HET MILITAIR BELEID '40-'45 FAALDE
Geringe Nederlandse invloed op
geallieerde beslissingen
de
Nederlands-Indië" na
Japanse capitulatie
Erewoord van beroepsofficieren
was ontoelaatbaar
TROEP VAR HORDERD MAR
WAS 24 MEI IR ERGELARD
Rekrutering
had weinig
resultaat
Te veel ministers
is ook niet goed
(Van onze parlementaire redacteur)
De trage opbouw van het Neder
landse leger na de bevryding ligt nog
betrekkelijk vers in het geheugen.
By de oorlogsvrijvvilligersbureaus
kwam, eerst in het zuiden, later in
het noorden, een stroom van aanmel
dingen binnen. De oproepen bleven
echter uit en toen men eindelyk, aan
het eind van 1945, zo ver was dat
grote groepen vrijwilligers konden
worden opgeroepen, hadden velen
reeds werk gevonden en was het
enthousiasme van de eerste dagen al
danig bekoeld.
Ook aan deze gang van zaken heeft i
de Parlementaire Enquêtecommissie
aandacht gewijd. De commissie heeft
de indruk, dat het uitblijven van de
door Engeland toegezegde beschik
baarstelling van legerruimte, kleding
en uitrusting het grote obstakel is
geweest. De teleurstellende gang van
zaken is te wijten aan velerlei om
standigheden, waarop de Nederlandse
regering onvoldoende invloed kon
uitoefenen, aldus het verslag. Maar
wellicht had een krachtiger beleid
ook op andere punten gevoerd
kunnen worden, wanneer er in 1945
niet een voortdurende wisseling van
ministers van oorlog zou zijn ge
weest. (Er waren toen 4 verschillen
de ministers in de tijd van een half
jaari. Deze wisseling in een zo kri
tiek tijdvak acht de commissie te be
treuren.
Dappere verkenningen in
de Archipel
(Van onze parlementaire redacteur.)
In 1945 werden drie groepen naar
Sumatra overgebracht, die vanuit
Cevlon zouden worden geravitailleerd.
Voor dit gevaarlijke werk in bezet
Sebied heeft de Enquêtecommissie de
oogste lof. Verscheidene leden van
de verkenningsgroepen zijn destijds
voorgedragen voor onderscheidingen,
doch deze zün nooit verleend. Dit nu
heeft de commissie verwonderd.
De laatste vier hoofdstukken van
het verslag staan geheel in het teken
van de strijd om de bevrijding van
Nederlahds-Indië.
Parlementaire Enquête Commissie
brengt verslag uit
Als achtste deel in de serie van zeer lijvige boekdelen, waarin de
Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 19401945 verslag
van haar onderzoekingen uitbrengt, is thans het verslag van haar
onderzoek naar het militaire beleid, zoals dat na de meidagen van 1940
door de opeenvolgende Nederlandse regeringen tot kort na de bevrij
ding is gevoerd. Dit achtste deel van het verslag bestaat uit drie
grote boekwerken, namelijk het 739 pagina's tellende eigenlijke ver
slag, gevolgd door 140 pagina's bijlagen en twee hoeken met de volle
dige tekst van de verhoren, die in totaal 1580 pagina's beslaan. Teza
men met de vorige delen zijn thans ruim 15.000 pagina's met verhoren
en verslagen in druk verschenen. Voor het onderzoek naar het mili
tair beleid zijn meer dan 200 getuigen gehoord. Tijdens deze werk
zaamheden heeft het Tweede Kamerlid J. J. Fens een bijzonder (jubi
leum gevierd"hij heeft de 100.000ste vraag gesteld.
De commissie heeft gemeend Z.K.
H. prins Bernhard niet als getuige te
moeten horen, omdat de constitutio
nele verhoudingen in ons land niet
gedogen, dat getuigenverklaringen
van een lid van het Koninldyk Huis
onderwerp van openbare discussie
kunnen worden. Zij wil evenwel ook
te dezer plaatse uitdrukking geven
aan haar gevoelen, da.t het Neder
landse volk aan Prins Bernhard gro
te dank verschuldigd is voor zijn
onvermoeid medestrijden voor de be
vrijding van het Koninkrijk.
