Het nieuwe maandblad „Tirade" voorziet in een behoefte Toneelcoördinatie en cultuurspreiding EEN INTELLIGENTE BEZOEKER" Violist op tournee met wereldberoemd instrument Eerste lustrum van twee rasechte kluchtspelers ZATERDAG 23 FEBRUARI 195T PROVINCIALS ZEEUWSE COURANT Ook politieke artikelen op een verrassend goed peil EEEN OORDEEL VELLEN over een tijdschrift na kennisneming van het eerste nummer is even hachelijk als een opinie geven over iemand, die men nog maar eenmaal heeft ontmoet. De eerste indruk is in beide gevallen evenwel veel waard. Welnu, „Tirade", het nieuwe Nederlandse tijdschrift op algemeen cultureel gebied (met doorslag naar de letterkundige kant) maakt een goede indruk. Men kan uit deze eerste kennismaking wel zo ongeveer opmaken wat men er aan zal hebben: een intelligente maandelijkse bezoeker, onformeel en fris van geest, een tikje irritant, maar juist zó om schrap te blijven staan; iemand die altijd iets eigens, iets origineels, een ver rijking meebrengt. Aan zo'n tijdschrift bestaat be hoefte. We hebben tegenwoordig niet veel op dat gebied. Onze twee grote letterkundige tijdschriften, de aloude „Gids" en het jonge „Maatstaf", hebben geen pro gramma en geen eigen gezicht. Zij brengen maandelijks een min of meer belangrijke verzameling van Letterkundige kroniek door HANS WARREN bijdragen op peil; zoiets als een tentoonstellinkje van wat er de laatste tijd gemaakt is en gedaan is, maar daar blijft het bij. Of de wereld verder verbrandt of be vriest (in letterkundig of ander opzicht), daarvan merkt men in „De Gids" of „Maatstaf" niet veel, of eigenlijk niets. Zij verkondigen geen opinie en nemen geen stel ling. Waarmee wij deze tijdschrif ten niet willen veroordelen, doch wel willen zeggen dat het ook an ders kan. Daarvan getuigt op het ogenblik nog „Podium" het tijd schrift van de avantgarde. In een polemiek is Maatstaf wel eens met een museum, Podium met een werkplaats vergeleken. In het museum exposeert men enkel voltooi de kunstwerken (en ook voltooide vergissingen, maar die verdwijnen snel genoeg In de kelders). In een werkplaats heerst een andere atmos feer. Wat éf is geurt nog naar het nieuwe, en verder ziet men er hoé men werkt.De waarlijk geïnteresseerde steekt er heel wat meer op, dan bij het bezoek aan een museum of een expo sitie. Doch we mogen de vergelijking niet te ver doortrekken, want als alle vergelijkingen is hij onzuiver. „Tirade" nu, is museum noch werk- laats. Het heeft meer weg van een orum waar men intelligent praat over de dingen van de dag, of van de vermelde bezoeker die over alle moge lijke zaken keuvelt en U van tyd tot Culturele Cavalcade LOTTE GOSLAR, de mimische danseres, is door het Italiaanse mi nisterie van culturele zaken uitgeno digd om een meestercursus te geven aan de ,A-cademia Nationale de Dan- &e" te Rome. Tevens is haar verzocht de choreografie van een nieuw werk voor de academie op zich te nemen. VOOR DE OORLOG trad Lotte Goslar op als ster-soliste in Erika Mann's cabaret ,J)ie Pfeffermühlé". Binds de oorlog heeft zij zich in Amerika en met name in Hollywood een grote reputatie verworven met het lesgevenn aan bekende filmster ren, onder wie Marilyn Monroe. In Europa werd zij bekend met haar ca baret For humans only". VOOR DE EERSTE MAAL is in het programma van de Kunstmaand Amsterdam, die nu voor de zevende keer gehouden wordt van 15 mei tot 15 juni), een opera opgenomen. Uit- qevoerd zal worden ,J)ie lustige Weiber von Witidsor" van Otto Nico- lai, in de Duitse tekst. Er zullen drie uitvoeringen gegeven worden. TER GELEGENHEID van de 70ste sterfdag van Multatuli heeft prof. dr. Garmt Stuiveling op een bijeen komst van het Multatuligenootschap in Haarlem een herdenkingsrede uit gesproken. Prof. Stuiveling zeide te hopen, dat de plannen om het ge boortehuis van Eduard Douwes Dek ker in