Toneel verbreiding werd „spreiding" „De kip die kraaide" nieuw werk van mevrouw Greup-Roldanus OPNIEUW HISTORISCHE ROMAN Reizende tentoonstelling Roerende monumenten" VROUWENTYPEN uit de DROOMFABRIEKKN ZATERDAG 31 MAART 1956 PROVINCIALE ZEEOWSE COURANT 9 Onderhoudend onlspanningsboek maar helaas niet meer... IN BETREKKELIJK SNEL tempo volgen de romans van mevrouw S. Greup-Roldanus elkaar op, want ook haar derde werk, „De kip die kraaide" draagt nog het jaartal 1955. Het vorige jaar verscheen ook „Een vrouw in rook en regen" en in 1954 „De humeuren in de straat der weduwen". Is dit tempo te snel? Geeft de schrijfster zich niet vol- roende de tijd om haar ideeën volkomen te laten rijpen en uitkristalli seren? Het tweede boek was minder goed dan de opvallende eerste ling, en helaas is dat geen tijdelijke inzinking gebleken, want ook het derde haalt het peil van „De humeuren" niet. Het lykt ons ook minder van kwaliteit dan het tweede. Deed mevrouw Greups' eerste boek verwachten, dat zij een aparte, markante figuur in onze letteren zou worden, thans begint het er op te lijken dat zy de gelederen van de schrijfsters van ontspanningsboeken zal gaan verrijken. Nu bestaat er aan waarlijk goede ontspanningslectuur groot gebrek en er is dus nog alle reden om zeer. gelukkig te zijn met deze nieuwe schrijfster. Al kunnen we een ge voel van teleurstelling niet onder drukken omdat we, afgaande op haar eerste werk, méér hadden ver wacht. Mevrouw Greup bereikt nu stellig een groter, dankbaar pu bliek, maar tegenover deze ogen blikkelijke winst staat het verlies op de lange baan: deze werken houden geen stand. Onder dat dankbare publiek tellen we overi gens ook onszelf mee: „De kip die kraaide" is een gezellig en onder houdend boek dat we met genoegen gelezen hebben, maar we zijn niet zonder kritiek. De bezwaren die we al tegen de vorige boeken hadden zijn hier ver sterkt. Zoals men weet schrijft me vrouw Greu" „historische" romans en ook „De kip" speelt weer in de acht tiende eeuw. Over het vorige boek be weerden we al dat het aan een perfec te verkleedpartij deed denken: er ls geen enkele noodzakelijkheid waarom mevrouw Greup haar karakter- en familieromans in een, overigens tot in de puntjes verzorgd, ouderwets kleed Letterkundige kroniek door HANS WARREN steekt tenzij het haar afkeer is van de huidige moderne mens. En dat vinden we dan te betreuren, in de eerste plaats voor de schrijfster zelf en in de tweede plaats voor de lezers. De schrijfster gaat zo ver dat ze soms in een erg antiek Nederlands vervalt, al moet gezegd dat zij de pittige, markante stijl waardoor haar eerste ling zo opviél, af en toe nog goed weet te hanteren. En vooral dient ook gezegd, dat haar boeken nog steeds oo een zeer voornaam peil staan; er is absoluut niets goedkoops, ook geen goedkoop effectbejag, in te ontdekken. Ze zijn vol fyne trekjes en spitse opmerkin gen en getuigen van een zeer prettig soort droge humor. Juist door alle voortreffelijke eigenschappen blijven we nog steeds hopen op een in het heden spelend boek, want vooral by deze „Kip" is er geen enkel excuus meer voor de historische zetting. Ka rakters tekent mevrouw Greup, ab soluut geen tijdsbeeld. Ze is historisch zo goed onderlegd dat het is, alsof zjj in de betreffende tijd heeft geleefd, en ze kent elk onderdeel van de acht tiende eeuwse vrouwenkleding, de re- repten uit de keuken en de gebruiken, maar ze kent die stellig ook van de 20ste eeuw. En de mensen? Die zijn beslist minder veranderd dan de schrijfster schijnt te menen. Trou wens, hoe zou zij anders kunnen in terpreteren dan van het heden, dan van zichzelf uit? VAAG KARAKTER. Het ongelukkige is, dat in dit nieu we boek de karaktertekening van de hoofdpersoon ook niet erg scherp uitgevallen is. Roma van Rixtel, uit „Een vrouw in rook en regen" stond duidelijk en overtuigend vóór ons. Maar Carolina Pessinlt, de heldin