Negen-Nederlandse romanciers over de roman en eigen werk Oudste student van Nederland Artistieke successen met een bijklank „SCHRIJVERS BLOOTSHOOFDS" Hollywood verleende de f i 1 m ond erschei dingen" Öm 1\et ptejier vah l\et studeren He ZATERDAG 30 MAART 1957 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT Auteurs bleven in dit boekje echter ver onder de maat NEL NOORDZIJ, een de laatste tijd op de voorgrond tredende prozaïste en dichteres, heeft een aardig idee gehad toen ze het boekje samen wilde stellen dat „Schrijvers blootshoofds" heet, met als onder titel „Over de roman en eigen werk", en waarvan het in leidinkje luidt: „Dit bundeltje bevat een verzameling van opinies, welke enige inside-information bedoelt te geven van wat negen Ne derlandse schrijvers zelf denken over „de" roman zo die al be staat hun roman(s), het werk van anderen, over zichzelf, over het schrijven en over meneer X. Dit alles zo vrij en persoonlijk als zij willen en kunnen. Ieder is op zijn eigen houtje aan de slag gegaan zonder te weten wat de anderen zouden neerschrijven en het resul taat is dan ook een mengeling van meningen bjj de een meer be schouwelijk, bij de ander meer polemisch van aard die toch ook op vele punten weer overenstemmen. Enkele bijdragen hebben een mooie hoge hoed op, de anderen gaan min of meer blootshoofds, maar allen hebben zij iets van de literaire geloofsbelijdenis: en daar ging het om". Bij het aardige idee Is het echter gebleven, daar kan de samen stelster niet veel aan doen. On middellijk vraagt men zich aU waar om slechts deze negen het zijn Vest dijk, Anna Blaman, Adriaan van der Veen, Pierre H. Dubois, Schierbeek, Hella Haasse, Kossman, Nel Noord zij zelf en Harry Mulisch van wie al leen Vestdijk en Mulisch van werke lijk groot formaat zijn). Zijn anderen niet gevraagd, reageerden ze niet of weigerden zij? Waarom ontbreken Bordewijk („een kwast die hier voor een groot schrijver doorgaat" vol gens Harry Mulisch), en bv. Her mans en Van het Reve, Dola de Jong, Jacoba van Velde (Voor de kleine boekjes van Dola de Jong geven we graag de zwaarlijvige turven van Hella Haasse, en voor „De grote zaal" van Jacoba van Velde het verzameld oeuvre van Nel Noordzij Wat voorts opvalt is dat de meeste van deze schrijvers zo weinig interes sants of puntigs te vertellen hebben wanneer het gaat om het formuleren Letterkundige kroniek door HANS WARREN van wat hen toch zo zeer aan het hart gaat. Gedegen eerlijkheid, loodzware betoogtrant, wat schimpscheuten op die domme niet-verstaanders onder het publiek en de slecht lezende kri- tici (do auteurs blijken zich minstens evenzeer te voelen als die laatsten en gaat U bovendien eens even na wie van deze negen zich óók als critici laten horen, ze kennen dus het klap pen van de zweep)! maken de lec tuur van deze stukjes zelden tot een genot. Ronduit gezegd: het is grotendeels onverteerbare kost men eet zich een indigestie aan reeds talloze malen herkauwde theorieën en slechts hier en daar stuit men op een vondst, een lezenswaardige opmerking, een oor spronkelijke gedachte of een per soonlijke mening. Wie meningen over anderen te weten wil konien zoekt vrijwel vergeefs, ach ja, de schrijvers zijn merendeels zelf kritici. De op merkingen van Mulisch over Borde wijk, die, juist of onjuist, van slechte smaak getuigt, staat alléén, en dan moet men toch nog zeggen: helaas. Vestdijk geeft met „Het lyrisch be ginsel van de roman" een van zijn gebruikelijke essays over de roman als genre, waarin hij hoofdza kelijk betoogt dat de roman op de ly rische en niet op de epische fijn ligt. Voorts schrijft hij dat men romans schrijft omdat in de roman de ziel zich in vrijheid kan uitdrukken zich daar in zoekt te herkennen en te bevesti gen dwz dat men romans schrijft „om zijn eigen diepste neigingen te bevre digen" waarin ligt opgesloten dat die neigingen