Amsterdam tot museum in te richten verwezenlijkt zullen worden. Het zou dan het centrum kunnen worden van het Multatuligenoot schap. HERMAN KREBBERB maakt op het ogenblik een tournee door Italië, waar hij in diverse steden concer teert. In Perugia werd hij na zijn eerste concert uitgenodigd onmiddel lijk een tweede concert te verzorgen; een Beethovenavond. in plaats van David Oistrach, die zijn concerten in Europa heeft afgezegd. Herman Krebbers wordt 'op kamermuziek avonden begeleid door Marinus Flip- se. DE SPAANSE SCHILDER Manuel Abelanda is op de leeftijd van 67 jaar in La Coruna overleden. Abelanda was vooral bekend door zijn Galli sche landschappen en zijn werken *\jn over vele landen verspreid. t(jd mee uitneemt naar iets wat hy in teressant vindt. Iemand die rond voor zyn mening uitkomt. Iets persooniyks, iets levendigs, dat is „Tirade". By eerste beschouwing vallen al lerlei dingen op. Allereerst: de medewerkers zijn voor het over grote deel nog onbekend. Ge treft er weinig klinkende namen in aan. De redactie wordt gevormd door R. Nieu- wenhuys, bijgestaan door J. A. Em- mens, J. Eykelboom, J. Goudsblom, J. W. Smit en P. J. Vinken. Wat de il lustraties betreft (en de beeldende kunst in het algemeen) zyn Nico Wyn- berg. Hans van Norden en Metten Koornstra vaste medewerkers. Punt twee is de overheersende plaats die de politiek waarschynlijk door de omstandigheden toevallig in deze eerste aflevering inneemt. Wy achten dit toe te juichen, want juist In dit opzicht vult „Tirade" een leemte. Wanneer def politieke artikelen ook in de komende afleveringen op een zelfde peil biyven als „De Hongaarse revolutie" van Mr. H. w Sandberg en „De verzwegen Nasser*' van H. van Galen Last, of de uitstekende, infor matieve „Brief uit Parys" van J. J. Peereboom (waarby men bovendien rekening moet houden met het feit dat deze stukken uiteraard al enige tyd geleden geschreven werden) dan Programma Wim Sonneveld Wim Sonnèveld zal na zyn verblijf tot eind maart in Hollywood, waar hy meespeelt in een film, op tournee gaan door Canada om voorstellingen te geven voor Nederlandse verenigin gen en gemeenschappen. In augustus a.s. speelt hy in Sche- veningen, ter opening van het seizoen 1957-1958. Van september tot en met december treedt hy op in het nieuwe De La Mar-theater te Amsterdam, ge durende januari in Rotterdam, in fe bruari en maart maakt hy een tour nee door Nederland. In mei 1958 ver trekt hy weer naar Amerika. is dat van een eminent belang. Arti kelen van dit gehalte treft men verder in de Nederlandse pers maar al te zeldzaam aan. Voorts bevat dit nummer een bij zonder filosofisch essay van J. Gouds blom, „Doodsdrift en vooruitgang" fenoemd. Een oorspronkelijk, wel- oordacht en helder gesteld stuk waarin zoveel problemen worden saamgevoegd, dat het ondoenlyk is er in een paar woorden een indruk van te geven. De hoofdgedachte die Goudsblom ontwikkelt is, dat elk le vend wezen, wars van veranderen, streeft naar de oorspronkeiyke anor ganische toestand, de dood. Het leven, speciaal dat van de mens, heeft zich tot een zeer gecompliceerde omweg naar die dood ontwikkeld. Thans is de mens in staat, Alle hogere leven op aarde te vernietigen. „Misschien is dit wel de dryvende Kracht achter de he le ontwikkeling van amoebe tot mens: vanaf het moment dat een deel van het anorganische in een organische fase geraakt was, heeft het gezocht naar middelen om uit deze ongewens te toestand te kunnen ontsnappen". Goudsblom is echter geen cultuurpes simist en eindigt met een ironisch en opwekkender sluitstuk je. In de rubriek „Tydgenoten" (hieronder te verstaan „geestelyke tydgenoten uit het verleden") krygt men interessante stukken uit het reisboek van markies Astolphe de Custine (1839) te le zen uitermate boeiend omdat zy laten zien dat het Rusland en de Russen van 1839 intrinsiek