Kleurige schelmenroman uit het
midden der achttiende eeuw
Boeiende expositie in Groede
De,
„Europa's laatste paradijs
een kostelijk reisboek
Voor zover ik me kan herinneren, is hier
te lande nog nooit een uitgebreide, sa
menhangende tentoonstelling gewijd aan
het surrealisme. Nu is deze stroming er ook
niet een, die hier erg is aangeslagen. Slechts
een enkele kunstenaar heeft er zich tot dus
verre mee beziggehouden. De resultaten zijn
bepaald niet om er verrukt over te worden;
slechts in een enkel geval kan men in deze
uitingen geloven als iets wezenlijks, iets on
ontkoombaars. Alleen al daarom is het ver
heugend, dat in het Rijksmuseum Kröller-
Müller de collectie Urvater te zien is.
ZATERDAG 20 JULI 1957
PROVINCIALE ZEEUWSE O OURANT
9
„DE BENDE VAN JAN DE LICHTE
Nieuw en bewogen werk van
de Vlaming Louis Paul Boon
IN EEN VAN zijn voorafgaande boeken, „Zomer te Ter-Muren",
heeft Louis Paul Boon reeds stukken ingelast over de achttiende-
eeuwse bandiet Jan de Lichte en zijn bende. Onvergetelijke krach
tige motieven die als een dieprode draad door enkele hoofdstukken
heenliepen. Ze deden vermoeden, dat de schryver dit fascinerend ge
geven nog wel eens uitvoeriger hernemen zou, en dat is thans ge
beurd: in de Arbo-reeks van de Arbeiderspers verscheen „De bende
van Jan de Lichte, een bandietenroman uit de jaren 1700." Een his
torische roman, althans een roman, gebaseerd op historische per
sonen en gebeurtenissen, maar in dit genre een zeer apart boek.
De trouwe lezer kent onze be
zwaren tegen de historische ro
man in het algemeen, en weet dat
we in dat opzicht niet zo gemak
kelijk te bevredigen zijn. Vele his
torische romans lijken niet veel
méér dan geperfectioneerde ver
kleedpartijen. Moderne mensen in
oude kostuums en met ingestu
deerde gebaren, die het hun schep
pers, de schrijvers, na wat bron
nenstudie zo heerlijk gemakkelijk
maken omdat ze o.a. ook zo inte
ressant in de toekomst kunnen
kijken, een of meer eeuwen erva
ring vooruit hebben. Gaat het ver
haal over fantasiepersonen, dan
kan zo'n roman wel instructief
zijn. Brengt men echter Rem
brandt, Napoleon of zelfs veel
minder grote of bekende figuren
ten tonele, dan wordt het appre
ciëren moeilijker.
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Alles wat daar af gaat wijken van
de feiten, dreigt het beeld van die
mensen scheef te trekken en ons be
grip te verdoezelen. Zelden Is trou
wens een schrijver in staat in zijn
verbeelding de personen in grootheid
te evenaren. Pas als dat gebeurt
treft een eventuele vertekening niet
meer onaangenaam. Zo doet het er
weinig toe dat Shakespeares Cae
sar dingen zegt, die de werkelijke
Julius Caesar volkomen vreemd moe
ten zijn geweest. Hij blijft groot.
Doch wie Rembrandt wauwelen laat
als een kladschilder die hoger op
wil, maakt de lezer kriegel.
Er is echter ook een andere me
thode om veel van de bezwaren
en moeilijkheden die de histori
sche roman als genre meebrengt
te ondervangen. En dat is: nooit
uit het oog te verliezen dat men
bezig is het verleden op te roe
pen vanuit het heden. Er telkens
(natuurlijk met mate) zijn lezers
aan te herinneren, dat men tracht
een reconstructie te geven, met
alle gevolgen van dien. Wordt dit
goed volgehouden, dan kan men
niet alleen 'n geslaagd tijdsbeeld
geven, doch tevens soms een ver-
rassend-bevredigende uitbeelding
van historische personen bewerk
stelligen.
Louis Paul Boon heeft in „De ben
de van Jan de Lichte" deze me
thode toegGpast. Hij neemt, als
een doorkneed verteller, zijn lezer
letterlijk mee naar het verleden.
„Wij zijn ten jare 1745" opent dit
boek, en dit „wij" is niet de plechti
ge meervoudsvorm van wat eigen
lijk „ik" zou moeten zijn, doch deze
wij zijn Boon en zijn lezer. Men is er
zelf bij. Boon zorgt door terloopse
opmerkingen er voor, dat het con-
„Op de drempel der vrijheid", een
typisch staal van surrealistische
kunst.
