Talentvol N.-Afrikaans auteur
schreef „Het grote huis"
Ontstaan van een BALLET
Venetiaans festival in een nieuwe koers
M
N
H
ZATERDAG 8 SEPTEMBER 1956
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
7
IN PARIJS BEKROOND
Boeiende roman over een brok
onvervalst Algerijns volksleven
HET ZOU MISPLAATST zijn, naar aanleiding van het verschijnen van
„Het grote huis" van Mohammed Dib, het grote probleem van de zich
in het Frans uitdrukkende, maar nationalistisch voelende Algerynse
schrijver diep aan te snijden. Deze thans ten onzent vertaalde roman geeft
daar namelyk nog weinig aanleiding toe. Men kan zeker niet zeggen dat de
Frans-Algerynse controverse in dit werk (dat in 1953 in Parijs met een
literaire prijs, de Fénéon, bekroond werd) vermeden is, maar veel meer
dan een gematigd preludium op de Algerijnse vryheidsgevoelens kan men
het nog niet noemen. Dat vloeit gedeeltelijk uit het onderwerp voort: het
beeldt de toestanden uit in een van de grote Arabische woonkazernes in het
Algerynse stadje Tlemcen, juist voor het uitbreken van de tweede wereld
oorlog. En deze gebeurtenissen en familiegeschiedenissen 'worden meestal
weergegeven zoals zy gezien en begrepen worden door Omar, een intelligent
Arabisch jongetje, zuiver van instinct, dat op de grens is tussen kind en
jongeling.
ven Algerijns familieleven geeft Mo
hammed Dib echter nog meer. Van
tijd tot trjd laat hij zien, dat hij een
zeer oorspronkelijk en talentvol
schrijver is. Naar het einde toe wordt
zijn roman steeds beter en zoals in de
uitbeelding van het arme oude nichtje
Mansoeria dat soms* komt om'wat
met de zieke grootmoeder te praten,
bereikt hij een hoogtepunt.
Maar zelfs al miste het boek deze
bijzondere kwaliteiten, dan nog zou
den we U sterk adviseren het te lezen.
Het ontsluit een ten onzent weinig
bekende wereld waarin mensen lijden
en werken en wier zeden wèl maar
uier levensproblemen niet verschil
len van de onze, mensen die vechten
voor wat levensgeluk en voor vrijheid.
Wat het boek echter bovenal
doet is dit: het geeft een brok on
vervalst Algerijns volksleven
weer; het tekent een misère en ar
moede die ondraaglijk en onmense
lijk zijn, toestanden waardoor het
inderdaad moet gaan gisten in een
volk. Want de ellende waarin
Omars familie vervallen is, vormt
helaas geen uitzonderlijk geval en
de mensonwaardige toestanden
waaronder de vele gezinnen in het
grote huis leven zijn haast nor
maal te noemen in de kasbahs en
„bidonvilles" van de Noordafri-
kaanse steden, en dat in vele ge
vallen ook heden ten dage.
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Desondanks heeft zich uit het Al
gerijnse volk een elite van enkele
schrijvers gevormd, die, voor zover
zij zelf de ellende hébben meegemaakt
(en dit is met Dib het geval) sedert
dien getuigen voor hun volk van wat
er in him volk leeft.
Dat zij zich daarbij bedienen van de
Franse taal is minder tegenstrijdig
dan het oppervlakkig gezien lijkt.
Vele, overigens zeer ontwikkelde Al
gerijnen hebben nooit geleerd hun
moedertaal, een dialectisch getint
Westarabisch te lezen of te schrij
ven. Bovendien is het analfabetisme
in Noord-Afrika nog zeer groot, zo
dat het percentage lezers in hun eigen
land gering is. Op school en by hun
verdere studies leerden zij echter wèl
hoe de Franse taal te gebruiken, en
vele schrijvers doen dit met een even
groot meesterschap als hun Franse
collega's. Her is te begrijpen dat zij
het tegen èen zo hoge prys verworven
kostbare instrument, de Franse taal,
waarin zij bovendien in de westelijke
wereld onmiddellijk en persoonlijk
kunnen getuigen over hun volk, niet
aohteloos wegwerpen. Wat geenszins
zeggen wil, dat zij pro-Franse ge
voelens zouden koesteren.