De commissie heeft in dit deel de
voorbereidingen tot en de stryd in en
om Nederlands-Indië in de jaren vóór
de bezetting door Japan niet behan
deld. Zij heeft dit niet gedaan, omdat
gebeurtenissen, als b.v. de slag in de
Javazee, niet beoordeeld kunnen wor
den zonder een onderzoek naar het
algemene defensiebeleid in Neder
lands-Indië in de aan de strijd voor
afgegane periode.
Na de capitulatie van Nederlands-
Indië in 1942 werden de geëvacueer
de delen vain de Indische krijgsmacht
rechtstreeks van Londen uit gediri
geerd, hetgeen voordien niet het ge
val was. Het beleid sedert de capitu
latie heeft de commissie dan ook wel
in dit verslag behandeld.
Het verslag bestaat uit vijf gedeel
ten. In de eerste hoofdstukken wordt
behandeld het uitwijken in 1940 van
marine- en landmachtonderdelen uit
Nederland naar Engeland, en de re
krutering in het buitenland.
Voorts wordt een beeld gegeven
van de krijgsverrichtingen van de
Konmklijke"Marine, de Koninklijke
Landmacht en de Koninklijke Lucht
macht. De Nederlandse invloed op de
beslissingen van de hogere leiding is
zeer miniem geweest.
De volgende hoofdstukken zijn ge
wijd aan de plannen, door het Kabi-
net-Gerbrandy ontworpen en bij de
hoogste geallieerde militaire en poli
tieke leiding voortgebracht, teneinde
de Nederlandse strijdkrachten na de
bevrijding van het grondgebied in Eu
ropa opnieuw op te bouwen, vooral
met het oog op de bevrijding van Ne
derlands-Indië.
Daarna wordt een schets gegeven
van de wijze, waarop de Nederlandse
Regering heeft getracht mankracht
byeen te brengen na de gedeeltelijke
en later de gehele bevrijding van ons
land.
Model-verhuizing van
de marechaussee.
(Van onze parlementaire redacteur.)
De marechaussees uit Brabant zijn in
mei 1940 model naar Engeland ver
huisd. Zij hebben geen-contact met de
vijand gehad, zij hebben alles in hun
auto's geladen, zelfs hun archieven en
rijwielen hebben zij meegenomen. On
derweg naar de kust hebben zij ge
weigerd soldaten, die in dezelfde rich
ting marcheerden, mee te nemen. Als
motief hiervoor gaven de marechaus
sees op, dat zij zich niet met.de troe
pen mochten bemoeien. Naar de me
ning van de verteller van dit weinig
loffelijk relaas, een toenmalige reser
ve-kapitein van de artillerie die zelf
met zijn troep naar Engeland is over-
festoken, hadden de marechaussees
un archieven en fietsen in de mod
der moeten gooien en zoveel mogelijk
soldaten moeten meenemen. Dat zij
dit niet hebben gedaan heeft veel
kwaad bloed gezet.
VIA TERNEUZENEN AARDEN BURG
Boot lag klaar
In het verslag van de parlemen
taire enquêtecommissie over het
uitwijken van landmachtonderdelen
naar Engeland, wordt ook uitvoe
rig ingegaan op de belevenissen
van de toenmalige reserve-kapitein
der artillerie, D. J. Galle. De héér
Galle was voor rechtstreekse steun
toegevoegd aan een bataljon van
1-13 R.I. Hij is met zijn troep via
Breda, Antwerpen en Terneuzen
naar Aardenburg teruggetrokken.
In Terneuzen kreeg de heer Galle
de mededeling, dat zijn troepen niet
in het oostelijk deel van de stelling
mochten blyven omdat de Fransen
daar een ly'n aan het vormen waren.
De afdeling kwam op Pinkstermaan
dag in West Zeeuwsoh-Vlaanderen
terecht, waar zij in contact kwam
met haar eigen commandant. De heer
Galle kreeg opdracht zich naar Aar
denburg te begeven, met alles wat
artillerist was, met de bedoeling een
soort compagnie te vormen als re
serve-compagnie by de op te richten
anti-parachutistencompagniën der in
fanterie. Hiervan is in feite niets te
recht gekomen.
