NIET TE TELLEN BOCHTEN XIII PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT De „Carstensz", een aanzienlijk Idetoie, niet zeer fraai ge modelleerde en slecht in de verf zittende coaster, bracht me naar Tanah Merah, aan de Digoel. Het was een lange reis, maar een leerzame. Leerzaam vooral ten aanzien van aardrijkskunde en de betrekkelijkheid van landkaarten. Van de kaart (en van horen zeggen) wist ik dat de Digoel bestond uit een niet te tellen aantal bochten. Ze waren inderdaad ontelbaar. De ene S-bocht volgde op de andere, en soms keerden we kilometers terug op de reeds af gelegde route. De Digoel Is een brede rivier, aan weerszijden begroeid met een dichte jungle. Een eenzame rivier. Nauwelijks hier en daar een kleine kampong. Sommige er van verlaten. Soms aan de modderige oever ineens een groepje vrouwen, die zwijgend, timide onze grote prauw, zonder paddels voortbewogen, na staren. In de rivier overal zandbanken en modderplaten. Daarop soms een boeaja, een krokodil. Bijna nooit wachten ze tot we vlakbij zijn. Meestal glippen ze weg in het bruine modderwater, eer er een foto van te maken ls. Een enkele maal blijft er een lui, indolent, brutaal liggen. Je ziet ze overigens nauwelijks, dank zij hun perfecte schutkleur. Ze hebben de kleur aangenomen van de rivier, de modderbanken en de rottende vegetatie. Een Amojoe-vrouw uit Badé, met haarneenniet kind, maar varken. Des nachts passeren we herhaaldelijk krokodillen- jagers. Dat wil zeggen: Papoea's, die voor de een of andere Chinese handelaar proberen boeaja's te van gen. Het systeem is nogal eenvoudig en veel minder opwindend dan de films doorgaans suggereren. Een der systemen is een grote houten „dobber", die met een lijn aan de wal is vastgemaakt. Onder de dobber hangt een gedeelte van een hond. Als de krokodil het aas accepteert, kan hij zich niet meer van de lijn met de dobber ontdoen. Het kan een paar dagen duren, maar de jager krijgt hem wel. Hij wordt op weinig zachtzinnige wijze naar de andere wereld geholpen. Een ander systeem is om het des nachts te doen. De jager beschikt over een scherp uitstralende lantaarn, waarmee hij de op de zandbank liggende krokodil verblindt. Binnen schootsafstand gekomen, richt hij op een plaats bij de ogen. Er is op het ogenblik een rede lijke handel in krokodillenhuiden, maar ik kreeg niet de indruk dat de eigenlijke jagers er veel beter van worden. Het is trouwens een lange weg van de Digoel naar Parijs of Singapore, de twee belangrijkste centra van de krokodillenhandel. Na enkele dagen bereikten we Tanah Merah. Het was bijna midder nacht en ik keek uit naar de lichten bij de haven. Er was geen haven. Er waren geen lichten. Er was alleen een bijzondere wrakke steiger. Daartegen werd de „Carstensz" gemeerd en het moet me van van het hart dat kapitein Leguyt een knap stukje riviernavigatie weg gaf. In ieder geval werd de steiger niet ingedrukt en kwamen we niet vast te zitten in de modder. Hetgeen in de volmaakte duisternis wel een wonder mocht heten. Wie Tanah Merah zegt, die zegt (of denkt): Boven-Digoel. En Boven-Dïgoel is een begrip van een strafkamp. Ik was nogal nieuws gierig naar dat kamp, waarvan ik wist dat het onderdak bood aan een aantal zware en minder zware jongens. Ook een aantal Indonesische infiltranten, die men hier heeft opgeborgen. Tanah Merah ligt diep het bin nenland in en de kansen om te ontsnappen uit deze gevangenis zyn van minimaal tot onmogelijk. Vóór de oorlog was een wandeling door de bewakers, of hun gezinnen, verder dan een uur van Tanah Me rah uitgesloten. De stam rondom de bestuurspost hield er namelijk bijzonder vervelende gewoonten op na. Dat was niet prettig voor de Europeanen van Tanah Merah, maar het was aan de andere kant een uitstekende „security" voor de gevangenen die zich altijd veiliger in het kamp wisten dan erbuiten. Vandaar de zeer weinige uitbraak- pogingen... Ik kreeg de kans langdurig in de „Strafgevangenis 1ste klas Tanah Merah" (de officiële naam) te zijn en eveneens de kans om met iedereen die daar verbleef te spreken. Er was gaan, maar ik kan U met de hand