weinig van het huidige Rusland ver schilt Opbelletristisch gebied brengt „Ti rade" een sympathieke Indische novelle vol subtiele karakterte kening van E. Breton de Nys, „Napo leon" (het is de naam van een hondje) ey enkele opvallende gedichten van J. A. Emmens, een nieuwe dichter met een beslist eigen geluid en een speelse feest. Studentikoos haast; het hele lad ademt in zekere zin een wat stu dentikoze geest. J. Eykelboom geeft een vertaling van John Donnés „Song" (Goe, and catche a falling starre) die verbazend levendig is, doch weinig meer met Donne te ma ken heeft. (Zo heeft Bernard Buffet onlangs Courbets „Slapende Vriendin nen" in het heden overgebracht). Is het nu alles lof wat we laten ho ren Stellig zyn er baewaren te oppe ren. Allereerst de opmaak. De rede naars- en luisteraarsfiguren van Met ten Koornstra (penkrabbels) waar mee het blad te nadrukkelyk Is door spekt, zijn op zichzelf raak maar b.v. volkomen misplaatst tussen de tekst van Goudsblom op pag. 34. Dit is het Dit is de postzegel van een H land, dat officieel nog niet be- =i staat. In Chana, zoals Goud- kust, dat op 6 maart een on- If afhankelijke staat van 't Brit- s H se Gemenebest wordt, gaat n §1 heten, 'n land zeven en 'n half g maal zo groot als Nederland, met een bevolking van vier en s 'n half miljoen wordt namelijk ter gelegenheid van het ver- werven van deze onafhanke- p p lijkheid deze postzegel uit- p p gegeven, welke een waarde heeft van twee en 'n halve p pence (ongeveer tien cent). fuiiiiiinniimiiiiiiuiiniiiiiiiiiHHiiiiiiiüiiiiiiiHHiiiiHiiiiiiiiiiiiniiiHiI laconieke te vergedreven. Ook al die antieke dierfiguurtjes als paragraaf- scheiders zou men liever missen. De frote lithografie van Hans van Nor en, geïnspireerd op Orwells „Boer derij der Dieren" en politieke gebeur tenissen. pakt wel even, maar wordt toch wel iets al te nadrukkelyk ge presenteerd. Erger is echter wat Hans van Norden schryft. Zijn „Aan het hoogrek" en „Liga-koekje" zijn vrese- lyk banale stukjes proza, wanklanken in dit tydschrift. Men houdt zyn hart vast voor wat er in dit opzicht nog volgen gaat! Doch het dieptepunt is in „Kommentaren" een aanval van A. Nuis op Paul Rodenko, „Een parvenu van de taal". Dit stuk getuigt van zo'n botheid en zulke slechte manieren, dat men er absoluut ontmoedigd by wordt. Rodenko gééft vaak vat op zich, en als hy wordt uitgedaagd door iemand als mr. Evert Straat, dan genieten we als bij een elegante schermwedstryd. De hemel beware ons echter voor be strijders h la Nuis (wie is dat?) die, de elementairste regels van een spor tieve strijd ignorerend, onverhoeds een emmer vuil over zijn tegenstan der uitkeert. Als resultaat staat na tuurlijk Nuis voor schut, en niet Ro denko. Tenslotte vermelden we nog lezenswaard!ee bydragen van A. Mor- riën en de Vlaming C. Blttremieux. De fleurige omslag werd gemaakt door Nico Wijnberg. Al met al houdt dit eerste nummer van „Tirade" de aandacht gespannen, en naar zich laat aanzien zal het stel lig de moeite lonen, geregeld van dit nieuwe maandblad kennis te nemen. „Tirade" No. I. 15 jan. '57, Uitgave: G. A. van Oorschot, Am sterdam. De Amerikaanse con certviolist Zlakko Ba- lokovic, die op 27 fe bruari aan boord van het passagiersschip „United States" voor een concertreis van vier maanden naar Europa vertrekt, zal op 24 april optreden in het Concertgebouw te Amsterdam. Ook staan concerten in Engeland, Frankryk, Oostenrijk en Spanje op het pro gramma. De violist neemt drie waardevolle violen me de. waaronder een we reldberoemde Guarnerl de zogenaamde „ko ning", die in 1735 door de Italiaanse vioolbou wer werd gemaakt. De „koning" heeft men op 3 februari in het raad huis van New York voor het eerst in zijn 222-jarig bestaan kun nen beluisteren, toen hy bespeeld werd door Zlakko Balokovic. A. J. Hopkins schrijft in zijn boek „Musical