Op Schiphol klonk het
signaal van de snel hoorn
Winners, vliegende bonden
ihieten
enmnst
WOENSDAG 1 AUGUSTUS 1956
PROVINCIALE Z EB V W 8 O U U 'ti A N T
11
Uit de vele contacten, die de
heer Van Kampen met de Pa
poea's heeft gehad, is hem
ook gebleken, dat de oproep
van de Ned. Hen'. Synode er
wel bijzonder slecht ontvangen
is. Die oproep heeft veel
kwaad bloed gezet. De gou
vernementsambtenaren voelen
zich een stok tussen de benen
gestoken, vertelde hij. De Pa
poea's spreken van „verraad",
vinden het onloyaal en onbe
grijpelijk. Het is vvel duidelijk,
dat het laatste woord nog niet
gezegd is en binnen enkele we
ken zal de Nederlandse bevol
king dan ook van de kant der
autochtone bevolking nog wel
meer te horen krijgen.
Vraagt men de heer Van
Kampen-tenslotte wat nu op
hem de meeste indruk heeft
gemaakt, dan blijkt dat onbe
twist de gruwelijke affaire
met de Asmatters te zijn ge
weest. Dat bezoek aan die
koppensnellers heeft hem
niet voor niets een slapeloze
week gekost.
En nog durft hij geen
details te vertellen van het
ritueel, dat daarbij te pas
komt. „Het is de verst door
gevoerde perversie" licht hij
toe. Maar verder vertel? hij
er liever niets van.
He,
let varen op de rivieren in Zuid-Nieuw-Guinea
is soms maar een bedriegeiijke zaak en het is
duidelijk, waarom een aantal kaarten van het gebied
waardoor wij thans varen verre van juist is. Een der
oorzaken ervan vormen de talloze eilanden in de ri
vier. Wie zo'n eiland passeert, meent dat de rivier zich
splitst. Maar hij splitst zich niet. Later blijkt, dat dezelf
de rivier alleen maar aan weerszijden van dat eiland
■stroomde. Maar dat weet men dan pas veel later.
De Indonesische schipper van de Mimika schreeuwt
tegen de avond plotseling iets. Hij beweert een kroko
dil gepraaid te hebben. Maar hoe ik kijkik krijg
geen glimp van een boeaja te zien. Als we voorbij het
kleine stukje modderstrand komen ligt daar niets. Er is
alleen een geur van rotting en bederf. Verder niets. Als
de krokodil er inderdaad is geweest, bevindt hij zich
nu op veilige diepte in de kali en lacht ons uit.
Het bos is nu aan weerszijden zeer nabij. De tang
heeft zich nog meer vernauwd, is nog meer dichtge
knepen. Je ruikt de wildernis. Een vreemde, muffe,
schimmelachtige geur. Van leven en van verrotting.
Rondom ons leeft en sterft het tegelijk, en dat zijn dan
tegelijk de twee voornaamste''kenmerken van deze
jungle. Een wild, fel, tomeloos leven en tegelijk het
tenondergaan, het afsterven van een ander leven. Van
leven dat niet langer is opgewassen tegen het nieuwe
leven, dat zich wild en onhoudbaar baanbreekt. Dood
en leven nadst elkaar, bijna in elkaarzo is de wil
dernis van Nieuw-Guinea.
Kreken worden gepasseerd. Ze vormen zich boven en by de kleine en al
lerkleinste zijriviertjes. Sommige zyn overkoepeld met guirlandes
bloemen en andere vegetatie.
Een regenbui ontlgst zich boven de rivier. Als het hier regent, regent het
tegelyk in overtreffende trap. Men weet nauwelyks waar men zich moet
bergen. Het water valt niet in druppels, maar met stralen uit de hemel. Ge
lukkig duurt de bul niet lang. Na een kwartier is de wolk voorby en kunnen
we weer te voorschyn komen.
De schemering neemt snel toe en het zal niet lang meer duren of het is
avond. Er is geen enkele mogelykheld om door te varen in verband met de
aanwezigheid van overal ronddrijvende stammen en stukken vegetatie. Het
is beslist geen plezierig vooruitzicht in dit onbestuurd gebied rond te drijven
met een defecte schroef. Het kan dan lang duren eer men weer iets van de
bewoonde wereld terugziet.
lukt het nog niet. Eerst zijn daar de
muskieten, die inderdaad kans f"
zien hebben onder de klamboe te k
men. Er volgt een klein gevecht en ik
slaag er in de meeste weg te wer
ken. Het is uitgesloten te slapen met
een tiental van deze duivels in je di
recte omgeving.
En dan is daar het ooi-verdovend
leven in het oerwoud dat me aan bei
de zijden omringt. Het is alsof het
geluid steeds sterker, massaler wordt.
