Greshoff publiceerde notities
over een aantal dichters
Een tekenaar van subtiele emoties
Kort gesprek met de nu
60-jarige ANTON COOLEN
rovmeie en
ioneeistibsiMes
Vs
N"
ZATERDAG 20 APRIL. 1957
provinciale e. b tt U W a t c o u u a n
9
AANTREKKELIJKE VOLIÈRE
Onmisbaar werk voor wie in de
moderne letteren belang stelt
VOOR ZEER VELEN van de jongere generaties heeft J. Greshoff
zijn prestige verloren, is hy geworden tot een van die figuren die
zichzelf hebben overleefd, die niet meer passen in het huidig bestel
en als zy nog schrijven dus genegëerd kunnen worden indien zij geen
al te grote ergernis verwekken. Greshoff heeft zijn leven lang velen
geprikkeld, en ook thans neemt hy geen blad voor de mond en ontlokt
dan soms nog scherpe stukjes aan jongeren, wat een hele eer is voor
een zeventigjarige. Het is in dit geval wel onvermydelyk. Greshoff, de
individualist en variabele, de man die zich nooit werkelijk heeft laten
spannen voor een bepaald karretje, de schrijver die men herhaaldelijk
Inconsequentie verweet omdat hij er voor uit kwam als hy van opvat
ting was veranderd, heeft althans één vast punt in zijn lange schrij
versloopbaan: zijn liefde voor het schryven en wat daarmee samen
hangt, zijn liefde voor alles wat schoon is in de kunst in het algemeen.
Hy ls conservatief en een aarts
estheet en hy is dat met overtui
ging. Hij heeft geen afkeer van het
nieuwe, integendeel, hy is er, voor
zover wy kunnen zien en zijn werk
kennen, steeds op uit het nieuwe
dat in zyn ogen waardevol is, te
propageren, maar hy verafschuwt
het cultuurloze, alles wat van hor-
degeest getuigt.
Hier is de kloof gesprongen, die
eigenlijk niet bestaan mocht: de ont
stellende nivellering op vrijwel alle le
vensgebieden heeft ons, jongeren van
verschillende generaties die een paar
of verscheidene decenniën later op-
froeien, vrijwel allen besmet. Gres-
off weet dat, maar het moet voor
hem, die reeds volwassen was toen de
eerste wereldoorlog uitbrak (hy werd
in 1888 geboren) toch moeilijk zyn,
volkomen te beseffen wat het bete
kent, opgegroeid te zyn tussen de we
reldoorlogen of tijdens de laatste. In
dit opzicht stuit men in zyn notities
op een niet onbelangrijke opmerking:
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
hy noteert hoe een boek (A. O. Barna-
booth, van Larbaud) dat voor hem
persoonlijk van overweldigende, rich
tinggevende betekenis was in zijn le
ven, voor een van zijn zoons alleen
maar een belangrijk, merkwaardig
boek was zoals er vele belangrijke
merkwaardige boeken zyn. Men moet
zich de situatie indenken en bovenal
natuurlijk het werk van Valéry Lar
baud kennen om iets aan deze opmer
king te hebben, maar dan zegt het
ook zeer veel.
Het is dus onvermydelyk, dat Gres
hoff thans soms honds door ion-
geren aangevallen wordt door
Kousbroek in „Podium" bv.) en on
vermydelyk dat Greshoff zelf, na een
heleboel onvriedelijke boutades (laten
we ze nog maar zo noemen, al hebben
ze het boutadeaccent verloren) over
het kind en de jeugd ten beste gege
ven te hebben tot de conclusie komt:
„Ik ben er dus tegen, dat men de
jeugd een kans geeft. Ik heb alleen
maar, op grond van de lessen van het
verleden en de ervaring, vertrouwen
in een gerontocratie op behoudende
grondslag".
