Greshoff publiceerde notities over een aantal dichters Een tekenaar van subtiele emoties Kort gesprek met de nu 60-jarige ANTON COOLEN rovmeie en ioneeistibsiMes Vs N" ZATERDAG 20 APRIL. 1957 provinciale e. b tt U W a t c o u u a n 9 AANTREKKELIJKE VOLIÈRE Onmisbaar werk voor wie in de moderne letteren belang stelt VOOR ZEER VELEN van de jongere generaties heeft J. Greshoff zijn prestige verloren, is hy geworden tot een van die figuren die zichzelf hebben overleefd, die niet meer passen in het huidig bestel en als zy nog schrijven dus genegëerd kunnen worden indien zij geen al te grote ergernis verwekken. Greshoff heeft zijn leven lang velen geprikkeld, en ook thans neemt hy geen blad voor de mond en ontlokt dan soms nog scherpe stukjes aan jongeren, wat een hele eer is voor een zeventigjarige. Het is in dit geval wel onvermydelyk. Greshoff, de individualist en variabele, de man die zich nooit werkelijk heeft laten spannen voor een bepaald karretje, de schrijver die men herhaaldelijk Inconsequentie verweet omdat hij er voor uit kwam als hy van opvat ting was veranderd, heeft althans één vast punt in zijn lange schrij versloopbaan: zijn liefde voor het schryven en wat daarmee samen hangt, zijn liefde voor alles wat schoon is in de kunst in het algemeen. Hy ls conservatief en een aarts estheet en hy is dat met overtui ging. Hij heeft geen afkeer van het nieuwe, integendeel, hy is er, voor zover wy kunnen zien en zijn werk kennen, steeds op uit het nieuwe dat in zyn ogen waardevol is, te propageren, maar hy verafschuwt het cultuurloze, alles wat van hor- degeest getuigt. Hier is de kloof gesprongen, die eigenlijk niet bestaan mocht: de ont stellende nivellering op vrijwel alle le vensgebieden heeft ons, jongeren van verschillende generaties die een paar of verscheidene decenniën later op- froeien, vrijwel allen besmet. Gres- off weet dat, maar het moet voor hem, die reeds volwassen was toen de eerste wereldoorlog uitbrak (hy werd in 1888 geboren) toch moeilijk zyn, volkomen te beseffen wat het bete kent, opgegroeid te zyn tussen de we reldoorlogen of tijdens de laatste. In dit opzicht stuit men in zyn notities op een niet onbelangrijke opmerking: Letterkundige kroniek door HANS WARREN hy noteert hoe een boek (A. O. Barna- booth, van Larbaud) dat voor hem persoonlijk van overweldigende, rich tinggevende betekenis was in zijn le ven, voor een van zijn zoons alleen maar een belangrijk, merkwaardig boek was zoals er vele belangrijke merkwaardige boeken zyn. Men moet zich de situatie indenken en bovenal natuurlijk het werk van Valéry Lar baud kennen om iets aan deze opmer king te hebben, maar dan zegt het ook zeer veel. Het is dus onvermydelyk, dat Gres hoff thans soms honds door ion- geren aangevallen wordt door Kousbroek in „Podium" bv.) en on vermydelyk dat Greshoff zelf, na een heleboel onvriedelijke boutades (laten we ze nog maar zo noemen, al hebben ze het boutadeaccent verloren) over het kind en de jeugd ten beste gege ven te hebben tot de conclusie komt: „Ik ben er dus tegen, dat men de jeugd een kans geeft. Ik heb alleen maar, op grond van de lessen van het verleden en de ervaring, vertrouwen in een gerontocratie op behoudende grondslag". Greshoff heeft zyn leven lang voet zoekers afgestoken om de argelozen te doen schrikken en wat welkome verwarring te stichten. Maar na her haalde lezing van de pagina's over „Het hatelijk ik" 168-177 moeten we bekennen dat hier op zijn voorzich tigst uitgedrukt ó.lle redenen zijn voor een grondig misverstand. Een zin als „De ervaringen van myn bestaan hebben mij bijgebracht dat, in het al gemeen gesproken, het leven verve lend en