„De ring van De Reszke", een
nieuwe roman van J. W. Hofstra
„START"
OPPERVLAKKIG VAN OPZET
Jonge kunstenaars brachten
de eerste musical
He
ZATERDAG 2 JUNI 1956
PROVINCIALE ZEEUWSE COU RANT
7
Salon- en ariistenleven uit sinds
lang vervlogen dagen
HET VOORNAAMSTE PUNT waarop de intrige van de nieuwste
roman van J. W. Hofstra, „De ring van De Reszke," gebaseerd
is, doet nogal onwaarschijnlijk aan, en kan eigenlijk de toets van een
ernstige kritiek niet doorstaan. Zoals de titel reeds aanduidt, is een
ring het voorwerp waar deze geschiedenis omheen gefantaseerd is;
een kostbare ring met een gegraveerde smaragd die verloren, gesto
len en verkocht wordt en na vele wederwaardigheden weer bij zijn
eigenaar, de beroemde tenor Jean de Reszke, terugkomt. Eer het zo
ver is, hebben we heel wat personen uit de voorname Parïjse en Lon-
dense kringen leren kennen, alsmede een reeks kunstenaars uit de
belle époque: Sarah Bernhardt, Gounod, Marcel Proust, Debussy, Os
car Wilde, om er slechts enkele te noemen.
Deze ring is Jean de Reszkes
geluksring. Hij heeft eens toebe
hoord dat vernemen we pas he
lemaal op het eind aan zijn
jonggestorven geliefde. Bijgelovig
als hij is, hecht hij buitengewoon
grote waarde aan de ring, en hij
meent zelfs niet te kunnen zingen,
hees te worden, wanneer hij hem
niet draagt. Het hele boek door is
men overtuigd van de enorme
waarde die deze ring voor hem
heeft; een feit, dat trouwens col
lega's en zelfs koristen van ope
ra's schijnen te weten.
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
By een uitvoering van de Lohen
grin, als De Reszke vergeten heeft
een gebruikelijke toneelring aan de
vinger te steken die hij in een be
paalde scène aan Elsa geven moet,
was er geen uitweg: hij moest zyn
eigen smaragdring geven met het
schild en de hoorn, attributen die
Elsa later doorgegeven heeft in han
den van derden.
Tot zover is alles aannemelijk
zelfs dat De Reszke zó aangedaan
was, dat hij onmiddellijk hees werd
nadat hij de ring van zijn vinger ge
nomen had. Het strydt echter met
iedere logica dat het een volle week
duurt eer hy, juist vóór een allerbe
langrijkst optreden in de Parijse ope
ra. bij het aankleden voor de Romeo-
rol, bemerkt dat hy zijn talisman
kwijt is. Hij is daar dan zo ontdaan,
van, dat hy pertinent weigert op
te treden, hoewel Tout Paris voor 'n
Sala-avond met Patti als Juliette en
ounoud zelf als dirigent, in de ope
ra te wachten zit. Het is beslist jam-
J. W. HOFSTRA
geen allure
mer dat deze lezing van het geval
zo onaannemelijk is (het lijkt vrij
gemakkelijk te wijzigen in een her
druk), want verder is het boek heel
aardig gecomponeerd, ook al zitten
er enkele in het oog vallende slor
digheden in. Zo biedt iemand zijn
loge in de opera aan vrienden aan,
die er later zelf een blyken te heb
ben, een feit dat de betreffende per
soon beslist moest weten: schrijft er
iemand een briefje en doet daarbij
nog allerlei ontdekkingen en zaken
binnen een tijdsbestek van enkele ge
wisselde conversatiezinnen, om van
grovere onmogelijkheden nog maar
te zwijgen, ais b.v. een werkstertje
uit een bordeel dat in no time veran
dert in een demi-mondaine, die zich
in elk milieu te gedragen weet. mo
derne Franse en Engelse dichters
voordraagt uit het hoofd en letter
lijk nooit uit haar rol valt omdat
ze helemaal als een intellectuele en
wijze vrouw ten tonele wordt ge
voerd.