Greshoff heeft zyn leven lang voet
zoekers afgestoken om de argelozen
te doen schrikken en wat welkome
verwarring te stichten. Maar na her
haalde lezing van de pagina's over
„Het hatelijk ik" 168-177 moeten we
bekennen dat hier op zijn voorzich
tigst uitgedrukt ó.lle redenen zijn voor
een grondig misverstand. Een zin
als „De ervaringen van myn bestaan
hebben mij bijgebracht dat, in het al
gemeen gesproken, het leven verve
lend en verraderlijk, het mensdom
verward, zwak en gemeen, de natuur
onzuiver en wreed is" roept, ook al
doen we ons best een korrel zoutje
proeven, een hevig verzet in ons wak
ker, en men weet uit wat men van
Greshoffs werk kent (hoe vaak heeft
bovendien juist hij het gewone, dood
gewone levensgeluk bezongen) dat
men niet hoeft aan te komen met de
afdoener: „beroerd dat een man te
gen het eind van zijn leven tot zo'n
conclusie komen moet". Er is hier op
zettelijk iets scheef getrokken en het
nut ervan ontgaat ons.
Maar laten we ons tot de hoofdin
houd van dit zo aantnekkelyke en
belangrijke boek „Volière" bepa
len. Het behoort tot het in ons
land helaas zo weinig beoefende
genre van de losse, persoonlijke
notities, aantekeningen, memoires
en overdenkingen, en het is daar
in voortreffelijk, en dat niet uit ge
brek aan concurrentie.
Greshoff is vanaf zyn jonge jaren
in het literaire leven opgeno
men, heeft talloze belangrijke
figuren goed gekend, de halve wereld
bereisd, en, wat meer is, in verschei
den landen korter of langer gewoond.
Hy beschikt over een intellect met
minder scherp dan zyn pen, een zo
groot mogelyke eerlykheid tegenover
anderen en zichzelf en een hartver
kwikkende ironie en onafhankelijk
heid. Daarenboven heeft hij dan in
derdaad die (helaas) bnna verdwenen
„cultuur" en de levensstyi van een ou
der* verdwüpende generatie.
Een boek als „Volière", boordevol
stof tot overdenken, boordevol erva
ringen en wysheden en waardevolle
opmerkingen, kan men onmogeiyk
diepgaand bespreken in anderhalve
kolom. We beperken ons daarom tot
het aangeven van de zaken waaraan
het vooral zyn waarde ontleent de
paragrafen betreffende Du Perron,
Ter Braak, Marsman (een belangrij
ke en aangrijpende serie brieven van
die laatste is toegevoegd) en verder
over Van Schendel, Bloem, Slauerhoff
Ter Braak en Van Wyk Louw.
Met velen daarvan is Greshoff goed
bevriend geweest en wat hy over hen
vertelt is onomwonden van visie en
steeds zeer de moeite waard. Hii
maakt zich niet gewichtig als vriend
van zoveel beroemdheden, is gul met
bewondering en spaarzaam met kri
tiek, en vlakt zichzelf toch ook weer
met uit. Hy blyft voortdurend aan
wezig, wat sommigen irriteren zal,
maar wat juist de charme uitmaakt
van zo'n persooniyk en voor eigen
genoegen geschreven boek als „Voliè
re". Men komt zodoende niet alleen
nader tot de genoemde letterkundige
figuren, maar bovenal ook tot Gres
hoff zelf.
„Volière" is een onmisbaar werk
voor wie werkelyk belangstelt in on
ze moderne letteren in de ruime zin
van het woord.
Uitgave: A. A. M. Stols, Den Haag.
Oudheidkundige vondsten
in Oost-V laanderen
In Beerligem, enkele tientallen ki
lometers ten zuiden van Gent zyn on
langs belangrijke oudheidkundige
vondsten gedaan. Nadat begin van dit
jaar al ruim 100 oude graven van ge
ringe archeologische waarde waren
blootgelegd, vond men onlangs een
soort houten grafkelder met een leng
te van byna vier meter, een breedte
van ongeveer 2.5 meter en een hoogte
van zowat anderhalve meter, waar
van de ouderdom op minstens 1300
jaar wordt geschat. Van het skelet,
dat ln het graf werd aangetroffen,
was praktisch niets meer over. Wel
kon nog worden geconstateerd, dat
het van een vrouw afkomstig was, die
nu „De Vrouwe van Beerligem"
wordt genoemd. Zy moet een belang-
ryke figuur in deze omgeving zijn
geweest, te óórdelen naar de vondsten
die in de grafkelder werden gedaan.
Van zeer grote waarde zyn vooral
een gouden ring en een gouden meisje,
die by het geraamte werden aange
troffen. Verder vond men onder meer
stukken fijn weefsel, sieraden van
aardewerlf en glas, een vaas en twee
fraai bewerkte drinkbekers. De vond
sten worden door de oudheidkundigen
van grote betekenis geacht, omdat
daardoor een beter inzicht kan wor
den verkregen in de zeden en gewoon
ten van de oorspronkelyke bewonérs
van deze streek.