Toen de capitulatie van het Noor
den kwam, zat de afdeling in
Zeeuwsch-Vlaanderen. Hij kreeg toen
het bericht, dat zijn commandant,
de overste Granpré Molière, verdwe
nen was en dat de infanterie-majoor
De Heer in Oostburg, zijn onmiddel-
lyke chef was geworden. Tevoren had
de heer'Galle nog van de heer Gran
pré Molière het telefonisch advies ge
kregen om contact op te nemen met
de Belgische generaal Glory in Brug
ge.
De heer Galle vroeg majoor De
Heer toestemming om met zijn
troepen de grens over te gaan.
De majoor gaf hem echter geen
toestemming, omdat het comman
do-Zeeland had verboden het land
te verlaten. Tenslotte kreeg hij
evenwel een vage order om naar
bevind van zaken te handelen.
De groep van de heer Galle bestond
uit ruim honderd man, overwegend
recruten, die half afgericht hals over
kop naar Brabant gestuurd waren.
Hij trok er mee naar Brugge, waar zij
het advies kregen verder op te gaan.
De heer Galle is bij Abbeville door
een opening gekropen; een kleine 24
uur voordat de Duitsers daar de zak
van Duinkerken sloten. Het was min
of meer puur geluk, dat het lukte. Hij
dankte dit aan het feit dat hij behoor
lijke wagens had en dat de chauffeurs
jonge kerels waren, die zich uitste
kend hebben gedragen.
Met veel moeite bereikte de troep
Abbeville, dat na een bombarde
ment in brand stond, waarna zij op
een mededeling van het gezantschap
in Parys Normandië introkken, in de
richting van Cherbourg. Daar lag een
boot klaar, die Engelse reservetroe
pen had overgebracht en die de heer
Galle met zyn troep heeft meegeno
men. Op 24 mei 1940 kwamen zy in
Southampton aan.
1 De onmisbare missie.
H (Van onze parlementaire
redacteur.)
Op 10 mei 1940 vertrok ge-
neraal-majoor Van Oorschot §e
als hoofd van een militaire
missie naar Londen om contact
te onderhouden met de bond-
fenoten. Voordat de missie
aar goed op gang kwam, ca- ee
oituleerde Nederland en kwam
de regering naar Londen. De f|
heer van Oorschot had toen al—
leen nog contact met de rege-
ring en de verhouding werd zo- m
danig, dat hij zich afvroeg wat
sen militaire missie er nu m
eigenlijk nog te maken had. De
Nederlandse minister van Oor-
log kon nu immers recht-
streeks met zijn Engelse col-
ee lega spreken.
Maar zo eenvoudig was het
M niet. Op het Engelse ministerie
van oorlog was een bureau
zo heeft de generaal Van Oor-
schot voor de Parlementaire
Enquêtecommissie onthuld
s dat met militaire missies belast n
was en dat wilde de missies
H gehandhaafd zien om ook dat
1= bureau in leven te houden.
nilllllll
pillilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll^
De vulpen-brigade
(Van onze parlementaire M
redacteur.) m
Een uitzonderlijke vorm van
rekrutering heeft mer tijdens
de oorlog in Amerika beleefd.
Daar werden Nederlanders on- m
der de wapenen geroepen, die
ee verbonden waren aan belang- ee
rijke Nederlandse handelson-
ee dernemingen. Deze beambten
H werden naar Canada gestuurd,
kregen daar een summiere mi-
H 'iaire opleiding van 14 dagen
en keerden dan in uniform
laar hun bureaus in New York
terug. Deze mensen werden al-
'een gemilitariseerd om te
H voorkomen dat zij door de ee
Amerikaanse regering onder de
wapens zouden worden geroe-
ij pen, waardoor de Nederlandse
zakelijke belangen zouden kun-
ee nen worden geschaad.