Hinderlijk is ook Hofstra's tic
om zijn figuren aldoor namen te
laten vergeten of half te laten
onthouden en dan te verhaspelen;
belachelijk de uitbeelding van 'n
Franse edelman, Abel de Barral,
die in de operaloge zit te praten
als een volslagen idioot in plaats
van als de domme aristocraat,
die Hofstra heeft willen tekenen.
We vinden dat nog al ernstige
feilen, want ook aan een ont
spanningsroman als deze, dient
men toch enige eisen qua compo
sitie en uitbeelding van de ka
rakters te kunnen stellen.
Om nu op de intrige terug te ko
men: in de week die verloopt
tussen de opvoering van de Lo
hengrin en Romeo en Juliette, is de
ring dus verdwenc... Hoe, weet de
lezer dan nog niet, maar het verhaal
begint hoe een Frans edelman, Saint-
Ponge, een gravin van tot nu toe on
besproken gedrag, Madame de Vil
liers, tracht te verleiden, een onder
neming die op het laatate ogenblik
verijdeld wordt door het onverhoeds
binnenkomen van de getrouwde doch
ter des huizes, Mme de Barral. Saint
Ponge had aan Mme de Villiers een
ring aangeboden met een smagragd,
en door een handig geplaatste op
merking maakt hij het haar onmoge
lijk het juweel te weigeren waar
haar dochter bij is. Deze ring had
hij gekocht bij een louche juwelier,
een relatie van zijn maitresse, de
zwaan geworden lelijke eend waar
we zo juist op doelden. Deze Solan-
ge, thans een schatrijke vrouw
waarvoor men niet anders dan res
pect en sympathie kan hebben al is
ze dan au fond een volslagen onmo
gelijk bedenksel, heeft grote invloed
op Saint Ponge, en vanzelfsprekend
komt zij er achter, dat haar min
naar een zeer kostbare ring heeft ge
kocht die niet voor hdar is bestemd,
wat ze nog al hoog op neemt.
Ondertussen heeft de galavoorstel
ling van Romeo en Juliette plaats
gevonden (hij gaat toch door op het
laatste moment, zij het zoneter ring)
en weet de lezer aan wie de ring toe
behoort. De Reszke stelt allerlei po
gingen in het werk om het kleinood
weer in zijn bezit te krijgen, maar
die blijven vruchteloos (de lezer
krijgt natuurlijk wel haarfijn te we
ten hoe de vork aan de steel zit).
Verrassend is de dubbele jacht die
op de ring ontstaat, daar Saint Pon
ge, die verder door Mme de Villiers
wordt ontweken omdat ze op de
hoogte raakt van de affaire-Solange,
de ring ook tot elke prijs terug wil
hebben juist om deze aan Solange
te geven. Helaas heeft Madame ae
Villiers hem aan haar dochter, Ma
dame de Barral moeten geven, die
op haar beurt hevig verliefd gewor
den is op de mooie zanger De Reszke,
al weet zij niet dat hij de eigenaar
van de ring is.
Men voelt de ontknoping al aan
komen en vergist zich niet: De Resz
ke krijgt zijn ring terug uit handen
van Mme de Barral, en Saint Pon
ge besluit zijn maitresse die hem
waarlijk liefheeft, te huwen.
Af en toe is deze roman uit het
salon- en artistenleven uit vervlogen
dagen meeslepend, vooral door de in
terne kennis van het toneel- en ope
raleven die er uit blijkt, maar als ge
heel is hij onbevredigend, oppervlak
kig uitgevallen, terwijl de stijl vaak
te versierd en pretentieus is. Hofstra
heeft geen kans gezien dit werk wa
re allure mee te geven, allure, waar
mee hij de vluchtige opzet mogelyk
had kunnen redden.
J. W. Hofstra: De ring van De
Reszke.