(Van onze toneelmedewerker).
De toneelwereld ls in beroering.
Dat is ze overigens elk jaar
omstreeks deze tijd, aangezien
krachtens onderlinge afspraak de
toneeldirecties slechts in deze pe
riode met spelers uit andere gezel
schappen mogen onderhandelen
over een contract voor het komend
seizoen. Maar ditmaal gaat de be
roering verder.
Minister Cals heeft een beslissing
genomen, die tegen alle adviezen
van de door hem .zelf ingestelde
voorlichtingsorganen in gaat. De
raad voor de kunst voelt zich gepas
seerd het bestuur van de toneel
coördinatie trad af enkele gesub
sidieerde gezelschappen zitten voor
onoplosbare problemen heel de
theaterwereld roept schande.
Misschien terecht. Maar wie met
meer recht schande mag roepen, is
de „provincie". Want uiteindelijk is
alle beroering ontstaan rondom de
voorziening in „spreidingatoneel", en
dat is dus voorziening van de
„markt" buiten de grote steden in
het westen des lands. Een markt, die
ongeïnteresseerd kan blyven by
strubbelingen tussen de minister en
zyn adviseurs tussen de toneel
groepen onderlingeen markt,
die alle ruziemakers echter met klem
zou mogen verzoeken in de eerste
E laats op haar belang te letten. Dat
elang heet: goed toneel voor de
provincie.
Het vreemde is, dat by alle ruzies
en publikaties rondom de beslissing
van de minister, nergens geargumen
teerd wordt met „goed toneel". Im
mers, of uiteindelijk toneelgroep
Puck of het Nieuw Nederlands To
neelgezelschap de taak krygt sprei
dingstoneel te verzorgen, is minder
beangryk dan hoe sterk de betrok
ken groep zal zyn, wat zij zal spe
len, en welke artistieke leiding borg
staat voor „goed toneel". Maar de
botsende belangen der gevestigde
groepen lijken weinig ruimte te la
ten voor zulke overweging.
Tussen Puck en N.N.T. speelt de
stryd zich af. Het bestuur van
de toneelcoördinatie had beslist,
dat het N.N.T. niet meer voor sub
sidie in aanmerking zou komen,
het had aan de minister geadviseerd
om Puck voortaan te subsidiëren op
basis van „groot gezelschap": een
doublerend spreidingstoneel. Het feit,
dat de minister, dwars tegen zijn
vaste adviseurs in, besloten heeft het
N.N.T. toch (en n.b. als groot dou
bluregezelschap) te subsidiëren, riekt
naar politiek toneel.
Indien deze beslissing gegrondvest
zou zyn op de overtuiging, dat daar
mee het doel van het spreidingsto
neel het beste werd gediend, dat dus
het N.N.T. het meest aangewezen
gezelschap was om „goed toneel" in
de provincie te brengen, dan zou de
provincie toch mogen vragen hoe
men hiertoe kwam. Immers, het me
rendeel van de door het N.N.T. dit
seizoen uitgebrachte stukken heeft
een slechte of matige pers gehad, en
met reden. Want afgezien van de al
of niet gelukkige repertoirekeuze,
bleek de groep vooral toch niet te
besehikken over voldoende spelers
van het gehalte, dat „goed toneel"
vereist. Diverse van de betere krach
ten hebben inmiddels reeds engage
menten bij andere groepen aanvaard,
zodat het N.N.T., waaraan de minis
ter nu steun toezegt, ten dele ont
hoofd is.
Had de minister dan beter het ad
vies van zyn deskundigen kunnen
volgen en Puck tot spreidingstoneel
moeten verheffen? Voor wie het
zwakke tableau-de-la-troupe ziet,
waarmee Puck zich had verdubbeld
om aan die taak te kunnen voldoen,
is deze vraag op voorhand ontken
nend beantwoord.
Zodat slechts de hoop kan resten
dat er, nu de gevestigde organisatie
(en belangengemeenschap) onder
mijnd Is nu dus de Toneelcoördi
natie niet meer functioneert, een
OP HET GEHALTE
WORDT NIET
GELET
nieuwe constellatie kan ontstaan. Een
constellatie, waarin ook de provinci
ale „markt" vertegenwoordigd zal
zyn, en waarin men, zonder door de
tyd gegroeide machtsposities, met
elkaar tot een meer verantwoord
systeem zal komen. Aan „tweede
rangs" spreidingstoneel heeft de pro
vincie geen boodschap.