op 't hart verklaren, dat deze hel wel om uit te houden is. Er staat een nieuw complex gebouwen, dat aan behoorlijke eisen inzake menselijkheid voldoet. Het gevangenisvoedsel was beter dan ik soms wekenlang zelf kreeg en de slaapplaatsen waren zin delijk en fris. Ik kan niet oordelen over Boven-Digoel van voor de oor log, omdat ik er nooit geweest ben. Het Boven-Digoel van 1956 mag men echter elke nationale (en internatio nale) controlecommissie tonen. GESPREK MET PENKOR Ik sprak met allerlei soorten mis dadigers: met rovers, met moorde naars en met infiltranten. De ge- Drie witte hengsten: levend restant van een verschrikkelijk treurspel gevangenis scheen er zelfs plezier in te scheppen me met de zwaarste gevallen m kennis te bren gen. Waarschijnlijk zal er in Indone sië wel verteld worden dat de infil tranten daar de hel op aarde onder- Totempalen komt men, zwervend door Nieuw-Guinea, op vele plaat sen tegen. Hier een exemplaar van vier meter lengte, niet ver van Tanah Merahin de wildernis. sprekken waren matig interessant. Maar dan wordt me gevraagd of ik Penkor wil zien. De naam Penkor zegt me niets. Ik vraag wat dat voor een man is. En dan zie ik de elkaar kruisende blikken van de mensen, die by me zyn. Er valt even een stilte in het gesprek. Men kykt me aan en iemand vraagt: „Ként U die naam niet.... nooit van de moordenaar van Van Stockum gehoord?" Van Stockum.... Van Stockum... de naam komt heel in de verte be kend voor. Maar ik kan hem niet thuisbrengen. Ik weet niet zo guaw in welk verband Ik die naam eerder hoorde noemen. Dan valt het woord dat alles ineens opheldert: Van Stockum, die achter het goud aanzat. Tien minuten later wordt de man gebracht. Ik schat hem op vijftig jaar. Hij is een Papoea, die een bij zonder intelligente indruk maakt. Een nette verschijning, om zo te zeg gen, vooral in het blauwe gevangenis pak en met het blauwe mutsje op de kroezende haren. U mag het best weten: als ik te genover deze man sta, heb ik in het minst geen last meer van de drukkende, vochtige warmte die in de gevangenis heerst. Ik ben koud geworden. Alleen van die man. Alleen van de verschijning van Penkor. Voor me staat de moordenaar van Van Stockum. En van vele ande ren. De zaak Van Stockum is een dier sinistere drama's, die zo nu en dan de wildernis van Nieuw- Guinea opschrikken. In '49 kwam Van Stockum, een Nederlander, in Merauke aan. Een geheimzinnig, zwijgzaam man. Er waren geruch ten om hem heen van goud. Hij scheen de plaats te weten waar het te halen was. Ver de Digoel op, ver voorbij Tanah Merah, ergens aan de Casuaris-rivier, vlak bij de bergen. In onbekend, onbestuurd gebied. Er gens lag daar het goud en Van Stoc kum zou het daar gaan halen. Het verhaal van Van Stockum en zijn gouddroom zou kranten vol kunnen vullen. Het is het verhaal van een man, die de jungle van Nieuw-Guinea onderschatte. Op 'n vreselijke manier onderschatte. Hij luisterde niet naar adviezen en op- j merkingen van hen, die méér van de jungle wisten. Hij was te bang om te spreken, omdat hij verraad vreesde. Er zijn pogingen genoeg 11 gedaan deze merkwaardige man, eigenzinnig in hoge mate, terug te houden. Zonder resultaat. Het goud was daar ergens aan de Ca suaris-rivier en hij zou het er van daan halen. Ze waren met z'n drieën aanvanke lijk: Van Stockum, Van den Berg en Fransz. De beide Iaatsten in dienst van Van Stockum. Van den Berg ging op het laatste ogenblik niet mee en redde daarmee z'n leven. Fransz, een Indische Nederlander, moet een aardige, geschikte jongen zijn geweest. Het is niet bekend wat hem méér lokte: het avontuur of het goud. Ik krijg da indruk van het avontuur. MET WITTE HENGSTEN Van Stockum ging wonderlijk te werk. Met paarden trok hij de wilder nis in. Twintig witte hengsten dreef hij donker Nieuw-Guinea in, plus een aantal Papoea-dragers. Wat er in de maanden, die de reis duurde, is gebeurd, is slechts gedeel- teiyk bekend. Men bereikte de Casua ris-rivier, maar de tocht erheen moet een drama zgn geweest. Een treur spel van ontbering, tegenslag en on derling gekrakeel. Ik heb mij door een aantal