Toneel verbreiding werd „spreiding"
„De kip die kraaide" nieuw werk
van mevrouw Greup-Roldanus
OPNIEUW HISTORISCHE ROMAN
Reizende tentoonstelling
Roerende monumenten"
VROUWENTYPEN uit de
DROOMFABRIEKKN
ZATERDAG 31 MAART 1956
PROVINCIALE ZEEOWSE COURANT
9
Onderhoudend onlspanningsboek
maar helaas niet meer...
IN BETREKKELIJK SNEL tempo volgen de romans van mevrouw
S. Greup-Roldanus elkaar op, want ook haar derde werk, „De kip die
kraaide" draagt nog het jaartal 1955. Het vorige jaar verscheen ook
„Een vrouw in rook en regen" en in 1954 „De humeuren in de straat
der weduwen". Is dit tempo te snel? Geeft de schrijfster zich niet vol-
roende de tijd om haar ideeën volkomen te laten rijpen en uitkristalli
seren? Het tweede boek was minder goed dan de opvallende eerste
ling, en helaas is dat geen tijdelijke inzinking gebleken, want ook het
derde haalt het peil van „De humeuren" niet. Het lykt ons ook minder
van kwaliteit dan het tweede. Deed mevrouw Greups' eerste boek
verwachten, dat zij een aparte, markante figuur in onze letteren zou
worden, thans begint het er op te lijken dat zy de gelederen van de
schrijfsters van ontspanningsboeken zal gaan verrijken.
Nu bestaat er aan waarlijk goede
ontspanningslectuur groot gebrek
en er is dus nog alle reden om zeer.
gelukkig te zijn met deze nieuwe
schrijfster. Al kunnen we een ge
voel van teleurstelling niet onder
drukken omdat we, afgaande op
haar eerste werk, méér hadden ver
wacht. Mevrouw Greup bereikt nu
stellig een groter, dankbaar pu
bliek, maar tegenover deze ogen
blikkelijke winst staat het verlies
op de lange baan: deze werken
houden geen stand. Onder dat
dankbare publiek tellen we overi
gens ook onszelf mee: „De kip die
kraaide" is een gezellig en onder
houdend boek dat we met genoegen
gelezen hebben, maar we zijn niet
zonder kritiek.
De bezwaren die we al tegen de
vorige boeken hadden zijn hier ver
sterkt. Zoals men weet schrijft me
vrouw Greu" „historische" romans en
ook „De kip" speelt weer in de acht
tiende eeuw. Over het vorige boek be
weerden we al dat het aan een perfec
te verkleedpartij deed denken: er ls
geen enkele noodzakelijkheid waarom
mevrouw Greup haar karakter- en
familieromans in een, overigens tot in
de puntjes verzorgd, ouderwets kleed
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
steekt tenzij het haar afkeer is
van de huidige moderne mens. En dat
vinden we dan te betreuren, in de
eerste plaats voor de schrijfster zelf
en in de tweede plaats voor de lezers.
De schrijfster gaat zo ver dat ze soms
in een erg antiek Nederlands vervalt,
al moet gezegd dat zij de pittige,
markante stijl waardoor haar eerste
ling zo opviél, af en toe nog goed
weet te hanteren.
En vooral dient ook gezegd, dat
haar boeken nog steeds oo een zeer
voornaam peil staan; er is absoluut
niets goedkoops, ook geen goedkoop
effectbejag, in te ontdekken. Ze zijn
vol fyne trekjes en spitse opmerkin
gen en getuigen van een zeer prettig
soort droge humor. Juist door alle
voortreffelijke eigenschappen blijven
we nog steeds hopen op een in het
heden spelend boek, want vooral by
deze „Kip" is er geen enkel excuus
meer voor de historische zetting. Ka
rakters tekent mevrouw Greup, ab
soluut geen tijdsbeeld. Ze is historisch
zo goed onderlegd dat het is, alsof zjj
in de betreffende tijd heeft geleefd, en
ze kent elk onderdeel van de acht
tiende eeuwse vrouwenkleding, de re-
repten uit de keuken en de gebruiken,
maar ze kent die stellig ook van de
20ste eeuw. En de mensen? Die zijn
beslist minder veranderd dan de
schrijfster schijnt te menen. Trou
wens, hoe zou zij anders kunnen in
terpreteren dan van het heden, dan
van zichzelf uit?
VAAG KARAKTER.
