Het nieuwe maandblad „Tirade"
voorziet in een behoefte
Toneelcoördinatie en cultuurspreiding
EEN INTELLIGENTE BEZOEKER"
Violist op tournee met
wereldberoemd instrument
Eerste lustrum van twee
rasechte kluchtspelers
ZATERDAG 23 FEBRUARI 195T
PROVINCIALS ZEEUWSE COURANT
Ook politieke artikelen op een
verrassend goed peil
EEEN OORDEEL VELLEN over een tijdschrift na kennisneming
van het eerste nummer is even hachelijk als een opinie geven
over iemand, die men nog maar eenmaal heeft ontmoet. De eerste
indruk is in beide gevallen evenwel veel waard. Welnu, „Tirade", het
nieuwe Nederlandse tijdschrift op algemeen cultureel gebied (met
doorslag naar de letterkundige kant) maakt een goede indruk. Men
kan uit deze eerste kennismaking wel zo ongeveer opmaken wat men
er aan zal hebben: een intelligente maandelijkse bezoeker, onformeel
en fris van geest, een tikje irritant, maar juist zó om schrap te
blijven staan; iemand die altijd iets eigens, iets origineels, een ver
rijking meebrengt.
Aan zo'n tijdschrift bestaat be
hoefte. We hebben tegenwoordig
niet veel op dat gebied. Onze twee
grote letterkundige tijdschriften,
de aloude „Gids" en het jonge
„Maatstaf", hebben geen pro
gramma en geen eigen gezicht. Zij
brengen maandelijks een min of
meer belangrijke verzameling van
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
bijdragen op peil; zoiets als een
tentoonstellinkje van wat er de
laatste tijd gemaakt is en gedaan
is, maar daar blijft het bij. Of de
wereld verder verbrandt of be
vriest (in letterkundig of ander
opzicht), daarvan merkt men in
„De Gids" of „Maatstaf" niet veel,
of eigenlijk niets. Zij verkondigen
geen opinie en nemen geen stel
ling. Waarmee wij deze tijdschrif
ten niet willen veroordelen, doch
wel willen zeggen dat het ook an
ders kan. Daarvan getuigt op het
ogenblik nog „Podium" het tijd
schrift van de avantgarde.
In een polemiek is Maatstaf wel
eens met een museum, Podium met
een werkplaats vergeleken. In het
museum exposeert men enkel voltooi
de kunstwerken (en ook voltooide
vergissingen, maar die verdwijnen
snel genoeg In de kelders). In een
werkplaats heerst een andere atmos
feer. Wat éf is geurt nog naar het
nieuwe, en verder ziet men er hoé men
werkt.De waarlijk geïnteresseerde
steekt er heel wat meer op, dan bij het
bezoek aan een museum of een expo
sitie. Doch we mogen de vergelijking
niet te ver doortrekken, want als alle
vergelijkingen is hij onzuiver.
„Tirade" nu, is museum noch werk-
laats. Het heeft meer weg van een
orum waar men intelligent praat
over de dingen van de dag, of van de
vermelde bezoeker die over alle moge
lijke zaken keuvelt en U van tyd tot
Culturele
Cavalcade
LOTTE GOSLAR, de mimische
danseres, is door het Italiaanse mi
nisterie van culturele zaken uitgeno
digd om een meestercursus te geven
aan de ,A-cademia Nationale de Dan-
&e" te Rome. Tevens is haar verzocht
de choreografie van een nieuw werk
voor de academie op zich te nemen.
VOOR DE OORLOG trad Lotte
Goslar op als ster-soliste in Erika
Mann's cabaret ,J)ie Pfeffermühlé".
Binds de oorlog heeft zij zich in
Amerika en met name in Hollywood
een grote reputatie verworven met
het lesgevenn aan bekende filmster
ren, onder wie Marilyn Monroe. In
Europa werd zij bekend met haar ca
baret For humans only".