A. W. Bruna en Zoon, Utrecht 1956.
Actueel en plezierig
(Van onze toneelmedewerker),
et begrip „musical" is nog
nieuw voor Nederland. Het
is moeilijk te vertalen. Want deze
vorm van muzikale komedie, zo
als die zich in Amerika en Enge
land heeft ontwikkeld, is in zo
verre geen muzikale „komedie",
dat het geen blijspel hoeft te zijn.
Het is ook geen operette, waar de
nadruk meer op de muziek valt dan
op het verhaal of op het toneelge-
beuren. Het is evenmin een revue
of cabaret, al ontleent het daaraan
sommige scènes, of de inschakeling
van variété-nummers. Kortom
„musical" is een spel met toneel,
zang en dans, en eventueel met
„einlagen" zoals clowns of andere
variété-zaken. En dat dan meestal
met moderne, jazz-achtige muziek.
Het begrip „musical" is nu in Neder
land weer op een prettige manier ac
tueel geworden. Want in het kader van
de Kunstmaand Amsterdam hebben
enige jonge kunstenaars „Voetje van
de vloer" gepresenteerdeen „musi
cal" voor kinderen en voor een
eersteling een wonderwel geslaag
de. De tekst is van Mies Bouhuys, die
als dichteres, maar juist ook als
schrijfster van kindertoneel, een z
goede naam verwierf. Het idee, de re
gie, en vooral de liedjes, zijn van Wal
ter Kous, de jonge acteur, die vorig sei
zoen pers en publiek verraste met zijn
avonden van vertellingen bij de gitaar.
Het idee is even eenvoudig als veel
omvattend. Men wilde de kinderen in
kennis brengen met zoveel mogelijk
aspecten van de theaterkunst. Met het
sprookjes-vertellen, dat hen het meest
vertrouwd is. Maar verder ook met to
neel, zang, dans, jongleur, clown, ma
rionetten, etc. En men wilde die ken
nismaking zó doen verlopen, dat tel
kens uit de gebeurtenissen op het to
neel als het ware automatisch het lied,
het jongleren, of wat dan ook, zou
voortkomen Logisch dus.
Op dergelijke wijze hebben
Kous en Mies Bouhuys inderdaad
telkens dans en marionetten,
clown en lied, op een „vanzelfspre
kende" wijze uit de toneelhande
ling laten ontstaan. En zodoende
zijn ze van hun oorspronkelijk
idee, kinder-cabaret, terecht ge
komen in de kinder-musical. Wat
dus betekende, dat er een dóór-
lopend verhaal werd ontworpen,
waarin alle nummers werden on
dergebracht. Een zeer dichterlijk
verhaal, overigens.
Wat dat betreft kan men van Mies
Bouhuys immer artistiek-rijpe dingen
verwachten. We zouden niet in Neder
land zijn, als dit dichterlijke verhaal
niet tevens vol zat van kleine morali
serende trekjes, waar de kinderen,
zonder enige nadrukkelijkheid, toch
iets van kunnen „leren".
Zo is dan de blijmoedige geschiede
nis ontstaan van de jonge schrij
ver die, een beetje dromerig, zo
graag met één voet van de vloer leeft
In zijn kleine kelderkamertje komt het
werkelijke leven binnen door de deur
of langs zijn raam, en het droomleven
stapt binnen door de spiegel De melk
boer of het mannetje van de maan,
de hospita of de prinses-met-de-stem,
het mengt zich allemaal met die heer
lijke vanzelfsprekendheid, die de kin
derfantasie eigen is. En het mengt zich
tot een kleurrijk geheel, dank zij de
aankleding van Noni Lichtveld, die
precies weet wat een „sprookje" voor
kostumering en tinten behoeft.