Om nu echter terug te komen op
Mohammed Dib: deze schrijver werd
in 1920 te Tlemcen geboren. Op elf
jarige leeftijd verloor hij zijn vader
en werd toen als oudste zoon naar
Arabische zede het hoofd van het ge
zin en moest gaan verdienen. Allerlei
karweitjes heeft hij verricht, maar
desondanks zag hij kans een middel
bare school af te lopen. Reeds op
jeugdige leeftijd schreef hy gedichten
en verhalen, maar daarna werd hij
zo in beslag genomen door zijn an
dere werk (o.a. hat maken van ont
werpen voor tapijten) dat hij een
paar jaar lang niets maakte. In 1948,
na een voor hem belangrijke ontmoe
ting en gesprekken met andere kun
stenaars en letterkundigen, vatte hij
de pen weer op, en dat vooral ook om
te getuigen. Als zijn eerste belang-
rijke werk verscheen toen „La grande
maison" (Het grote huis), dat, zoals
gezegd, in 1953 bekroond werd.
en zoeke in dit boek i
pittoresk exotisme. Het is een
hard, meedogenloos en tege
lijkertijd meedogend boek. Als we
een kenschets van een gemiddelde
Arabier moesten geven zouden wij
zeggen: hij is net als wij, maar in
alles feller, heviger, matelozer, zowel
in het emotionele driftleven als in alle
andere deugden en gebreken. Moham
med Dib heeft zich er echter wel voor
gewacht, de misère waarvan hij ge
tuigt, een schilderachtig tintje te
geven. Daarvoor heeft hij zelf te zeer
geleden. Zijn mensen zijn uitgemer
geld van de honger, opgejaagd en uit
gebuit en hun armoede stinkt. Ze zijn
ook lang niet allemaal oosters-fatalis-
tisch; integendeel, velen rebelleren
tegen hun lot, zoals enkelen onder hen
reeds rebelleren tegen de Franse
overheersing (Het boek speelt, zoals
gezegd, voor 1940). Er is een onder
wijzer die tijdens de les opeens de
Franse taal varen laat wanneer het
over het begrip „vaderland" gaat, en
bewogen in het Arabisch zegt: „Het
is niet waar, als men jullie vertelt,
dat Frankrijk je vaderland is." Er is
een bewoner van het grote huis, een
jonge kerel die gestudeerd heeft maar
leeft als de armsten, en die op grote
vplksbijeenkomsten spreekt en tel
kens door de politie wordt gezocht.
Vele andere mannen in het stadje
worden geregeld om politieke redenen
van hun vrijheid beroofd. Maar Dib
heeft dit gebeuren toch min of meer
op de achtergrond gehouden. Het be
langrijkst van al is de uitbeelding van
het familieleven van èen doodarme
Algerijnse arbeidersfamilie.
Omar, de hoofdpersoon, nog een
schooljongen heeft jong zyn
vader verloren, en zijn moeder
Aini, een thuiswerkster voor een fa-
frikant van linnen schoenen, kan, al
werkt zij van 's morgens tot 's avonds,
niet genoeg verdienen om voldoende
eten te kopen voor het gezin, dat be
halve Omar en zijn twee zusjes nog
een vierde lid telt: Aïni's oude, half-
verlamide moeder. De voortdurende
honger mergelt hen allen uit en ver-
hai'dt Aïni dermate dat zij scheldt en
tiert en haar moeder dood wenst en
gruwelijk verwaarloost. Het kleinste
sprankje hoop, een klein meevaller
tje doen haar weer omslaan tot een
hoffelijke lieve vrouw. In Aïni is het
extreme Arabische karakter wel heel
duidelijk getekend.
Behalve een stuk zuiver weergege-
Mohammed DibHet grote huis.
Pegasus, Amsterdam.
Een Japans soldaat werd Birmaans
priester; een beeld uit de Japanse bij
drage tot het filmfestival, „De Bir-
maanse Harp".
Uil vaag inzichl van
ruimtelijk lijnenspel
u er in ons land in steeds meer
geregeld naar ballet gaan, heeft
het zin om eens na te gaan hoe zo'n
ballet tot stand komt, en wie het
nu eigenlijk op zijn artistieke ge
weten heeft. Ons programma geeft
daar niet altijd een duidelijk ant
woord op als we niet ingewijd zijn
in het aandeel van de diverse kun
stenaars, die worden genoemd. Bij
voorbeeld, we gaan naar een op
voering waar Petroesjka vertoond
wordt. In het programma vinden
we dan
„Petroesjka"
Ballet in één acte, vier taferelen,
van Alexander Benois. Naar een
idee van Serge Diaghilef. Muziek
van Igor Strawinski. Choreogra-
fie van Anton Dolin, naar Michael
Fokine.
