GEEN MOED OM IN HET WATER VAN EEN KALI TE DUIKEN.... HENDRIK EN WILLEM UIT 1809 OFONDEUGD WORDT BESTRAFT a Wet vau de wiiderms XIV VRUDAG 31 AUGUSTUS 1956 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT "pike dag van deze tournee door het Mappi-gebied bracht een nieuwe kampong, een nieuw dorp, en in elk ervan wachtten me nieuwe ervaringen, nieuwe perkara's, nieuwe ge beurtenissen, die stuk voor stuk hun licht wierpen op het reilen en zeilen van deze uiterst primitieve gemeenschappen. Ik moet zeggen dat ik zelden in m'n leven zoveel curieuze zaken kreeg te verwerken in zó korte tijd. Het was wel een vermoeiende zaak. De kampongs lagen enkele uren uit elkaar en de afstand die hen scheidde werd per prauw en te voet afgelegd. Ik was nog niet geheel geacclimatiseerd en had vaak last van de hitte. De hitte was bijzonder klam, voch tig. Nooit was je helemaal droog daar. En dat was in het begin nogal onaangenaam. Kans om je eens behoorlijk te reinigen, was er niet. O zekerin iedere kampong waren mannen direct bereid water te halen uit de kali. Maar dat water had wel erg veel bezinksel. Het was water met modder. En niet zo véél haalt men in een bamboe-koker. Er waren kali's, waarin men zou kunnen zwemmen. Maar het zwemmen lokte ons niet aan, omdat iedere kali z'n boeaja's, krokodillen heeft. En waterslangen. Er waren kali's, die volgens de bevolking veilig waren. Ik heb nooit de moed kunnen opbren gen te water gaan. En zo vervuilden we langzamerhand. Tot dat men het ogenblik bereikt dat ook dit je niet meer interes seert. Ik denk, dat dit het ware moment is, waarop een tournee begint Dit was een onvergetelijk uur. Ik weet zeker, me dit altijd te zullen herinneren. De maan, met aan één zijde geflankeerd door het Zuider kruis, aan de andere door de Grote Beer. De duisternis op aarde en het licht in die kring van dansende vrou wen. De geuren van het bos. over waaiend naar ons en het eindeloos beweeg van die donkere vrouwen lichamen. Meer dan twaalf uur Het eindigde even onmerkbaar, geruisloos haast, als het was be gonnen. Geen climax, geen eigen lijke finale. Ineens waren de vijf vrouwelijke vogels weer bij die twee andere en samen, met z'n zevenen, dansten ze door. En ze dansten langzaam weg, in de richting van waar ze gekomen waren. En terwijl de vrouwen wegdans ten, langzaam, aarzelend bijna, kwamen de mannen naderbij. Ook langzaam. Maar met hun trom men. En zij zetten hun lied in. Het zal toen acht uur in de avond zjjn geweest. Ik keek en luisterde naar die zingende en trommelende mannen tot 10 uur. Toen had ik nog maar één wens: te slapen. We trokken ons terug in het open gaba gaba huisje. Het we melde er van muskieten en ik schoot bijna door de vloer heen. drie meter naar beneden. Van de duisternis en de emotie, vrees ik. Toen ik tenslotte onder de klam boe lag en probeerde in slaap te komen, was daar geen sprake van. Vanwege de zingende Papoea's buiten. Ik dacht dat het nog wel een uur kon duren en vroeg er Frans Capetti naar. Hij gromde slaperig vanonder zijn klamboe, dat ze de hele nacht zou den doorgaan. En dat was maar een bar schrale troost. Ik heb niet geslapen. En zij zon gen. Tot de eerste stralen van de zon de duisternis wegvaagden en een nieuwe dag begon. Toén pas verstomde dat lied. Ze hadden langer dan 12 uur achter een gezongen. Zonder pauze. OUD BOEKJE UIT EEN SCHOOLMUSEUM Moderne leesboekjes zijn natuurlijker. (Van een speciale verslaggever) Op een druilerige middag hebben we een kijkje genomen in een school museum, op zoek naar oude school boekjes We hebben één daarvan naast een modern exemplaar gelegd en, be halve het uiterlijk verschil blijkt dan wel duidelijk hoeveel er, in anderhal ve eeuw is veranderd in de manier van schrijven voor jonge lezers. „Moeder Anna en haar kindertjes" is een schoolboekje door M. van Hey- ningen Bosch uit 1809. Daarin lezen we een verhaaltje