VOOR DE EERSTE MAAL is in
het programma van de Kunstmaand
Amsterdam, die nu voor de zevende
keer gehouden wordt van 15 mei tot
15 juni), een opera opgenomen. Uit-
qevoerd zal worden ,J)ie lustige
Weiber von Witidsor" van Otto Nico-
lai, in de Duitse tekst. Er zullen drie
uitvoeringen gegeven worden.
TER GELEGENHEID van de 70ste
sterfdag van Multatuli heeft prof.
dr. Garmt Stuiveling op een bijeen
komst van het Multatuligenootschap
in Haarlem een herdenkingsrede uit
gesproken. Prof. Stuiveling zeide te
hopen, dat de plannen om het ge
boortehuis van Eduard Douwes Dek
ker in Amsterdam tot museum in te
richten verwezenlijkt zullen worden.
Het zou dan het centrum kunnen
worden van het Multatuligenoot
schap.
HERMAN KREBBERB maakt op
het ogenblik een tournee door Italië,
waar hij in diverse steden concer
teert. In Perugia werd hij na zijn
eerste concert uitgenodigd onmiddel
lijk een tweede concert te verzorgen;
een Beethovenavond. in plaats van
David Oistrach, die zijn concerten in
Europa heeft afgezegd. Herman
Krebbers wordt 'op kamermuziek
avonden begeleid door Marinus Flip-
se.
DE SPAANSE SCHILDER Manuel
Abelanda is op de leeftijd van 67 jaar
in La Coruna overleden. Abelanda
was vooral bekend door zijn Galli
sche landschappen en zijn werken
*\jn over vele landen verspreid.
t(jd mee uitneemt naar iets wat hy in
teressant vindt. Iemand die rond voor
zyn mening uitkomt. Iets persooniyks,
iets levendigs, dat is „Tirade".
By eerste beschouwing vallen al
lerlei dingen op. Allereerst: de
medewerkers zijn voor het over
grote deel nog onbekend. Ge treft er
weinig klinkende namen in aan. De
redactie wordt gevormd door R. Nieu-
wenhuys, bijgestaan door J. A. Em-
mens, J. Eykelboom, J. Goudsblom, J.
W. Smit en P. J. Vinken. Wat de il
lustraties betreft (en de beeldende
kunst in het algemeen) zyn Nico Wyn-
berg. Hans van Norden en Metten
Koornstra vaste medewerkers.
Punt twee is de overheersende
plaats die de politiek waarschynlijk
door de omstandigheden toevallig
in deze eerste aflevering inneemt. Wy
achten dit toe te juichen, want juist In
dit opzicht vult „Tirade" een leemte.
Wanneer def politieke artikelen ook
in de komende afleveringen op een
zelfde peil biyven als „De Hongaarse
revolutie" van Mr. H. w Sandberg en
„De verzwegen Nasser*' van H. van
Galen Last, of de uitstekende, infor
matieve „Brief uit Parys" van J. J.
Peereboom (waarby men bovendien
rekening moet houden met het feit
dat deze stukken uiteraard al enige
tyd geleden geschreven werden) dan
Programma Wim Sonneveld
Wim Sonnèveld zal na zyn verblijf
tot eind maart in Hollywood, waar hy
meespeelt in een film, op tournee
gaan door Canada om voorstellingen
te geven voor Nederlandse verenigin
gen en gemeenschappen.
In augustus a.s. speelt hy in Sche-
veningen, ter opening van het seizoen
1957-1958. Van september tot en met
december treedt hy op in het nieuwe
De La Mar-theater te Amsterdam, ge
durende januari in Rotterdam, in fe
bruari en maart maakt hy een tour
nee door Nederland. In mei 1958 ver
trekt hy weer naar Amerika.
is dat van een eminent belang. Arti
kelen van dit gehalte treft men verder
in de Nederlandse pers maar al te
zeldzaam aan.