Het is alsof er steeds méér klanken
en stemmen komen, hoewel dat ver
beelding moet zijn.
Je moet niet naar dat soort din
gen luisteren, denk ik. Maar wat
doe je er aan, als je eenmaal bent
begonnen! Ik kan precies over de
smalle reling van de Mimika
heenkijken en tuur naar de oever.
Hij ligt daar als een donkere muur
in de duisternis van de nacht. Ik
zie wat grijze, bijna wit-aandoende
grijparmen van dode stammen.
Als er nu op dit ogenblik een di
nosaurus zou opduik en uit deze
wereld van bomen en planten en
Om kwart voor zes, als de zon reeds
is weggezakt achter liet oerbos, wordt
de avond aangekondigd door de eer
ste krekels en cicaden. Het lijkt wel
of iemand een sein heeft gegeven.
Eerst is er één; één cicade, die als
het ware de inzet aangeeft. Bijna te
gelijk vallen andere in. En dan be
gint de symfonie der wildernis, die
alle uren van de nacht zal doorgaan,
zonder pauze, zonder rust, tot aan
het eerste grauwe morgenlicht. Een
doordringende, monotone symfonie.
Het geluid van de nacht. Behorend
tot de nacht van Nieuw-Guinea, even
zeer als de duisternis zelf.
Op het water komen kleine bloem
kelken aandrijven. Het zijn de kelken
van de bloemen, welke die ochtend
begonnen te bloeien en tegen de
avond stierven. Eéndagsbloemen.
Verflenst verdwijnen ze achter de
Mimika. Het einde van een ééndags-
bestaan.
Merkwaardig hoe alles zich ver
kleurt. Het bos, de rivier, de he
mel, alles krijgt andere kleuren en
tinten. Er hangt een soort paars
achtige gloed over de wereld, die
we doorgaan. Ik merk een beklem
ming. Er is iets van waakzaamheid
in dit alles. Het is alsof het bos
en alles wat er in en er omheen is,
de adem inhoudt. Of men wacht
tot er iets zal gebeuren. Het is een
sfeer, die zich heel moeilijk laat
beschrijven.
We sturen vlak langs de oever, om
dat daar het meeste water staat. De
oever is onder handbereik. Ik zie de
gedrochtelijke vormen van de lucht
wortels, die soms de gedaanten aan
nemen van de meest groteske figu
ren. Ze bewegen, ze leven. En ze le
ven duidelijker naarmate de duister
nis toeneemt.
Er komt een dunne, vale mist
over de kali hangen. Hij omvat de he
le wereld en opnieuw verkleurt zich
alles. De omgevallen stammen, die
soms meters ver de rivier insteken,
krijgen elk een eigen gedaante. Het
zijn skeletten. Soms zijn het uitgerek
te armen van heksen. Soms ook die-
x-en uit een nachtmerrie.
En aldoor zwalkt die mist aan. In
wolkjes, m vegen, in brede linten. En
die aanzwervende mist is werkelijk
bijzonder spookachtig boven het dood
stille, glanzende, gepolijste water.
Het lykt wel gestold metaal.
De laatste vlinders sterven op de
kali. Ze zijn nog net te zien. Het
wordt nu heel snel donkerder en
het zal niet lang meer duren, of
ze zullen niets meer zien. Nog
dichter klapt de tang der beide
oevers dicht. Ik heb het gevoel
dat de rivier op een gegeven ogen
blik zo maar zal eindigen, zo maar
zal ophouden te stromen, te be
staan. Het is natuurlijk onzin,
maar aan de gedachte is nu een
maal niet te ontkomen.
Kalongs
Er zwalken kleine, snelle scha
duwen aan, komend uit de jungle
rondom ons. Het zijn de vliegende
honden, de kalongs. Geluidloos
wieken ze over de Mimika heen, als
het ware een verkenning uitvoe
rend. Er komen er steeds meer.
Ik hoor dat er enorm veel kalongs
in dit bos. moeten zijn: Overdag
slapen ze in de bomen. Er zijn bo
men, die overdag letterlijk zwart
zijn van slapende kalongs.
Tegen de avond komen ze tot le
ven en gaan op jacht. Niet op in
secten of andere dieren, naar men
vermoedt. Naar vruchten. Juister
gezegd: naar de beste vruchten.
Hun vlees is naar het schijnt een
delicatesse, vanwege het consume
ren van het beste fruit.
De sterren komen op en iedere ster
spiegelt zichzelf in het water van de
kali. Dat is een wonderschoon en
zeer poëtisch tafereel, die twee ster
renbeelden: een ver boven ons en een
ander onder ons, in de rivier. Diep in
de rivier.