mensen, die iets met dat drama te maken heb ben gehad, het nodige laten vertellen. Wat ik te horen kreeg was een ver haal van louter misère, louter ellen de, louter droefheid. En van onder gang. Van Stockum moet een slecht psy choloog zijn geweest. Zijn systeem van hel behandelen der dragers deug de niet. Hij was de man niet om met dit volk om te gaan. En omdat hg dat niet was werd hij gehaat. Ten slotte bitter gehaat. Bij de bergen vond de ontknoping plaats. De jonge Fransz werd ver moord, terwijl hij zich zat te wassen onder een waterval. De Papoea's haatten hém niet, maar hij was ge tuige. Er mocht geen getuige over blijven. Enkele minuten later werd Van Stockum, niets vermoedend bij z'n vuurtje bezig, doodgeslagen. Wat er vervolgens gebeurde heeft al les te maken met de bloedige ri tuelen, die in onbestuurd Nieuw- Guinea nog voorkomen. Het is niet nodig hier nader in details te treden, omdat de bijzonderhe den te schokkend, te beestachtig zijn in Europese ogen en oren. Er volgden meer moorden, omdat de leider van de Papoea's, Penkor ge- Bewoner van het zuidelijk ge- deelte van Nieuw-Guinea in feestkledjj. heten, thans over vuurwapens be schikte. Een terugtocht volgde, en er vloeide aanzienlijk veel bloed op die tocht. Tanah Merah werd bereiKt. Men zond de mannen door naar Me rauke. De politie had een voorgevoel en men onderzocht de zaak. Lang zaam kwam de afschuwelijke waar heid aan het licht. De rechtzaak was eenvoudig en een deel der moorde naars kreeg hun straf. Penkor kreeg 15 jaar. Ik heb het (voor zover mogelijk) complete verhaal van het treurspel vernomen uit de mond van hen, die er bij betrokken zijn geweest, in het bijzonder van de inspecteur van poli tie De Haas, die het onderzoek leid de. Men moet een hart van driedubbel gewapend beton hebben, om bij de bijzonderheden niet te huiveren. Ook al kan men dan zeggen dat Van Stoc kum veel, zo niet alles, aan zichzelf te wijten heeft gehad. Ook al weet men, dat Van Stockum achter een ob sessie aanzat. Achter een schim, een droombeeld: het goud van Nieuw- Guinea. Ik sprak met Penkor. Hij stond daar rustig, helemaal zichzelf, niet in het minst bedremmeld. Ik vroeg hem of hij zyn straf zwaar vond. ,Ja' zei hij, „veel te zwaar'. Hij hoopte dat er een aantal jaren van zou afgaan. Hetgeen ik betwijfel, gezien de beest achtige wijze van optreden van deze Penkor. Het was het laatste verhaal dat ik die dag hoorde en de laatste man die ik sprak. Ik had er genoeg van. Méér dan genoeg. Het hele treurspel was voor me opgevoerd en ik zag de on dergang van de man, die zn eigen droom achternaging. En die faalde. En ten onderging. Hy moest ten on dergaan. ajiets is zo gevaarlijk in dit land als dromen en hersenschimmen. Om van obsessies maar te zwijgen. Ik liep terug naar het huis van de controleur, bij wie ik was onderge bracht. De avond was gevallen en de zon verfde de laatste wolken boven Tanah Merah bloedrood. We hepen daar zwijgend, totdat de man naast me zei: „Ga eens even mee, dan zal ik U wat laten zien". „Wat is het?" vroeg ik. „Wacht maarzei hy. We liepen door een gedeelte van het land, waar het gras en de varens hoog opschoten. Het had iets van een weiland. De man pakte m'n arm en hield me tegen. „Kijk... daar...! dat bedoel ik... daar lopen ze...!" Ik keek voor me uit: In het half duister van de snelvallende tropen nacht onder de avondnevel die op steeg uit het land, stonden drie schimmen. Drie doodstille, witte schimmen. Ze stonden er als een beel dende groep. Het waren de schimmen van drie paarden. Drie witte paarden. Ik ril de. Ik keek naar de man naast me. Hy knikte. „De laatste witte heng sten van Van Stockum". Ik denk dat ze het geluid ge hoord hadden. De schimmen bewo gen de koppen, draaiden zich om, en verdwenen in de nacht. Nooit vergeet ik dat geluidloos heengaan van die drie witte heng- stenschimmen in de nacht» die ho ven Tanah Merah stond. Drie le vende bewijzen van de ondergang van een man, die de jungle onder schatte en in plaats van goud de dood vond. En wélke doodl

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1956 | | pagina 9