Voorts bevat dit nummer een bij
zonder filosofisch essay van J. Gouds
blom, „Doodsdrift en vooruitgang"
fenoemd. Een oorspronkelijk, wel-
oordacht en helder gesteld stuk
waarin zoveel problemen worden
saamgevoegd, dat het ondoenlyk is er
in een paar woorden een indruk van
te geven. De hoofdgedachte die
Goudsblom ontwikkelt is, dat elk le
vend wezen, wars van veranderen,
streeft naar de oorspronkeiyke anor
ganische toestand, de dood. Het leven,
speciaal dat van de mens, heeft zich
tot een zeer gecompliceerde omweg
naar die dood ontwikkeld. Thans is de
mens in staat, Alle hogere leven op
aarde te vernietigen. „Misschien is dit
wel de dryvende Kracht achter de he
le ontwikkeling van amoebe tot mens:
vanaf het moment dat een deel van
het anorganische in een organische
fase geraakt was, heeft het gezocht
naar middelen om uit deze ongewens
te toestand te kunnen ontsnappen".
Goudsblom is echter geen cultuurpes
simist en eindigt met een ironisch en
opwekkender sluitstuk je.
In de rubriek „Tydgenoten"
(hieronder te verstaan „geestelyke
tydgenoten uit het verleden")
krygt men interessante stukken
uit het reisboek van markies
Astolphe de Custine (1839) te le
zen uitermate boeiend omdat zy
laten zien dat het Rusland en de
Russen van 1839 intrinsiek weinig
van het huidige Rusland ver
schilt
Opbelletristisch gebied brengt „Ti
rade" een sympathieke Indische
novelle vol subtiele karakterte
kening van E. Breton de Nys, „Napo
leon" (het is de naam van een hondje)
ey enkele opvallende gedichten van J.
A. Emmens, een nieuwe dichter met
een beslist eigen geluid en een speelse
feest. Studentikoos haast; het hele
lad ademt in zekere zin een wat stu
dentikoze geest. J. Eykelboom geeft
een vertaling van John Donnés
„Song" (Goe, and catche a falling
starre) die verbazend levendig is,
doch weinig meer met Donne te ma
ken heeft. (Zo heeft Bernard Buffet
onlangs Courbets „Slapende Vriendin
nen" in het heden overgebracht).
Is het nu alles lof wat we laten ho
ren Stellig zyn er baewaren te oppe
ren. Allereerst de opmaak. De rede
naars- en luisteraarsfiguren van Met
ten Koornstra (penkrabbels) waar
mee het blad te nadrukkelyk Is door
spekt, zijn op zichzelf raak maar b.v.
volkomen misplaatst tussen de tekst
van Goudsblom op pag. 34. Dit is het
Dit is de postzegel van een
H land, dat officieel nog niet be- =i
staat. In Chana, zoals Goud-
kust, dat op 6 maart een on-
If afhankelijke staat van 't Brit- s
H se Gemenebest wordt, gaat n
§1 heten, 'n land zeven en 'n half g
maal zo groot als Nederland,
met een bevolking van vier en s
'n half miljoen wordt namelijk
ter gelegenheid van het ver-
werven van deze onafhanke- p
p lijkheid deze postzegel uit- p
p gegeven, welke een waarde
heeft van twee en 'n halve
p pence (ongeveer tien cent).
fuiiiiiinniimiiiiiiuiiniiiiiiiiiHHiiiiiiiüiiiiiiiHHiiiiHiiiiiiiiiiiiniiiHiI
laconieke te vergedreven. Ook al die
antieke dierfiguurtjes als paragraaf-
scheiders zou men liever missen. De
frote lithografie van Hans van Nor
en, geïnspireerd op Orwells „Boer
derij der Dieren" en politieke gebeur
tenissen. pakt wel even, maar wordt
toch wel iets al te nadrukkelyk ge
presenteerd. Erger is echter wat Hans
van Norden schryft. Zijn „Aan het
hoogrek" en „Liga-koekje" zijn vrese-
lyk banale stukjes proza, wanklanken
in dit tydschrift. Men houdt zyn hart
vast voor wat er in dit opzicht nog
volgen gaat! Doch het dieptepunt is
in „Kommentaren" een aanval van A.