instruments, historie, rare and unique", dat in 1888 in Edinburgh werd gepubliceerd, dat de Guarneri een van de beste violen ter wereld is. In het boek „The Violin" beschryft Peter Davidson de viool als „nog niet geëvenaard, en bedekt met een prachtige lak". Balokokvic is de eer ste beroepsviolist die eigenaar is van de „koning". Het instru ment werd voor de eer ste maal in 1955 naar Amerika gebracht, toenBalokovic hem van een handelaar in Londen had gekocht. Voordat Zlakko Balo- kovie's levensdroom, eigenaar worden van de Guarneri, in vervul ling ging was het in strument in bezit ge weest van zeven Euro pese verzamelaars. Een kwart eeuw ge leden bood men 100.000 dollar voor de .koning' maar het bod werd niet geaccepteerd. Een bod van 1 miljoen dol lar zal door de huidige eigenaar eveneens wor den afgeslagen, De twee andere vio len die Balokovic mee neemt zyn een in 1708 gebouwde Stradivarius en een in 1742 gebouw de Guarneri. Joh Kaarten Boskamp: 1200 maalPotasch (Van een speciale verslaggever) T ohan Kaart en Johan Boskamp j hebben in totaal 1200 maal op sappige en onnavolgbare wijze de twee joods-Amsterdamse textiel firmanten Potasch en Perlmoer leven ingeblazen, waarmede zij be wezen, twee ras- en wasechte kluchtspelers te zijn, waarvan ons land er (helaas) te weinig heeft. Onlangs hebben de twee Johans nu in alle stilte het eerste lustrum van hun samenwerking herdacht en dit was voor ons aanleiding om het tweetal, dat door het grote publieke succes tot een vast „team" geworden is, eens achter de toneel schermen van „De Kleine Kome die" aan de Amstel te bezoeken. NatuurlijkPotasch en Perl moer smaakte destijds naar meer en dus haalde men een vooroorlogs suc- cespaardje van stal: Toontje heeft een paard getekend. Aan de reacties van het publiek was echter te mer ken, dat men gaarne de twee Johans als centrale figuren op het toneel te rugzag en dus volgden er „Een fijn span" en „De vier Mullers". Thans draait dan „Het konijn en ik" (Har vey), welk stuk reeds 60 opvoeringen beleefd heeft. T ohan Boskamp, 40 jaar aan het to- I neel en nu 66 jaar oud. is in dit stuk de grijzende, correct geklede en met een zware hoornbril toege ruste man der wetenschap, die de geheimen der menselyke ziel spelen derwijs ontraadselt en zich beijvert, het met een gelige pruik uitgedoste mannetje van zijn fictieve en zo buitengewoon „lieve" konijn te verlossen Maar het loopt tenslotte heel anders, want niet slechts psy chiater-directeur Boskamp, maar ook zijn tweede geneesheer en het Kwantiteit overtreft de kwaliteit (Van onze toneelmedewerker.) Er heeft dezer dagen een be richt in de pers gecirculeerd, waaruit blijkt, dat de Stichting Toneelcoördinatie voor het a.s. seizoen weer veranderingen voor ziet. Immers, men overweegt om de toneelgroep Puck te maken tot „spreidingsgezelschap", wat dan automatisch zou moeten betekenen dat het Nieuw Nederlands Toneel gezelschap buiten de subsidiepot van de Coördinatie zou komen te vallen. Wat betekent zulk bericht, en hoe werkt die Toneelcoördinatie in dit opzicht? Om met het laatste te be ginnen: de Toneelcoördinatie is een orgaan, waarin vertegenwoordigd zijn de grote, door het rijk- gesub sidieerde gezelschappen, alsmede dat rijk zelf, en enkele gemeenten die eveneens aanzienlyke subsidies ge ven voor ons toneelbestel. Die sub sidies komen tegenwoordig in twee vormen: de subsidies rechtstreeks aan een gezelschap, en de subsidies die terechtkomen in de pot welke „Toneelfonds" heet. Praktisch gesproken: Amsterdam geeft rechtstreeks aan haar vaste bespeler; Rotterdam, Den Haag en Arnhem eveneens aan hun vaste groepen. Daarnaast geven bijvoor beeld steden als Utrecht of Haarlem ook een subsidie, en juist dit soort subsidies komen in die toneelfonds- pot, waaruit men steun verleent aan één of meer groepen, die geen „vaste bespeler" zijn