Nieuwe geuren komen aangolven
uit het bos. Het is nu vol leven
daar. Merkwaardig, omdat heel
die dag alleen de stilte in dat bos
opvallend was. Nu haalt het zijn
schade in. Het is één compact ge
fluit, gezonder, 'geratel en geronk
van bruikikkers, cicaden en kre
kels. Soms is het een werkelijk
oorverdovend leven. Het moet niet
eenvoudig zijn in zo'n bos te sla
pen. Ik zal later nog gelegenheid
hebben dat aan de lijve te onder
vinden
De kalongs suizen voorbij en er suist
nóg iets voorbij: af en toe een kleine
stam. Dat zijn dan waarschuwingen
voor de jongens van de Mimika om
er mee te stoppen, hoewel ze probe
ren zo lang mogelijk door te varen.
Wat we nu extra varen, is morgen
winst. Maar ook het verlies van een
schroef dreigt en er moet werkelijk
gauw gestopt worden.
En daar is opeens de roep van een
vogel. Ik weet niet wat dat voor een
vogel is, maar zijn roep is eindeloos
triest en melancholiek. Een vreemde,
sombere roep, die boven alle andere
geluiden uitklinkt. We horen allen
die vogel, maar niemand zegt iets.
Het kleine anker gaat overboord en
even later liggen we stil. Het is
vreemd als het geluid van de motor
verstomt. En langzamerhand zijn
daar dan alleen nog de geluiden van
het bos die overblijven.
Stammen.
We liggen dicht onder de oever.
Af en toe is er een lichte dreuning
merkbaar. Dat zijn de kleine stam
men, die tegen de Mimika aandrij
ven. Ze zullen haar geen kwaad
doen, maar ik ben dankbaar dat
we toch maar niet zijn doorgeva
ren. Een defecte schroef is op deze
plaats wel een bijzonder sinister
schrikbeeld.
We zitten nog wat bij elkaap»op
het kleine, smalle dek van dé Mi
mika. Er wordt iets gegeten, dat
snel gereedgemaakt is in het mi-
niatuur-kombuisje achter op het
dek. Ry'st met een visje. Daar
Hoe romantisch het was
en hoe y||| moeiliik
om in slaap te komen
blijft het bij. Deze tochten leren
een mens de nodige soberheid te
betrachten. Men kan weinig mee
nemen en wat er wordt meegeno
men is dus het allernoodzakelijk
ste. Lang krijgen we niet de kans
aan dek te zitten. Dank zij de
muskieten die inmiddels de Mimi
ka hebben ontdekt en in grote
zwermen beginnen bezit er van te
nemen. Dat is dan tegelijk het te
ken om ons nachtverblijf in ge
reedheid te brengen.
En ook dat is maar een eenvoudige
zaak. Er is slechts plaats om te sla
pen op het kleine dele, en daarop wor
den, met kunst en vliegwerk, de
klamboe's gespannen. We hebben nu
nog maar één wens: onder klamboe's
te komen, die niet reeds bij voorbaat
zijn bevolkt door muskieten. We hel
pen elkaar met de lantaarn, om de
zaak op te stellen en dan is het de
kunst zo spoedig mogelyk onder het
gaas te verdwijnen. Het is dan even
over 9 uur. Wel. vroeg, maar er zal
ook weer vroeg gevaren worden, de
volgende dag. Een kans om aan
„wal" te gaan is er niet, hoewel die
„wal" dicht genoeg nabij is.
We wensen elkaar welterusten en
ik probeer in slaap te komen. Dat
kan men wel proberen, maar daarom
Primitief vervoer
wortels, zou me dat niet verbazen.
Trouwensals er in de.wereld
nog één saurus bestaat, dan moet
hij hier, in deze pappot van Zuid
Nieuw-Guinea, leven......
Ik luister en kijk en dat is na
tuurlijk allerminst verstandig.
Maar dat gejaagde gesis en gefluit
en gesnor neemt toe. En boven
staat de fabuleus schone hemel
met sterren. Nooit zag ik zóveel
sterren zó helder bij elkaar staan.
Het is als een wondertapijt, uitge
spreid tegen het heelal.
Ik kijk onder me. Daar...... in
het zwarte water van de rivier..--.-
ligt een tweede tapijt, even onme
telijk groot, even stralend, even
wonderschoon.
Tussen die twee wonderen ligt
de kleine, slapende Mimika. Ik ben
de enige nog, die wakker is, ver
moed ik. Maar het duurt niet lang
meer.
Tussen de twee wonderen in val
ik dan toch nog in slaap.
•AnfluJHy van Vxampen
hraclxi souvenir mee
(Van een speciale verslag
gever.)
