OM HET BEHOUD VAN DE OESTERCULTUUR In WEMELDINGE wordt wetenschappelijke strijd geleverd y/2 EATIJS ILLE HOMO, qui recognitat cau- sas rerum" Gelukkig de mens, die de oor zaak der dingen weet te onderscheiden. Deze wijze woorden heeft een jonge hand met sierlijke witte letters geschilderd op een geluk brengende scherf van een Keulse pot, opgehangen naast de deur die toegang geeft tot het laboratorium van het Rijksinstituut voor Visserjjonderzoek in de Storme- zandepolder te Wemeldinge. Dat geluk zal ieder, die het goed meent met de oestercultuur, aan de twee biologen die daar werken, van harte toewensen. Want van hun onderzoekingsarbeid in de komende jaren zal het voor een groot deel afhangen of het Deltaplan, dat voor de oesterkwekers als een inkt zwarte, dreigende wolk over de Oosterschelde komt opzetten, de totale vernietiging van hun befaamde cultuur zal brengen, dan wel of er een mogelijkheid zal zijn, haar te behouden door overplaatsing naar het gebied van de Grevelingen. Om het met keiharde cijfers te zeggen, welke in deze tijd van grote financiële zorgen duidelijker dan ooit sprekenin deze houten barak wordt in aquaria en reageerbuizen, onder microscopen en in elektri sche meetapparaten een strijd geleverd voor het behoud van een Zeeuws exportproduct, dat jaarlijks een vier miljoen gulden aan kostbare deviezen op levert, een cultuur welke vele honderden mensen een goed belegde boterham geeft, een bedrijfstak waar aan het welvarende Yerseke zijn opkomst, groei en bloei te danken heeft! Zou het onheil voor de tot vèr over onze grenzen beroemde oestercultuur nog kunnen worden afge wend? Zal de wetenschap, die de praktijk reeds eer der te hulp schoot toén om natuurlijke vijanden van het schelpdier te verdrijven thans er op nieuw in slagen het rijk van hare majesteit Ostrea voor de ondergang te behoeden? Het zyn vragen, waarop ook de biologen nog geen definitief ant woord durven geven. Maaar, zij zijn vol goede moed en boekten reeds successen bij hun onderzoekings werk. Grote, zeer grote belangen staan hier op het spel en daarom mag niets onbeproefd worden gelaten om het complex van vragen rondom de oestercultuur zo uitgebreid mogelijk te bestuderen. Daarom ook zal er straks in de afgesloten Zandkreek, achter de dam in het Veersegat, een oesterproefbassin móeten komen. Alleen op die wijze zal men de in het labo ratorium verkregen resultaten op groter schaal op hun mérites voor de praktijk kunnen toetsen. Zou men dit niet doen, dan zou alle laboratoriumwerk in Wemeldinge vrijwel alleen waarde hebben voor de wetenschap. Hoe belangrijk dit ook kan zijn, hier voor is de arbeid in Wemeldinge toch niet aangevat. Zo op het oog is er aan het water van de Oosterschelde niets bij zonders te zien. De late vakan tieganger die zich nog in een septem- berzonnetje langs de dijk heeft neer gevlijd kan er zich verlustigen in het altijd boeiende schouwspel van ae in ternationale binnenvaartvloot, welke zich haastig van en naar Wemeidinge, aan de ingang van Europa's drukst bevaren kanaal spoedt. Hij ziet er de nijvere oester- en mosselkwekers met hun vaartuigen boven de percelen dob beren en nog een enkel rank zeiljacht- je, dat dit dorado voor de watersport doorklieft. Voor de oesterkwekers bevat dat zelfde groene Scheldewater schatten. Natuurlijke rijkdommen, die de kwe kers als loon voor veel, langdurige en vaak zware arbeid ten deel vallen. Schatten, die men elders in ons land vergeefs zal zoeken. Doodeenvoudig ornaat de natuur juist alleen in deze zeearm precies die omstandigheden schiep welke de oester wenst en nodig heeft. In de zomermaanden als de miljoe nen volwassen oesters op de Yerseke bank elk ongeveer een half miljoen larf j es uitstoten, voert de ebstroom de biljoenen, haast microscopisch klei ne diertjes langs de Bevelandse kust, op zoek naar een hard voorwerp om zich daarop vast te zetten en hun le ven als jonge oester te beginnen. Is het niet een zeldzame schat welke de natuur hier de kwekers schenkt, dat juist bij de kop van Noord-Beve land, waar de zeestromingen zich van dit jonge oesterbroed meester zouden kunnen maken, de kentering intreedt en de larven weer met de vloedstroom worden teruggevoerd Het is moeilijk in de wereld een plaats te vinden zoals hier, waar in één gebied zowel de oes ter kan worden opgekweekt als de voortplanting kan geschieden. Deze en nog vele andere natuurlijke rijkdommen, welke de Oosterschelde voor