Was de hele opzet verrassend, de
uitvoering was het ook. En misschien
wel speciaal, omdat deze gedragen
werd door het blakend enthousiasme
van de jongelieden, die vakantie en
vrije tijd en ten dele zelfs hun geld,
offerden om tezamen dit waagstuk te
realiseren. Het gebeurt zo zelden te
genwoordig, in de kunst, dat men niet
eerst vraagt „wat kan ik er mee ver
dienen", maar dat men zomaar begint
omdat er begonnen moest wordenom
dat men iets doen wilde. Zoals hier
dan de bij Wim Kan geschoolde Mimi
Kok met haar pittige toneelpersoon
lijkheid en indringende zang; Cecilia
Lichtveld, de jonge actrice: Francine
Chkliar, de danseres; Dave Parker,
een aankomend jongleur-van-formaat:
Henk Abbing, muzikale clown, die een
verlamming overwon door clown te
worden; en zoals ten slotte Feike
Boschma en Ans Wierda met hun
kunstzinnige marionetten.
Enthousiasme en initiatief blijven
meestal niet zonder hulp. Zo ook hier,
waar de Kunstmaand de zaak onder
Verdieping na de
uiterlijke praal
Er is nauwelijks mooier portret
te vinden dan Rembrandts
conterfeitsel van Hendrikje Stof
fels uit ongevèer 1658. Het is
ogenschijnlijk maar een heel ge
woon stuk. Het stelt een nog jonge
vrouw voor, rustig zittend, ge
kleed in een gemakkelijk wijd jak.
Een sterk licht straalt op de rech
terslaap en op de neus, het
schampt over de plooien van het
jak en over de polsen. Een enkel
lichtpunt markeert even de linker
schouder tegenover de donkere
achtergrond. Dit schilderij mist
iedere uitbundigheid. De kleur be
staat slechts uit een oneindige
reeks schakeringen van een diep
grijs-goud-bruin. Maar wat bij rus
tige beschouwing opvalt, is de te
derheid, de oneindig-diepe en stille
liefde, waarmee Rembrandt jn dit
paneel de steun en toeverlaat zij
ner moeilijke laatste levensjaren
heeft weergegeven.
Bij zijn mooisie
schilderijen
Het is in zijn simpelheid een rijk
schilderij. Hendrikje verschijnt ons
hier nog meisjesachtig-onbevangen,
trouwhartig en toch een beetje op
haar hoede. Zachtheid, ernst en
liefde liggen in dit gelaat. Schilder
en sujet staan elkaar zeer na men
voelt het aan alles. De figuur vult bij
na geheel het paneel, is derhalve on
geveer levensgroot geschilderd. Ook
daardoor krijgt zij iets reëels, alsof
zij ons zeer nabij is. Maar sterker dan
dit materiële samenzijn is de innerlijke
verbondenheid die wij voelen, wanneer
wij voor dit portret staan.
Wanneer men nu tegenover dit
portret een van de hoogtepunten van
de Rembrandt-tentoonstelling in Am
sterdam en Rotterdam er eentje
van Saskia van 'n twintigtal jaren te
voren stelt, vallen er grote verschillen
op. Rembrandt heeft beide vrouwen
diep liefgehad, Hendrikje, die als
dienstmeisje zijn, na de dood van
Saskia ontredderde huishouding op
poten kwam zetten en Saskia, de
rijke Leeuwarder burgemeestersdoch
ter, die in dagen van weelde zijn le
ven kwam delen. Maar wat bijvoor
beeld in het portret van Saskia als
Flora, uit 1634, doorklinkt, is aller
minst de stille genegenheid, die hij
haar auspiciën nam en het orkest be
schikbaar stelde voor enkele opnamen.
Ook zakelijk kreeg men steun en ad
vies, van het Nederlands Theater Cen
trum. En, naar het zich laat aanzien,
zullen de woensdag- en zaterdagmid
dagen tijdens de Kunstmaand telkens
een zaal vol juichend kroost treffen;
wie geweest is. stookt al zijn vriendjes
en vriendinnetjes op om te gaan. Te
recht. Er is, vooral nu Puck ophoudt
voor de jeugd te spelen, weinig kinder
amusement dat artistiek formaat heeft.
En kinderen zijn kritisch genoeg om
dit soort amusement te prefereren bo
ven het snort „kindervoorstellingen"
waarop zij al te vaak worden onthaald
bij beroepsgroepen van amusements
artiesten.
Hendrikje toedroeg die intense
sfeer van vertrouwvol samenzijn.