H Zo ontstond dus de zoge-
naamde vulpenbrigade in New m
York, die heel wat jaloesie
H heeft opgewekt van de Neder- ee
landers die naar Engeland wer-
H den gestuurd om daar tot echte
soldaten te worden opgelend. n
ee Er is zelfs 'n compagnie van
Nederlandse troepen in New
York gevormd onder comman- es
ee do van 'n werkelijk officier, die
H zelfs zo nu en dan „de mannen
H van zijn troep" bijeen riep om
hun iets over militaire onder- ee
werpen te vertellen. Dit mili-
taire verband diende echter al-
h leen om tegenover de Ameri- ëe
kanen de zaak zo echt moge-
lijk te laten lijken.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiif
Gehele vloot vernieuwd
De Nederlanders hebben van de
Engelsen royale aanbiedingen voor
nieuwe schepen gehad, die zij zo zou
den krijgen, maar zy hadden geen
personeel om deze te bemannen.
Maar waren er schepen nodig, dan
werden deze gewoonlyk direct be
schikbaar gesteld en zo heeft de Ne
derlandse marine, tijdens de oorlog
eigenlijk liaar hele vloot gemoderni
seerd. Mede daaraan is het te danken
dat de Nederlandse marine met ere
heeft „meegedaan".
Een foto van de terugtocht van de
Franse troepen via de havens Vlis-
singen-BresJcens. Op de Oude Vlis-
singse vjeg onder Souburg kon men
op 17 mei 19//0 deze chaos zien.
n
Tien feiten leidden tot
de chaos
(Van onze parlementaire redacteur)
Volgens de Parlementaire En
quêtecommissie zijn de volgende
feiten haars inziens van beslissin-
de betekenis geweest voor de ge
beurtenissen in Nederiands-Indië
na de capitulatie van Japan:
1. De bijna gehele onbekendheid
aan Nederlandse zijde met de poli
tieke en militaire 'ontwikkeling in
Indië gedurende de Japanse bezet
ting;
2. Het samenvallen van de capi
tulatie van Japan en de wijziging
van de grenzen der commandoge-
bieden in het Verre Oosten. Hier
uit vloeide mede voort, dat de En
gelsen niet in staat waren hun
vrywillig en op eigen aandrang
op zich genomen taken uit te voe
ren door gebrek aan militaire
machtsmiddelen;
3. Het uitroepen van de repu
bliek Indonesië op 17 augustus '45.
4. De onderschatting van de om
vang en de kracht der republi
keinse beweging aan Nederlandse
zyde;
5. Het tijdsverloop tussen de ca
pitulatie van Japan en de eerste
geallieerde landing op Java;
6. De onvoldoende kennis van de
Nederlandse regering omtrent de
situatie op Java na september '45;
7. Het zeer grote tekort aan Ne
derlandse militaire macht, mede
veroorzaakt door de bevrijding
van geheel Nederland in mei 1945
in stede van september 1944;
8. Het openbare optreden van
generaal Christison einde septem-
ber-begin oktober 1945 en de hou
ding van hogere Engelse autori
teiten
9. De onwil van de Japanners,
om de orders van de geallieerde
bevelhebber op te volgen, vooral
die, om orde en rust te handha
ven;
10. Het verblijf van 80.000 Ne
derlanders in kampen op Java, die
nieto bevrijd werden, maar bleven
niet bevrijd werden, maar bleven
in republikeins gebied. (Hoevelen
nauwkeurig vastgesteld).
VEELOMSTREDEN KWESTIE
Duidelijke verklaring van de
regering noodzakelijk
Alle Nederlandse beroepsofficieren, met uitzondering van 8 van de
marine, 9 van de landmacht en 41 van het K.N.I.L., tekenden op 14
juli 1940 deze verklaring om daarmee aan krijgsgevangenschap te
ontkomen. De Parlementaire Enquêtecommissie is thans tot de conclu
sie gekomen, dat het tekenen van deze verklaring als ontoelaatbaar
moet worden beschouwd. Het was immers algemeen bekend( dat de
Nederlandse regering de strijd tegen Duitsland voortzette. In zulk een
situatie> aldus de commissie, behoort de Nederlandse beroepsofficier
zeker geen verklaring te tekenen, krachtens welke hij verplicht zou
zijn ieder verzet van de bevolking tegen de bezetter, ook dat waarvan
de rechtmatigheid buiten twijfel stond, feitelijk afbreuk te doen. Hij
zou dan immers verplicht zijn de Duitsers in kennis te stellen van zijn
eventuele wetenschap aangaande dit verzet.