Binnenkort weer
een boek
(Van een speciale verslaggever)
Op 17 april was het zestig jaar
geleden, dat de schryver An-
toon Coolen te WjJIre (L.) als
zoon van een kleine bierbrouwer
werd geboren. Zo'n feit is een ge
rede aanleiding om eens contact te
zoeken, al zijn we het onmiddellijk
met de auteur eens, dat er geen
enkele verdienste schuilt In het be
reiken van die myipaal.
„De enige betekenis, die ik er aan
toeken, is, dat ik weer op dreef
schijn te komen met mjin schrij-
very.^Sinds augustus werk ik aan
„De grote voltige", een in 1908 en
in deze tyd spelende roman, waar
in drie circussen voorkomen en de
titel dus letterlyk inhoud wordt
gegeven, maar waarin ook de gro
te zwenking van het Brabantse
gewest in sociaal-economische zin
wordt getekend. Het boek had in
januari al gereed moeten zyn. Dan
had het misschien nèt met zyn
60ste verjaardag op de markt kun
nen komen. Het is wat later ge
worden. Ik heb niet meer het oude
tempo, omdat ik tegenwoordig
veel kritischer tegenover mhn ei
gen tekst sta dan in het verleden.
De worsteling met de stof neemt
toe. „Dorp aan de rivier" gleed
destyds ais vanzelf uit myn pen.
Ik had maar neer te schryven, wat
me in myn verbeelding werd voor
gehouden. Wanneer een mens ou
der wordt, gaat hy meer aspecten
van het leven zien en daar geef je
Ie onder het schryven degelijk re
kenschap van. Merkwaardig, tus
sen 1938 en 1953 schreef ik niet
één roman. Alleen wat sprookjes,
novellen, reisverhalen en open
luchtspelen. Maar ln 1953 kwam
er weer een roman uit myn pen.
„De vrouw met de zes slapers",
een mengeling van sprookje, le
gende en dorpsverhaal. Nu is er
gelukkig „De grote voltige" weer.
Ik hoop, dat het. doorgaat. Op dit
ogenblik heb ik alle reden om aan
te nemen, dat er binnenkort weer
een boek op zal volgen"
Een zelfportret
van Paul Citroen.
(Van onze redacteur beeldende kunsten)
Tekenen is niet het weergeven van een
vorm, maar van datgene, dat men aan
de vorm heeft ervaren. Zo ongeveer heeft
de Franse tekenaar en schilder Edgar De-
gas het wezen van de tekenkunst gedefini
eerd. Daarmee wil dus gezegd zijn, dat het
daarbij niet gaat om een fotografisch nauw
keurige weergave van het „ding", maar om
het neerschrijven van een persoonlijke ont
roering. Wat boeit, wat ontroert een teke
naar? Dat is voor de een iets heel anders
dan voor de ander.
Dat is één kant van het tekenen. Een andere
is die van het gebruikte materiaal. Er is bij
een aantal hedendaagse kunstenaars de nei
ging, om bij hun werk niet in de eerste plaats
uit te gaan van de vorm die moet worden
weergegeven. Zij letten vooral op het karakter
van hun krijt, hun inkt, hun potlood, en op de
daarin besloten mogelijkheden om hun gevoel-
lens uit te drukken. Van daaruit gaan zij te
kenen. Niet meer de vorm staat voorop, maar
de expressie van het materiaal zelf deze be
paalt de lijn en vorm van hun werk.
Voorop moet staan, dat deze expressie niet
een vaststaand gegeven is, zoals de lengte van
het potlood of de hardheid en de kleur van het
krijt. Zij moet worden ontdekt. De tekenaar
gaat als het ware een voortdurend gevecht aan
met zijn krijt en zijn papier, om er in de loop
van zijn leven zo mogelijk het laatste geheim
aan te ontrukken en om tezelfdertijd steeds
meer van zichzelf te ontdekken.
