Negen-Nederlandse romanciers
over de roman en eigen werk
Oudste student van Nederland
Artistieke successen met een bijklank
„SCHRIJVERS BLOOTSHOOFDS"
Hollywood verleende de
f i 1 m ond erschei dingen"
Öm 1\et ptejier vah
l\et studeren
He
ZATERDAG 30 MAART 1957
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
Auteurs bleven in dit boekje
echter ver onder de maat
NEL NOORDZIJ, een de laatste tijd op de voorgrond tredende
prozaïste en dichteres, heeft een aardig idee gehad toen ze het
boekje samen wilde stellen dat „Schrijvers blootshoofds" heet, met
als onder titel „Over de roman en eigen werk", en waarvan het in
leidinkje luidt: „Dit bundeltje bevat een verzameling van opinies,
welke enige inside-information bedoelt te geven van wat negen Ne
derlandse schrijvers zelf denken over „de" roman zo die al be
staat hun roman(s), het werk van anderen, over zichzelf, over het
schrijven en over meneer X. Dit alles zo vrij en persoonlijk als zij
willen en kunnen. Ieder is op zijn eigen houtje aan de slag gegaan
zonder te weten wat de anderen zouden neerschrijven en het resul
taat is dan ook een mengeling van meningen bjj de een meer be
schouwelijk, bij de ander meer polemisch van aard die toch ook op
vele punten weer overenstemmen. Enkele bijdragen hebben een mooie
hoge hoed op, de anderen gaan min of meer blootshoofds, maar allen
hebben zij iets van de literaire geloofsbelijdenis: en daar ging het om".
Bij het aardige idee Is het echter
gebleven, daar kan de samen
stelster niet veel aan doen. On
middellijk vraagt men zich aU waar
om slechts deze negen het zijn Vest
dijk, Anna Blaman, Adriaan van der
Veen, Pierre H. Dubois, Schierbeek,
Hella Haasse, Kossman, Nel Noord
zij zelf en Harry Mulisch van wie al
leen Vestdijk en Mulisch van werke
lijk groot formaat zijn). Zijn anderen
niet gevraagd, reageerden ze niet of
weigerden zij? Waarom ontbreken
Bordewijk („een kwast die hier voor
een groot schrijver doorgaat" vol
gens Harry Mulisch), en bv. Her
mans en Van het Reve, Dola de Jong,
Jacoba van Velde (Voor de kleine
boekjes van Dola de Jong geven we
graag de zwaarlijvige turven van
Hella Haasse, en voor „De grote zaal"
van Jacoba van Velde het verzameld
oeuvre van Nel Noordzij
Wat voorts opvalt is dat de meeste
van deze schrijvers zo weinig interes
sants of puntigs te vertellen hebben
wanneer het gaat om het formuleren
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
van wat hen toch zo zeer aan het hart
gaat. Gedegen eerlijkheid, loodzware
betoogtrant, wat schimpscheuten op
die domme niet-verstaanders onder
het publiek en de slecht lezende kri-
tici (do auteurs blijken zich minstens
evenzeer te voelen als die laatsten en
gaat U bovendien eens even na wie
van deze negen zich óók als critici
laten horen, ze kennen dus het klap
pen van de zweep)! maken de lec
tuur van deze stukjes zelden tot een
genot.
Ronduit gezegd: het is grotendeels
onverteerbare kost men eet zich een
indigestie aan reeds talloze malen
herkauwde theorieën en slechts hier
en daar stuit men op een vondst, een
lezenswaardige opmerking, een oor
spronkelijke gedachte of een per
soonlijke mening. Wie meningen over
anderen te weten wil konien zoekt
vrijwel vergeefs, ach ja, de schrijvers
zijn merendeels zelf kritici. De op
merkingen van Mulisch over Borde
wijk, die, juist of onjuist, van slechte
smaak getuigt, staat alléén, en dan
moet men toch nog zeggen: helaas.