van enige plaats, en die dus „spreidingsgezelschap" ge heten kunnen worden. Wat dan niel betekent dat de cultuurspreiding niet eveneens door de grote groepen met vaste standplaats verzorgd zou worden. Integendeel, zou men geneigd zijn te zeggen. Want die vaste bespelers hebben, juist door minder reizen en trekken, een grotere aanlokkelijk heid dan alleen-maar reizende groe pen, zodat ze reeds daarom vaak over hetere acteurs kunnen beschik ken dan een zogenaamde spreidings- groep. Bovendien krijgen de vaste bespe lers over het algemeen, van het rijk en „hun" gemeente, méér geld dan er uit de toneelfondspot (plus even tuele bijdrage van het rijk) aan de spreidingsgroepen ten deel valt. Een groep als de Haagse Comedie of als het Rotterdams Toneel, is dus „rij ker", aanlokkelijker, en daardoor in de praktijk ook „sterker" dan de reisgroep. De winst van cultuurspreiding ligt minder in het aantal voor stellingen, dat in de „provincie" wordt gegeven, dan wel in de kwa liteit daarvan. In feite is „de pro vincie" dus beter gediend met een sterke groep, die van z'n 450 voor stellingen er 300 in andere plaatsen dan zijn standplaats geeft, dan met een tamelijk zwak bezet ensemble, dat weliswaar 500 voorstellingen in de provincie brengt, maar dat qua niveau van stuk of voorstelling niet kan concurreren, omdat zo'n sterke groep in omvang eveneens talrijker kan zijn, en dus gemakkelijker rol bezettingen kan vinden voor twee stukken naast elkaar, het zogenaam de doublure-systeem. In zoverre is het, voor het artis tiek zieleheil van Puck, niet zo ver heugend dat het tot „spreidingsto neel" wordt uitgeroepen. Want om de daarmee samenhangende 500 voorstellingen te kunnen verzorgen, moet het in doublure-systeem gaan spelen. En dat betekent dat de klei ne, maar hechte kern van nu, moet worden uitgebreid tot minstens 25 spelers. Uitgebreid met wie? Niet met eersterangskrachten, want die zitten reeds in de „grote" groepen. Wat Puck zal kunnen verwerven, zullen in hoofdzaak spelers zijn die weinig kunnen bijdragen aan artis tieke versterking. Waarom Puck zich dan tot spreidingstoneel zou laten be noemen Om twee redenen, waarschijnlijk. In de eerste plaats omdat het aanzienlijk meer subsidie zou krijgen (mee delende niet alleen in de rijks subsidie. maar ook uit de to neelfondspot). In de tweede plaats, omdat klaarblijkelijk de verzamelde toneelleiders in hun maag zitten met het Nieuw Ne derlands Toneelgezelschap, dat in lopend seizoen de functie van spreidingsgroep had. Een func tie. die het blijkens de reacties in de pers en bij de „afnemers", niet geheel naar genoegen ver vulde. Hier lijkt de gedachtenfout te liggen van de Toneelcoördina tie. Want als men binnenka mers tot de conclusie komt, dat het N.N.T. niet goed genoeg was, ver oordeelt men minder het N.N.T, en derzelver (inderdaad niet sterke) artistieke leiders, dan wel het hele toneelsysteem. Immers, uit boven staande kan blijken dat in principe elke spreidingsgroep zwakker zal moeten zijn dan de gevestigde grote groepen. Zelfs indien de spreidings groep over even sterke geldmiddelen zou beschikken, blijft daar nog die mindere aanlokkelijkheid van het voortdurend reizen, en van het niet verworteld zijn.in één bepaald kunst centrum. Wie is er dus straks gebaat bij de komende veranderingen Puck amper, dat met méér geld ook méér reizen moet, en dat voorstellingen moet geven met zwakkere krachten. Het Nieuw Nederlands Toneelgezel schap niet, dat zonder subsidie wel uiteen zal spatten (en aldus de krachten zal leveren, welke Puck moet aantrekken). Het publiek niet. dat de spelers, die nu „niet goed ge noeg" waren bij het N.N.T., straks onder het etiket Puck toch weer op z'n plaatselyke planken zal krijgen De Toneelcoördinatie niet, die een verkeerde organisatorische toestand onder andere narjn zal handhaven. Er is