met als titel „Die kwaad bedrijft, straft zich zeiven", dat op de volgende manier de deugd der jeugd probeert te bevorderen: Hendrik en Willem waren eens met hun' vader en moeder, by den boer, die hun wekelijks melk en boter brengt. Mogen we wél in den tuin gaan, lieve vader?" vroeg Hendrik, toen zij er een uurtje geweest waren" Nu dat vond vader goed, wanneer de jongelui zich maar verre van het water zouden houden. Welnu, Hen drik en Willem beloofden dit „en daarop huppelden zij, vol blijd schap naar buiten". Enfin, het hup pelen verveelde al gauw en na een poosje zag Willem een breed water. „Aanstonds riep hij: „een schuitje! een schuitje!" Wat moesten Willem en Hendrik nu gedaan hebben, mijne liefjes?" Want „liefjes" waren het, die schoolkinderen van weleer, al stonden plak en roe de meester voort durend ter beschikking om hardhan dig op te treden. De schrijver vraagt, roept en smeekt om de jongens tot gehoorzaamheid te bewegen: „Willem wat zou deze doen Zou hij zijn vader gehoorzaam willen zijn? Hij staat stil: hij bedenkt zich. Willem! lieve Willem! vergeet gij toch niet, wat uw vader gezegd heeft. Maar ach! hij wil niet naar ons ho ren, lieve kinderen". Het lijkt ons ook onwaarschijnlijk dat Willem de schrijver van het boekje benevens de lieve kinde ren daar in de tuin konden horen. Hoe dit zij, de jongelui gaan on bekommerd spelevaren, hetva derlijk gezag niet duchtend „O dat heeft geen nood. Wij gaan aanstonds weer aan den wal" tot er (uiteraard) iets rampzaligs gebeurt: „Snéller dan een eendje, dat ge jaagd wordt, sneed daarop het schuitje door het water. En, ziet! eer Willem er aan dacht ontglipte hem de stok. In een ogenblik wa ren zij een groot eind van denzei- ven verwijderd". Dat werd huilen: „de golven werden gedurig groter, de vloed werd gedu rig sterker". Daar dreven ze, de jam merende knapen. Maar wie naderden in de verte? Vader en moeder, onge rust over hun lange uitblijven. „O, hoe schaamden Hendrik en Wil lem zich nu! Zij durfden de ogen niet opslaan; want zij hadden een kwaad gevjeten. Al sclirejende staken zij de armen naar hun' vader en moeder uit". Tenslotte werden de knapen gered door de knecht van de boer dis zwemmen kon. Het scheen dus alle maal nogal goed af te lopen, maar "wijl het kwaad niet ongestraft mag blijven, vernemen we nog het volgen de: ,fles anderen daags hadden zij beiden een zware verkoudheid waar aan Willem bijkans gestorven was". En wat was nu de les voor de school kinderen van 1809? Dat zij, bij het bedrijven van kwaad, aan de straf, die daar doorgaans ^p volgt, dienden te denken en dat zij, alvorens iets te ondernemen, de mogelijke gevolgen moesten beseffen. Wanneer dit alles diep in de kin derzieltjes was bezonken, dan waagde de schrijver te zeggen: „Regt zoo, mijne hartjes! en daar- om is het veel beter, nimmer in een schuitje te gaan, als vader of meester er niet bij zijn. Want zoo vroolijk het begin is. zoo droevig is meestal het einde''. Nee, dan doet de stijl van het mo derne leesboekje ons toch natuur lijker aan. Maar misschien is er over anderhalve eeuw wel iemand, die zo'n werkje in een schoolmuseum vindt en een ver haaltje daaruit met critisch com mentaar in de krant zet.... |^veral dezelfde hartelijke, gastvrije ontvangst. Overal dansende vrouwen en zingende mannen. Overal waren perkara's die berecht moesten worden. Overal problemen, die dienden te worden uitgezocht. Frans Cappetti, de controleur, leerde ik in die dagen kennen als iemand met het geduld van Job en de wijs heid van Salomo. Vooral geduld was nodig. Haast, tempo, planninghet zijn onbekende begrippen in dit deel van de wereld. Verheugend was het bij aankomst in een kampong direct jonge klappers aangeboden te krijgen. Je kon er net zoveel krijgen als je wilde. Het ging om de klap- permelk. Niets verrukkelijkers dan die drank, als je uren bezig bent geweest in een soppend