Vestdijk geeft met „Het lyrisch be
ginsel van de roman" een van
zijn gebruikelijke essays over de
roman als genre, waarin hij hoofdza
kelijk betoogt dat de roman op de ly
rische en niet op de epische fijn ligt.
Voorts schrijft hij dat men romans
schrijft omdat in de roman de ziel zich
in vrijheid kan uitdrukken zich daar
in zoekt te herkennen en te bevesti
gen dwz dat men romans schrijft „om
zijn eigen diepste neigingen te bevre
digen" waarin ligt opgesloten dat die
neigingen dan niet op andere wijze be
vredigt kunnen worden, bv. niet in de
werkelijkheid". „Wat in het leven is
bevredigd kan niet nogmaals bevre
digd worden in een kunstwerk: hierte
gen verzet zich de economie van de
menselijke natuur zelf". Het is de be
kende frustratie-theorie. Vestdijk
geeft verder een theoretische indeling
van de romansoorten. Zijn essay is le
zenswaard, al wordt men er niet veel
wijzer van, en over zichzelf zegt Vest
dijk niets, althans niet op de directe
wijze. Dat doet Anna Blaman in „Wat
„schrijven betekent", evenmin. Zij
tracht de veelgehuldigde mening te
ontzenuwen als zou de moderne ro
man cynisch, vies en negatief zijn, en
aan te tonen dat deze opinie meestal
berust op niet kunnen of willen lezen
zoals het behoort. Vestdijk begint zijn
essay met de opmerking: „Er is geen
enkele reden om romans te schrijven".
Blaman zegt „Misschien zou het nog
het beste zijn om de scheppende acti
viteit te schatten op een „acte gra
tuit", een spontane daad dus, waarvan
een „tentation" de drijfveer is en
waarvoor geen redelijk motief be
staat; al zijn er achteraf, als de daad
eenmaal gepleegd is, motiveringen te
CAMERA-LIEDEN van de televi
sie-journaals uit zes Euronese lan
den gaan in mei ieder een filmrepor
tage maken van 6 minuten over
Berlijn. Deze reportage vormt de op
gave van een wedstrijd, die door de
zender Vrij Berlijn" wordt georga
niseerd onder de titel „Trefpunt Ber
lijn". Voor Nederland gaat camera
man Piet Kaart vau Multifüm. In
een donderdagavond 9 mei te geven
uitzending zal het Duitse publiek de
resultaten beoordelen,
over voor te vinden", en „Schreven is
even onzeker en boeiend als leven; je
weet wat je wilt, maar je weet niet
hoe zich dat van seconde tot seconde
realiseren zal". Zij besluit met de wij
ze woorden die ieder zich ter harte ne
men kan: „lees beter en oordeel recht
vaardiger".
Adriaan van der Veen praat in
„Het klimaat van de vrijheid" in
tegenstelling tot de voorafgaan-
den enkel over zichzelf en zegt eigen
lijk absoluut niets. Pierre H. Dubois
„Om het onformuleerbare" daarente
gen, hoewel ook grotendeels over
zichzelf, doch niet zo etalerend als
Van der Veen, maakt intelligente op
merkingen, bv. dat de vorm en tech
niek van de roman er totaal niet toe
doen, dat hij (Dubois) niet gelooft in
zoiets als „een richting van de mo
derne roman", dat alles wat typerend
is voor een tijd precies datgene is wat
niet typerend is voor een individu of
geen belang heeft, etc. Belangrijk is
ook de o.i. zeer juiste passage pag.
65-66 over de roman als uitingsvorm
van het eigentijdse.
Bert Schierbeek, de man die het
bestaat romans te schrijven zon
der hoofdpersonen en zonder com
plot, noemt zijn lezenswaardige
bijdrage die, naar we menen al
eens in „Podium" gestaan heeft,
„Het materiaal van de dichter".
En inderdaad: Schierbeek schrijft
eigenlijk geen romans maar „boe
ken" in geritmeerd, dichterlijk pro
za; geeft „een ritmisch verslag en
uitbeelding van de mens, van zijn
leven op aarde".