Ondanks deze duidelijke con
clusie wil de commissie echter het
gedrag van de overgrote meerder
heid der beroepsofficieren niet ver
oordelen. Uit een brief van het Al
gemeen Hoofdkwartier van 26 juni
1940 kon immers de conclusie wor
den getrokken, dat de opperbevel
hebber het geven van een erewoord
niet verbood. Bovendien zijn de be
roepsofficieren tot het afleggen
van de verklaring gebracht door
de houding van vele opper- en
vlagofficieren en door de begelei
dende brieven dïb zij tezamen met
de ërewoordverklaring ontvingen.
Naar de mening der commissie heb
ben echter de vlag- en opperoffjeieren
gefaald, toen de onder hen dienende
hoofd- en subalterne officieren hen
hebben gevraagd om leiding te geven
op een voor het officierskorps zeer
belangrijk tijdstip. Op een vergade
ring van deze hoge officieren bleek
namelijk een meerderheid vóór, een
minderheid sterk tegen het tekenen
van de verklaring, zodat een unaniem
advies niet mogelijk was.
Veel waardering heeft de commissie
voor die beroepsofficieren, die gewei
gerd hebben de verklaring te tekenen
en zich in krijgsgevangenschap lie
ten voeren. Die lof geldt ook voor 12
cadetten van het K.N.I.L. en een sto
ker van de marine, die een soortgelij
ke verklaring zonder erewoord
niet hebben willen tekenen.
Woordbreuk geoorloofd
De Enquêtecommissie stelt ook de
vraag aan de orde of het gegeven ere
woord mocht worden gebroken. Er
zouden zich op dit punt in het alge
meen geen moeilijkheden hebben voor
gedaan, wanneer niet de Duitse civie
le autoriteiten keer op keer en op de
meest ernstige wijze het Landoorlog
reglement ten aanzien van de bevol
king in haar geheel hadden geschon
den. In de jaren ma 1940 werd het dan
ook voor de beroepsofficieren steeds
moeilijker te berusten in een toestand
waarin de bevolking verzet tegen de
Duitse bezetter pleegde. Keer op keer
schond de bezetter de menselijke rech
ten. Een aantal beroepsofficieren
heeft toen gemeend het erewoord te
kunnen breken, hetzij door naar En
geland te gaan om zich bij de Neder
landse strijdkrachten aan te sluiten,
hetzij door zich bij het verzet aan te
sluiten. Andere officieren, die even
eens niet langer werkloos konden toe
zien, hebben het erewoord teruggege
ven en zich in krijgsgevangenschap
Ter toelichting zij hierbij vermeld:
Admiraal Mountbatten deelde op 27
september,, mede, dat geen enkele
Britse soldaat mocht worden ge
bruikt tot herstel van het Nederland
se gezag. De troepen zouden alleen
ingeschakeld worden voor hulp aan
krygsgevamgenen en geïnterneerden
en voor de bezetting van beperkte
gebieden te Batavia en Soerabaja.
)e Nederlanders moesten maar zor
gen de rest van Java te bezetten en
zolang zij dit niet konden, zouden de
Japanners voor de geallieerden het
bestuur blijven voeren.
Op 29 september kondigde generaal
Christison, zonder over het Neder
landse gezag en het Nederlandse be
stuur te spreken, via radio en pers
aan, dat de Britse troepen als gasten
van de Indonesiërs op Java zouden
landen, teneinde de Japanners te ont
wapenen en de geallieerde krijgsge
vangenen en geïnterneerden te reha
biliteren. Deze verklaring was geheel
in strijd met bestaande afspraken en
ook met het Legal Angreement.