Het ongelukkige is, dat in dit nieu
we boek de karaktertekening van de
hoofdpersoon ook niet erg scherp
uitgevallen is. Roma van Rixtel, uit
„Een vrouw in rook en regen" stond
duidelijk en overtuigend vóór ons.
Maar Carolina Pessinlt, de heldin uit
het nieuwe boek, is vaag, wazig om
lijnd gebleven, en daar we haar met
minder dan drie honderd bladzijden
moeten volgen, blijkt dat een ernstig
tekort. Het boek begint als deze on
geveer veertigjarige, nog aantrekke
lijke vrouw na een vijftienjarig, kin
derloos huwelijk door haar man ver
laten wordt. Wolter Pessmk, groot
burger van Zwolle, vertrekt met oe
noorderzon onder medeneming van
het hem toevertrouwde geld van een
ple6rtEen chinees gezegde luidt: ..als
de kin zich aanmatigt te kraaien,
gaat het huis ten onder' en Caro
lina was zo'n kip: zy had haar
man het huiselijk leven onmoge
lijk gemaakt. Hoe en waarom daar
komt men niet achter, en Wolter
Pessink blijft volkomen een schim,
zoals heel Carolina's huwelijksle
ven een raadsel blijft. Haar zwa
gers, allen vermogende mensen,
voelen er niets voor het tekort ter-
wille van een vreemd kind aan te
zuiveren. De zaak wordt door de
overheid zo veel mogelijk slepende
gehouden om de gelegenheid te
geven schandaal te vermijden.
Maar Carolina onderneemt niets
en dan wordt er, door het energie
ke ingrijpen van een eigenaardige
oudere neef van Wol ter, die later
van alles op de hoogte blijkt, in
grijpend beslist: huis, boedel en
landje moeten verkocht, het tekort
daaruit aangezuiverd, en Carolina
zal dan bij de neef intrekken op
zijn buiten, waar het duidelijk als
zodanig aangeboden, zeer rijkelijke
genadébrood haar overigens uit
stekend smaakt.
Het duurt veel te lang eer het wa
re karakter van Carolina aan de dag
komt: ze is een grillige, onoprechte,
gemakzuchtige, bedilzieke en hartelo
ze vrouw. Toch blijft dit karakter
slap getekend, zelfs bij alle plooi
baarheid die het vertoont, ontkomt
men niet aan de indruk dat de
schrijfster er mee speelt en het ge
bruikt zoals zij het nodig heeft. Caro
lina is niet los komen te staan.
Handeling zit er verder in dit dikke
boek niet meer. Carolina blijft bij de
neef hangen tot men haar als „di
rectrice" van een hofje weet te
plaatsen. Haar man duikt nooit meer
op.
Ook in dit boek valt er veel te ge
nieten aan de bijfiguren. De bedacht
zame oude schout, de zwager vhn
Hattum met zijn ruwe flapuittaal en
de andere zwager Coesfeld met zijn
enorme pinknagels, en bovenal de
wonderlijke zwarte neef Tjaling, ze
zijn raak en geestig getekend. Minder
gelukkig was de schrijfster met het
echtpaar dat neef Tjaling op zijn bui
ten bedient: de tweeslachtigheid
daarvan, (zo volkomen superieur bij
heer en gasten en zo banaal onder
elkaar) is niet erg aanvaardbaar.
„De Idp die kraaide" is een onder
houdend ontspanningsboek geworden
dat als zodanig overal peil houdt,
maar wie meer wil dan enkel wat
luchtige lectuur zal ongetwijfeld
door de schrijfster van „De humeu
ren" worden teleurgesteld.
S. GreupRoldanus:
„De kip die kraaide".
Arbeiderspers, Amsterdam,
geb. 8.90.
„De boer in de
scbilderkunsi'
(Van een speciale verslaggever.)
Vijftien gemeenten in het mid
den, oosten en noordoosten van ons
land zullen in de komende maan
den, tot eind September, de gele
genheid krygen, kennis te maken
met de kijk, die de Nederlandse
schilder door de eeuwen heen heeft
gehad op het boerenleven. Het zijn
vrijwel alle agrarische gemeenten,
die bezocht worden door de reizen
de tentoonstelling „De Boer in de
Nederlandse schilderkunst", welke
werd samengesteld door de Rijks
dienst voor de Roerende Monumen
ten.