De bijdrage van Hella Haasse, „Met
horten en stoten" is vreselijk zwaar-
PIERRE H. DUBOIS
niet etalerend
wichtig, wijdlopend en oninteressant.
Met moeite pelt men enkele waarde
volle opmerkingen uit dit zelf-analy-
tische proza, bv.„Om een gelijkenis
te kunnen maken, is er een zekere af
stand nodig tussen de schrijver en zijn
stof. Het opvallende in de moderne
roman is nu, dat er eigenlijk geen af
stand schijnt te zijn tussen de mens
die schrijft en zijn werk" of „Wie
nergens meer gezag erkent, durft in
de analyse van zich zelf en anderen
verder te gaan dan degene die toch
nog ergens, met dankbaarheid of on
behagen, dat doet er niet toe, op ta
boe-grenzen stuit". Gelukkig ziet de
schrijfster zelf aan het einde in dat
haar stukje onleesbaar is, en daarom
leze men dit slot eerst, het ontslaat U
van het tijdverlies, de rest door te ner
men. Ook „Meningen zijn niet mij»
zaak van Alfred Kossman is met erg
brillant en Nel Noordzijs eigen artikel
dat wel scherp begint, en een koste
lijke anecdote over het verkeerd le
zen van een criticus geeft (pag. 127)
loopt uit in een rancuneus gehak op
haar al dan niet onmondige critici.
Onverkwikkelijke lectuur.
Om eerlijk te zijn: we hebben alleen
de bijdrage van Mulisch: „Voer voor
psychologen" werkelijk geboeid gele
zen. Het is een heel gek stukje, waar
in voor het eerst na tientallen blad
zijden zwaarwichtigheden en onbe
nulligheden iemand het niet zo nauw
neemt met alles en zichzelf. Met stjjl
en humor, zelfvertoon en bescheiden
heid, gif en honing, vonken genie en
rare dingen. Het enige stukje dat de
aanschaf van het werkje rechtvaar
digt. Wordt men er niet wijzer van
men wordt althans geboeid. De rest
bljjkt na een nacht slapen schoon ver
geten.
Uitgave: De Bezige Bij, Amsterdam.
Ingrid Bergmann en Yul Bryner
hebben Oscars gewonnen voor de bes
te filmrollen vertolkt in het afgelo
pen jaar. De Franse kleurenfilm „De
wereld der stilte" van Jacques Yves
Cousteau heeft in Hollywood een
„Oscar" gewonnen voor de beste do
cumentaire van 1956.
De korte Amerikaanse documen
taire film „The true story of the civil
war" viel een soortgelijke onderschei
ding ten deel. Ook de Britse film
„The bespoke overcoat" van Manko-
witz, een moderne Joodse versie van
Gogoljs vertelling „De Mantel" kreeg
een Oscar. Anthony Quinn kreeg voor
zijn bijrol In „Lust for life" (de film
over Vincent van Gogh) evenals Do
rothy Malone voor haar bijrol in
„Written on the wind" een Oscar.
Voorts kregen onderscheidingen:
„Mr. Magoo's puddle jumper" als bes
te tekenfilm; „The King and I" voor
de beste geluidsweergave en voor de
beste kostuums in een kleurenfilm,
„The solid Gold Cadillac" voor de
beste kostuums in een zwart-witfilm
en „De tien Geboden" voor de beste
filmtrucs.
Yul Brynner kreeg voor zijn spel in
„The King and I" ae Oscar voor de
beste acteur; Ingrid Bergmann de
Oscar voor de beste actrice wegens
haar spel in „Anastasia". De beste
regisseur was George Stevens met
zijn film „Giant". Het beste film
verhaal was van Robert Rich voor
„The Brave One"; het draaiboek van
James Poe voor „In tachtig dagen de
wereld rond" (uitgeroepen tot beste
film); het scenario van Lamorisse
voor diens Franse film „De rode bal
lon". Het beste lied werd „Que sera,
sera" uit Hitchcocks „De man die te
veel wist". De Italiaanse film ,,La
Strada" werd de beste buitenlandse
film genoemd.