Mountbatten was daaraan gebonden
en had twee dagen eerder in Singapo
re nog uitdrukkelijk toegezegd dit te
zullen nakomen.
De gevolgen waren ernstig. De Ja
panners droegen grote hoeveelheden
wapens aan do Indonesiërs over. De
republikeinse leiders gaven instruc
ties om de Nederlanders ïn het bin
nenland als vijanden te behandelen.
Van toen af hadden geregeld aanval
len op de kampen der Nederlandse
geïnterneerden plaats. Ook werd
voortdurend gevochten tussen Japan
ners en Indonesiërs. Het Nederlandse
gezag heeft door dit optreden van ge
neraal Christison gevoelig geleden.
(Van onze parlementaire redacteur)
De recrutering van Nederlanders
in het buitenland is tijdens de oorlog
en bron van velerlei moeilykheden
eweest. Aangezien de regering in
„et oproepen van vrijwilligers weinig
heil zag, werden de buiten bezet ge
bied wonende Nederlanders, geboren
tussen 1904 en 1922, dienstplichtig
verklaard. De minister van defensie
verwachtte er veel van. Dat is enorm
tegengevallen.
Uiteindelijk kwamen er in 5 jaar
een kleine 2000 man onder de wape
nen. Dit ondanks het feit, dat er di
rect na de Duitse invasie vreselijk
veel aanbiedingen kwamen van men
sen uit de gehele wereld. Dat eerste
enthousiasme heeft men niet kunnen
opvangen, omdat men in Engeland
nauwelijks uitrusting voor de eigen
troepen had. Had dit wel gekund,
dan was de Prinses Irene Brigade
zeker drie of vier maal zo groot ge
worden. Later voelden de Nederlan
ders in den vreemde er om allerlei re
denen weinig voor dienst te nemen
bij de Nederlandse strijdkrachten en
wellicht een paar jaar in een Engels
kamp te wachten tot ze aan de stryd
konden deelnemen. En. de regering
kon er maar weinig aan doen. Er
was wel dienstplicht, maar behalve
in Zuid-Afrika kon men de weige
raars niet dwingen om op te komen.
In verscheidene landen hebben
dienstweigeraars tegen de Neder
landse regering geprocedeerd.
laten voeren, met de bedoeling daar
uit te ontsnappen en dan van het ere
woord ontslagen te zijn.
De meerderheid van de commis
sie meent dat de tweede weg, via
de krijgsgevangenschap dus, de
juiste is geweest en dat slechts
wanneer die weg niet mogelyk was
dus in een zeer ernstig conflict van
plichten, het breken van het ere
woord aanvaardbaar was. De
meerderheid acht het voor een re
gering ook onjuist, diensten aan te
nemen van officieren in stryd met
het gegeven erewoord. Zij keurt
dan ook het beleid van de Neder
landse regering af, waar deze der
gelijke diensten voor de stryd te
gen Duitsland aanvaard.
Grote bezwaren nog heeft deze
meerderheid tegen het beleid van de
regering, toen zij die beroepsofficie
ren, die na op 15 mei 1942 in krijgs
gevangenschap te zijn afgevoerd, bij
voorbeeld wegens vermeende of echr
te ziekte op erewoord werden ontsla-
§en, na de bevrijding van het zuiden
es lands in dienst heeft genomen
voor de strijd tegen Duitsland. Voor
de regering was na de bevrijding van
het zuiden, doch vóór de capitulatie,
liet tweede lid van artikel 10 va.n het
Landoorlogreglement nog van toe
passing.
(Vervolg op pag. 15)
llllllllllljlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
„Hierdoor verzeker ik op ere-
wooid, dat ik gedurende dezen
oorlog, althans zoolang neder-
land zich met het duitsche rijk
in oorlogstoestand bevindt, aan
geen enkel front noch direct,
noch indirect zal deelnemen
aan den strijd tegen duitsland.
Ik zal geen handeling begaan
of verzuim plegen, waardoor
het duitsche rijk schade, van
welken aard ook, zou kunnen
lijden".
(Telexbericht d.d. 5 juli 1949).
I1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIW