A VONTUUR VAN ZEEUWSE LEEUW
lok sioeq
ZONDER TWIJFEL hebt ge wel eens
gehoord van de „Danse macabre" van
Saint Saëns: in dit brillante stuk mu
ziek hoort men een klok twaalf uur
slaan, vervolgens de dood zijn viool stem
men en dan begint het lieve leven. De
lugubere dans der geraamten! Blaar
meen nu niet, dat dit soort zaken alleen
maar voorkomt In de overspannen ver
beelding van H.H. componisten en dich
ters. Géén sprake van! Gewone mensen
hebben ook de zonderlingste ervaringen
op dit spookachtige terrein zo rond mid
dernacht. Indien U ons s.v.p. tot de ge
wone mensen wilt rekenen, dan willen
wij U een verhaal vertellen over hetgeen
ons eergister nacht overkwam op het
Middelburgse Abdijplein.
Luister en huiver, want het is een sin
guliere geschiedenis!
.Natuurlijk sloeg ook hier de klok eerst
twaalf uur middernacht. Daarvan kan een
mens danig schrikken, vooral als hrj wat
loopt te dromen en te mijmeren over vervlo
gen tijden, over abten en andere heren, die
in het grijze verleden in de abdijgebouwen
hun huisje hadden. En daar beukten plots
klaps twaalf harde mokerslagen uit de
zware Lange Jan-klok bovenop de dromer
neer. Een nare ervaring, maar daar was
overheen te komen. Doch wat op die twaalf
slagen volgde, vergeet men niet zo snel.
Want er flitste iets nats langs ons heen,
er volgde een klap en een angstaanjagend
gegrom: tot onze grote ontzetting stond
tegenover ons een grote leeuw, die blijk
baar in het water had gezeten, want hij
schudde zich eens flink, waardoor de drup
pels overal heen vlogen. Nu heeft de School
meester er al eens ernstig voor gewaar
schuwd, dat een leeuw is iemand, die bang-
is voor niemand. En daarom kropen we
haastig op een van die steenhopen, die
sinds lange jaren Middelburgs Abdijplein zo
karakteristiek maken. Doch de leeuw schud
de het hoofd: „Maak-je maar niet bang.
Ik doe niks" zei hij met een tikkeltje droe
vig geluid in zijn leeuwenstem ,,Ik ben de
leeuw uit het Zeeuwse wapen en ik ben 'r
voor het eerst sinds een paar eeuwen eens
even uitgesprongen. Ik word dat worstelen
en dat ontzwemmen ook wel eens beu en
bovendien raak ik in dat wapen zo door
weekt van onder. Weet jij soms een winkel
waar ze plastic-broekjes verkopen?"
„Dat zal wel gaan meneer de Leeuw" zei
den wij vol ontzag, want zo'n wapendier
hoeft een erg hoge functie moet je rekenen.
..Gaat het alleen om een plastic-broekje?"
„Nee, neer, nee", antwoordde hij. „Ik ga
straks ook even m'n provincie rond om ba
lans op te maken over 1956. Dat moet vóór
zessen gebeuren. Zin om mee te gaan?"
Wel, die zin was er wis'en zeker en nadat
we nog even over de route hadden beraad
slaagd, besloten we via de plastic-winkel
op weg te gaan. Het was een vreemd ge
zicht: de forse, maar toch wat vermoeide
leeuw en daarnaast een peuterig en even
eens vermoeid journalistje, die samen om
vijf minuten over twaalf een reis door Zee
land begonnen. Ge gelooft het niet Hoe is
het mogelijk! Want liet is echt gebeurd en
om het te bewijzen vertellen we hieronder
het vervolg van deze zonderlinge nacht.
„U heet zeker Nobel?" vroegen we
vol respect, maar de leeuw schudde nij
dig de manen. „Welnee man, dat is mijn
huurman, dat sjièke jongetje. Nobel
slecht seizoen
hij snoof verachtelijk „een worste
laar als ik heet geen Nobel. Mijn naam is
Rinus, goed Zeeuws!" Wij haastten ons
te antwoorden, dat het ongetwijfeld een
mooie leeuwennaam was. „Vroeger
maakten wij niet zoveel spatjes om een
naam", zei Rinus. We passeerden juist
de rechtbank op het Hofplein. „Maar in
maart en april moesten ze hier uitvech
ten of baby Otte wel Boelhouwer mocht
heten. Een rare tijd".
Hij zette de pas er goed in en om niet
achter te raken klommen we op zijn rug.