Antiquair Willem E. Blom
wil nog promoveren
(Van een speciale verslaggever)
De 76-jarige heer Willem E.
Blom, die een winkeltje in
antiquiteiten en curiosa aan het
Singel te Amsterdam drijft, is een
zeer byzonder man. Want deze 76-
jarige studeert op zijn leeftijd om
de vreugde van het studeren en
hoopt binnenkort zijn kandidaats
in de Slavische talen te doen, ter
wijl de in het verschiet liggende
promotie ook een positief doel
vormt. Deze kaarsrechte, vitale
grysaard, die er zich op beroepen
mag de oudste student van ons
land te zijn, heeft onbetwist een
zeer bijzondere talenknobbel.
In vroeger jaren slaagde hij er reeds
met spelend gemak in, de functie van
beëdigd Scandinavisch tolk (Zweeds,
Noors en Deens op zijn naam te bren
gen. Maarhij beheerst ook per
fect de vier moderne talen (waaron
der, zoals bekend, ook het Spaans ge
rekend wordt), alsmede Italiaans,
terwijl hij zich ook verdiepte en
stellig niet minder serieus in het
Javaans en Maleis, alsmede het La
tijns en Grieks. Indien men daarbij
overweegt, dat het studiegebied der
Slavische talen o.a. Russisch, Pools
en Serbo-Kroatisch (niet Servo-Kroa-
tisch) omvat, waar dan de beginse
len van de aanverwante talen nog bij
komen, terwijl als tweede hoofdscho
tel het Oud-Kerk-Slavisch (niet: Oud-
Kerks-Slavisch) geserveerd wordt,
welke taal een geschiedenis van on
geveer 2000 jaar achter zich heeft en
in de Russische litteraire gemeen
schap tot ongeveer de 17e eeuw door
werkte, dan blijkt de heer Blom zich
in het geheel in een 17-voudig taalge-
J-
bied verdiept te hebben. (Waar we
dan vanzelfsprekend het Nederlands
bij reken en).
Maar slechts op zaterdagen richt
de heer Blom zijn schreden, na de
deur van zijn studeervertrek te Lei
den achter zich gesloten te hebben,
naar het sousterrain-winkeltje met
het enkele venster, dat zonder over
gang zomaar uit het trottoir oprijst
en achter welks glas zich ethnogra-
fische beeldjes, colliers, halfstenen,
leren bandjes en andere grappige
blikvangers vertonen. Dan gaat de
„baas" naar het kleine achterkamer
tje met zijn vele klokken (die veelal
niet lopen) rommelige kasten, tafels
en vele muren met boeken. In een
wrakke leunstoel ontvangt hij zijn
„oude trouwe klanten", die meer om
hem komen, dan om zijn handelswaar
zich af en toe met een stukje kran
tenpapier naar de suizende gasradia-
tor bukkend om de steeds weer do
vende sigaar aan te steken. Men
proeft bij het binnenkomen hier zon
der meer, dat dit winkeltje voor de
heer Blom eigenlijk een „wereld van
gisteren" vormt, die hij echter toch
niet geheel wil loslaten.
„Ik zou veel meer kunnen verdie
nen, indien ik niet studeerde,
maarik kan het niet laten. Ik
heb echter mijn kandidaats nogal
vlug gedaan.daan-oor werk ik
van 's morgens zeven uur tot
's avonds half twaalf. Het is een
voudig een heerlijke studie en ik
ga er helemaal in op, al is het na
tuurlijk jammer, dat ik slechts op
zaterdagen in de zaak kan zijn en
door de week alles aan een vriend,
die als waarnemer optreedt, moet
overlatenmaar ja, wat het
zwaarst is, moet het zwaarst we
gen
Bepaalde ontmoetingen kunnen be
slissend op een leven ingrijpen.