Want dat gaat hand in hand. Iedereen kan
leren tekenen. Hij kan door gestadig oefenen
een bepaalde vorm meer of minder nauwkeurig
leren weergeven. Voor de amateur heeft deze
vorm uiteindelijk het laatste woord. Niet ieder
een kan in elke lijn die hij zet, eigen bewogen
heid zodanig uitdrukken, dat anderen erdoor
getroffen en ontroerd worden. Dit plus is het
niet t« ontraadselen geheim van de kunstenaar.
Deze wat wijdlopige inleiding was noodza
kelijk om een enkel facet van het kunste
naarschap van de Haagse tekenaar Paul
Citroen te schetsen.
Citroen ls tekenaar. Hij is vlak voor de eer
ste wereldoorlog in zijn geboortestad Berlijn
als schilder opgeleid. Maar deze „altmodischer
Knabe" had op zeker moment zo weinig vrede
met zichzelf en met zijn eigen kunst, dat hij
deze er aan gaf en in de boekhandel ging
een zeer moderne overigens, waar alleen werk
van zeer geavanceerde kunstenaars werd ge
bracht. Hij kwam naar Nederland, het geboor
teland van zijn ouders, in 1917, maar hield toch
contact met de allermodernste Duitse stromin
gen, studeerde naderhand aan het Bauhaus te
Nederlandse schilderskunst geschreven. Zijn
kracht ligt in het aforisme de wijsgerige
gedachtenflits, die in korte persoonlijke for
mulering een geheel nieuw aspect van een zaak
laat zien. Een enkel voorbeeld: „Men zegt
meestal, dat de kunst het eeuwige is, maar dat
Is een vergissing; de mens is het. De kunst is
slechts een roep van de mens tot de volgende
generatie".
J
PAUL CITROEN, een
intelligent kunstenaar
Weimar, die burcht van moderne cultuur van
vóór Hitier, en vond er zo langzamerhand
zichzelf.
Toen hij zich in de twintiger jaren voorgoed
in Nederland vestigde, wist hij wat hij wilde.
Hij tekende, fotografeerde, leidde jonge kun
stenaars op volgens de opvattingen, die hij in
Weimar had leren kennen. Bovendien zette hij
zijn andere activiteit, het schrijven over kunst,
voort. Want Citroen ls niet alleen praktisch
kunstenaar, hij is ook theoreticus. Veel van
wat hij doet, is tot het uiterste overwogen en
doordacht. In dit verband klinkt de constate
ring, dat hij intelligent is, bijna als verwijt.
Alsof er niet een grote artistieke intelligentie
nodig is om in de kunst een hoog peil te berei
ken!
Maar toch is het theoretische werk van Paul
Citroen van een bijzonder karakter. Want Ci
troen is niet in de eerste plaats de opsteller
van een gedegen betoog, al heeft hij dan ook
een voortreffelijke inleiding over hedendaagse
anuit deze instelling is vermoedelijk ver
klaarbaar zijn voorkeur voor gelijkge
stemden: kunstenaars, die in hun werk
evenzeer de intelligentie als de artistieke aan
drift vrij spel laten. Dat maakt het tekenwerk
van Citroen nog uit een ander opzicht dan al
leen het artistieke, zeer belangrijk. Want hij
heeft portretten getekend van zeer vele leden
der artistieke upper ten van Nederland ver
der van vooraanstaande buitenlandse, vooral
Joodse kunstenaars, als Lotte Goslar en Chaja
Goidstein. Met name de laatste heeft hij ver
scheidene malen getekend. Deze portretten be
horen tot het allermooiste van zijn oeuvre.
Nog steeds beschouwt deze mens zich als
een „altmodischer Knabe". Hij heeft daarin ge
lijk, wanneer hij daarmee wil zeggen, dat hij
niet thuishoort in enig hedendaags modevakje.
Maar in zijn mentaliteit en zijn uiterst per
soonlijk handschrift is dit werk springlevend
en hypermodern. In het nerveuse aftasten van
het wezen van het object in het doorgronden
van zijn adeldom en zijn eenzaamheid verraadt
zich de twintigste-eeuwer, evenzeer in de vrij
machtige, maar altijd fraaie plaatsing van het
portret ln het vlak van het papier, in de vluch
tige, aanduidende wijze van tekenen. Maar te
gelijkertijd heeft zijn werk iets van alle tijden,
dat maakt, dat het zal blijven boeien, ook wan
neer de gisting der stromingen wat is geluwd.
Maar reeds zijn huidige oeuvre maakt hem
tot de belangrijkste Nederlandse tekenaar van
onze dagen.