verraderlijk, het mensdom verward, zwak en gemeen, de natuur onzuiver en wreed is" roept, ook al doen we ons best een korrel zoutje proeven, een hevig verzet in ons wak ker, en men weet uit wat men van Greshoffs werk kent (hoe vaak heeft bovendien juist hij het gewone, dood gewone levensgeluk bezongen) dat men niet hoeft aan te komen met de afdoener: „beroerd dat een man te gen het eind van zijn leven tot zo'n conclusie komen moet". Er is hier op zettelijk iets scheef getrokken en het nut ervan ontgaat ons. Maar laten we ons tot de hoofdin houd van dit zo aantnekkelyke en belangrijke boek „Volière" bepa len. Het behoort tot het in ons land helaas zo weinig beoefende genre van de losse, persoonlijke notities, aantekeningen, memoires en overdenkingen, en het is daar in voortreffelijk, en dat niet uit ge brek aan concurrentie. Greshoff is vanaf zyn jonge jaren in het literaire leven opgeno men, heeft talloze belangrijke figuren goed gekend, de halve wereld bereisd, en, wat meer is, in verschei den landen korter of langer gewoond. Hy beschikt over een intellect met minder scherp dan zyn pen, een zo groot mogelyke eerlykheid tegenover anderen en zichzelf en een hartver kwikkende ironie en onafhankelijk heid. Daarenboven heeft hij dan in derdaad die (helaas) bnna verdwenen „cultuur" en de levensstyi van een ou der* verdwüpende generatie. Een boek als „Volière", boordevol stof tot overdenken, boordevol erva ringen en wysheden en waardevolle opmerkingen, kan men onmogeiyk diepgaand bespreken in anderhalve kolom. We beperken ons daarom tot het aangeven van de zaken waaraan het vooral zyn waarde ontleent de paragrafen betreffende Du Perron, Ter Braak, Marsman (een belangrij ke en aangrijpende serie brieven van die laatste is toegevoegd) en verder over Van Schendel, Bloem, Slauerhoff Ter Braak en Van Wyk Louw. Met velen daarvan is Greshoff goed bevriend geweest en wat hy over hen vertelt is onomwonden van visie en steeds zeer de moeite waard. Hii maakt zich niet gewichtig als vriend van zoveel beroemdheden, is gul met bewondering en spaarzaam met kri tiek, en vlakt zichzelf toch ook weer met uit. Hy blyft voortdurend aan wezig, wat sommigen irriteren zal, maar wat juist de charme uitmaakt van zo'n persooniyk en voor eigen genoegen geschreven boek als „Voliè re". Men komt zodoende niet alleen nader tot de genoemde letterkundige figuren, maar bovenal ook tot Gres hoff zelf. „Volière" is een onmisbaar werk voor wie werkelyk belangstelt in on ze moderne letteren in de ruime zin van het woord. Uitgave: A. A. M. Stols, Den Haag. Oudheidkundige vondsten in Oost-V laanderen In Beerligem, enkele tientallen ki lometers ten zuiden van Gent zyn on langs belangrijke oudheidkundige vondsten gedaan. Nadat begin van dit jaar al ruim 100 oude graven van ge ringe archeologische waarde waren blootgelegd, vond men onlangs een soort houten grafkelder met een leng te van byna vier meter, een breedte van ongeveer 2.5 meter en een hoogte van zowat anderhalve meter, waar van de ouderdom op minstens 1300 jaar wordt geschat. Van het skelet, dat ln het graf werd aangetroffen, was praktisch niets meer over. Wel kon nog worden geconstateerd, dat het van een vrouw afkomstig was, die nu „De Vrouwe van Beerligem" wordt genoemd. Zy moet een belang- ryke figuur in deze omgeving zijn geweest, te óórdelen naar de vondsten die in de grafkelder werden gedaan. Van zeer grote waarde zyn vooral een gouden ring en een gouden meisje, die by het geraamte werden aange troffen. Verder vond men onder meer stukken fijn weefsel, sieraden van aardewerlf en glas, een vaas en twee fraai bewerkte drinkbekers. De vond sten worden door de oudheidkundigen