dan niet op andere wijze be vredigt kunnen worden, bv. niet in de werkelijkheid". „Wat in het leven is bevredigd kan niet nogmaals bevre digd worden in een kunstwerk: hierte gen verzet zich de economie van de menselijke natuur zelf". Het is de be kende frustratie-theorie. Vestdijk geeft verder een theoretische indeling van de romansoorten. Zijn essay is le zenswaard, al wordt men er niet veel wijzer van, en over zichzelf zegt Vest dijk niets, althans niet op de directe wijze. Dat doet Anna Blaman in „Wat „schrijven betekent", evenmin. Zij tracht de veelgehuldigde mening te ontzenuwen als zou de moderne ro man cynisch, vies en negatief zijn, en aan te tonen dat deze opinie meestal berust op niet kunnen of willen lezen zoals het behoort. Vestdijk begint zijn essay met de opmerking: „Er is geen enkele reden om romans te schrijven". Blaman zegt „Misschien zou het nog het beste zijn om de scheppende acti viteit te schatten op een „acte gra tuit", een spontane daad dus, waarvan een „tentation" de drijfveer is en waarvoor geen redelijk motief be staat; al zijn er achteraf, als de daad eenmaal gepleegd is, motiveringen te CAMERA-LIEDEN van de televi sie-journaals uit zes Euronese lan den gaan in mei ieder een filmrepor tage maken van 6 minuten over Berlijn. Deze reportage vormt de op gave van een wedstrijd, die door de zender Vrij Berlijn" wordt georga niseerd onder de titel „Trefpunt Ber lijn". Voor Nederland gaat camera man Piet Kaart vau Multifüm. In een donderdagavond 9 mei te geven uitzending zal het Duitse publiek de resultaten beoordelen, over voor te vinden", en „Schreven is even onzeker en boeiend als leven; je weet wat je wilt, maar je weet niet hoe zich dat van seconde tot seconde realiseren zal". Zij besluit met de wij ze woorden die ieder zich ter harte ne men kan: „lees beter en oordeel recht vaardiger". Adriaan van der Veen praat in „Het klimaat van de vrijheid" in tegenstelling tot de voorafgaan- den enkel over zichzelf en zegt eigen lijk absoluut niets. Pierre H. Dubois „Om het onformuleerbare" daarente gen, hoewel ook grotendeels over zichzelf, doch niet zo etalerend als Van der Veen, maakt intelligente op merkingen, bv. dat de vorm en tech niek van de roman er totaal niet toe doen, dat hij (Dubois) niet gelooft in zoiets als „een richting van de mo derne roman", dat alles wat typerend is voor een tijd precies datgene is wat niet typerend is voor een individu of geen belang heeft, etc. Belangrijk is ook de o.i. zeer juiste passage pag. 65-66 over de roman als uitingsvorm van het eigentijdse. Bert Schierbeek, de man die het bestaat romans te schrijven zon der hoofdpersonen en zonder com plot, noemt zijn lezenswaardige bijdrage die, naar we menen al eens in „Podium" gestaan heeft, „Het materiaal van de dichter". En inderdaad: Schierbeek schrijft eigenlijk geen romans maar „boe ken" in geritmeerd, dichterlijk pro za; geeft „een ritmisch verslag en uitbeelding van de mens, van zijn leven op aarde". De bijdrage van Hella Haasse, „Met horten en stoten" is vreselijk zwaar- PIERRE H. DUBOIS niet etalerend wichtig, wijdlopend en oninteressant. Met moeite pelt men enkele waarde volle opmerkingen uit dit zelf-analy- tische proza, bv.„Om een gelijkenis te kunnen maken, is er een zekere af stand nodig tussen de schrijver en zijn stof. Het opvallende in de moderne roman is nu, dat er eigenlijk geen af stand schijnt te zijn tussen de mens die schrijft en zijn werk" of „Wie nergens meer gezag erkent, durft in de analyse van zich zelf en anderen verder te gaan dan degene die toch nog ergens, met dankbaarheid of on behagen, dat doet er niet toe, op ta boe-grenzen stuit". Gelukkig ziet de schrijfster zelf aan het einde in dat haar stukje onleesbaar is, en daarom leze men dit slot eerst, het ontslaat U van het tijdverlies, de rest door te ner men. Ook „Meningen zijn niet mij» zaak