ontegenzeglijk tegenwoordig een gestegen behoefte aan toneel. Maar dit „nieuwe" publiek, juist in de provincie, wordt niet gediend door zoveel mogelijk wel door zo goed mogelijk toneel. Het ware te wensen dat de coördi* atie juist op d 11 pro bleem zijn aandacht richtte. Johan Kaart en Johan Boskamp her denken thans het eerste lustrum van hun samenwerking met het geestige stuk ,JIet Konijn en ik" (Harvey). Op bijgaande foto ziet men de twee gevierde kluchtspelers, Johan Kaart onder, rechts zit mevr. TiOy Perin- Bouwmeester en links staat mevrouw Bouwmeesler-Kluun. overige personeel der inrichting tot de ziekenbroeder toe komen in de ban van dit merkwaardige dier. dat slechts bestaat bij de gratie van de dagdromen van een patiënt. Johan Kaart is niet de man voor een „zwaarwichtig interview" en toen we hem in de pauze vroegen, hoe hij aan Boskamp gekomen is, glimlachte hij: „Ik heb hem zomaar óp een bepaalde dag opgeraapt ik had er in het begin niet eens erg in, dat hij het was Dat „oprapen" gebeurde in de hon gerwinter, toen Boskamp doende was, aardappelen, sla cn andere le vensmiddelen te vergaren en op een zwaar beladen krakende fiets naar de stad trapte. By deze gelegenheid ontmoette hij Johan Kaart, die met hetzelfde doel op pad was en deze zei: „We moesten samen eens iets doen......" Het zou echter nog enkele jaren duren, voordat de kogel door de kerk was. Op het ogenblik van de ontmoe ting had Boskamp reeds een lange, niet te verwaarlozen staat van dienst achter zich. Zo begon hij destijds op ongeveer 25-jarige leeftijd als bas- bariton bij de Nederlandse Opera. Later ging hij de wereld der ope rette betreden, waarbij hij om zo te zeggen het „hele repertoire" deed. Zijn ervaring bracht hem ook de post van operette-directeur... daar na werd de kennismaking met Kaart een keerpunt in zyn leven. t ohan Boskamp heeft dadelijk hewe- I zen, dat de stap van het „zingen- de toneel" naar het zuivere ac teren voor hem geen enkele moeilijk heid opleverde; hij bleek 'n waardig [lartner en in staat, geheel uiteen- opende karakters over het voetlicht te brengen. „Tja ik ben hier nu eenmaal geëngageerd en zal hier wei tot het laatste van mijn dagen blijven han gen Waarna Johan Kaart zei: „We ma ken van de 100e voorstelling van Harvey niet veel druktegeen krans "voor mij of iets dergelijks. We gaan gewoon doorwe hebben nu eenmaal het buitengewone geluk, dat de mensen ons graag zien wil len.. ,.En het is verder hoogst plezie rig". zo ging hij verder, bedacht zaam achter een caféfiltre aan een sigaartje zuigend, „dat er bij onze troep zo'n prettige onderlinge ver standhouding heerst. Ik voel me net de vader van een grote familie een echte Kaart-familic." Hierbij speelt stellig ook het feit een rol, dat de twee Johans niet de fout ge maakt hebben, de „bijrollen" maar als iets van het „tweede plan" te be schouwen. Zo engageerde men bijv. mevrouw Bouwmeester-Kluun, de echtgenote van wijlen Adolf Bouw meester en mevrouw Tilly Perin- Bouwmeester, eveneens een geboren actrice, die zich door haar bijzonde re typeerkunst een waardige dochter van de onvergetelijke Louis toont. „Geschiodciiis der mensheid" komt op het witte doek In Hollywood wordt op liet ogenblik gewerkt aan de verfilming van „De geschiedenis der mensheid een boek van Hendrik Willem van Loon, die zoals bekend geruime tijd in Vee re heeft gewoond. De verfilming van dit verhaal verg de een byzonder grote rolbezetting, want de auteur voerde in ziln boeit vrijwel een ieder ten tonele, die in de wereldgeschiedenis een rol van bete kenis heeft gespeeld. De film begint dan ook bij Adam en aan het slot komt ook Adolf Hitler er nog In \-oor. Meer dan vijftig sterren van naam spelen mee in de rond negentig spreekrollen, die voor deze film nodig zyn.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1957 | | pagina 5