Anthonie van Kampen is
terug. Op Schiphol
landde de „Bruiprauw" van
de K.L.M., die hem uit het
land van de koppensnellers
en muskieten terugbracht op
het punt, waar hij drie maan
den geleden zijn expeditie
naar de binnenlanden van
Nieuw-Guinea begon.. Over
Schiphol joeg op deze barre
zomerzondag een halve
storm, die in zijn zog een
dreigende stortbui meevoer
de. Maar na een reis met zo
veel ontberingen schrikt een
man als Van Kampen voor
zo'n ruige Hollandse begroe
ting niet terug. Lachend,
welvoldaan en bruinverbrand
stapte hij in hemdsmouwen
het toestel uit: een schrijf
machine armer en ettelijke
ponden lichter dan bij zijn
vertrek; met een grote bos
orchideeën in de ene, een
echte Asmat-snelhoorn in de
andere hand.
Even later hebben we in
het restaurant van Schiphol
met een grote kring van fa
milieleden en vrienden van de
heer Van Kampen voor het
eerst in ons leven het doffe
geloei van de snelhoorn ge
hoord. Het geluid van het
primitieve instrument, eens
het eigendom van een kop
pensnellende Asmatter, had
zelfs aan de bar van dit
luxueuze restaurant een lu
gubere bijklank. De schrijver
zelf gaf er een „vakkundige"
demonstratie van en met en
kele sobere woorden riep hij
in aller herinnering de
schrikwekkende verhalen te
rug, waarmee hij zelf in ons
blad de gruwelijke betekenis
van de snelhoorn reeds be
schreven heeft.
Voor deze demonstratie on
derbrak Van Kampen even het
beknopte relaas van zyn zo
veelste reis naar een bar en
onbekend gebied. We kunnen
u daarom in het kort nu reeds
vertellen, wat de schrijvende
avonturier na z'jn tochten in
de Asmat en door het Mappi-
gebied zoals heeft beleefd.
Tragedie in binnenland
Met een boot van het gou
vernement is Van Kam
pen na zijn voettocht
door „de Biesbos" van Nieuw-
Guinea" naar Tanah Merah
gevaren, naar het beruchte ge
bied van de Boven-Digoel. Daar
heeft hij contact gehad met
een aantal gevangen Indonesi
sche infiltranten en ook met
een zeer merkwaardig heer
schap, die wegens moord op
een Nederlander tot 20 jaar ge
vangenisstraf veroordeeld is.
Die Nederlander trok enkele
jaren geleden met twee andere
Hollanders min of meer in het
geheim naar onbekend gebied
om goud te zoeken. Een van
zün metgezellen trok zich op
het laatste nippertje terug,
maar de beide andereu zetten
door. Het is hun laatste tocht
geworden, want onderweg zijn
beiden op een beestachtige ma
nier door Papoea's vermoord.
Op de grote tragedie, die zich
in de binnenlanden van Nieuw
Guinea heeft afgespeeld, komt
Van Kampen in zijn volgende
artikelen terug.
Later bracht een Dako
ta de schrijver over
het Centraal Gebergte
heen naar Biak, waar hij op
de marinebasis enkele da
gen rust nam en een oefe
ning meemaakte van het
smaldeel, dat in Nieuw-Gui
nea is gestationeerd. Van
daar bracht een Beaver
een soort „luchtscooter"
hem naar enkele eilanden.
Maar voordat hy terugging
naar Hollandia, om daar de
laatste 10 dagen van zijn be
zoek door te brengen bij zijn
oude vriend dr. (Jungle
Pimpernel) De Bruyn, be
zocht hij nog Manokwari,
Fak Fak, Sorong en Seroei.
Op deze tochten is hem de
onjuistheid gebleken van
de algemene opinie, dat er
op Nieuw-Guinea niets ge
beurt.
Opbouw in het noorden
Na de onbeschrijfelijke gru
welen in bet zuiden vond ik
in het noorden een land in
opbouw, waar heus niet al
leen mensen werken die de
dagen of uren zitten te tel
len, welke hen nog van hun
repatriëring scheiden, ver
telde de heer Van Kampen.
Dat geldt zowel voor de amb
tenaren van het gouverne
ment als voor particulieren.
Integendeel, in plaatsen als
Manokwari, Hollandia en So
rong gebeurt enorm veel. Al
leen op Manokwari bestaan
al een 80 middenstandsbe-
drijven en daar is men ook
bijna gereed met de bouw
van een scheepswerf, waar
alle schepen van de Neder
landse marine, met uitzon
dering van de Karei Door
man gedokt kunnen wor
den, zodat men daarvoor niet
op werven in Singapore of
Hongkong aangewezen zal
zijn. Bovendien is men er
juist gestart met een houtbe
drijf, waarvan verwacht
wordt dat het in staat zal
zijn om heel Nieuw-Guinea
van hout te voorzien.