Dat had nadelen, want daardoor verston
den we niet alles wat hij zei. Zo hebben we
niet goed gehoord, wat Rinus op het Molen
water precies meedeelde. Maar het had in
elk geval met ringlijders te maken en met
een conflict. Blijkbaar wist hij daar ook al
vanTrouwens over meningsverschil
len bleek hij vólkomen ingelicht, want op
de Noordweg, op de grens van Sint-Lau-
•rens, stond hij even stil. „Met die grens
wijzigingsplannen schieten ze ook maar
niet op. Oei, oei, wat een ruzie tussen de
gemeenten, toen in februari het nieuwe plan
van Ged, Staten afkwam
In een razend tempo ging het langs de
Walcherse kust „van de duinen blijft
hier niet veel over" hijgde Rinus in Zou-
telande tot we in Vlissingen waren. „Je
mag wel eens wat schrijven over de haven
plannen en over de sanering van de oude
stad" zei hij, „daar zit stof genoeg in
„Dat hebben we al gedaan, meneer Ri
nus, zeiden we beleefd.
„Zo, zoantwoordde Rinus, „wat
een moed"..,...
„Hoe zit het eigenlijk met de muziek
korpsen van Vlissingen Kunnen die eigen
lijk wel muziek maken na die brand van
het repetitielokaal?" Toen konden we een
opgewekt antwoord geven: immers de Ko
ninklijke harmonie „Ons Genoegen' en „St.-
Gaecilia" blazen weer volop. Maar er was
liet veel tijd om er uitvoerig over te pra-
.en, want nadat de leeuw speels met zijn
poot een paar bootjes op de hellingen van
„De Schelde" het water had ingetikt („ze
laten er hier praktisch elke dag één te
water") stonden we bij de ponton van de
provinciale boot.
Over wat er toen gebeurde willen wij
liever het zwijgen toedoen. Slechts één
ding: Rinus bleek hier plotseling hele
maal geen sullige wapenleeuw, maar een
koninklijk beest, dat wilde kreten kon
slaken en dat zéér dreigend deed met
zijn vervaarlijke voorpoten. Het was om
er van weg te lopen. En dat alleen, om
dat we terloops zeiden: „Minister Alge-
ra wil geen tweede nieuwe boot ge
ven Op dat moment waren we op
recht verheugd, dat we minister Algera
niet waren
Terwijl we de Westerschelde overspron
gen riep Rinus uit: „Wat zal dat volgend
jaar een mooi gezicht zijn als de marine
hier een vlootschouw houdt ter ere van de
De Ruyterfeesten. Tja, ja, die Vlissingers
zijn wat van plan! Trouwens, toen in sep
tember dit jaar die bom in de baggermolen
in de haven ontplofte, leek het alsof een
zware kruiser bij voorbaat al een schietoe
fening hield".
Daar stonden we dan in Breskens. „Daar
ginds wordt de nieuwe veerhaven aange
legd" wezen we de leeuw, „ze zijn al volop
bezig!"
„Ja, ja, dat weet ik wel" zei hij ongedul
dig, „ik sta juist te kijken naar al die
panden van de Breskense middenstanders.
Ik zal mijn broer Wim, de Nederlandse
leeuw, eens opbellen, misschien kan hij iets
voor deze mensen doen. Kom we gaan
verder, maar niet langs de kust, want dan
kom ik in zo'n vervelende stemming: het
slechte seizoen van deze zomer zit mij nog
in het merg en dat is vanzelfsprekend bij
de mensen hier ook".
Zo togen we naar Schoondijke. Daar
stond het nieuwe raadhuis en we dachten,
dat Rinus dat wel even wilde zien. Maar
neen, „géén nieuwe gebouwen alsjeblieft",
riëp hij uit, „dan ben ik in zeven jaar niet
klaar. Reken eens even uit: raadhuis
Schoondijke, jeugdgfebouw Biervliet, Le-
deltheater Oostburg, om van de gebouwen
in Noord-Zeeland maar niet te spreken,
want daar zijn meer dan twintig scholen,
wijkgebouwen. muziektenten en wat dies
meer zij geopend".
„Ja, maar meneer Rinus, ZJ wilt m Oost
burg het Ledeltheater toch wel zien?"
vroegen wij, want het staat altijd goed als
je wat cultureel doet. „Géén sprake van",
besliste Rinus, „ik ben niet cultureel, ik ben
maar een gewone wapenleeuw, die op tijd
s'n natje en z'n droogje moet hebben. In
Middelburg zijn we toch ook niet naar het
njeuwe openluchttheater geweest en begin
asjeblieft straks in Goes niet over de cultu
rele dag te praten. Daar hebben mensen
van jouw vak zelfs aan cabaret, gedaan: ze
moesten zich schamen!"