Zo verscheen er enkele jaren ge
leden een klant in de zaak. die zich
zeer interesseerde voor de uitgebreide
collect* Russische boeken van de heer
Blom. Daar onze antiquair in zijn
vrije tijd reeds een diploma Russisch
had weten te veroveren, kon hij de be-
Bij de foto: Willem E. Blom toont
een kogel, waarmede men eens ge
vangenen het ontvluchten belette
zoeker op deskundige wjjze voorlich
ten.
De onbekende stelde zich hierna
voor: mr. H. Iwema, 72 jaar, student
in de Slavische talen.
De heer Blom sloeg van verbazing
de handen ineen: „Wat? Op uw leer
tijd nog?"
„Maar dat is toch niets bijzonders,"
antwoordde de ander met een glim
lach, „dat kunt U ook".
Inderdaad, zo dacht de heer Blom la
ter, dat kan ik ooken zo is tiy dan
thans reeds drie Jaren aan het stude
ren, met dankbaarheid terugdenkend
aan mr. Iwema, die hein inspireerde
en die een jaar jonger was dan h(j en
twee jaar geleden overleed.
Wie veronderstelt, dat de heer Blom
door een goede vooropleiding of door
„gelukkige omstandigheden^ thans
zover kon komen dat hij r/> vry ge
vorderde leeftqd naar de d'oktorsbul
in de Slavische talen kan gaan reiken
slaat de plank mis, Zijn vader was
een kleine meubelfabrikant, wiens ge
zin gezegend werd met negen kinde
ren en dit was juist omvangrijk ge
noeg om aan de talenten van de en
keling niet voldoende aandacht te be
steden.
En zo kon het gebeuren, dat jonge
Willem na de 3-jarige HBS als jong
ste bediende op een bank terecht
kwam, waar hij volgens de eigen
toelichting „vermagerde van ver
veling".
Zijn vader nam hierop het besluit,
de jongen maar naar de 5-jarige Han
delsschool te sturen en hier toonde
Willem zich al .spoedig een begaafd
leerling en hier was het ook. dat
hij de eerste grondslagen legde voor
zijn later zo wijdvertakte talenstudie.
Op 18-jarige leeftijd schreef hij reeds
enkele gedichten in het Zweeds (ove
rigens heeft hy later ook enkele bun
deltjes eigen gedichten in het Neder
lands uitgegeven) en maakte hij een
vertaling van het Wilhelmus in de
zelfde taal, die aan de Zweedse koning
werd aangeboden. Enkele bladen
ginds besteedden toen aandacht aan
het werk van de jonge Nederlander
en bij deze gelegenheid werd o.a. ge
zegd: „Wij drukken gaarne het werk
van de heer Blom hierbij af, want het
komt slechts hoogst zelden voor, dat
iemand uit een totaal ander taalge
bied zich zo perfect in de Zweedse
taal weet uit te drukken".
Na de Handelsschool kreeg de heer
Blom een betrekking als handelscor
respondent by een Zweedse houtfirma
om daarna van „de een op de ander"
te gaan, totdat hij als „hoofdcorres
pondent" bij een grote Amsterdamse
handelsonderneming eindigde
Qroie 1H Aet
licl\h
e Amusement
Er zullen waarschijnlijk tien mil
joen Nederlanders zijn, die we
ten dat vader Doorsnee van
zichzelf Cees Laseur heet. Enkele ja
ren geleden waren er hooguit hon
derdduizend Nederlanders, die wisten
dat Cees Laseur een beroemd acteur,
en directeur van de Haagse Coined ie
was. Dat is de macht van de moderne
communicatiemiddelen als radio en
televisie. En ieder, wie de kunst ter
harte gaat, en die zich bewust is dat
juist in Nederland aan de kunstenaar
vaak niet het „sociale succes" toevalt,
dat hem toekomt, zou zich hierover
dienen te verheugen.