uit het nieuwe boek, is vaag, wazig om lijnd gebleven, en daar we haar met minder dan drie honderd bladzijden moeten volgen, blijkt dat een ernstig tekort. Het boek begint als deze on geveer veertigjarige, nog aantrekke lijke vrouw na een vijftienjarig, kin derloos huwelijk door haar man ver laten wordt. Wolter Pessmk, groot burger van Zwolle, vertrekt met oe noorderzon onder medeneming van het hem toevertrouwde geld van een ple6rtEen chinees gezegde luidt: ..als de kin zich aanmatigt te kraaien, gaat het huis ten onder' en Caro lina was zo'n kip: zy had haar man het huiselijk leven onmoge lijk gemaakt. Hoe en waarom daar komt men niet achter, en Wolter Pessink blijft volkomen een schim, zoals heel Carolina's huwelijksle ven een raadsel blijft. Haar zwa gers, allen vermogende mensen, voelen er niets voor het tekort ter- wille van een vreemd kind aan te zuiveren. De zaak wordt door de overheid zo veel mogelijk slepende gehouden om de gelegenheid te geven schandaal te vermijden. Maar Carolina onderneemt niets en dan wordt er, door het energie ke ingrijpen van een eigenaardige oudere neef van Wol ter, die later van alles op de hoogte blijkt, in grijpend beslist: huis, boedel en landje moeten verkocht, het tekort daaruit aangezuiverd, en Carolina zal dan bij de neef intrekken op zijn buiten, waar het duidelijk als zodanig aangeboden, zeer rijkelijke genadébrood haar overigens uit stekend smaakt. Het duurt veel te lang eer het wa re karakter van Carolina aan de dag komt: ze is een grillige, onoprechte, gemakzuchtige, bedilzieke en hartelo ze vrouw. Toch blijft dit karakter slap getekend, zelfs bij alle plooi baarheid die het vertoont, ontkomt men niet aan de indruk dat de schrijfster er mee speelt en het ge bruikt zoals zij het nodig heeft. Caro lina is niet los komen te staan. Handeling zit er verder in dit dikke boek niet meer. Carolina blijft bij de neef hangen tot men haar als „di rectrice" van een hofje weet te plaatsen. Haar man duikt nooit meer op. Ook in dit boek valt er veel te ge nieten aan de bijfiguren. De bedacht zame oude schout, de zwager vhn Hattum met zijn ruwe flapuittaal en de andere zwager Coesfeld met zijn enorme pinknagels, en bovenal de wonderlijke zwarte neef Tjaling, ze zijn raak en geestig getekend. Minder gelukkig was de schrijfster met het echtpaar dat neef Tjaling op zijn bui ten bedient: de tweeslachtigheid daarvan, (zo volkomen superieur bij heer en gasten en zo banaal onder elkaar) is niet erg aanvaardbaar. „De Idp die kraaide" is een onder houdend ontspanningsboek geworden dat als zodanig overal peil houdt, maar wie meer wil dan enkel wat luchtige lectuur zal ongetwijfeld door de schrijfster van „De humeu ren" worden teleurgesteld. S. GreupRoldanus: „De kip die kraaide". Arbeiderspers, Amsterdam, geb. 8.90. „De boer in de scbilderkunsi' (Van een speciale verslaggever.) Vijftien gemeenten in het mid den, oosten en noordoosten van ons land zullen in de komende maan den, tot eind September, de gele genheid krygen, kennis te maken met de kijk, die de Nederlandse schilder door de eeuwen heen heeft gehad op het boerenleven. Het zijn vrijwel alle agrarische gemeenten, die bezocht worden door de reizen de tentoonstelling „De Boer in de Nederlandse schilderkunst", welke werd samengesteld door de Rijks dienst voor de Roerende Monumen ten. „De provincie voelt zich vaak ach tergesteld bij het westen", dat is niets nieuws", vertelt de heer D. F. Lun- singh Scheurleer, het hoofd van deze dienst. „Evenmin is nieuw, dat de be sturen van de grotere gemeenten, welke een eigen museum bezitten, ijveren om in die musea geregeld ten toonstellingen in te richten. Maar dan nóg bereikt men slechts een klein gedeelte van de provinciale bevolking. Wij menen, dat wij de kunst nog dich ter bij de mensen moeten brengen. Ze krijgen het overigens niet ca deau. Ze moeten er zelf ook iets voor over