LOUIS PAUL BOON
...doorkneed verteller...
tact met de realiteit en het heden
niet verloren gaat. Zijn werkwijze
zou men kunnen vergelijken met die
van een knappe copiïst die zegt: kijk,
zo schildert men een 18de eeuws
schilderij en er dan, speels ver
kleed, ook zijn toeschouwer op af
beeldt en enkele voorwerpen uit het
heden. Menige andere historische ro
man echter doet denken aan een Van
Meegeren: in zekere zin origineel en
nèt echt, maar toch een vervalsing.
Boons werkwijze is erg plezierig,
zo plezierig als het in een echte
schelmenroman moet toegaan.
Schelm, bandiet, schavuit, de woor
den hebben trouwens al iets gemoe
delijks, ja, genoeglijks gekregen.
Boon heeft bovendien zijn boek in
lichte toon gehouden. Er vloeit wel
iswaar zeer veel bloed in en er wor
den vreselijke misdaden in gepleegd,
er wordt gemarteld en gevochten
het is haast met geen pen te beschrij
ven. Boon doet dat dan ook niet: hij
belicht terloops hier en daar even
een treffend detail, waardoor de er
varen lezer het beeld in al zijn gru
welijkheid kan completeren. Maar
dan, als in zo menig drama, is er
direct wel een zot bij de hand die
met een kwinkslag de atmosfeer
verheldert.
Toch heeft Boon, ondanks de lichte
toon, kans gezien ook in dit boek
weer te getuigen van zijn meeleven
met alle verschoppelingen en op-
standigen op aarde.
In het midden der achttiende eeuw
krioelde het in Vlaanderen van
landlopers, bedelaars, dieven, zi
geuners en dergelijk volk hun
getal wordt op tienduizenden ge
schat. De armoe in het land, over
heerst door Franse troepen, is ont
stellend. Hier gist reeds iets wat en
kele decenniën later in Frankrijk xie
grote revolutie ontketenen zal. Jan
de Lichte is groot geworden in een
armzalig, in een ruïne gevestigd
kroegje langs dè grote baan. Hoe
wel letterlijk voor galg en rad opge
groeid, heeft hij iets van de „edele
bandiet" in zich: de man die steelt
van de rijken om aan de armen te
geven, de idealist die telkens nog
weer opduikt in landen waar bittere
nood heerst. Boon schildert hem ons
af als een bijzonder onverschrokken,
knappe jonge kerel, even sterk en
moedig als sluw, die bovendien zowel
Vlaams als Frans, bargoens als zi
geunertaal en de dialecten volkomen
beheerst. Een man die nu eens als
rijk edelman, dan weer als lompe
boer vermomd is en telkens de pas
sende handeling en intonatie vindt.
Jan de Lichte tracht onder de leus
„allen voor één, één voor allen" dt
duizenden verschoppelingen en boe
ven tot een bende, tot een leger te
organiseren en een opstand te ontke
tenen. Hij slaagt er aanvankelijk
in een solidaire groep met vaste, be
trouwbare kern te vormen, en de
bende verricht roemruchte overval
len en plunderingen. Van begin af
aan was er een oppositiegroep, die
de Lichte oogluikend hun gang liet
gaan. Doch velen vinden hem een te
groot idealist, wat hij wellicht ook
is. Talloze machten, vooral de liefde
van vrouwen, werken op hem; de
bende wordt te groot, de centrale
macht ontglipt hem, zijn ideI
wordt meer en meer een schim. Ver
raad en misdaad tieren welig, en
Jan de Lichte, eerst een bandiet,
door edele gevoelens gedreven, ont
aardt tenslotte tot een wraakzuchtig
misdadiger die er nog slechts op uit
is zijn tegenstanders kost wat kost
uit de weg te ruimen. Hij eindigt
zijn leven met vele van zijn bende
leden op de markt te Aelst 'in augus
tus 1748. Lichamelijk is hij dan ge
broken door de martelingen, maar
toch weerklinkt zijn laatste bargoen-
se kreet „voor geen chanterik peu"
(voor geen politiehond vervaard)
luid en fier over het plein.