moeras. Niets is zo verfrissend en opwekkend als de melk van de jonge klapper. Het leek me dat je er een beetje loom, slape rig van werd. Daarom dronken we alleen als we niet verder hoefden, die dag. T T it die tijd is me één ding in het bijzonder bijgebleven. Dat was, wat me wachtte in de kampong Daghimon. Ik zal er een zo kort mogelijke beschrijving van geven. In Daghimon wachtte me de Kiagabe taté, de Paradijsvogel-dans. Het was controleur Capetti, die bij de kamponghoofden informeerde of het mogelijk was, dat deze dans, die een enkele maal wórdt uitge voerd, kon worden vertoond! Er bleek geen enkel bezwaar tegen te be staan. Die avond zou de Kiagabe gedanst worden. Dit dansfeest begon tegen de schemering. We zaten met ons drieën, Capetti, Cowan en ik, voor het huisje, waar we onderdak ge vonden hadden. We hadden ons rijkelijk ingesmeerd met muskieten olie, want het wemelde er van muskieten, die me overigens (ondanks de olie!) beten waar ze de kans kregen. In de kamponghuizen werden trommen gestemd en aan het ene einde van het langwerpige dprp stond een aantal vrouwen. Er kwam langzaam enige beweging in hen en die beweging was gericht in onze richting. Het duurde een half uur eer ze zacht zingend, schuifelend, naderbij gekomen waren. Ik zag jonge vrouwen en oude vrouwen. Al len gekleed in een grasrokje. Het moet me van het hart, dat de. meeste vrouwen daar in staat zijn deze simpele grasrokjes op bij zonder gracieuze wijze te dragen. Zo gracieus als een uitgaande da me in de westerse wereld haar avondtoilet. Het is trouwens ook hier, in Mappi, niet zo zeer het rokje, het „kledingstuk", dus wat het 'm doet, als wel de wijze waar op dat wordt gedragen. Nee, ik druk me verkeerd uit: geschud, gewiegd. Dat schudden en wiegen kan merkwaardig elegant gebeu ren. En behalve elegant ook pikant. Het is maar de manier waarop! Trouwens het rokje lijkt vaak al leen maar één rokje. Het zijn er soms drie of vier over elkaar, en de verschillende lagen vezel die over elkaar vallen en uitwaaieren geven dan weer eên geheel apart „cachet" aan het lopen of dansen van de vrouw in kwestie. De hele schemering door bleven ze dansen, maar' het was nog niet de Paradijsvogeldans. Die begon later. Op dat moment, dat de maan op kwam. Het was die avond bijna volle maan, hetgeen later een bijzondere meevaller bleek. Prachtig décor De maan steeg en wierp ziin gele licht door een scherm van klapper palmen. Die klappers op de achter grond vormden een indrukwek kend, haast betoverend décor. Een ideaal décor voor wat ging volgen. Een deel der vrouwen scheidde zich af van de anderen. Die ande ren gingen door met het zacht slaan op de zandlopertrommen en het zingen van steeds hetzelfde wijsje. Zij, die zich losmaakten uit de groep, droegen elk een lange Dansende mannen, van de Moejoe- stamgaan een hele nacht dóór met lansen. speer, eindigend in een versiering van vogelveertjes. Het waren zeven vrouwen. Twee ervan hadden ach ter op het rokje een dode paradijs vogel bevestigd. Met zachte, lang zame heupbewegingen liepen ze langs elkaar. De rokjes en de para dijsvogels deinden bevallig, uiterst charmant, mee in het ritme van hun lopen. Efi toen begon die dans, waarvan ik vermoed, dat nog niet zo heel veel blanken hem hebben zien dansen. Langzaam, traag bijna, werd hij in gezet. Het was alsof men eerst het ritme en de sfeer, zocht. Het leek me, alsof men, wat men bij de muziek noemt, aan het stemmen was. De maan steeg en het licht ervan viel steeds blinkerder, geler door de schermen van de palmen. Het was ineens, zonder enige aankondiging, begonnen. En direct zag ik hoe men aaar bezig was de paradijsvogel te imiteren, tot le ven te brengen door deze dans. Wat daar vlak voor me gebeurde! was het uitbeelden van het liefde leven van de paradijsvogel. Ik had in de laatste weken een enkele maal een speelboom van deze vo gels gezien, een