Nuis op Paul Rodenko, „Een parvenu
van de taal". Dit stuk getuigt van zo'n
botheid en zulke slechte manieren, dat
men er absoluut ontmoedigd by wordt.
Rodenko gééft vaak vat op zich, en
als hy wordt uitgedaagd door iemand
als mr. Evert Straat, dan genieten we
als bij een elegante schermwedstryd.
De hemel beware ons echter voor be
strijders h la Nuis (wie is dat?) die,
de elementairste regels van een spor
tieve strijd ignorerend, onverhoeds
een emmer vuil over zijn tegenstan
der uitkeert. Als resultaat staat na
tuurlijk Nuis voor schut, en niet Ro
denko. Tenslotte vermelden we nog
lezenswaard!ee bydragen van A. Mor-
riën en de Vlaming C. Blttremieux.
De fleurige omslag werd gemaakt
door Nico Wijnberg.
Al met al houdt dit eerste nummer
van „Tirade" de aandacht gespannen,
en naar zich laat aanzien zal het stel
lig de moeite lonen, geregeld van dit
nieuwe maandblad kennis te nemen.
„Tirade" No. I. 15 jan. '57,
Uitgave: G. A. van Oorschot, Am
sterdam.
De Amerikaanse con
certviolist Zlakko Ba-
lokovic, die op 27 fe
bruari aan boord van
het passagiersschip
„United States" voor
een concertreis van
vier maanden naar
Europa vertrekt, zal
op 24 april optreden in
het Concertgebouw te
Amsterdam. Ook staan
concerten in Engeland,
Frankryk, Oostenrijk
en Spanje op het pro
gramma.
De violist neemt drie
waardevolle violen me
de. waaronder een we
reldberoemde Guarnerl
de zogenaamde „ko
ning", die in 1735 door
de Italiaanse vioolbou
wer werd gemaakt. De
„koning" heeft men op
3 februari in het raad
huis van New York
voor het eerst in zijn
222-jarig bestaan kun
nen beluisteren, toen
hy bespeeld werd door
Zlakko Balokovic.
A. J. Hopkins schrijft
in zijn boek „Musical
instruments, historie,
rare and unique", dat
in 1888 in Edinburgh
werd gepubliceerd, dat
de Guarneri een van de
beste violen ter wereld
is. In het boek „The
Violin" beschryft Peter
Davidson de viool als
„nog niet geëvenaard,
en bedekt met een
prachtige lak".
Balokokvic is de eer
ste beroepsviolist die
eigenaar is van de
„koning". Het instru
ment werd voor de eer
ste maal in 1955 naar
Amerika gebracht,
toenBalokovic hem
van een handelaar in
Londen had gekocht.
Voordat Zlakko Balo-
kovie's levensdroom,
eigenaar worden van
de Guarneri, in vervul
ling ging was het in
strument in bezit ge
weest van zeven Euro
pese verzamelaars.
Een kwart eeuw ge
leden bood men 100.000
dollar voor de .koning'
maar het bod werd
niet geaccepteerd. Een
bod van 1 miljoen dol
lar zal door de huidige
eigenaar eveneens wor
den afgeslagen,
De twee andere vio
len die Balokovic mee
neemt zyn een in 1708
gebouwde Stradivarius
en een in 1742 gebouw
de Guarneri.
Joh Kaarten Boskamp:
1200 maalPotasch
(Van een speciale verslaggever)
T ohan Kaart en Johan Boskamp
j hebben in totaal 1200 maal op
sappige en onnavolgbare wijze de
twee joods-Amsterdamse textiel
firmanten Potasch en Perlmoer
leven ingeblazen, waarmede zij be
wezen, twee ras- en wasechte
kluchtspelers te zijn, waarvan ons
land er (helaas) te weinig heeft.
Onlangs hebben de twee Johans
nu in alle stilte het eerste lustrum
van hun samenwerking herdacht
en dit was voor ons aanleiding om
het tweetal, dat door het grote
publieke succes tot een vast „team"
geworden is, eens achter de toneel
schermen van „De Kleine Kome
die" aan de Amstel te bezoeken.