Saskia als Flora belichaamt pra
lende weelde, trotse, verliefde
overmoed, uitbundigheid. Rem
brandt heeft hier zijn jonge vrouw
behangen met de kostbaarste za
ken, die hij in zijn verzameling kon
vinden en met de teerste bloemen
getooid. Daar staat de lentegodin,
het mooiste amper mooi genoeg
voor haar. Het is alles klatering
en uiterlyke tooi. Daarachter gaat
de diepte schuil, waarmee Rem
brandt zijn liefde voor dit mooie,
jonge kind heeft willen belyden.
Toch staat Saskia ons in dit portret
minder na dan Hendrikje in het hare.
Zozeer is het overwoekerd door de
klaterende schijn, die de persoon om
geeft, dat ons eerst deze opvalt. Pas
daarna, bij diepergaande beschou
wing. merkt men, dat er in dit por
tret-.meer verborgen zit dat de
Schilder inderdaad Saskia's lieflijk,
heid haar bloei, haar bekoorlijkheid
heeft willen huldigen dat deze
barokke overdaad dus in feite een
zeer teer minnedicht verbeeldt.
De portretten van Saskia en
Hendrikje vertegenwoordigen
twee levensperioden, beide met
hun eigen geluk en hun eigen zor
gen. De dood van Saskia in 1642
scheidt ze. Maar ook uit een oog
punt van kunstenaarschap is er tus
sen beide een diepgaand onder
scheid. Zou Rembrandt in 1642 het
penseel hebben neergelegd, dan zou
den wij hem thans slechts kennen
als de begaafde schilder van zeer
barokke kunstwerken. Overladen
Steigers onder sneeuw" van
Jac. Kuijper.
Dit jaar komt „Start", de ten
toonstelling van werken van
mede werd bereikt, dat het aantal
deelnemers per collectie beperkt
jonge Nederlandse schilders, ook kon worden, maar het aantal wer-
Zeeland en wel naar K0M1 NAAR OOSIBURG ken groter kon zijn. Oostburg ont
weer naar
Oostburg, waar in het Koningin
Wilhelminalyceum van 8 tot en
met 17 juni een expositie zal wor
den ingericht.
„Start" ontstond in 1952 op
initiatief van de toenmalige jury
voor de koninklijke subsidie voor
vrije schilderskunst, in samenwer
king met het ministerie van on
derwijs, kunsten en wetenschap
pen en een aantal jonge kunste
naars. De opzet is om werken van
de jongste schildersgeneratie ter
kennis van het publiek te brengen.
„Start" beleeft thans zijn vierde
reeks tentoonstellingen en expo
seert zijn collectie ieder seizoen in
tien tot vijftien Nederlandse ste
den. Ook in Middelburg is de expo
sitie al eens te zien geweest. In te
genstelling tot andere jaren heeft
„Start" dit seizoen drie gelijkwaar
dige collecties samengesteld. Hier-
vangt de derde collectie van de
huidige reeks, die reeds tentoon
gesteld werd in Enschede, Alk
maar en die na Oostburg in Den
Bosch zal eindigen.
Ook ditmaal is er weer een
zorgvuldige keuze gedaan en er
mag dan ook worden aangenomen,
dat de kwaliteit .van de tentoon
stellingen tenminste gelijk is aan
die van het vorig jaar. „Start" is
tevens een verkoop-tentoonstelling.
als deze Saskia zijn vaak de andere
werken uit deze periode. De bijbelse
en mythologische stukken zijn vaak
van een heftige, toneelmatige bewo
genheid, zoals het door Huyghens
zo uitbundig geprezen schilderij „Ju
das brengt de zilverlingen terug"
uit 1629. De gebaren van de figuren
doen ons allerminst natuurlijk aan,
alle streven van de maker naar de
natureelste beweeglijkheid" ten spijt.