Van wie is nu dit ballet? Van Be
nois? Het staat er, maar dat is
niet zo. Want in dat regeltje betekent
„ballet" zoveel als libretto, scenario.
De gang van zaken was aldus:
Diaghilef kreeg een idee voor
een ballet. Een vaag idee over
poppen op een Russische jaarmarkt.
Benois maakte van dit idee een to
neel-verhaal: „Zó begint het, dan
komt die op, dan dansen ze samen,
dan gebeurt er dat." Strawinski
schreef de muziek by dit scenario
en op aanwijzing van de choreograaf
de muziek. Aanwijzingen die bij
voorbeeld luiden: daar moet ik der
tien maten droeve muziek geven en
dan tweeëntwintig snelle maten in
en dan iets van trommen en pauken,
en dan moet er een melodisch motief
komen dat kenschetsend is voor een
harlekyn
Zo zyn we dus bij de eigenlijke ma
ker van het ballet: de choreograaf.
In bovenstaand voorbeeld staan er
twee genoemd: Dolin en Fokine. Fo
kine was de werkelijke maker. Maar
by de dans kent men pas sedert kort
de mogelijkheid tot „notatie", zoals
de muziek een notenschrift kent. Het
merendeel echter van alle balletten,
en vooral de oudere werken, zoals
bijvoorbeeld Petroesjka uit 1911,
leeft slechts voort in het fotografisch
geheugen van dansers of choreogra
fen. In dit geval is het dus zo, dat
Anton Dolin uit zijn herinnering de
choreografie heeft gereconstrueerd,
zoals hij meent dat Fokine hem in
dertijd heeft ontworpen: „naar Fo
kine".
De choreograaf is dus de werke
lijke schepper van danskunst,
zoals de componist bij muziek.
Een choreografie is de „compositie"
van dansbewegingen, zoals een mu
ziekstuk een compositie, een samen
stelling is van noten. Bij muziek lig
gen die noten vast. Ze zijn harmonisch
en natuurkundig bepaald en ze zijn
symbolisch voor te stellen in het no
tenschrift. Bij dans zijn de bewegin
gen de „noten".
Ze zyn niet „bepaald", al is er
een vaste kern van traditionele
passen en bewegingen in de zoge
naamde „klassieke techniek".
Een der echt-Prulsische typen, ge
speeld door Willy Kleinau, in de
Duitse film „Der Hauptmann von
Köpenich", waarmee het Venetiaanse
festival geopend werd.
Verwachte resultaten
bleven echter uit
(Van een speciale verslaggever)
By het zeventiende internationa
le filmfestival van de Biënnale
van Venetië, dat thans wordt
gehouden, heeft men een nieuwe
koers willen varen die eigenlijk een
heel oude koers is. Het festival is
destijds namelijk opgezet als een
artistieke manifestatie, zoals trou
wens met alle festivals het geval
is. Naarmate het in de loop van
enige tientallen jaren toenam in
omvang, ging het mensen trekken
uit het filmbedrijf van de gehele
wereld: producenten, importeurs,
bioscoopexploitanten en andere za
kelijk ingestelde figuren en werd
het allengs een soort grote inter
nationale filmbeurs. Daar zou op
zichzelf niets op tegen zijn ge
weest, maar de artistieke kwaliteit
leed eronder, omdat een aantal
producenten nu niet him artistiek-
belangrijkste, maar hun best-ver
koopbare produkten naar het festi
val stuurden. Zo is het in Venetië
gegaan, zo gaat het ook elders, te
Cannes, te Berlijn.
De vernieuwde leiding van het
Venetiaanse festival heeft aan die
ontwikkeling een eind willen ma
ken doordat zij niet langer alles
accepteert wat wordt aangeboden,
maar scherp selecteert. Zo heeft
zij van de 79 aangeboden films
uit negentien landen er tenslotte
slechts veertien geaccepteerd.