van grote betekenis geacht, omdat daardoor een beter inzicht kan wor den verkregen in de zeden en gewoon ten van de oorspronkelyke bewonérs van deze streek. (Van onze toneelmedewerker). De toneelwereld ls in beroering. Dat is ze overigens elk jaar omstreeks deze tijd, aangezien krachtens onderlinge afspraak de toneeldirecties slechts in deze pe riode met spelers uit andere gezel schappen mogen onderhandelen over een contract voor het komend seizoen. Maar ditmaal gaat de be roering verder. Minister Cals heeft een beslissing genomen, die tegen alle adviezen van de door hem .zelf ingestelde voorlichtingsorganen in gaat. De raad voor de kunst voelt zich gepas seerd het bestuur van de toneel coördinatie trad af enkele gesub sidieerde gezelschappen zitten voor onoplosbare problemen heel de theaterwereld roept schande. Misschien terecht. Maar wie met meer recht schande mag roepen, is de „provincie". Want uiteindelijk is alle beroering ontstaan rondom de voorziening in „spreidingatoneel", en dat is dus voorziening van de „markt" buiten de grote steden in het westen des lands. Een markt, die ongeïnteresseerd kan blyven by strubbelingen tussen de minister en zyn adviseurs tussen de toneel groepen onderlingeen markt, die alle ruziemakers echter met klem zou mogen verzoeken in de eerste E laats op haar belang te letten. Dat elang heet: goed toneel voor de provincie. Het vreemde is, dat by alle ruzies en publikaties rondom de beslissing van de minister, nergens geargumen teerd wordt met „goed toneel". Im mers, of uiteindelijk toneelgroep Puck of het Nieuw Nederlands To neelgezelschap de taak krygt sprei dingstoneel te verzorgen, is minder beangryk dan hoe sterk de betrok ken groep zal zyn, wat zij zal spe len, en welke artistieke leiding borg staat voor „goed toneel". Maar de botsende belangen der gevestigde groepen lijken weinig ruimte te la ten voor zulke overweging. Tussen Puck en N.N.T. speelt de stryd zich af. Het bestuur van de toneelcoördinatie had beslist, dat het N.N.T. niet meer voor sub sidie in aanmerking zou komen, het had aan de minister geadviseerd om Puck voortaan te subsidiëren op basis van „groot gezelschap": een doublerend spreidingstoneel. Het feit, dat de minister, dwars tegen zijn vaste adviseurs in, besloten heeft het N.N.T. toch (en n.b. als groot dou bluregezelschap) te subsidiëren, riekt naar politiek toneel. Indien deze beslissing gegrondvest zou zyn op de overtuiging, dat daar mee het doel van het spreidingsto neel het beste werd gediend, dat dus het N.N.T. het meest aangewezen gezelschap was om „goed toneel" in de provincie te brengen, dan zou de provincie toch mogen vragen hoe men hiertoe kwam. Immers, het me rendeel van de door het N.N.T. dit seizoen uitgebrachte stukken heeft een slechte of matige pers gehad, en met reden. Want afgezien van de al of niet gelukkige repertoirekeuze, bleek de groep vooral toch niet te besehikken over voldoende spelers van het gehalte, dat „goed toneel" vereist. Diverse van de betere krach ten hebben inmiddels reeds engage menten bij andere groepen aanvaard, zodat het N.N.T., waaraan de minis ter nu steun toezegt, ten dele ont hoofd is. Had de minister dan beter het ad vies van zyn deskundigen kunnen volgen en Puck tot spreidingstoneel moeten verheffen? Voor wie het zwakke tableau-de-la-troupe ziet, waarmee Puck zich had verdubbeld om aan die taak te kunnen voldoen, is deze vraag op voorhand ontken nend beantwoord. Zodat slechts de hoop kan resten dat er, nu de gevestigde organisatie (en belangengemeenschap) onder mijnd Is nu dus de Toneelcoördi natie niet meer functioneert, een OP HET GEHALTE WORDT NIET GELET nieuwe