wonder van kleur Het is wel uitermate moeilijk om er met woorden een verklaring van te geven. Van dat wonderlijk, zonder ling geschuifel dier blote voeten. Van die lenige, soepele, zich in een bepaald ritme voortbewegende licha men. Van het schitteren van het bruin, geel, wit en goud der paradijs vogels. die met twee der vrouwen mee-dansten en de indruk maakten tot nieuw leven gewekt te zjjn. Ik heb dat alles langer dan een uur ademloos gevolgd. En steeds moest ik denken: wat zou het een choreograaf uit het westen waard zijn geweest, dit te zien, dit te mogen meemaken. Dit ballet dezer primitie ve vrouwen, dat geheel gebaseerd was op schoonheid door ritme. Dat niets ruws, niets grofs, niets banaals had. Dat werkelijk een stuk verfijnd „stenen tijdperk" bleek te zijn, gran dioos opgevoerd onder een bijna volle maan. Ik voelde mij buitengewoon geluk kig, die avond. Dit alles had sterk de sfeer van een sprookje. Het was zo onwerkelijk. Het was zo ontzag lijk ver van m'n eigen wereld, aan de andere kant van de wereldbol. Het was een dans, zoals die al eeuwen en eeuwen door de vrouwen van dit ver borgen, verboden rijk gedanst was. En die misschien niet lang meer ge danst zal worden. Die zeven'vrouwen waren zeven vogels. Paradijsvogels; Ze zwerm den aan op hun speelboom, zoch ten him plaats, verkenden of er gevaar was. Gingen zitten, flad derden weer op, zochten opnieuw hun tak. Ik zie de Paradijsvogeldans in kampong Daghimon: schoonheid en zuiver ritme in het helle zonlicht. Ook dit was een speelboom. Maar hij werd door mensen voorgesteld met menselij ke bewegingen. Niet erotisch Deze dans was zeker niet, zoals zovele van de dansen hier, erotisch of pervers. Hij was wel amoureus, het geen iets totaal anders is. Bovenal: hjj was schoon en zinvol. Hij was ronduit liefljjk. Twee der mooiste vrouwen, die met de vogel elk op hun rokje hadden de leiding. Zrj waren het liefdespaar. Geen dier zeven vrou wen zong. Zingen déden de ande ren, die zich op enkele meters af stand van dit „ballet-der-wilder nis" bevonden. De paradijsvogels dansten uitsluitend. Volmaakte eenheid Een uiterst ingewikkelde, ge compliceerde dans overigens. Waarbij mij het méést intrigeerde, dat er sprake was van drie bewe gingen, die elk op zich zelf plaats vinden. Het lichaam maakt zyn be wegingen, het linkerbeen heeft zijn eigen ritme en het rechter evenzo. Welk een concentratie moet zulk een dansen eisen! Hoe is het mo gelijk dat deze vrouwen kans zagen hun lichaam deze drie geheel op zichzelf staande bewegingen te doen maken. Gratie, lenigheid en uiterste be heersingdat was de voornaamste indruk van de Kiagaba-dans. Ieder scheen zelfstandig te dansen, maar dat leek alleen maar zo. In werkelijk heid was er een volmaakte eenheid. Maar de eenheid van de zwerm pa radijsvogels. Tegen het einde was daar de extase. De beide vrouwelijke pa radijsvogels kwamen naar elkaar, langzaam,aarzelendbe deesdhun hoofden naderden elkaarprecies zoals paradijs vogels altijd bij hun liefdesspel met de kopjes in de eigen veren draaien. En hoorde ik het goed... of vergiste ik meWaren daar niet de zachte lok-geluidjes van de echte paradijsvogels, die nu geïmiteerd werden? Het was niet duidelijk te horen door het zachte getrom en het zingen van de be geleidende vrouwen. En de maan klom achter de palm bladeren, en stralender werd zijn licht. En intenser werd de dans. En luider het zingen. Alleen de trommen bleven zacht bespeeld. En toen ontdekte ik, met welk een uiterst raffinement deze dans ten uit voer werd gebracht. Ik zag, dat ook de schaduw van elke vrouw onderdeel was van haar dans. Ik zag dat ook die twee geliefden met hun eigen schaduw dansten, .hun eigen schaduw probeerden te ontkomen en hem weer trachten te bereiken. Een fantastisch, ongelooflijk spel van lijn, ritme en schaduw.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1956 | | pagina 5