hebben", vertelt de heer Lun- singh Scheurleer. Wy kunnen deze exposities, die voornamelijk bestaan uit stukken, die wijzelf in bezit heb ben, vrij goedkoop houden, omdat de afstanden niet groot zijn en de vracht dus laag blijft. Die vracht betaalt de gemeente zelf en verder wordt de ver zekering van de gehele collectie om geslagen over alle deelnemende ge meenten. Wij zorgen voor het vervoer en voor het inrichten en weer afne men. Meestal doen twee man dat. Ook zorgen wij voor de catalogus, die voor zestig cent verkrijgbaar is. Dé opze-t van onze dienst is onder andere om kunst daar te brengen, waar de plaatselijke musea dit niet kunnen of waar geen musea zijn". De gedachte om juist dit onder werp te kiezen, is langzaam ge groeid. De heer E. Ronday is op reis gegaan en heeft met burge meesters gepraat. Uit zijn sugges ties is eigenlijk deze opzet gébo ren. Men vond dit onderwerp het aantrekkelijkst om mee te begin nen. „Wij hopen hiermee te kun nen doorgaan. Wij zullen nog een enquête houden onder de bezoe kers. Maar je kunt niet alles tege lijk doen. Er was veel werk voor nodig, om deze tentoonstelling overal onder te brengen. Er is vaak niet veel meer, dan een schoollokaal in de vakan tie beschikbaar. Dat maakte het ook moeilijk, de zaak goed te organi seren. Eén gemeente stelde voor, een tent op te slaan, maar dat was ons toch te veel risico. Toch bewijst het 't enthousiasme voor dit werk". Maandenlang, misschien wel jaren men wil ook elders in Nederland JOHN EMERSON, de toneelspeler, filmproducer en schrijver is op 8$- jarige leeftijd in Pasadena, Califor- nië, overleden. Hij was getrouwd met de schrijfster Anita Loos, die ver scheidene bestsellers op de markt heeft gebracht, onder meer „Gentle men prefer blondes". Ml 11 Unlets cf> schatkist iez oetbeeibinq Katherine Hepburn in Summer Madness DE STICHTING >fDonemus" (do cumentatie i?i Nederland voor mu ziek) zal van )t tot en met 6 april in Hilversum „componistendagen" hou den, als onderdeel van liet thans tien jaar bestaande" 'Belgisch-Nederlandse cultureel akkoord. Tien Belgische en tien Nederlandse componisten, bene den JfO jaar, zullen elkaar ontmoeten. ;aan exposeren zal de Nederlandse ioer zichzelf in schilderijen kunnen terugvinden of niet. Dat is geheel afhankelijk van de periode. Men heeft het tijdperk van 1550 tot 1900 geko zen. Met Vincent van Gogh is Suze BisschopRobertson de laatste. De boer is in deze periode van verschil lende zijden benaderd. Men heeft zijn hard bestaan willen laten zien maar men heeft hem ook geïdealiseerd. Dat hangt geheel af van de tyd, waarin men hem uit beeldde. Deze tentoonstelling is onge twijfeld een gelukkige keus. Juist waar het een eerste experiment is op dit gebied van reizende tentoonstel lingen, die zonder overdrijven tot in de uithoeken van ons land komen is het goed geweest, een onderwerp te kiezen, dat spreekt tot de bevolking. (Van een film medewerker.) Er zijn maar wei nig films, waar in geen vrouw voor komt. Maar zelfs het ontbreken van het vrouwelijk element is evenzeer een vorm van haar verschij ning, als de talryke vormen waaronder men haar ons de laatste vijftig jaren op het celluloid voorgehouden heeft. Over dit „voorhou den" gaat het in fei te. meer, dan over het wezen van de vrouw-met-het-be- roep-van-filmactrï- ce. Het is wel bekend, dat er in de afgelo pen halve eeuw lie den zijn geweest die in hun „droomfa- brieken" opzettelijk soorten vrouwenty pen creëerden, die als een sleutel pas ten op de schatkist der verbeelding van het publiek. En die verbeelding hield nauw verband met het sociale beeld van een tijd. Zo rond 19101915 werd de vrouw in de film aangepast aan de z.g. Pol- lyana-filosofie, ontleend aan een be kende roman: rijkdom en overvloed garandeerde nog geen levensvreugd. Mary Picford was het sprekende voorbeeld van de ideale Pollyana- vrouw. Zij won de genegenheid van de slovende