ANTOON COOLEN
....geboren verteller....
a zijn schooltyd by de Norber-
tynen in Heeswyk, is An-
toon Coolen vla de Journali
stiek m de literatuur terecht ge
komen. Het waA in de tyd, dat op
de streekverhalen werd neergeke
ken als zijnde een minderwaardig
provincialisme. „Maar de hoofdre
dacteur van „De Zuid-Willems
vaart", een plaatselyk krantje,
drong er voortdurend op aan, dat
ik over onze streek zou gaan
schryven, de peelstreek, waar ik
van kindsaf vertrouwde mee was
geraakt. Nu pas begint goed tot me
door te dringen", aldus de schrij
ver, „welke rol deze figuur in myn
leven wel heeft gespeeld. Zowel in
zijn krantje als in zijn boek „Uit
de donkere gewesten" rekende hn
af met het geliefkoosde denkbeeld
van het ingesloten en ingebeelde
veilig gestelde platteland. Hy was
de man die zich heftig bekommer
de over de achterstand van de
Brabantse zandgronden. En zo
was hn ook als vanzelfsprekend de
man, die me kon bestryden, dat de
streekroman uit de tyd was. en me
er dus toe kon zetten over dit ge
west met zyn grote toekomstmo-
gelykheden te gaan schryven. Het
leven heeft me laten zien, dat dit
land me de verhaalstof blyft bie
den. Materieel gezien is er in Bra
bant enorm veel ten gunste veran
derd. Nochtans is er een culturele
achterstand. Kan die door mate
riële welstand worden gecompen
seerd? Of moet die door een na-
tuurlyk groeiproces worden inge
lopen? Men kan zich zo schrom>
lijk vergissen met een vastomlijnd
standpunt. Er is in mij een lichte
weemoed over de vervlakking, die
naar ik geloof, oude waarden ver
loren laat gaan. De conjunctuur
vind ik soms beangstigend gunstig.
Hoe zal de mens van onze dagen,
met zyn geringer incasseringsver
mogen dan de mens van de jaren
1920-'30 een terugval opnemen?"
O»ulfurele
Cavalcade
DE BJi.C. heeft aangekondigd 't
befaamde third program" te zullen
beperken tot drie uur per dag, on
danks de protesten van intellectue
len, die hun geliefd radio-program
ma van klassieke muziek en lezin
gen niet tcensen te missen. Het „der
de programma"dat tot dusver vijf
en een half uur per avond in de
lucht was, zal thans van 8 tot 11
uur 's avonds duren.
IN DE TONEELWERELD zyn
weer enkele mutaties: Johan Elsen-
sohn verwisselt het Nieuw Neder
lands Toneel Gezelschap voor Het
Zuidelijk Toneel" en Enny Meunier
tekende voor het komende seizoen 'n
contract bij het Rotterdams Toneel
gezelschap.
JEAN ALOPS, die sedert ander
half jaar deel uitmaakt van de Ne
derlandse Opera, heeft zich thans als
eerste bariton verbonden aan de
opera van Bonn. Begin augustus zal
hy ons land verlaten.
DE VIERDE BIENNALE voor
Beeldhouivkunst in het Middelheim-
park te Antwerpen zal 25 mei a.s.
geopend worden. Ilet park is aan
zienlijk vergroot, zodat nu meer
beelden dan voorheen tentoongesteld
kunnen worden. Vooral uit Duits
land, Oostenrijk en Zwitserland wor
den belangrijke inzendingen ver-
xcacht.
DE MINISTER van o. k. en w.
heeft aan de letterkundige Alfred
Kossmann ee» reisbeurs toegekend
in de prijsvraag .Jteisburzen letter
kundigen 1956". De schryvers Max
Dendermonde. Henriet Laurey. dr. K.
Meeuwissen, Kurt Poort, Paul Ro-
denko, Simon Vinkenoog en Aya
Zikken ontvingen reistoelagen.
DE NEDERLANDSE speelfilm
,J)e Vliegende Hollander", die ge
maakt wordt onder regie van Gerard
Rutten en met muziek van Henk Ba-
ditigs, zal 22 juni in Dm Haag wor
den gedraaid, icannia op zaterdag
29 juni in verscheideer n'mi sen o.m.
in Haarlem, de geboortestad van
Fokker de première zal gaan.