Helaas brengt de praktijk het om
gekeerde mee: wie de kunst ernstig
ter harte gaat, moet met enige schrik
constateren dat de roem en populari
teit, die onze beste toneelkunstenaars
via radio en televisie verwerven, voor
een groot gedeelte opgebouwd wordt
op het omgekeerde van hun werke
lijk kunnen. Wat dan slechts ten de
le te wijten is aan de betrokken kun
stenaars, en grotendeels voortkomt
uit bepaalde tradities en de geestelij
ke instelling van hen, die voor de ra
dio plegen te hepalen wat „amuse
ment" is.
Immers, meer en meer is men or
toe overgegaan om juist in de lichte
re programma's ook de kunstenaars
FIE CARELSEN
bont programma
familie Doorsnee is daar een voor
beeld van, dat zich op tamelijk hoog
riveau beweegt. Maar ook in bonte
zaterdagavond-programma's wemelt
het van namen als Ko van Dijk, Guus
met da grota K in U «chakelan* Da Harmus, F«n Bent* van den'sarg,
Fle Carelsen, Guus Oster. En wat
men deze spelers daar laat doen, is
in wezen schmiere. Een hard woord,
inderdaad, maar als men van het to
neel weet wat bijvoorbeeld Ko van
Dijk waard is, dan moet men wel
gruwen van de figuur die hij voor de
radio is. louter bestaande uit „toon
tjes", uit hevig gechargeerde gelui
den, uit op effecten gesprokén zin
netjes, uit alles wat hij als eerlijk
kunstenaar op het toneel probeert
achterwege te laten.
Nu zal de houding van vele be
trokken kunstenaars tegenover
kritiek op hun manier van ra
dio-optreden zijn van: ach. wat geeft
dat nou Het is toch niet serieus En
het publiek heeft er toch enorm ple
zier in?... Dat laatste staat vast.
maar het lijkt amper de norm. die
kunstenaars plegen toe te passen op
hun kunst. Integendeel, ze voelen het
immers als hun roeping om hun visie
en hun manier van spelen op te leg
gen aan het publiek; om het publiek
te overwinnen en voor zich te winnen.
Waarom dan diezelfde norm niet gel
dend gemaakt voor een medium, dat
in wezen net zo serieus en artistiek
kan zijn als het theater, en dat zo
veel belangrijker is door het enorme
publiek, dat men bestrijkt?
et geeft dus wel degelijk, als
daar keer op keer een Ko van
Dijk al zijn gaven ongebruikt
laat en zijn populariteit verwerft
met „valse" middelen. Het geeft wel
degelijk, of Cees Laseur. de figuur
van vader Doorsnee tot een nationa
le figuur heeft gemaakt met louter
een „maniertje", en speciaal blijspel-
toontje. of dat hij, wat hem evenzeer
mogelijk geweest zou zijn. deze va
der Doorsnee gecreëerd had met al
zijn werkelijke en zoveel dieper rei
kende talenten. Toegegeven. hij
werkt niet met bulderende uithalen
of eindeloos herhaalde hakkelingen:
hij werkt verfijnder. Maar hij werkt
evenzeer onecht. Zijn succes heeft
evenzeer een bijklank.
Moet men dit alles zwaar tillen''
Ja, want juist uit het feit. dat tegen
woordig de radio van eersterangs-
krachten gebruik maakt óók in de
sector van het lichte amusement,
vloeit de mogelijkheid voort om dat
te doen, waarover de toneelspelers zo
graag en hartstochtelijk discussiëren
het populariseren van de kunst met
grote K. Immers, de populariteit, die
men via radiorollen verwerft, zou 'n
vergrote belangstelling kunnen ver
wekken om de betrokkenen nu ook
eens persoonlijk op 't levende toneel
te zien. Maar als men daar naar toe
gaat. verwachtend de figuur te ont
moeten die men in de radio heeft le- i
ren kennen, en men ontmoet een ge-
heel andere, met andere middélen
werkend, dan is men teleurgesteld 1
omdat men in bijvoorbeeld die plan- j
ken-Van-Dijk niet de Don herkent;
omdat „toneel" plotseling een apart
iets lijkt.