middenstand door de op rechte geestdrift, waarmee zij deze wist uit te beelden. Haar charme maakte van haar vodden een ko ningskleed, de Victoriaanse idealen lagen voor het opscheppen in haar grote, vragende ogen. Onafhankelijk heid, opschik en gekunsteldheid wer den er van de vrouw nog niet ver wacht. Daarna ging men over op de meer subtiele verguizing van de rijkdom, door hen, die er warmpjes bij zaten, uit te beelden als ontredderden, echt brekers, rusteloze zielen. In die da gen rees de ster van Theda Bara, al had Valeska Suratt haar de primeur van de zondige liefde op het witte doek afgesnoept. Bij de nadering van de eerste wereld oorlog begon de roem van Theda Bara te tanen. Maar met het door haar ge- introduceerde snufje sensualiteit, later gecatalogiseerd als „sex appeal", bleef men zitten onder meer nobele ver mommingen. De fatsoenscode, die ach ter de films over driehoeksverhoudin gen uit die tijd te vinden was de weinig gemotiveerde oplossing, dat men kinderen, een band, moest hebben om rechtschapen te kunnen leven legde van lieverlee het loodje. Wat in de praktijk niet meer opging kon men het publiek op de film niet lan ger als een soort waarschuwing voor houden Toen tijdens de eerste wereldoorlog de vrouwen een geheel andere positie in de maatschappij kregen door haar werkzaamheden in de in dustrie, was het vlug afgelopen met de z.g. seriefilms, die pas goed waren als de toeschouwers elkaar bont en blauw knepen van angst om de angsten die de schone heldin moest uitstaan en die de volgende week voortgezet werden! De kleurloosheid van het gestyleerde leven, het gebrek aan spanning zocht hierin een uitweg. De reële angsten van enkele jaren oorlogvoeren ver anderde de publieke opinie ten op zichte van het massavermaak echter in een goedmoedig sarcasme. Met al lerlei filmclichè's werd een loopje ge nomen door de films zelf. Het kri tisch oog van de bioscoopbezoeker be gon allerlei z.g. fundamentele waar heden te doorzien. Voor de sukkel van een vrouw, die zich de kaas van het brood had laten eten, had men geen medelijden meer. Wie had er in de oorlogsjaren medelijden met de vrou wen, die voor zichzelf moesten opko men? Men moest er voor zorgen op zijn rivale voor te blijven en niet bij de pakken neerzitten. De tijd voor het type rijpere vrouw, wier diep emotionele persoonlijkheid niet alleen hartstocht garandeerde maar ook een geestelijke diepgang en een creatief vermogen tot dan toe alleen aan de man toebedeeld was aangebroken. Norma Talmadge was er de bekendste van, de normaalste ook. Haar opvolgsters waren stuk voor stuk aan de neurotische kant, bizar heette dat toen nog, van Gloria Swanson tot Pola Negri en Greta Garbo toe. NEEM, WAT JE HEBBEN WILT De jaren, dat het gangsterdom een verontrustend verschijnsel werd in Amerika en moord en roof, ook in de films, geen ruimte lieten voor gevoe ligheden en discussie, brachten de zeer weelderige en besliste Mae West. Wat ze hebben wilde, nam ze. En- de man nen gingen zonder vorm van protest voor de bijl, zoals dat jaren lang de weerloze vrouwen waren gegaan. Zo realistisch waren de beelden echter niet, dat men ooit een afloop te zien kreeg. Maar de indicaties in bepaalde situaties waren voldoende voor de be hoeftige verbeelding van de toeschou wers. De platinablonde Jean Harlow was van een ander soort, maar van het zelfde slag. Hun verschijning op het witte doek bracht de vrouwen op het idee, dat ze met zachtheid niet ver zouden komen als het om de bevrediging van hun innerlijke behoeften ging. Parallel hiermee loopt in die tijd het begin van de grote stakingen, waarin men ook genoegdoening van zijn eisen wenste. Films met sociale strekkingen wezen de vrouwen er op, dat ze „blij moesten zijn met het werk dat ze had den", dat „hun baan de beste was" en „hun werkgever een engel". Het huis gezin op de film werd in ere hersteld en de heldin was de zorgzame