NatuurlijkPotasch en Perl
moer smaakte destijds naar meer en
dus haalde men een vooroorlogs suc-
cespaardje van stal: Toontje heeft
een paard getekend. Aan de reacties
van het publiek was echter te mer
ken, dat men gaarne de twee Johans
als centrale figuren op het toneel te
rugzag en dus volgden er „Een fijn
span" en „De vier Mullers". Thans
draait dan „Het konijn en ik" (Har
vey), welk stuk reeds 60 opvoeringen
beleefd heeft.
T ohan Boskamp, 40 jaar aan het to-
I neel en nu 66 jaar oud. is in dit
stuk de grijzende, correct geklede
en met een zware hoornbril toege
ruste man der wetenschap, die de
geheimen der menselyke ziel spelen
derwijs ontraadselt en zich beijvert,
het met een gelige pruik uitgedoste
mannetje van zijn fictieve en zo
buitengewoon „lieve" konijn te
verlossen Maar het loopt tenslotte
heel anders, want niet slechts psy
chiater-directeur Boskamp, maar ook
zijn tweede geneesheer en het
Kwantiteit overtreft
de kwaliteit
(Van onze toneelmedewerker.)
Er heeft dezer dagen een be
richt in de pers gecirculeerd,
waaruit blijkt, dat de Stichting
Toneelcoördinatie voor het a.s.
seizoen weer veranderingen voor
ziet. Immers, men overweegt om
de toneelgroep Puck te maken tot
„spreidingsgezelschap", wat dan
automatisch zou moeten betekenen
dat het Nieuw Nederlands Toneel
gezelschap buiten de subsidiepot
van de Coördinatie zou komen te
vallen.
Wat betekent zulk bericht, en hoe
werkt die Toneelcoördinatie in dit
opzicht? Om met het laatste te be
ginnen: de Toneelcoördinatie is een
orgaan, waarin vertegenwoordigd
zijn de grote, door het rijk- gesub
sidieerde gezelschappen, alsmede dat
rijk zelf, en enkele gemeenten die
eveneens aanzienlyke subsidies ge
ven voor ons toneelbestel. Die sub
sidies komen tegenwoordig in twee
vormen: de subsidies rechtstreeks
aan een gezelschap, en de subsidies
die terechtkomen in de pot welke
„Toneelfonds" heet.
Praktisch gesproken: Amsterdam
geeft rechtstreeks aan haar vaste
bespeler; Rotterdam, Den Haag en
Arnhem eveneens aan hun vaste
groepen. Daarnaast geven bijvoor
beeld steden als Utrecht of Haarlem
ook een subsidie, en juist dit soort
subsidies komen in die toneelfonds-
pot, waaruit men steun verleent aan
één of meer groepen, die geen „vaste
bespeler" zijn van enige plaats, en
die dus „spreidingsgezelschap" ge
heten kunnen worden. Wat dan niel
betekent dat de cultuurspreiding niet
eveneens door de grote groepen met
vaste standplaats verzorgd zou
worden.
Integendeel, zou men geneigd zijn
te zeggen. Want die vaste bespelers
hebben, juist door minder reizen en
trekken, een grotere aanlokkelijk
heid dan alleen-maar reizende groe
pen, zodat ze reeds daarom vaak
over hetere acteurs kunnen beschik
ken dan een zogenaamde spreidings-
groep.
Bovendien krijgen de vaste bespe
lers over het algemeen, van het rijk
en „hun" gemeente, méér geld dan
er uit de toneelfondspot (plus even
tuele bijdrage van het rijk) aan de
spreidingsgroepen ten deel valt. Een
groep als de Haagse Comedie of als
het Rotterdams Toneel, is dus „rij
ker", aanlokkelijker, en daardoor in
de praktijk ook „sterker" dan de
reisgroep.