Naast de hoofdpersoon heeft Boon
vele markante bijfiguren getekend:
de geheimzinnige, verraderlijke Brus
selaar die van begin tot eind wat
mysterie in het verhaal brengt, de
dwarskijker Tïnke; Jan de Lichtes
vrouw die de tekenende bijnaam Mie
Gendarme draagt; Sara, het zigeu
nerkind, een „Egyptisch duivelsge-
broed"; de trouwe piepjonge Marie-
tje Bleecker; de wildschone Anna-
Marie, enz. enz. een ganse horde van
boeiende desperados wier levens door-
eengestrengeld lopen, veelal eindi
gend met een gewelddadige dood.
Een veelvervig, bewogen en toch
zeer vlot lezend boek dat de aan
dacht tot de laatste bladzij gespan
nen houdt.
Louis Paul Boon: „De bende van
Jan de Lichte", Arbeiderspers, Am
sterdam.
Werken van de schilder
Arnoud Paashuis
(Van een onzer redacteuren)
schilder Arnoud Paashuis
uit 't Brabantse Vught heeft
voor enkele weken (tot en met 31
augustus) met een deel van zyn
werken beslag gelegd op enkele
vertrekken van het intieme raad
huis in Groede. „Beslag gelegd"
klinkt misschien onvriendelijk en
het is niet juist ook, want de kun
stenaar deed het op nadrukkelijk
verzoek van de Groedenaren,
maar wie een bezoek brengt aan
deze expositie krijgt onwillekeurig
de indruk, dat Paashuis hier op
een goeie morgen is binnengestapt,
zijn forse gestalte in de deurope
ning heeft geplaatst, rondgekeken
en gezegd: „Daar en daar komt
dat en dat van mij té hangen..."
De indruk, dat Paashuis op het in
tieme raadhuis beslag heeft gelegd,
heeft trouwens nóg een oorzaak en
die is te vinden in het karakter van
zijn werk. Deze kunstenaar windt er
namelijk bepaald geen doekjes om;
zijn doeken zijn over het algemeen
kloek van opzet en zij spreken een
duidelijke, ongecompliceerde taal.
Waarmee de ambtelijke en be
stuurlijke taal, die hier gemeen
lijk immers gesproken wordt in
deze weken wel volkomen over
stemd wordt. De kunst, Paas
huis' kunst, domineert nadruk
kelijk en heeft elke herinnering
aan de oorspronkelijke bestem
ming van deze gemeentelijke
vertrekken als het ware wegge
vaagd
Met bijvoorbeeld een werk als
„Place du Tertre", dat een groot deel
van een wand beheerst. Een simpele
„momentopname"; twee vrouwen aan
een tafeltje, maar eerlijk en indrin
gend geschilderd, met subtiel gevoel
voor sfeer en uitermate knap van
compositie. Zodat daar in die raads
zaal een waarachtig lévend brokje
Parijs ontstond
Paashuis munt uit Sn het schilde
ren van vrouwenportretten.
„Zijn" vrouwen léven en intrige
ren. Zij intrigreren door de proble
matiek, die de schilder in vrijwel
alle, althans hier geëxposeerde por
tretten, bracht in de gelaatsexpres
sies waarbij evenwel een zekere ge
lijkvormigheid niet valt te ontken
nen. Het is immers alsof Paashuis
die vrouwen stuk voor stuk „een ver
leden" heeft willen meegeven; dat
ligt telkens in die gelaatsuitdrukkin
gen besloten en dat nu werkt wel
een weinig vervlakkend. Het wekt
de indruk alsof hier een bepaald ef
fect werd nagejaagd op een niet zo
bijster oorspronkelijke basis. Want
het thema van de „vrouw met een
verleden" is niet bepaald gloednieuw.
Hetgeen niet wegneemt, dat al de
ze werken, stuk voor stuk, bijzonder
knap geschilderd zijn, Paashuis ként
zijn vak en dat blijkt telkens op
nieuw, dat merkt ge uit al zijn wer
ken, maar dan met name toch in de
portretten.
Dwingend van opzet is het doek
„Vissers van Menton", waarin de
kunstenaar zijn publiek die vissers
als het ware opdringt. Hard en on
verzettelijk van toon, in gloedvolle
kleuren concludeert de kunstenaar:
„Zó zijn die vissers en niet anders"..
En dat aanvaardt men dan gaarne
van Paashuis! Evenals men zich
gaarne gewonnen geeft voor een in
„PLACE DU TEKTKE
vloeiende lijnen geschilderde „Nana",
dat weer een geheel andere kant van
Paashuis' kunnen laat zien.