vrouw, die beter kon koken, voor de kinderen zorgen en naar haar man luisteren dan het luchthartige wezen, waarop haar man zijn zinnen had gezet. NIET DE BUITENKANT Die rustige zekerheid verkeerde al gauw in rebellie, exentriciteit. Man en vrouw sloegen elkaar, scholden, maak ten het weer goed en werden in de chaotische wereld van die dagen als de ware gezonden van geest voorgesteld, die tenminste voor hun gevoelens durf den uitkomen. Uit die tijd, rond 1935, stamt de roem van o.a. Katherine Hep burn. En wat is er veranderd nu we haar weer gezien hebben in haar laatste film: Summer madness? Het zelfde zoeken naar een rechtvaardi ging van gevoelens, waarmee ze geen raad weet, omdat conventie haar ver biedt er aan tegemoet te komen, vin den we hier terug. Na vijftig jaar op de film getoond te zijn als niet meer dan een element van de samenleving, is de vrouw langza merhand vrij komen te staan. En de „leving", die voor haar van primair belang is, is die met zichzelf. Mevrouw GREUPROLDANUS nieuwe roman Na de oorlog ontstond een nieuw schouwburgpubliek (Van een toneelmedewerker.) De toneelspreiding, die in ons huidige toneelbestel wordt nagestreefd, is in deze nieuwe vorm toch een voortzetting van het „zaken doen" der westelijke toneelge zelschappen vóór de oorlog. Zij bezochten regelmatig de „provincie", niet zo zeer uit roeping als wel uit economische noodzaak, waarbij de bezwaren van het reizen, die zich toen ook lieten gelden, niet zo zwaar getild werden als thans, omdat de sterke afhanke lijkheid van de publieke gunst eventueel verzet daartegen toch geen kans gaf. De na de bezetting optredende honger naar „goed" toneel (in twee betekenissen) dwong de toen werkzame gezelschappen er zelfs toe, het optreden buiten de standplaats aan merkelijk uit te breiden. Deze tendenz werd versterkt onder aandrang van de overheid, die zich na de oorlog krachtdadig met het toneel ging bemoeien. Nadat de eerste minister van O. K. en W., j wijlen prof. Van der Leeuw en zijn bekwame I adviseur voor toneel dr B. Hunningher, I thans professor aan de Columbia Universiteit te New York, de toneelspreïding stimuleerden I als een bewust streven der overheid om het gehele volk in de toneelcultuur te doen delen, is in deze geest voortgewerkt. Tegelijkertijd voltrok zich in ons volk, vooral in de vroeger wel wat „vergeten" gebieden, op het terrein van de belangstelling voor de kunst een ont wikkeling, waarvan zelfs de pioniers van het Nederlandse socialisme, dat ook de geestelijke bewustwording van de arbeiders nastreefde, nauwelijks hebben durven dromen! In deze gebieden, die we voor het gemak maar verder zullen aanduiden als „de provin cie" waarbij in aanmerking moet worden genomen, dat op, het eigenlijke t latteland de verhoudingen anders liggen dan in de provin ciesteden was vóór de oorlog het schouw burgbezoek, voor wat het serieuze toneel be treft, in hoofdzaak beperkt tot een elite van notabelen en gestudeerden. De .gewone man" kwam er in feite niet aan te pas door een complex van oorzaken, waarop wij hier niet nader kunnen ingaan. De in die tijd optreden de toneelverbreiding had, in tegenstelling tot de toneelspreiding, geen uitgesproken culture le doeleinden. Dat wil echter niet zeggen, dat zij, al was de vraag naar verstrooiing sterk, geen toneelcultuur bracht. De na-oorlogse deelhebbers aan de toneel spreiding vormen nog altijd 'n bovenlaag van de bevolking, waarbij niet, als vroe ger, welstand en ontwikkeling het bindend element vormen, maar de onmiskenbare be hoefte aan geestelijke verrijking. Vanzelf sprekend heeft ook de werkzaamheid van personeelsverenigingen, die op grote schaal toneelgezelschappen uitkopen, ertoe bijgedra gen, dat ook in de z.g. vrije voorstellingen de samenstelling van het publiek een geheel andere is dan vóór de oorlog. En deze nieuwe generatie van schouwburgbezoekers betoont begrijpelijkerwijs