constellatie kan ontstaan. Een constellatie, waarin ook de provinci ale „markt" vertegenwoordigd zal zyn, en waarin men, zonder door de tyd gegroeide machtsposities, met elkaar tot een meer verantwoord systeem zal komen. Aan „tweede rangs" spreidingstoneel heeft de pro vincie geen boodschap. Binnenkort weer een boek (Van een speciale verslaggever) Op 17 april was het zestig jaar geleden, dat de schryver An- toon Coolen te WjJIre (L.) als zoon van een kleine bierbrouwer werd geboren. Zo'n feit is een ge rede aanleiding om eens contact te zoeken, al zijn we het onmiddellijk met de auteur eens, dat er geen enkele verdienste schuilt In het be reiken van die myipaal. „De enige betekenis, die ik er aan toeken, is, dat ik weer op dreef schijn te komen met mjin schrij- very.^Sinds augustus werk ik aan „De grote voltige", een in 1908 en in deze tyd spelende roman, waar in drie circussen voorkomen en de titel dus letterlyk inhoud wordt gegeven, maar waarin ook de gro te zwenking van het Brabantse gewest in sociaal-economische zin wordt getekend. Het boek had in januari al gereed moeten zyn. Dan had het misschien nèt met zyn 60ste verjaardag op de markt kun nen komen. Het is wat later ge worden. Ik heb niet meer het oude tempo, omdat ik tegenwoordig veel kritischer tegenover mhn ei gen tekst sta dan in het verleden. De worsteling met de stof neemt toe. „Dorp aan de rivier" gleed destyds ais vanzelf uit myn pen. Ik had maar neer te schryven, wat me in myn verbeelding werd voor gehouden. Wanneer een mens ou der wordt, gaat hy meer aspecten van het leven zien en daar geef je Ie onder het schryven degelijk re kenschap van. Merkwaardig, tus sen 1938 en 1953 schreef ik niet één roman. Alleen wat sprookjes, novellen, reisverhalen en open luchtspelen. Maar ln 1953 kwam er weer een roman uit myn pen. „De vrouw met de zes slapers", een mengeling van sprookje, le gende en dorpsverhaal. Nu is er gelukkig „De grote voltige" weer. Ik hoop, dat het. doorgaat. Op dit ogenblik heb ik alle reden om aan te nemen, dat er binnenkort weer een boek op zal volgen" Een zelfportret van Paul Citroen. (Van onze redacteur beeldende kunsten) Tekenen is niet het weergeven van een vorm, maar van datgene, dat men aan de vorm heeft ervaren. Zo ongeveer heeft de Franse tekenaar en schilder Edgar De- gas het wezen van de tekenkunst gedefini eerd. Daarmee wil dus gezegd zijn, dat het daarbij niet gaat om een fotografisch nauw keurige weergave van het „ding", maar om het neerschrijven van een persoonlijke ont roering. Wat boeit, wat ontroert een teke naar? Dat is voor de een iets heel anders dan voor de ander. Dat is één kant van het tekenen. Een andere is die van het gebruikte materiaal. Er is bij een aantal hedendaagse kunstenaars de nei ging, om bij hun werk niet in de eerste plaats uit te gaan van de vorm die moet worden weergegeven. Zij letten vooral op het karakter van hun krijt, hun inkt, hun potlood, en op de daarin besloten mogelijkheden om hun gevoel- lens uit te drukken. Van daaruit gaan zij te kenen. Niet meer de vorm staat voorop, maar de expressie van het materiaal zelf deze be paalt de lijn en vorm van hun werk. Voorop moet staan, dat deze expressie niet een vaststaand gegeven is, zoals de lengte van het potlood of de hardheid en de kleur van het krijt. Zij moet worden ontdekt. De tekenaar gaat als het ware een voortdurend gevecht aan met zijn krijt en zijn papier, om er in de loop van zijn leven zo mogelijk het laatste geheim aan te ontrukken en om tezelfdertijd steeds meer van zichzelf te ontdekken. Want dat gaat hand in hand. Iedereen kan leren tekenen. Hij kan door gestadig oefenen een bepaalde vorm meer