Maar als men. wie men in de radio
leerde waarderen, op de planken vol
ledig zou terugvinden, zou dit de brug
kunnen vormen waarover men óók
In de beruchte vooroorlogse crisis
jaren, toen het „vervroegd pen
sioen" als economisch redmiddel
gepropageerd werd. stond de heer
Blom op een bepaalde dag slechts
53 jaar oud met lege handen op
straat en de vraag was: Wat nu?
Hij kwam op de gedachte, met an-
juiteiten te beginnen en men heeft
hem jarenlang dagelijks in zijn win
keltje kunnen vinden, totdat het voor
beeld van mr. Iwema een keerpunt in
zijn leven zou gaan betekenen.
Het staat buiten twijfel, dat een
dergelyk actief student geestelijk en
lichamelijk ln uitstekende conditie
moet zijn en de heer Blom, die het 50-
jaritf huwelijksfeest reeds achter de
rug heeft hij heeft drie gehuwde kin
deren. waarvan er een predikant is)
draagt dan ook nog steeds geen bril,
heeft de eigen tanden nog en is niet
kaal.
Wat is het geheim van zijn jeugd?
„Och, ik ben altyd vrolijk van ka
rakter, maak me nooit zorgen om
iets voor de t(jd en heb tevens een
kinderink Godsvertrouwen, dat al
les goed is, zoals het is. Ik spreek
ln Leiden wel eens met een Russi
sche hoogleraar in de mathemati
sche wetenschappen natuurlijk
spreken we Russisch; daar heb ik
ten aanzien van de uitspraak veel
steun aan en deze man heeft m(j
al meermalen gezegd: ik verbaas
me over uw energie. En dan ant
woord Ik: dat kr(jg ik van boven.
Hü begrijpt dat, want hy is zelf
ook een zeer gelovig man
Daarna vertelt onze gastheer nog iets
over de wetten der Slavische talen,
die zeer gecompliceerde werkwoor
den hebben en minstens vflf k zes
naamvallen.
„Ik geef hier in dit winkeltje 's za
terdagsavonds nog wel eens les in het
Serbo Kroatisch mijn tentamen
in het Servisch heb ik al gedaan en
de jongelui steken er gelukkig wat
van op. Laatst was een aantal van
hen in Joego-Slavië en zij kregen van
de inwoners het compliment, dat zij
de taal „zo zuiver" spraken. Het ge
wone volk maakt er namelyk een ge
woonte van, alles in de eerste naam
val te zettenslechts de betere
standen spreken grammaticaal zui
ver. Dat wist ik niet eehsTij
dens ons gesprek verschenen er wel
eens klanten in de winkel, die na enig
zoeken óf verdwenen óf naar het ach
terkamertje kwamen om iets te vra
gen over een uitgave van Ovidius, een
koperen ketel of wat dan ook.
„Ik krijg hier nooit rijke mensen",
aldus de heer Blom, terwijl hy zjjn
meegebracht brood ging uitpakken,
„maar zy. die plezier hebben in oude
dingen en in boeken, zijn me eigenlijk
veel dierbaarder. Ik houd van mensen
die door zuivere liefde tot tets gedre
ven worden en dit is eigenlijk ook de
reden, dat deze zaak. die ook een soort
hobby van mij was, my nooit zoveel
heeft opgeleverd
„Maar", xq voegde liy er met een
bijna kinderlijke glimlach aan toe,
„een mens heeft eigenlijk niet veel
nodigwanneer hy slechts weet
waar de ware vreugde des levens
ligt
tot waardering kwam voor wat zich
daar op de planken afspeelt. En dat
zou de brede radio-populariteit ver
diepen, tot heil van onze theatercul
tuur.
KO VAN DIJK
„toontjes"