Plotseling klonk een gedempt belletje
over het mooie plein van Schoondijke.
Rrrrringrrrlng...... rrring...... „Das
de telefoon1" zei Rinus, met een ver-
terderde blik in de trouwe ogen en hij
hief de rechter-voorpoot luisterend om
hoog. „Automatisch. Mooi werk. Toen ik
nog klein was en nog niet in dat wapen
stond, kreeg ik van mijn tante uit Gent
eens een mooi speelgoedtelefoontje. Gut,
wat is dat lang geledenHij schudde
met het achterlijf: „Help me er aan herin
neren, straks als we terug zijn in Middel
burg, dat ik, als we tenminste nog tijd
hebben, nog even onder de hoogtezon van
liet ziekenhuis ga. Al die honderden jaren
in dat water maken een mens rillerig".
„Zullen we nu maar naar Hulst?" We
vroegen het een beetje ongeduldig, want
tenslotte beginnen de nachten aardig koud
opgravingen
innerden we ons, dat we vorig jaar ook al
zo'n zonderling avontuur hadden beleefd,
toen Reynaert, niet als Rinus nu
Zeeland introk op één van de laatste nach
ten van het jaar. Waarschijnlijk was hij
vannacht weer op stapMaar toen we
goed keken, zagen we hem staan, bovenop
de torenspits van het stadhuis. Het lepe
ventje stond er luidkeels te zingen: „In de
bus van Bussum naar Naarden" met een
variatie: „In de bus van Hulst naar Breda
toe".
,,Kom gauw mee", zei Rinus bedroefd, „ik
had vergeten, dat ze hier een tunnel naar
Brabant willen. En aan dat on-Zeeuwse
streven doet dat vosje mee. Ik zal straks
nog eens een briefje schrijven aan de
Werkgroep Deltazaken, dat ze op hun hoe
de moeten zijn voor dat knaapje. Want als
over een paar jaar die hangbrug over de
Westerschelde wordt gebouwd, dan zul je
zien dat Reintje er bij op zijn borst staat te
slaan en bovendien zal beweren, dat het
idee van hem was. Maar het ivas echt van
iemand anders
Het werd alsmaar kouder en kouder, maar
dat kwam niet door het weer, doch dooi
de diepvriesinstallaties van de platte
landsvrouwen, die vooral in Zeeuwsch-
Vlaanderen zoveel belangstelling ondervin
den. „Als het te koud wordt, gaan we even
naar de cokesfabriek in Sluiskil. Daar we
ten ze wat warmte is, want ze hebben er
dit jaar nog een goed brandjö gehad" ver-
Waarde Rinus. Maar zo erg was het nu ook
weer niet en daarom trokken we recht
streeks naar de Bevelandse landen. „Ik ben
blij, dat ik niet in Goes mijn functie uit
oefen" mompelde de leeuw. „Niet omdat ik
.vrouwelijke brandweer
te worden. „Hup naar Hulst" riep Rinus
eensklaps enthousiast, „daar ga ik die
mooie jongen van Reynaert eens een flinke
watjekou verkopen. Die knaap zet daar de
hele stad op stelten en dat is allesbehalve
netjes. Ruzie laten maken rond de Rey-
naertfeesten is ongehoord. Vooruit, hup..."
En met een sierlijke sprong kwamen we bij
het Reynaert-monument. Maar Reynaert
was er niet, verdwenen. En plotseling lier-
Kruiningen, Krabbendijke en de jubile
rende Bathpolders kwamen ve op Tlio-
len terecht. „Nieuwe gebouven over
slaan", riep Rinus uit, „er zijner te veel.
Ik ga ze pas bezoeken als hel bedrijven
zijn, waardoor de mannen v;n Tholen
op hun eigen- eiland kunnen bijven. Nu
moeten die arbeiders elke dagmet bus
sen naar Brabant worden veroerd en
dat is een toestand, die ik afs-huwelijk
vind. Gelukkig is er in Sint-Maartensdijk
een technische school gestart. lisschien
helpt dat".
We keken eens op ons horloge. ,Weet je
Rinus, dat het al vier uur is
De leeuw schrok. „Maar dan méten we
opschieten, St.-Philipsland en Sciouwen-
Duiveland nog". En in één adem legon hij
een Frans onregelmatig werkwoort te ver
voegen. „Waarom doe je dat?" vragen we
verbaasd. „Omdat we naar Zierikaee moe
ten" was het antwoord, „ze doen <aar im
mers aan uitwisseling met SaintHilaire.
Ze zullen er nu wel Frans spreien
En terwijl wij door de Zeeuwse luchten
sprongen klonk het langs de winterhemel:
„je vais, tus vas, il va, nous aliens, vous
allez, ils vontHet was mooi laeuwen-
rans.