Voorts zijn op deze expositie dan
enkele gouaches te zien; vak
kundig vervaardigde werkstuk
jes, dfe evenwel het geïnspireerde
van de olieverven missen. Het is on
tegenzeggelijk bekoorlijk werk, maar
oppervlakkiger van inslag en der
halve minder boeiend. Maar toch ook
weer getuigend van de talenten van
deze schilder, die met name het laat
ste jaar opmerkelijke successen be
haalde. Zo kreeg hij enkele eervolle
opdrachten tot het vervaardigen van
staatsieportretten van H.M. Konin
gin Juliana en voor het maken van
ramen en wandschilderingen voor
enkele kerken. In Parijs verwierf
Paashuis de „Grand Prix du Salon
de nu" en nog onlangs kreeg hij een
belangrijke opdracht uit Curacao.
Met Groede kan Zeeland zich ge
lukkig prijzen in de gelegenheid te
zijn werk van deze talentvolle Bra
bantse schilder voor enkele weken
binnen zijn grenzen te hebben. Het
is een tentoonstelling, die de moeite
van een bezoek ten volle loont en
dan niet alleen omdat er goede en
fraaie kunst te zien is. maar ook
omdat het interessant is kennis te
nemen van het werk van deze „schil-
der-in-opkomst".
De zon is inmiddels een wit
vuur geworden, dat de kleur
uit alle dingen wegschroeit, maar
het oker van het oude bolwerk
dat de Venetianen in 1368 rond
de oude vesting aanlegden om de
stad tegen vijandige aanvallen te
beschermen, houdt daartegen
stand. Van nabij zijn de muurvlak
ken poreus en verweerd. Alsof
men door een vergrootglas neer
kijkt op de huid van de tijd
Opmerkelijke collectie in
Kröll er-Müllei museum
(Van onze redacteur beeldende kunsten)
De heer J. B. Urvater is een schatrijke dia
mantair uit Brussel, die schilderijen verzamelt.
Daarbij heeft hij zich in hoofdzaak gericht op
het surrealisme, maar andere, experimentele
zowel als abstracte uitingen niet vergeten. Het
gevolg is een unieke collectie, die alleen al de
moeite waard is omdat zij zulk een uitstekend
beeld geeft van het wezen en de oneindige
gevarieerdheid van het surrealisme.
„Gevarieerd als
het leven zelf"
De kunstenaars, die als surrealist worden
beschouwd, hebben aan de gewone voorstel
lingsvormen niet meer genoeg. Liever grijpen
zij naar andere middelen. Zoals eenmaal een
Jeroen Bosch zijn schilderijen bevolkte met
wezens, die aan zijn verbeeldingswereld waren
ontsproten, zo gaan ook de hedendaagse sur
realisten met hun eigen zieleleven te rade en
zetten, wat zij daarbij hebben gevonden, op
het doek.
Men kan de voorstellingswijze van de sur
realistische kunst nu eenmaal niet losdenken
van de hedendaagse psychologie. Men weet, -
dat met name Freud zich sterk heeft bezig
gehouden met de droom en haar betekenis
voor het menselijk zieleleven. Hij heeft dui
delijk gemaakt, dat het schijnbaar zinloze in
de droom, het absurde, zin heeft en dat elk
element kan worden opgevat als symbool voor
problemen, waarmee wij in ons bewuste ziele
leven om de een of andere reden niet in deze
vorm te maken willen hebben.
Nu heeft het surrealisme, steunend op deze
ontdekkingen, een grote belangstelling
gehad voor 't onder 't bewuste gelegen
gebied van het menselijke zieleleven. In dit op
zicht kan men het surrealisme dus beschou
wen als een verkenning. Het heeft gezocht
naar volkomen van het traditionele afwijken
de mogelijkheden om uitdrukking te geven
aan wat de kunstenaar bezighield. De vraag
is uiteraard, in hoeverre het hierin volkomen
spontaan is geweest spontaan kon zijn.
De kunstenaar kan immers op een zeker mo
ment bepaalde visioenen hebben. Maar het
eist een ontzaglijke geestelijke en lichame
lijke inspanning, een grote discipline, om dit
beeld vast te houden en ia een -vhildery om
te zetten. Daarenboven heeft dan ook deze
kunstenaar nog te maken met de „zeef", die
bij elk mens werkt en die de naar het onder
bewuste verdreven zielsinhouden als het ware
in dit gebied opgesloten houdt.