Het is duidelijk, dat het peil van
het festival door een nauwkeurige
voorselectie aanzienlijk zal kunnen
stijgen en dat alleen reeds het feit,
dal-fiea film XSQS ïsntiö werd uitge
kozen, een onderscheiding zal kun
nen zyn, zelfs als die film tenslotte
niet een van de weinige prijzen zal
veroveren. Dat kan zelfs toch ook
voor de filmproducenten een verto
ning zeer aantrekkelijk maken. Het
grote aantal afwijzingen echter, 65
van de 79 films, heeft veel kwaad
bloed gezet. Zo zijn er moeilijkheden
met Groot-Brittannië, met de Ver
enigde Staten en met producenten in
tal van andere landen. Dat mag wei
nig verwonderlijk heten, nu slechts
negen landen hun speelfilms geac
cepteerd zagen! De negen uitverko
renen zijn Duitsland, Griekenland,
Japan, Italië, De Sowjet-Unie, de Ver
enigde Staten, Spanje en Frankrijk.
Nederland heeft in het afgelopen
jaar geen speelfilm gemaakt en bood
aus geen speelfilms aan.
Nu doet zicli een merkwaardig
verschijnsel voor: terwijl dus
door de nieuwe politiek van de
festivalleiding en door het grote
aantal afgewezen films verwacht
mocht worden, dat het festival ar
tistiek op een zeer hoog peil zou
liggen, blijkt er, tot nu toe ten
minste, geen enkele verbetering in
vergelijking met vorige jaren!
Het begin, de voorstelling op de
openingsavond is goed geweest,
maar verder is het meeste in de
eerste dagen van middelmatige
kwaliteit gebleken.
et feest werd geopend met de in
een zeer feestelijke voorstel
ling vertoonde Duitse bijdrage
tot het festival: Der Hauptmann von
Köpenick (De kapitein van Köpe-
nick), een film van Helmut Kautner,
die gebaseerd is op het gelijknamige
stuk van Carl Zuckmayer, dat op zijn
beurt gebaseerd is op een werkelijke
gebeurtenis uit het begin van onze
eeuw. Toen heeft een arme sloeber
een stunt uitgehaald door zich te kle
den in een officiefsuniform, dat hij
bij een uitdrager had gekocht, op
straat soldaten te bevelen hem te
volgen, daarna de burgemeester en
de gemeenteontvanger van Köpenick
te arresteren en de kas van de ge
meente in beslag te nemenDie
gebeurtenis bood uiteraard rijke mo
gelijkheden om de Duitse eerbied
voor het uniform en in het algemeen
voor „Das Militar*1 scherp ta hake-
len, mogelijkheden die Zuckmayer
destijds deugdelijk heeft weten te
gebruiken. Al de satyre en de char
me van het toneelstuk bleven in de
film van de bekwame Kautner be
houden. Natuurlijk kon de cineast
moeilijk voorkomen, dat de dialoog
een rijkelijk grote plaats in zijn
werk innam en dat is niet slechts fil-
misch-bezwaarlijk, maar het had bo
vendien voor bulten Duitsland het
bezwaar, dat een gedeelte van de
soms haast onvertaalbare grapjes,
vooral bij het werken met onderti
tels, verloren gaat.
Enfin, wat overblijft is een soms
iets trage, maar toch nog in hoge
mate amusante film, die bovendien
onthullend is voor een mentaliteit,
waarvan we hopen, dat ze nu is ver
dwenen. Heinz Riihmann speelt de ti
telrol uitstekend, met meer gevoel
ook voor het tragische element in de
positie van de arme sloeber, dan men
eigenlijk van hem als grapjas zou
verwachten.
Op de volgende dagen heeft men
nog niet de indruk gekregen, dat
het festival werkelijk een nieuwe
koers vaart. Op de tweede avond
kwamen er twee speelfilms in verto
ning, een van Griekse en een van Ja
panse makelij. De uitverkiezing van
de Griekse film, Het Monster van
Athene getiteld, bleek zelfs een grote
vergissing, want dit werk kwam niet
uit boven het peil van het goed-ge-
fotografeerde, maar nogal naïef ge
regisseerde en zeer theatraal vertolk
te, lachwekkende melodrama. De
schepper ervan, een jong regisseur,
heeft stellig gevoel voor de film
maar hij moet nog heel veel van het
handwerk leren, o.a. dat zich in de
beperking de meester toont.