In Zierikzee lazen we de stlcltingsakte
van het nieuwe Rode Kruis-ziekeihuis nog
aardappelexport
het geen sympathieke stad vind, maar al
leen omdat ik nog een paar jaartjes wil
meedraaien en ik weet niet of dat daar wel
mogelijk is. Ze zijn cr nog al haastig met
ontslag".
„Aan nieuwe gebouwen is hier ook geen
gebrek, meneer Rinus", merkten we
schuchter op, „nieuwe scholen, rusthuizen,
wijkgebouwen, dorpshuizen, gymnastiekza
len, kerkenEr is van dat alles genoeg
te vinden op de Bevelanden
De leeuw wist het allemaal. Tot dusver
hadden we altijd gedacht, dat hij in dat
wapen eigenlijk niets deed, maar dat bleek
helemaal niet waar te zijn. Althans voor
1956 had hij alles goed in rle gaten gehou
den, dag en nacht, 't Is om vermoeid van
te raken en daarom verbaasde het ons
niet, dat Rinus op de Grote Mai'kt in Goes
even ging liggen. Hij moest even een beet
je bijkomen en wat aantekeningen maken.
Uit zijn manen haalde hij een notitieboekje
en leeuwen-potloodje te voorschijn en be
gon te schrijven. „In februari was hier een
hengstenkeuring" zei hij dromerig en hij
sprak op de toon van een hongerig man,
die een goed etentje beschrijft. „Maar géén
spek voor mijn bek. Ilc moet worstelen en
ontzwemmen. Dat worstelen gaat nog wel,
maar dat ontzwemmen, zie je..." Hij likte
aan zijn potlood en werd op slag weer de
zakelijke Zeeuwse leeuw. „Er is hier hard
gewerkt met die aardappelenexport in april,
maar tegelijkertijd werden oesters tot kalk-
grit vermalen".
Ineens kreeg hij weer haast: „Daar
schiet me te binnen, dat ze hier in mei
een vrouwelijke brandweer hebben ge
kregen'. Die is in staat om het water uit
mijn wapen te gebruiken wanneer er ge
blust moet worden. Laten we maar vlug
opschieten!" En met een omweg over
technische school
eens na en daarna ging de reis naar Dreï-
schor om de Jan Kipstraat ever door te
lopen. „We zijn nou toch in de buu-t: zullen
wé nog even naar Noordgouwe jaan om
het miljoenste stamboekrund, dat daar on
langs werd geboren, even achter het ooi-
te krabben?" vroegen wij. Maar Rhus wei
gerde. Blijkbaar altijd nog bang /oor de
gevolgen van zijn jungle-afkomst. Boven
dien wilde hij naar Renesse om er dt ruïnes
van het oude slot „Moermond" te bezich
tigen, die daar onlangs werden gevonden.
Doch we hebben hem dat sterk ontraden,
want dr. P. Glazema was niet ter plaatse en
wat doet men bij een opgraving zonder deze
deskundige? Niets immers? Dat zag Rinus
ook in en daarom wijzigde hij de koers naar
Ouwerkerk en Nieuwerkerk, om te zien
wat hier de adoptie van Enschede, die in
augustus werd afgesloten, had gewrocht.
„Kwart voor zes", zeiden wg, op ons hor
loge kijkend,
„Oei" schrok Rinus. „OpschietenEn
terwijl de wind ons langs de oren floot en
wij ons vastklemden aan de manen, kwam
Waleheren's kust voor zover te zien in
de winternacht weer in zicht. „Ik ben
niet ontevreden" gromde Rinus nog, „ik heb
in mijn lange leven wel slechtere jaren mee
gemaakt. Maar er is nog heel wat te
doen
En terwijl de verlichte wijzers van de
Lange Jan bijna de zes aanraakten, ploften
toe neer op het Abdij-plein. En weer fitste
iets langs ons heen: Rinus, die op zijn
plaats terugkeerde. „Je plastic-broekje"
riepen we nog en we hielden het ding
ergens uit 'n winkel gehaald omhoog.
Maar op hetzelfde moment dreunde de eer
ste slag van zessen. En-Rims zat ver
steend in de golven als ware hij niet weg
geweest. Hij worstelde weer en ontzwom,,...
Een vreemd verhaal? Misschien. Maar
ge zult dit toch wel met ons eens zijn: als
het niet waar gebeurd zou zijn, dan hadden
we het ook niet kunnen vertellen. Tenslotte
zo-iets absurds als deze leeuwengeschiede
nis fantaseert zelfs een journalist niet aan
elkaar.