De winst van cultuurspreiding
ligt minder in het aantal voor
stellingen, dat in de „provincie"
wordt gegeven, dan wel in de kwa
liteit daarvan. In feite is „de pro
vincie" dus beter gediend met een
sterke groep, die van z'n 450 voor
stellingen er 300 in andere plaatsen
dan zijn standplaats geeft, dan met
een tamelijk zwak bezet ensemble,
dat weliswaar 500 voorstellingen in
de provincie brengt, maar dat qua
niveau van stuk of voorstelling niet
kan concurreren, omdat zo'n sterke
groep in omvang eveneens talrijker
kan zijn, en dus gemakkelijker rol
bezettingen kan vinden voor twee
stukken naast elkaar, het zogenaam
de doublure-systeem.
In zoverre is het, voor het artis
tiek zieleheil van Puck, niet zo ver
heugend dat het tot „spreidingsto
neel" wordt uitgeroepen. Want om
de daarmee samenhangende 500
voorstellingen te kunnen verzorgen,
moet het in doublure-systeem gaan
spelen. En dat betekent dat de klei
ne, maar hechte kern van nu, moet
worden uitgebreid tot minstens 25
spelers. Uitgebreid met wie? Niet
met eersterangskrachten, want die
zitten reeds in de „grote" groepen.
Wat Puck zal kunnen verwerven,
zullen in hoofdzaak spelers zijn die
weinig kunnen bijdragen aan artis
tieke versterking.
Waarom Puck zich dan tot
spreidingstoneel zou laten be
noemen Om twee redenen,
waarschijnlijk. In de eerste
plaats omdat het aanzienlijk
meer subsidie zou krijgen (mee
delende niet alleen in de rijks
subsidie. maar ook uit de to
neelfondspot). In de tweede
plaats, omdat klaarblijkelijk de
verzamelde toneelleiders in hun
maag zitten met het Nieuw Ne
derlands Toneelgezelschap, dat
in lopend seizoen de functie van
spreidingsgroep had. Een func
tie. die het blijkens de reacties
in de pers en bij de „afnemers",
niet geheel naar genoegen ver
vulde.
Hier lijkt de gedachtenfout te
liggen van de Toneelcoördina
tie. Want als men binnenka
mers tot de conclusie komt, dat het
N.N.T. niet goed genoeg was, ver
oordeelt men minder het N.N.T, en
derzelver (inderdaad niet sterke)
artistieke leiders, dan wel het hele
toneelsysteem. Immers, uit boven
staande kan blijken dat in principe
elke spreidingsgroep zwakker zal
moeten zijn dan de gevestigde grote
groepen. Zelfs indien de spreidings
groep over even sterke geldmiddelen
zou beschikken, blijft daar nog die
mindere aanlokkelijkheid van het
voortdurend reizen, en van het niet
verworteld zijn.in één bepaald kunst
centrum.
Wie is er dus straks gebaat bij
de komende veranderingen Puck
amper, dat met méér geld ook méér
reizen moet, en dat voorstellingen
moet geven met zwakkere krachten.
Het Nieuw Nederlands Toneelgezel
schap niet, dat zonder subsidie wel
uiteen zal spatten (en aldus de
krachten zal leveren, welke Puck
moet aantrekken). Het publiek niet.
dat de spelers, die nu „niet goed ge
noeg" waren bij het N.N.T., straks
onder het etiket Puck toch weer op
z'n plaatselyke planken zal krijgen
De Toneelcoördinatie niet, die een
verkeerde organisatorische toestand
onder andere narjn zal handhaven.
Er is ontegenzeglijk tegenwoordig
een gestegen behoefte aan toneel.
Maar dit „nieuwe" publiek, juist in
de provincie, wordt niet gediend door
zoveel mogelijk wel door zo goed
mogelijk toneel. Het ware te wensen
dat de coördi* atie juist op d 11 pro
bleem zijn aandacht richtte.
Johan Kaart en Johan Boskamp her
denken thans het eerste lustrum van
hun samenwerking met het geestige
stuk ,JIet Konijn en ik" (Harvey).