of minder nauwkeurig leren weergeven. Voor de amateur heeft deze vorm uiteindelijk het laatste woord. Niet ieder een kan in elke lijn die hij zet, eigen bewogen heid zodanig uitdrukken, dat anderen erdoor getroffen en ontroerd worden. Dit plus is het niet t« ontraadselen geheim van de kunstenaar. Deze wat wijdlopige inleiding was noodza kelijk om een enkel facet van het kunste naarschap van de Haagse tekenaar Paul Citroen te schetsen. Citroen ls tekenaar. Hij is vlak voor de eer ste wereldoorlog in zijn geboortestad Berlijn als schilder opgeleid. Maar deze „altmodischer Knabe" had op zeker moment zo weinig vrede met zichzelf en met zijn eigen kunst, dat hij deze er aan gaf en in de boekhandel ging een zeer moderne overigens, waar alleen werk van zeer geavanceerde kunstenaars werd ge bracht. Hij kwam naar Nederland, het geboor teland van zijn ouders, in 1917, maar hield toch contact met de allermodernste Duitse stromin gen, studeerde naderhand aan het Bauhaus te Nederlandse schilderskunst geschreven. Zijn kracht ligt in het aforisme de wijsgerige gedachtenflits, die in korte persoonlijke for mulering een geheel nieuw aspect van een zaak laat zien. Een enkel voorbeeld: „Men zegt meestal, dat de kunst het eeuwige is, maar dat Is een vergissing; de mens is het. De kunst is slechts een roep van de mens tot de volgende generatie". J PAUL CITROEN, een intelligent kunstenaar Weimar, die burcht van moderne cultuur van vóór Hitier, en vond er zo langzamerhand zichzelf. Toen hij zich in de twintiger jaren voorgoed in Nederland vestigde, wist hij wat hij wilde. Hij tekende, fotografeerde, leidde jonge kun stenaars op volgens de opvattingen, die hij in Weimar had leren kennen. Bovendien zette hij zijn andere activiteit, het schrijven over kunst, voort. Want Citroen ls niet alleen praktisch kunstenaar, hij is ook theoreticus. Veel van wat hij doet, is tot het uiterste overwogen en doordacht. In dit verband klinkt de constate ring, dat hij intelligent is, bijna als verwijt. Alsof er niet een grote artistieke intelligentie nodig is om in de kunst een hoog peil te berei ken! Maar toch is het theoretische werk van Paul Citroen van een bijzonder karakter. Want Ci troen is niet in de eerste plaats de opsteller van een gedegen betoog, al heeft hij dan ook een voortreffelijke inleiding over hedendaagse anuit deze instelling is vermoedelijk ver klaarbaar zijn voorkeur voor gelijkge stemden: kunstenaars, die in hun werk evenzeer de intelligentie als de artistieke aan drift vrij spel laten. Dat maakt het tekenwerk van Citroen nog uit een ander opzicht dan al leen het artistieke, zeer belangrijk. Want hij heeft portretten getekend van zeer vele leden der artistieke upper ten van Nederland ver der van vooraanstaande buitenlandse, vooral Joodse kunstenaars, als Lotte Goslar en Chaja Goidstein. Met name de laatste heeft hij ver scheidene malen getekend. Deze portretten be horen tot het allermooiste van zijn oeuvre. Nog steeds beschouwt deze mens zich als een „altmodischer Knabe". Hij heeft daarin ge lijk, wanneer hij daarmee wil zeggen, dat hij niet thuishoort in enig hedendaags modevakje. Maar in zijn mentaliteit en zijn uiterst per soonlijk handschrift is dit werk springlevend en hypermodern. In het nerveuse aftasten van het wezen van het object in het doorgronden van zijn adeldom en zijn eenzaamheid verraadt zich de twintigste-eeuwer, evenzeer in de vrij machtige, maar altijd fraaie plaatsing van het portret ln het vlak van het papier, in de vluch tige, aanduidende wijze van tekenen. Maar te gelijkertijd heeft zijn werk iets van alle tijden, dat maakt, dat het zal blijven boeien, ook wan neer de gisting