weinig neiging om zich neer te leggen bij de beperking van het aantal voorstellingen in de provincie, die door de westelijke toneelgezelschappen werd doorge voerd en die zij misschien nog verder zullen trachten door te voeren. In wezen is het zo, dat men in de provincie meer voorstellingen verlangt en niet minder. By het uiten van dit op zich zelf gerecht vaardigd verlangen, mag men echter niet voorbijzien, wat vrezen wij wel eens gebeurt, dat ons ingewikkeld toneelbestel op het ogen blik aan dit verlangen moeilijk kan tegemoet komen. Daarmede is men er echter niet af, want de behoefte aan goed toneel is er nu een maal, mede opgewekt door de toneelhausse van de laatste jaren toen de toneelgezelschap pen in een adembenemend tempo door het land joegen. Het inschakelen van andere gezelschappen om de uitgevallen voorstellingen te verzorgen, is natuurlijk geen oplossing, als het niveau, waaraan men door de gezelschappen, die nu verstek laten gaan, gewend was. niet wordt bereikt. Dat deze gevallen zich voordoen, ligt voor de hand, gezien de kwaliteit van sommige der als plaatsvervanger optredende gezel schappen. Overigens moet men er rekening mee hou den, dat klachten over verwaarlozing van be paalde plaatsen of streken door de gecoördi neerde gezelschappen zullen blijven bestaan, zolang de toneelspreiding niet werkt volgens een wei-omschreven plan omtrent hetgeen op dit gebied noodzakelijk, mogelijk en ontoe laatbaar is. Doch ook als zij perfect georga niseerd zou zrjn, zal dit nooit kunnen beteke nen, dat de topgezelschappen naar alle uit hoeken van het land mogen worden gediri geerd, In het bijzonder naar plaatsen, waar alleen een primitieve speelgelegenheid be schikbaar is. Niettemin moet erkend worden, dat het als regel voor iedere Nederlander, waar hij ook woont, mogelijk moet zijn enige keren per jaar van een goede toneelvoorstel ling te genieten. Dat dit dan juist in zijn eigen woonplaats moet zijn, is echter in veel gevallen een onredelijke eis. De goede toneelkunst is praktisch voor iedere toneelliefhebber bereikbaar, als hij er de geringe moeite en kosten van een korte reis voor over heeft. Als de dienst regeling van bestaande verbindingen daarop niet berekend is, kan zo'n schouwburgreisje heel goed worden georganiseerd. Er is wat voor te zeggen om op het gecoördineerde to neel het gecoördineerde bezoek te doen aan sluiten, waardoor dit zich in bepaalde cen tra kan concentreren, zoals bv in Deventer en Almelo het geval is. Men zou, sprekende of schrijvende over toneelspreiding, het pu bliek niet in de waan behoren te brengen, dat het een onbetwistbaar recht heeft op ver eigen plaats als in de onmiddellijke omge- schyning van een westelijk gezelschap in de ving de gelegenheid bestaat om met zijn pres taties kennis te maken. Men zou integendeel eerder moeten pogen om toneelliefhebbers, die de plaats hunner inwoning gepasseerd achten on daarover mokken, tot het inzicht te brengen, dat voorstellingen in een gemak kelijk te bereiken centrumgemeente niet al leen een aanvaardbare mogelijkheid beteke nen, maar ook de enige, die tegelijkertijd het welzyn van publiek en toneel dient Ook van een bestaand of nog te stichten re gionaal gezelschap kan men niet eisen, dat het aan alle plaatselijke of regionale verlan gens tegemoet komt. Weliswaar heeft het in de streek, waar het gevestigd is, een bepaalde functie, doch wat zyn mogelijkheden tot op treden buiten zyn standplaats betreft staat het er eigenlijk niet anders voo dan de wes telijke gezelschappeii, behalve dat de reizen in zyn gebied minder uitgestrekt zijn. Doch als het, zoals bv. Theater in Arnhem, met moeite, zorg en inspanning tof een hoog ni veau is gestegen, zal men dit nief ln gevaar mogen brengen door pressie tof optreden in gelegenheden, waar goed toneel praktisch on mogelijk is.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1956 | | pagina 5