Daarbij komt, dat toch iedereen graag op
een bepaalde manier wil opvallen is het
niet ten goede dan wel ten kwade en dat
met name in het surrealisme de mogelijkheid
om op te vallen zeer groot is geweest. Zo is
er veel ontstaan, dat op het eerste gezicht
verraste, maar dat bij nadere beschouwing
slechts de camouflage van een innerlijke leeg
te, van een houding zonder geestelijke achter
grond bleek te zijn.
Zulk-een producent van leegte is de Span
jaard Salvador Dali, een man, wiens
ijdelheid en reclamezucht niet te evena
ren is. In zijn werk steekt een sterk element
van vervolgingswaanzin. Veel wezenlijker is
het surrealisme van een De Chirico die een
beklemmende spookwereld van uitgestorven
steden onder een lugubere belichting schept
of dat van een Yves Tanguy, die een on
derzeese ruimte bevolkt met slijmerige vor
men van een eigen schepping. Surrealist is
ook de Belg Delvaux, die de volslagen ver
starring geeft van als in de droom geschouw
de klassieke steden op een niet bestaande pla
neet, bevolkt met als in trance verkerende
vrouwefiguren of zijn landgenoot Magritte
met zijn vaak ontstellende symboliek. Nu
maken deze kunstenaars meestal gebruik "van
herkenbare of gemakkelijk te „duiden" vor
men. Maar moeilijker wordt het, de droom
wereld van Paul Klee te verstaan. Hij schept
zijn eigen symbolentaal, die soms beklem
mend-absurd, soms verstild-poëtisch kan zijn,
maar altijd van een magische schoonheid is.
En wat te denken van een Wassily Kandinsky,
van een Max Ernst, surrealisten van een uit
zonderlijk poëtisch vermogen?
Dit waren nog maar een paar kunstenaars.
Maar het beeld van het surrealisme, zoals ons
dat in de collectie Urvater wordt gegeven, is
zo gevarieerd als het leven zelf: het lieflijke
hangt er vlak naast het angstaanjagende, het
absurde, het „verneinende". Ook dit, ja. Want
veel van de surrealistische uitingen zijn toch
inderdaad wel te herleiden tot een intense af
keer van het menseiijke-al-te-mensalijke.
Dit Is maar een heel kleine
proeve van het beeldend proza,
dat Willem Enzinck, de tegen
woordig in Oostburg woonach
tige auteur, schrijft. In zijn
laatste boek „Griekenland,
Europa's laatste paradijs"
kan men van dit kristalheldere
proza rond 280 bladzijden lang
genieten. Enzinck heeft een
maandenlange reis door het
oude Hellas gemaakt, samen
met de tekenaar Otto van Rees
en het resultaat van heider er
varingen is een in één woord
prachtig reisboek geworden, uit
gegeven door W. Gaade N.V. te
Delft.
Enzinck is niet alleen een geboren
verteller, hij is tevens een man van
grote eruditie en deze combinatie nu
leidde in zijn laatste boek tot een
schier volmaakte synthese. Ook de
niet klassiek geschoolde immers
weet hij te boeien door zijn sterk
doorleefde, maar niettemin in bon
dige, pakkende stijl weergegeven er
varingen.
De auteur stonden niet alleen, zoals
zovelen voor hem, stil bij de over-
WILLEM ENZINt.
.dichter en4 schriiver.
blijfselen van Europa's oudste ba
kermat der beschaving. Daarnaast
schiep hij een indringend beeld van
het huidige Griekenland, koel, nuch
ter en met grote realiteitszin. Met
voortdurend een logisch samenvoe
gen, een versmelten ais het ware,
van het „toen" en het „nu".
Deze schriiver en dichter heeft
Griekenland overigens niet zo maar
even „gedaan"; integendeel! Hij be
reisde het van noord naar zuid en
van oost naar west, te voet, per
muilezel en per auto. Hij verdiepte
zich in psyche en wezen van de hui
dige Grieken, sprak met alle moge
lijke lieden en geeft in de weergave
van die gesprekken blijk van een
grote mensenkennis. En bovenal ge
tuigt heel dit zo sterk beeldend ge
schreven boek van een grote liefde
voor „Europa's laatste paradijs". De
kloeke, eerlijke illustraties van Otto
van Rees sluiten wonderlijk goed
aan bij de tekst en zo ontstond een
kostelijk boekwerk, dat ook typogra
fisch yoortreffelijk werd verzorgd.