der stromingen wat is geluwd. Maar reeds zijn huidige oeuvre maakt hem tot de belangrijkste Nederlandse tekenaar van onze dagen. ANTOON COOLEN ....geboren verteller.... a zijn schooltyd by de Norber- tynen in Heeswyk, is An- toon Coolen vla de Journali stiek m de literatuur terecht ge komen. Het waA in de tyd, dat op de streekverhalen werd neergeke ken als zijnde een minderwaardig provincialisme. „Maar de hoofdre dacteur van „De Zuid-Willems vaart", een plaatselyk krantje, drong er voortdurend op aan, dat ik over onze streek zou gaan schryven, de peelstreek, waar ik van kindsaf vertrouwde mee was geraakt. Nu pas begint goed tot me door te dringen", aldus de schrij ver, „welke rol deze figuur in myn leven wel heeft gespeeld. Zowel in zijn krantje als in zijn boek „Uit de donkere gewesten" rekende hn af met het geliefkoosde denkbeeld van het ingesloten en ingebeelde veilig gestelde platteland. Hy was de man die zich heftig bekommer de over de achterstand van de Brabantse zandgronden. En zo was hn ook als vanzelfsprekend de man, die me kon bestryden, dat de streekroman uit de tyd was. en me er dus toe kon zetten over dit ge west met zyn grote toekomstmo- gelykheden te gaan schryven. Het leven heeft me laten zien, dat dit land me de verhaalstof blyft bie den. Materieel gezien is er in Bra bant enorm veel ten gunste veran derd. Nochtans is er een culturele achterstand. Kan die door mate riële welstand worden gecompen seerd? Of moet die door een na- tuurlyk groeiproces worden inge lopen? Men kan zich zo schrom> lijk vergissen met een vastomlijnd standpunt. Er is in mij een lichte weemoed over de vervlakking, die naar ik geloof, oude waarden ver loren laat gaan. De conjunctuur vind ik soms beangstigend gunstig. Hoe zal de mens van onze dagen, met zyn geringer incasseringsver mogen dan de mens van de jaren 1920-'30 een terugval opnemen?" O»ulfurele Cavalcade DE BJi.C. heeft aangekondigd 't befaamde third program" te zullen beperken tot drie uur per dag, on danks de protesten van intellectue len, die hun geliefd radio-program ma van klassieke muziek en lezin gen niet tcensen te missen. Het „der de programma"dat tot dusver vijf en een half uur per avond in de lucht was, zal thans van 8 tot 11 uur 's avonds duren. IN DE TONEELWERELD zyn weer enkele mutaties: Johan Elsen- sohn verwisselt het Nieuw Neder lands Toneel Gezelschap voor Het Zuidelijk Toneel" en Enny Meunier tekende voor het komende seizoen 'n contract bij het Rotterdams Toneel gezelschap. JEAN ALOPS, die sedert ander half jaar deel uitmaakt van de Ne derlandse Opera, heeft zich thans als eerste bariton verbonden aan de opera van Bonn. Begin augustus zal hy ons land verlaten. DE VIERDE BIENNALE voor Beeldhouivkunst in het Middelheim- park te Antwerpen zal 25 mei a.s. geopend worden. Ilet park is aan zienlijk vergroot, zodat nu meer beelden dan voorheen tentoongesteld kunnen worden. Vooral uit Duits land, Oostenrijk en Zwitserland wor den belangrijke inzendingen ver- xcacht. DE MINISTER van o. k. en w. heeft aan de letterkundige Alfred Kossmann ee» reisbeurs toegekend in de prijsvraag .Jteisburzen letter kundigen 1956". De schryvers Max Dendermonde. Henriet Laurey. dr. K. Meeuwissen, Kurt Poort, Paul Ro- denko, Simon Vinkenoog en Aya Zikken ontvingen reistoelagen. DE NEDERLANDSE speelfilm ,J)e Vliegende Hollander", die ge maakt wordt onder regie van Gerard Rutten en met muziek van Henk Ba- ditigs, zal 22 juni in Dm Haag wor den gedraaid, icannia op zaterdag 29 juni in verscheideer n'mi sen o.m. in Haarlem, de geboortestad van Fokker de première zal gaan.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1957 | | pagina 5