de oester tot een „paradijs" ma ken, zullen verloren gaan wanneer straks mocht worden besloten om de ze zeearm door een dam af te sluiten. Wèg zjjn dan de eb- en vloedstromen en verstoord wordt de samenstelling van het Oosterscheldewater. Of is er tóch misschien nog iets te redden De jongste geschiedenis van de Zeeuwse oestercultuur kent men. Bij het bekend worden van het Deltaplan zijn ook de grote bezwaren van de schelpdierencultuur naar vo ren gekomen. Moet deze kostbare cul tuur nu maar zonder meer opgeofferd worden? Néén, hebben ook de heren van Rijkswaterstaat gezegd en daar om zijn zij met een denkbeeld geko men. Wanneer die oestercultuur nu eens verplaatst zou kunnen worden. Ir. A. G. Maris, de directeur-generaal zelf kwam met de idee om zo mogelijk de Grevelingen daarvoor te bestem men. Het Brouwershavense gat moet wor den afgesloten en om verschillende re denen moet er bij Bruinisse ook een Onder de microscoop, gehanteerd door mej. E. J. Boogaards, worden vele geheimen openbaar. dam komen, waardoor de Grevelingen dus een afgesloten kom wordt. Door er geregeld zeewater in te laten stro men door een sluis of ander inlaat- werk, zou dan misschien een situatie kunnen worden geschapen, waarin de oester zich behaaglijk voelt. Maar daar gaat het nu juist om. La ten die oesters zich zo maar verhui zen? Dat is het kardinale punt en daarop kan niemand direct een ant woord geven. Temeer omdat men zoveel wel weet, dat de oester een uiterst kieskeurig diertje is, dat zelfs nog niet eens op alle plaatsen in de Oosterschelde tiert. Over het waar om en hoe hebben de kwekers zich tot dusver nog weinig het hoofd ge broken. Maar nu men voor zo'n be langrijke beslissing als een mogelijke verhuizing van de gehele cultuur komt te staan en bovendien met de inrich ting van de Grevelingen voor dit doel ook miljoenen gemoeid zullen zyn, nu zal men moeten weten of het enige zin heeft om aan een verplaatsing te beginnen. Het is daarom thans zaak zo precies mogelijk na te gaan hoé de Zeeuwse oester leeft en wat nu het complex van factoren is, dat het leven voor dit schelpdier in de Oosterschelde zo aantrekkelijk maakt. Dit. alles vergt een intense studie. Niet zo maar een paar seizoenen, maar zeker een jaar of tien. Twee biologen van het Rijksinsti tuut voor Visserijonderzoek, de heren A. C. Drinkwaard en A. G. Vlasblom hebben zich aan dit grootse, interessante en tegelijk hoogst verant woordelijke werk gezet. In juli 1955 betrokken zij hiervoor met twee ana listes de als laboratorium ingerichte nieuwe houten barak bij het oesterbe- drijf van de gebr. Lindenbergh te We meldinge. Hoewel elders in de wereld reeds vele wetenschappelijke studies over de oesters zijn gemaakt en dr. P, Korringa de huidige directeur van het Rijksinstituut voor Visserijonder zoek, die de supervisie heeft over het thans begonnen werk, ook in het ver leden reeds onschatbare diensten aan de Zeeuwse oestercultuur bewees, tóch hebben de jonge onderzoekers be trekkelijk een maagdelijk arbeidsveld betreden. Want overal zijn de omstan digheden voor de oesters weer anders en het gaat er hiér om tot voor de Zeeuwse praktijk bruikbare conclusies te komen. Twee jaar is het werk nu aan de gang en hoewel men voor onder zoekingsarbeid als hier, eigenlijk nog slechts van een startperiode kon spreken, zijn er toch reeds successen In deze houten barak wordt weten schappelijk over de oestercultuur beslist. geboekt. De heer Vlasblom ziet zich speciaal tot taak gesteld om te trach ten de oesterlarven in het laborato rium kunstmatig op te kweken tot jonge oesters, die bp de banken kun nen worden uitgezaaid. Dit zal immers een van de eerste vereisten zijn om een verhuizing naar de Grevelingen mógelijk te maken, omdat bij het ver vallen van de eb- en vloedstromen de tot dusver gevolgde wijze van het af zetten van net broed op collecteurs (gekalkte dakpannen en mosselschel pen) daar straks niet meer mogelijk zal zijn. Men zou kunnen stellen, dat zonodig de jonge zaaioesters dan maar uit het buitenland moeten wor den gehaald, maar dat zou de Zeeuwse oestercultuur wel zeer sterk afhanke lijk maken. Bovendien, het buitenland heeft eerder broed te weinig dan te veel. In grote glazen bakken met zee water is de heer Vlasblom nu twee jaar aan het experimenteren met het opvangen van oesterlarven. Niet zonder succes! Ongeveer zes weken voordat deze zomer in het Schelde water de eerste oesterlarven werden waargenomen, had deze bioloog ze reeds in zijn laboratorium! Nog gro ter was de voldoening, toen hij enige tijd later kon constateren, dat het oesterbroed zich op de pannen in de proefbakken in het laboratorium had vastgezet. Nu zal getracht moeten worden om deze broedjes ook in het laboratorium op te kweken tot nor maal uitzaaibare jonge oestertjes. Dan lal ook nog moeten worden na gegaan of dit op economisch verant woorde wijze en in voor de praktijk voldoende hoeveelheden kan geschie den. Maar zover is men nog lang niet in het laboratorium. Door uitgebreide proeven zal ook getracht moeten wor den de periode van broedval te rekken om zo de produktivïteit op te voeren, kortom men wil de broedval vol ledig in de hand krijgen en tot een „lo pende band-produktie" komen. Een belangrijk onderdeel bij dit on derzoek vormt tevens de kweek van het voedsel, dat de oester nodig heeft. Zij voedt zich namelijk met plankton, microscopisch kleine eencellige orga nismen, die in het water zweven. Nu doet zich de moeilijkheid voor dat.de oester niet alle plankton eet. maar slechts bepaalde soorten. Zelfs het plankton dat de larven nuttigen is Op de Oosterschelde hangen de proefkorven met oesters, los van de bodem, aan boeien. Schipper P. Vermaat van de ,J>r. P. P. C. Hoek" met zijn knecht zor gen wel dat de biologen hun studie materiaal „thuis" krijgen. MejufjrouwL. Koppejan aan het tellenj jm_aar... de spectro-fotometer doet het werk voor haar. niet hetzelfde dat de volwassen oes ters wensen. Aan de heren in Wemel dinge om uit te pluizen, wat de Zeeuw se oesters nu precies verlangen. Anderhalf jaar is de heer Vlasblom nu aan de kweek van dit voedsel bezig. Door tussenkomst van dr. Korringa heeft men van een Engelse bioloog de beschikking over kweek- materiaal gekregen, plantjes van 13 micron (J micron is een duizendste millimeter). Door deze in gefiltreerd zeewater te enten ja, er moet ook gewaakt worden voor infecties van dierlijke planktons, die de plantaardi ge aantasten is men er te Wemel dinge In geslaagd grote bakken van dit „concentrated food" te kweken, concentraties van maar liefst '20 mil joen organismen per c-m.3. Druppelsge wijs wordt dit voedsel aan de proef bakken met oesters toegevoegd. Het werkterrein van de heer Drink waard ligt meer op de Oosterschelde. want deze bioloog zal in de eerste plaats alle factoren moet-m analyse ren waaraan de Zeeuwse oesters hun groei en kwaliteit te danken hebben Want pas wanneer men dat precies weet, is het mogelijk na tc gaan of dezelfde omstandigheden in 'n kweek- gebicd elders kunnen worden verkre gen. Bij dit ondc-rzoek wordt aangehaakt op de praktijk van de oesterkwekers In de loop der jaren hebben deze wel uitgedokterd op weike grond een goe de oester kon worden gekweekt. Wat de oorzaken nu waren, <Jat het op een bepaald soort grond beter lukte dan bijvoorbeeld honderd meter verder, daaraan heeft men weinig aandacht geschonken. Alleen de wetenschap, aat de situatie zo lag. was voor de praktijk blijkbaar voldoende. De erva ringen gingen van vader op zoon. Pre cies als in vroeger jaren bij de boeren op het iand. De landbouw laat nu zijn grond bemonsteren en zover willen de biologen nu hier in de oestercultuur ook komen. Zó. dat men dus straks kan aangeven of het zeewater in een bepaaid gebied zeg, de Grevelin gen ai dan niet voldoet aan de eisen om een volwaardige oesterproduktie mogelijk te maken. Met het eigen vaartuig, de „dr. P. C C. Hoek", waarop schipper Vermaat de scepter zwaait, en dank zij ook da medewerking van de Visserijopzieners met hun vaartuigen is het mogelijk een paar maal per week watermon sters in de Oosterschelde te nemen. Steeds op twee of drie vaste plaatsen en altijd op hetzelfde tijdstip. Bij het onderzoek van deze watermonsters wordt o.a. de zuurgraad, het zoutgo- halte, de helderheid, het slibgewicht en de hoeveelheid plankton bepaaid. Met behulp van een spectro-fotometer worden daarbij 't plankton en de voe den daarbij het plankton en de voe- dingszouten gemeten. Om de veertien dagen worden ook monsters ontvangen uit een zoutwa terbassin dat bij de haven van Oosten de is gelegen en momenteel door een Belgische vishandelaar o.m. wordt ge bruikt als opslagplaats voor oesters Een Interessante proef is ook gaan de in de Oosterschelde inet los van da bodem opgehangen oesters, in de hoop (Vervolg op pag. 11)

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1957 | | pagina 31