De Japanse film, De Birmaanse
Harp, was aanzienlijk veel beter, een
dikwijls ontroerende geschiedenis
van een groep Japanse soldaten in
het eind van de tweede wereldoorlog,
verteld met gevoel en vakmanschap
en met een verheugend vertoon van
strikte objectiviteit. Deze film bleek
in twee opzichten merkwaardig wes
ters in vergelijking met de meeste
andere Japanse films: in haar tempo
en in haar muziek, waarin motieven
van Europese componisten waren
verwerkt of zelfs Europese liederen
direct overgenomen
Maar elk van die basispassen is
individueel eindeloos te variëren,
omdat het menselijk lichaam zo
veel plastische mogelijkheden
heeft in ruimte en tijd. In ruimte,
dat wil dus zeggen vrijelijk be
wegend in lengte, breedte en hoog
te van het. toneel. In tijd, dat wil
dus zeggen op de eindeloze hoe
veelheid mogelijkheden van ver
snelling en vertraging; van maat
val en ritmen.
Dat een „noot", die In vier dimen
sies veranderlijk is, moeilijk in een
schriftelijke notatie is te vangen, laat
zich denken. Bij een muzieknoot be
tekent „a" een vaste trillingswaarde.
Maar een symbool dat bijvoorbeeld
betekent: opheffen van de arm, moet
er tevens bij vermelden welke arm,
in welke richting zijwaarts, in welke
richting opwaarts, in welk tempo, ge
strekt of gebogen enzovoort, en
zovoort! Zelfs al is er dan nu een bij
zonder knap geconstrueerd „dans-
schrift", dan nog kan de choreograaf
niet, gelijk de componist, een vel pa
pier pakken en „scheppen". Omdat
de „noten" die hij in zijn fantasie ziet,
niet werkelijk vaststaan en slechts in
de praktijk gevonden kunnen worden
op het daartoe bestemde „instrument"
het lichaam van de danser.
Wat de choreograaf dus doet is
zijn gefantaseerde bewegings
compositie pas-voor-pas pro
beren op de dansers. Al doende vindt
hij uit, in hoeverre de atletische tech
niek van de danser werkelijk de stan
den en passen kan uitvoeren, die hem
voor ogen stonden. Hij vindt boven
dien nieuwe passen, uit de praktijk,
omdat hij by het proberen plotseling
merkt, dat een bepaalde beweging of
stand nu juist de ruimtelijke lijnen
veroorzaakt, die uitdrukking kunnen
zijn van iets, wat de choreograaf in
gedachten door heel andere passen
uitgebeeld had gezien. Hij vindt de
moeilijke technische overgangen van
de ene sprong in de andere draaiing.
Hy houwt „beelden" uit levend mate
riaal. Niet één beeld, maar honderden
achtereen, omdat elke nieuwe pas of
beweging weer een nieuw „beeld" is,
met eigen ruimtelijke werking en
spanning.
Zo ontstaat dus een ballet. In het
hoofd van de choreograaf, als het
vage inzicht van een ruimtelijk lijnen
spel. In de praktijk van de studio,
waar dit lijnenspel beweging-voor
beweging wordt gezocht en gereali
seerd, gebeeldhouwd en geboetseerd,
in de lichamen van ue dansers. Daar
om is de scheppingsdrift van de cho
reograaf volstrekt afhankelijk van
het feit, of hem een „Instrument" ter
beschikking staat. De toneelschrijver
heeft genoeg aan zijn fantasie, pen.
en papier. De componist kan zelfs
zonder piano nog wel op muziek-
papier zijn inspiratie realiseren. De
choreograaf schept slechts uit en
door levend materiaal. Soms naar ei
gen idee, soms naar dat van een an
der, en samenwerkend met de compo-
I nist.
Culturele
Cavalcade
DE TONEELGROEP Theaterheeft
definitief de opvoeringsrechten ver-
worven van Het dagboek van Anne
Frank", het door het echtpaar Fran
ces Goodrich en Albert Hackett ge
schreven toneelstuk naar de dag
boekbladen van Anne Frank, die als
,JIet Achterhuis" bekend werden.
Karl Guttman zal het stuk regisse
ren. Ook een Weens gezelschap heeft
het op zijn repertoire genomen.
JO VINCENT is benoemd tot hoofd,
lerares voor solozang aan de mu
ziekschool van de Maatschappij tot
Bevordering van de Toonkunst te
Haarlem. Mevrouw Vincent, die sinds
het beëindigen van haar concertprak-
iijk in Zuid Frankrijk woonde, zal
zich nu in Aerdenhout vestigen.
IN DEN HAAG wordt een tentoon
stelling gehouden van het werk van
de nu 80-jarige kunstschilder Raoul
Martinez, die uit Parys is overge
komen om de opening van de exposi
tie bjj te wonen.