van Alfred Kossman is met erg brillant en Nel Noordzijs eigen artikel dat wel scherp begint, en een koste lijke anecdote over het verkeerd le zen van een criticus geeft (pag. 127) loopt uit in een rancuneus gehak op haar al dan niet onmondige critici. Onverkwikkelijke lectuur. Om eerlijk te zijn: we hebben alleen de bijdrage van Mulisch: „Voer voor psychologen" werkelijk geboeid gele zen. Het is een heel gek stukje, waar in voor het eerst na tientallen blad zijden zwaarwichtigheden en onbe nulligheden iemand het niet zo nauw neemt met alles en zichzelf. Met stjjl en humor, zelfvertoon en bescheiden heid, gif en honing, vonken genie en rare dingen. Het enige stukje dat de aanschaf van het werkje rechtvaar digt. Wordt men er niet wijzer van men wordt althans geboeid. De rest bljjkt na een nacht slapen schoon ver geten. Uitgave: De Bezige Bij, Amsterdam. Ingrid Bergmann en Yul Bryner hebben Oscars gewonnen voor de bes te filmrollen vertolkt in het afgelo pen jaar. De Franse kleurenfilm „De wereld der stilte" van Jacques Yves Cousteau heeft in Hollywood een „Oscar" gewonnen voor de beste do cumentaire van 1956. De korte Amerikaanse documen taire film „The true story of the civil war" viel een soortgelijke onderschei ding ten deel. Ook de Britse film „The bespoke overcoat" van Manko- witz, een moderne Joodse versie van Gogoljs vertelling „De Mantel" kreeg een Oscar. Anthony Quinn kreeg voor zijn bijrol In „Lust for life" (de film over Vincent van Gogh) evenals Do rothy Malone voor haar bijrol in „Written on the wind" een Oscar. Voorts kregen onderscheidingen: „Mr. Magoo's puddle jumper" als bes te tekenfilm; „The King and I" voor de beste geluidsweergave en voor de beste kostuums in een kleurenfilm, „The solid Gold Cadillac" voor de beste kostuums in een zwart-witfilm en „De tien Geboden" voor de beste filmtrucs. Yul Brynner kreeg voor zijn spel in „The King and I" ae Oscar voor de beste acteur; Ingrid Bergmann de Oscar voor de beste actrice wegens haar spel in „Anastasia". De beste regisseur was George Stevens met zijn film „Giant". Het beste film verhaal was van Robert Rich voor „The Brave One"; het draaiboek van James Poe voor „In tachtig dagen de wereld rond" (uitgeroepen tot beste film); het scenario van Lamorisse voor diens Franse film „De rode bal lon". Het beste lied werd „Que sera, sera" uit Hitchcocks „De man die te veel wist". De Italiaanse film ,,La Strada" werd de beste buitenlandse film genoemd. Antiquair Willem E. Blom wil nog promoveren (Van een speciale verslaggever) De 76-jarige heer Willem E. Blom, die een winkeltje in antiquiteiten en curiosa aan het Singel te Amsterdam drijft, is een zeer byzonder man. Want deze 76- jarige studeert op zijn leeftijd om de vreugde van het studeren en hoopt binnenkort zijn kandidaats in de Slavische talen te doen, ter wijl de in het verschiet liggende promotie ook een positief doel vormt. Deze kaarsrechte, vitale grysaard, die er zich op beroepen mag de oudste student van ons land te zijn, heeft onbetwist een zeer bijzondere talenknobbel. In vroeger jaren slaagde hij er reeds met spelend gemak in, de functie van beëdigd Scandinavisch tolk (Zweeds, Noors en Deens op zijn naam te bren gen. Maarhij beheerst ook per fect de vier moderne talen (waaron der, zoals bekend, ook het Spaans ge rekend wordt), alsmede Italiaans, terwijl hij zich ook verdiepte en stellig niet minder serieus in het Javaans en Maleis, alsmede het La tijns en Grieks. Indien men daarbij overweegt, dat het studiegebied der Slavische talen o.a. Russisch, Pools en Serbo-Kroatisch (niet Servo-Kroa- tisch) omvat, waar dan de beginse len van de aanverwante talen nog bij komen, terwijl als tweede hoofdscho tel het Oud-Kerk-Slavisch (niet: Oud- Kerks-Slavisch) geserveerd wordt, welke taal een geschiedenis van on geveer 2000 jaar achter zich heeft en in de Russische litteraire gemeen schap tot ongeveer de 17e eeuw door werkte, dan blijkt de heer Blom zich in het geheel in een 17-voudig taalge- J- bied verdiept te hebben. (Waar we dan vanzelfsprekend het Nederlands bij reken en). Maar slechts op zaterdagen richt de heer Blom zijn schreden, na de deur van zijn studeervertrek te Lei den achter zich gesloten te hebben, naar het sousterrain-winkeltje met het enkele venster, dat zonder over gang zomaar uit het trottoir oprijst en achter welks glas zich ethnogra- fische beeldjes, colliers, halfstenen, leren bandjes en andere grappige blikvangers vertonen. Dan gaat de „baas" naar het kleine achterkamer tje met zijn vele klokken (die veelal niet lopen) rommelige kasten, tafels en vele muren met boeken. In een wrakke leunstoel ontvangt hij zijn „oude trouwe klanten", die meer om hem komen, dan om zijn handelswaar zich af en toe met een stukje kran tenpapier naar de suizende gasradia- tor bukkend om de steeds weer do vende sigaar aan te steken. Men proeft bij het binnenkomen hier zon der meer, dat dit winkeltje voor de heer Blom eigenlijk een „wereld van gisteren" vormt, die hij echter toch niet geheel wil loslaten. „Ik zou veel meer kunnen verdie nen, indien ik niet studeerde, maarik kan het niet laten. Ik heb echter mijn kandidaats nogal vlug gedaan.daan-oor werk ik van 's morgens zeven uur tot 's avonds half twaalf. Het is een voudig een heerlijke studie en ik ga er helemaal in op, al is het na tuurlijk jammer, dat ik slechts op zaterdagen in de zaak kan zijn en door de week alles aan een vriend, die als waarnemer optreedt, moet overlatenmaar ja, wat het zwaarst is, moet het zwaarst we gen Bepaalde ontmoetingen kunnen be slissend op een leven ingrijpen. Zo verscheen er enkele jaren ge leden een klant in de zaak. die zich zeer interesseerde voor de uitgebreide collect* Russische boeken van de heer Blom. Daar onze antiquair in zijn vrije tijd reeds een diploma Russisch had weten te veroveren, kon hij de be- Bij de foto: Willem E. Blom toont een kogel, waarmede men eens ge vangenen het ontvluchten belette zoeker op deskundige wjjze voorlich ten. De onbekende stelde zich hierna voor: mr. H. Iwema, 72 jaar, student in de Slavische talen. De heer Blom sloeg van verbazing de handen ineen: „Wat? Op uw leer tijd nog?" „Maar dat is toch niets bijzonders," antwoordde de ander met een glim lach, „dat kunt U ook". Inderdaad, zo dacht de heer Blom la ter, dat kan ik ooken zo is tiy dan thans reeds drie Jaren aan het stude ren, met dankbaarheid terugdenkend aan mr. Iwema, die hein inspireerde en die een jaar jonger was dan h(j en twee jaar geleden overleed. Wie veronderstelt, dat de heer Blom door een goede vooropleiding of door „gelukkige omstandigheden^ thans zover kon komen dat hij r/> vry ge vorderde leeftqd naar de d'oktorsbul in de Slavische talen kan gaan reiken slaat de plank mis, Zijn vader was een kleine meubelfabrikant, wiens ge zin gezegend werd met negen kinde ren en dit was juist omvangrijk ge noeg om aan de talenten van de en keling niet voldoende aandacht te be steden. En zo kon het gebeuren, dat jonge Willem na de 3-jarige HBS als jong ste bediende op een bank terecht kwam, waar hij volgens de eigen toelichting „vermagerde van ver veling". Zijn vader nam hierop het besluit, de jongen maar naar de 5-jarige Han delsschool te sturen en hier toonde Willem zich al .spoedig een begaafd leerling en hier was het ook. dat hij de eerste grondslagen legde voor zijn later zo wijdvertakte talenstudie. Op 18-jarige leeftijd schreef hij reeds enkele gedichten in het Zweeds (ove rigens heeft hy later ook enkele bun deltjes eigen gedichten in het Neder lands uitgegeven) en maakte hij een vertaling van het Wilhelmus in de zelfde taal, die aan de Zweedse koning werd aangeboden. Enkele bladen ginds besteedden toen aandacht aan het werk van de jonge Nederlander en bij deze gelegenheid werd o.a. ge zegd: „Wij drukken gaarne het werk van de heer Blom hierbij af, want het komt slechts hoogst zelden voor, dat iemand uit een totaal ander taalge bied zich zo perfect in de Zweedse taal weet uit te drukken". Na de Handelsschool kreeg de heer Blom een betrekking als handelscor respondent by een Zweedse houtfirma om daarna van „de een op de ander" te gaan, totdat hij als „hoofdcorres pondent" bij een grote Amsterdamse handelsonderneming eindigde Qroie 1H Aet licl\h e Amusement Er zullen waarschijnlijk tien mil joen Nederlanders zijn, die we ten dat vader Doorsnee van zichzelf Cees Laseur heet. Enkele ja ren geleden waren er hooguit hon derdduizend Nederlanders, die wisten dat Cees Laseur een beroemd acteur, en directeur van de Haagse Coined ie was. Dat is de macht van de moderne communicatiemiddelen als radio en televisie. En ieder, wie de kunst ter harte gaat, en die zich bewust is dat juist in Nederland aan de kunstenaar vaak niet het „sociale succes" toevalt, dat hem toekomt, zou zich hierover dienen te verheugen. Helaas brengt de praktijk het om gekeerde mee: wie de kunst ernstig ter harte gaat, moet met enige schrik constateren dat de roem en populari teit, die onze beste toneelkunstenaars via radio en televisie verwerven, voor een groot gedeelte opgebouwd wordt op het omgekeerde van hun werke lijk kunnen. Wat dan slechts ten de le te wijten is aan de betrokken kun stenaars, en grotendeels voortkomt uit bepaalde tradities en de geestelij ke instelling van hen, die voor de ra dio plegen te hepalen wat „amuse ment" is. Immers, meer en meer is men or toe overgegaan om juist in de lichte re programma's ook de kunstenaars FIE CARELSEN bont programma familie Doorsnee is daar een voor beeld van, dat zich op tamelijk hoog riveau beweegt. Maar ook in bonte zaterdagavond-programma's wemelt het van namen als Ko van Dijk, Guus met da grota K in U «chakelan* Da Harmus, F«n Bent* van den'sarg, Fle Carelsen, Guus Oster. En wat men deze spelers daar laat doen, is in wezen schmiere. Een hard woord, inderdaad, maar als men van het to neel weet wat bijvoorbeeld Ko van Dijk waard is, dan moet men wel gruwen van de figuur die hij voor de radio is. louter bestaande uit „toon tjes", uit hevig gechargeerde gelui den, uit op effecten gesprokén zin netjes, uit alles wat hij als eerlijk kunstenaar op het toneel probeert achterwege te laten. Nu zal de houding van vele be trokken kunstenaars tegenover kritiek op hun manier van ra dio-optreden zijn van: ach. wat geeft dat nou Het is toch niet serieus En het publiek heeft er toch enorm ple zier in?... Dat laatste staat vast. maar het lijkt amper de norm. die kunstenaars plegen toe te passen op hun kunst. Integendeel, ze voelen het immers als hun roeping om hun visie en hun manier van spelen op te leg gen aan het publiek; om het publiek te overwinnen en voor zich te winnen. Waarom dan diezelfde norm niet gel dend gemaakt voor een medium, dat in wezen net zo serieus en artistiek kan zijn als het theater, en dat zo veel belangrijker is door het enorme publiek, dat men bestrijkt? et geeft dus wel degelijk, als daar keer op keer een Ko van Dijk al zijn gaven ongebruikt laat en zijn populariteit verwerft met „valse" middelen. Het geeft wel degelijk, of Cees Laseur. de figuur van vader Doorsnee tot een nationa le figuur heeft gemaakt met louter een „maniertje", en speciaal blijspel- toontje. of dat hij, wat hem evenzeer mogelijk geweest zou zijn. deze va der Doorsnee gecreëerd had met al zijn werkelijke en zoveel dieper rei kende talenten. Toegegeven. hij werkt niet met bulderende uithalen of eindeloos herhaalde hakkelingen: hij werkt verfijnder. Maar hij werkt evenzeer onecht. Zijn succes heeft evenzeer een bijklank. Moet men dit alles zwaar tillen'' Ja, want juist uit het feit. dat tegen woordig de radio van eersterangs- krachten