In zijn portretten vertoont de dan
nog jonge man zich allereerst van
de „knappe" en modieuze kant: hij
beeldt de mensen af, zoals zij gezien
willen worden in hun weelde, in
hun zelfbewustzijn van rijke bur
gers, met een reeds verbijsterende
beheersing van penseel en verf. Er
zijn heftige contrasten in zyn land
schappen contrasten, waarin de
Italiaanse voorbeelden en de invloed
van Hercules Seghers nog nawer
ken.
1642 brengt het keerpunt. Het
verlies van de aanbeden Saskia
eerst de gedwongen afstand van
aards bezit en aardse roem daarna,
de vereenzaming, de verinnerlijking
zy zjjn Rembrandts deel. Zij spre
ken uit zyn kunst, ook uit zijn schil
derijen dus. Meer en meer doet hy
afstand van alle opschik, voorzover
hij deze niet strikt nodig heeft voor
de-uitdrukking van wat hem beroert.
Zijn landschappen verstillen. Zijn
„Boerderij onder geboomte" uit 1654
met de diep doorleefde avondstem
ming zou vóór Saskia's dood een
voudig ondenkbaar zijn geweest.
Maar deze verstilling is niet het
voornaamste kenmerk. Veel sterker
spreekt in al zijn werk de innerlijke
onaantastbaarheid, waarmee hij voor
taan zijn eigen weg zal gaan. Tijdge
noten-kunstcritici hebben hem dat
verweten, dat hij zich niet naar de
heersende opvattingen wilde schik
ken. Zij klaagden er over, dat hij
vcor zijn naakten allerlei afgesloofde
volksvrouwen model liet staan, in-
plaats van ideale figuren te zoeken.
Dat was een realisme, dat zij niet
konden verstaan. Maar het stemt ons
thans dankbaar, omdat vele van zyn
figuurstukken er een noot van diepe
menselijkheid door hebben verkregen.
Zij komen ons daardoor nader dan de
gladgelikte en geïdealiseerde werken
van minder zelfstandige tijdgenoten.
Glad schilderen was in die tijd, om
streeks 1660, mode. Rembrandt
doet er niet aan mee. Zijn verf
komt in brokkelige toetsen, in dikke
klodders, oo doek of paneel te staan.
Met het paletmes, met de vingers, of
met dikke kwasten brengt hij haar op.
„Met een teerkwast vol gesmeerd",
zeggen "riin trdgenoten Zjj achten de
schi'derijen in deze vorm onvoltooid.
„Een werk is af. wanneer
het aan de bedoe'ingen van zijn
maker beantwoordt", is de trotse re
pliek van de schilder op a! deze be
zwaren en tegenwerpingen. Deze hou
ding bezorgt hem de kwalificatie
..Eerste ketter in de schilderkunst"
van de rnrnriaar en naprater Andries
Pels. Ma-r allen die zo klagen zien
c *er het hoofd, dat Rembrandt er on
deze wijze in slaagt, zijn kleur een
intense Irracht te geven, waardoor
zijn schilderijen een onnavolgbare
gloed krijgen maar dat hij boven
dien waarden zoekt uit te drukken,
waarvan znn bestrijders nooit hebben
gehoord.
Wanneer wij nu door de zalen van
het Rijksmuseum te Amsterdam dwa
len, zien wij in honderd van de mooi
ste schild"r«jon deze groei voor ons.
Dan staan wij voor ziin oudste werk,
nog uit zyn Leidse tijd, vóór 1630;
knap van tekening, bont van kleur,
weinig persoonliik van karakter. Dan
ontmoeten wij de barokke praal van
de acht gelukkige jaren met Saskia.
Dan sprek ons bovenal de verinner
lijking. de diepe religiositeit en de
waarachtigheid v? Ie laatste werken
aan en ontmoeten wij een kunstenaar
die naar geest en neinture van onze
tijd had kunnen zijn. Zijn „Apostel
Bartho'omeus" is in zijn haast im-
•ess:- schMderswljze een
modp— werk. evenals het lief hike
Meisje aan het Venster, uit 165L
Hierin horbennen de grootheid
an deze knn*t°n«ar. n'et in het mo
dieuze werk, dat eens zo werd gepre
zen.