een liedje. Dan gaan ze naar bo
ven. Daarna gaat de tweede bel en
gaan wij naar binnen. Dan komen
de juffrouwen en meneren van onze
klas. Wij zingen een liedje wat wij
elke week zingen. Dan gaan we naai
de klas. De klas waar ik over schrijf
is geen klas maar is een zaaltje en
achter dat zaaltje is een kerk. We
gaan allemaal zitten en zeggen: Dit
zondagsuur wijden wij aan God onze
Vader. Daarna pakken wij ons
blaadje en zingen een paar kerstlie-
deren, wij hebben allemaal een juf
frouw, de jongens een meneer. De
klas is eigenlijk in groepjes ver
deeld en een juffrouw geeft leiding
Dan gaan we bidden, dan komen de
kinderen naar voren die engel moe
ten wezen in het kerstspel. Die zin
gen Ere zij God. En dan gaan wij
naar de kerk waar de juf vertelde;
dat was over Daniël. De koning was
gestorven en zijn zoon volgde hem
op. Die was heel anders dan zijn
vader. Hij hield veel feesten. Zijn
Op een keer hield hij zo'n groot
moeder had hem al gewaarschuwd,
jongen pas toch op dat gaat ver
keerd. Maar hij wilde niet luisteren,
feest, zoals hij nog nooit gehouden
had. Een hele grote zaal vol met
stoelen en tafels stonden klaar, al
lerlei gerechten en dranken werden
op tafel gezet. Daar kwam de ko
ning. Alle dames en heren waren al-
Zij schreven over de naderende
Kerstfeesiviering op hun school
EEN MIDDAG, of eigenlijk maar een deel van een middag, zijn ze
opgenomen geweest in de redactie van de Provinciale Zeeuwse Courant,
die boven de ingang van het gebouw aan de Kleine Markt in Vlissïn-
gen huist. Ze zaten er zomaareen jongen en een meisje, beiden twaalf
jaar oud neergestrooid tussen een aantal redacteuren, dat verhit
debatteerde over de samenstelling van de kerstkrant. De beide kinderen
maakten er niet zo'n drukte over, ze regen verwoed de regeltjes aaneen,
waaruit zij hun varhaal voor de kerstkrant opbouwden. Want ze zou
den,'zo was hun in dit prille en onbestendige dienstverband opgedragen,
een verhaaltje schrijven over de voorbereidingen voor de kerstfeestvie-
rïng op de Zondagsschool. Zij: Marjan ten Bruggencate uit Vlissingen en
Arie Hartman uit Goes.
Marjan ten Bruggencate uit Vlis
singen en Arie Hartman uit Goes,
beiden zondagsscholieren, als ver
slaggeefster en verslaggever op de
redactie van de P.Z.G., zo voor het
oog één en al concentratie
(Foto P.Z.C
met het kerstgebeuren wordt mee
geleefd, maar beslist geen „toneel
stuk". Zo leeft Marjan mee en voor
Arie al gebeurt in Goes dan weer
iets anders en al die andere kin
deren geldt hetzelfde.
Marjan maakte ook een tekening,
weliswaar geen illustratie bij haar
verhaal, maar zomaar een groepje
mensen, dat in een idyllische omge
ving naar een kerkje gaat.
Arie tekende het Kindeke in de krib
be, met Maria en Jozef en de her
ders.