gebruik maakt óók in de sector van het lichte amusement, vloeit de mogelijkheid voort om dat te doen, waarover de toneelspelers zo graag en hartstochtelijk discussiëren het populariseren van de kunst met grote K. Immers, de populariteit, die men via radiorollen verwerft, zou 'n vergrote belangstelling kunnen ver wekken om de betrokkenen nu ook eens persoonlijk op 't levende toneel te zien. Maar als men daar naar toe gaat. verwachtend de figuur te ont moeten die men in de radio heeft le- i ren kennen, en men ontmoet een ge- heel andere, met andere middélen werkend, dan is men teleurgesteld 1 omdat men in bijvoorbeeld die plan- j ken-Van-Dijk niet de Don herkent; omdat „toneel" plotseling een apart iets lijkt. Maar als men. wie men in de radio leerde waarderen, op de planken vol ledig zou terugvinden, zou dit de brug kunnen vormen waarover men óók In de beruchte vooroorlogse crisis jaren, toen het „vervroegd pen sioen" als economisch redmiddel gepropageerd werd. stond de heer Blom op een bepaalde dag slechts 53 jaar oud met lege handen op straat en de vraag was: Wat nu? Hij kwam op de gedachte, met an- juiteiten te beginnen en men heeft hem jarenlang dagelijks in zijn win keltje kunnen vinden, totdat het voor beeld van mr. Iwema een keerpunt in zijn leven zou gaan betekenen. Het staat buiten twijfel, dat een dergelyk actief student geestelijk en lichamelijk ln uitstekende conditie moet zijn en de heer Blom, die het 50- jaritf huwelijksfeest reeds achter de rug heeft hij heeft drie gehuwde kin deren. waarvan er een predikant is) draagt dan ook nog steeds geen bril, heeft de eigen tanden nog en is niet kaal. Wat is het geheim van zijn jeugd? „Och, ik ben altyd vrolijk van ka rakter, maak me nooit zorgen om iets voor de t(jd en heb tevens een kinderink Godsvertrouwen, dat al les goed is, zoals het is. Ik spreek ln Leiden wel eens met een Russi sche hoogleraar in de mathemati sche wetenschappen natuurlijk spreken we Russisch; daar heb ik ten aanzien van de uitspraak veel steun aan en deze man heeft m(j al meermalen gezegd: ik verbaas me over uw energie. En dan ant woord Ik: dat kr(jg ik van boven. Hü begrijpt dat, want hy is zelf ook een zeer gelovig man Daarna vertelt onze gastheer nog iets over de wetten der Slavische talen, die zeer gecompliceerde werkwoor den hebben en minstens vflf k zes naamvallen. „Ik geef hier in dit winkeltje 's za terdagsavonds nog wel eens les in het Serbo Kroatisch mijn tentamen in het Servisch heb ik al gedaan en de jongelui steken er gelukkig wat van op. Laatst was een aantal van hen in Joego-Slavië en zij kregen van de inwoners het compliment, dat zij de taal „zo zuiver" spraken. Het ge wone volk maakt er namelyk een ge woonte van, alles in de eerste naam val te zettenslechts de betere standen spreken grammaticaal zui ver. Dat wist ik niet eehsTij dens ons gesprek verschenen er wel eens klanten in de winkel, die na enig zoeken óf verdwenen óf naar het ach terkamertje kwamen om iets te vra gen over een uitgave van Ovidius, een koperen ketel of wat dan ook. „Ik krijg hier nooit rijke mensen", aldus de heer Blom, terwijl hy zjjn meegebracht brood ging uitpakken, „maar zy. die plezier hebben in oude dingen en in boeken, zijn me eigenlijk veel dierbaarder. Ik houd van mensen die door zuivere liefde tot tets gedre ven worden en dit is eigenlijk ook de reden, dat deze zaak. die ook een soort hobby van mij was, my nooit zoveel heeft opgeleverd „Maar", xq voegde liy er met een bijna kinderlijke glimlach aan toe, „een mens heeft eigenlijk niet veel nodigwanneer hy slechts weet waar de ware vreugde des levens ligt tot waardering kwam voor wat zich daar op de planken afspeelt. En dat zou de brede radio-populariteit ver diepen, tot heil van onze theatercul tuur. KO VAN DIJK „toontjes"

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1957 | | pagina 5