Op bijgaande foto ziet men de twee
gevierde kluchtspelers, Johan Kaart
onder, rechts zit mevr. TiOy Perin-
Bouwmeester en links staat mevrouw
Bouwmeesler-Kluun.
overige personeel der inrichting tot
de ziekenbroeder toe komen in de
ban van dit merkwaardige dier. dat
slechts bestaat bij de gratie van de
dagdromen van een patiënt.
Johan Kaart is niet de man voor
een „zwaarwichtig interview" en
toen we hem in de pauze vroegen,
hoe hij aan Boskamp gekomen is,
glimlachte hij: „Ik heb hem zomaar
óp een bepaalde dag opgeraapt
ik had er in het begin niet eens erg
in, dat hij het was
Dat „oprapen" gebeurde in de hon
gerwinter, toen Boskamp doende
was, aardappelen, sla cn andere le
vensmiddelen te vergaren en op een
zwaar beladen krakende fiets naar
de stad trapte. By deze gelegenheid
ontmoette hij Johan Kaart, die met
hetzelfde doel op pad was en deze
zei: „We moesten samen eens iets
doen......"
Het zou echter nog enkele jaren
duren, voordat de kogel door de kerk
was. Op het ogenblik van de ontmoe
ting had Boskamp reeds een lange,
niet te verwaarlozen staat van dienst
achter zich. Zo begon hij destijds op
ongeveer 25-jarige leeftijd als bas-
bariton bij de Nederlandse Opera.
Later ging hij de wereld der ope
rette betreden, waarbij hij om zo te
zeggen het „hele repertoire" deed.
Zijn ervaring bracht hem ook de
post van operette-directeur... daar
na werd de kennismaking met Kaart
een keerpunt in zyn leven.
t ohan Boskamp heeft dadelijk hewe-
I zen, dat de stap van het „zingen-
de toneel" naar het zuivere ac
teren voor hem geen enkele moeilijk
heid opleverde; hij bleek 'n waardig
[lartner en in staat, geheel uiteen-
opende karakters over het voetlicht
te brengen.
„Tja ik ben hier nu eenmaal
geëngageerd en zal hier wei tot het
laatste van mijn dagen blijven han
gen
Waarna Johan Kaart zei: „We ma
ken van de 100e voorstelling van
Harvey niet veel druktegeen
krans "voor mij of iets dergelijks. We
gaan gewoon doorwe hebben nu
eenmaal het buitengewone geluk,
dat de mensen ons graag zien wil
len..
,.En het is verder hoogst plezie
rig". zo ging hij verder, bedacht
zaam achter een caféfiltre aan een
sigaartje zuigend, „dat er bij onze
troep zo'n prettige onderlinge ver
standhouding heerst. Ik voel me net
de vader van een grote familie
een echte Kaart-familic." Hierbij
speelt stellig ook het feit een rol,
dat de twee Johans niet de fout ge
maakt hebben, de „bijrollen" maar
als iets van het „tweede plan" te be
schouwen. Zo engageerde men bijv.
mevrouw Bouwmeester-Kluun, de
echtgenote van wijlen Adolf Bouw
meester en mevrouw Tilly Perin-
Bouwmeester, eveneens een geboren
actrice, die zich door haar bijzonde
re typeerkunst een waardige dochter
van de onvergetelijke Louis toont.
„Geschiodciiis der mensheid"
komt op het witte doek
In Hollywood wordt op liet
ogenblik gewerkt aan de verfilming
van „De geschiedenis der mensheid
een boek van Hendrik Willem van
Loon, die zoals bekend geruime
tijd in Vee re heeft gewoond.
De verfilming van dit verhaal verg
de een byzonder grote rolbezetting,
want de auteur voerde in ziln boeit
vrijwel een ieder ten tonele, die in de
wereldgeschiedenis een rol van bete
kenis heeft gespeeld. De film begint
dan ook bij Adam en aan het slot
komt ook Adolf Hitler er nog In \-oor.
Meer dan vijftig sterren van naam
spelen mee in de rond negentig
spreekrollen, die voor deze film nodig
zyn.