„De provincie voelt zich vaak ach
tergesteld bij het westen", dat is niets
nieuws", vertelt de heer D. F. Lun-
singh Scheurleer, het hoofd van deze
dienst. „Evenmin is nieuw, dat de be
sturen van de grotere gemeenten,
welke een eigen museum bezitten,
ijveren om in die musea geregeld ten
toonstellingen in te richten. Maar
dan nóg bereikt men slechts een klein
gedeelte van de provinciale bevolking.
Wij menen, dat wij de kunst nog dich
ter bij de mensen moeten brengen.
Ze krijgen het overigens niet ca
deau. Ze moeten er zelf ook iets voor
over hebben", vertelt de heer Lun-
singh Scheurleer. Wy kunnen deze
exposities, die voornamelijk bestaan
uit stukken, die wijzelf in bezit heb
ben, vrij goedkoop houden, omdat de
afstanden niet groot zijn en de vracht
dus laag blijft. Die vracht betaalt de
gemeente zelf en verder wordt de ver
zekering van de gehele collectie om
geslagen over alle deelnemende ge
meenten. Wij zorgen voor het vervoer
en voor het inrichten en weer afne
men. Meestal doen twee man dat.
Ook zorgen wij voor de catalogus, die
voor zestig cent verkrijgbaar is. Dé
opze-t van onze dienst is onder andere
om kunst daar te brengen, waar de
plaatselijke musea dit niet kunnen of
waar geen musea zijn".
De gedachte om juist dit onder
werp te kiezen, is langzaam ge
groeid. De heer E. Ronday is op
reis gegaan en heeft met burge
meesters gepraat. Uit zijn sugges
ties is eigenlijk deze opzet gébo
ren. Men vond dit onderwerp het
aantrekkelijkst om mee te begin
nen. „Wij hopen hiermee te kun
nen doorgaan. Wij zullen nog een
enquête houden onder de bezoe
kers. Maar je kunt niet alles tege
lijk doen.
Er was veel werk voor nodig, om
deze tentoonstelling overal onder te
brengen. Er is vaak niet veel meer,
dan een schoollokaal in de vakan
tie beschikbaar. Dat maakte het
ook moeilijk, de zaak goed te organi
seren. Eén gemeente stelde voor, een
tent op te slaan, maar dat was ons
toch te veel risico. Toch bewijst het 't
enthousiasme voor dit werk".
Maandenlang, misschien wel jaren
men wil ook elders in Nederland
JOHN EMERSON, de toneelspeler,
filmproducer en schrijver is op 8$-
jarige leeftijd in Pasadena, Califor-
nië, overleden. Hij was getrouwd met
de schrijfster Anita Loos, die ver
scheidene bestsellers op de markt
heeft gebracht, onder meer „Gentle
men prefer blondes".
Ml
11
Unlets cf> schatkist
iez oetbeeibinq
Katherine Hepburn
in Summer Madness
DE STICHTING >fDonemus" (do
cumentatie i?i Nederland voor mu
ziek) zal van )t tot en met 6 april in
Hilversum „componistendagen" hou
den, als onderdeel van liet thans tien
jaar bestaande" 'Belgisch-Nederlandse
cultureel akkoord. Tien Belgische en
tien Nederlandse componisten, bene
den JfO jaar, zullen elkaar ontmoeten.
;aan exposeren zal de Nederlandse
ioer zichzelf in schilderijen kunnen
terugvinden of niet. Dat is geheel
afhankelijk van de periode. Men heeft
het tijdperk van 1550 tot 1900 geko
zen. Met Vincent van Gogh is Suze
BisschopRobertson de laatste. De
boer is in deze periode van verschil
lende zijden benaderd.
Men heeft zijn hard bestaan willen
laten zien maar men heeft hem ook
geïdealiseerd. Dat hangt geheel af
van de tyd, waarin men hem uit
beeldde. Deze tentoonstelling is onge
twijfeld een gelukkige keus. Juist
waar het een eerste experiment is op
dit gebied van reizende tentoonstel
lingen, die zonder overdrijven tot in
de uithoeken van ons land komen is
het goed geweest, een onderwerp te
kiezen, dat spreekt tot de bevolking.
(Van een film
medewerker.)
Er zijn maar wei
nig films, waar
in geen vrouw voor
komt. Maar zelfs het
ontbreken van het
vrouwelijk element
is evenzeer een vorm
van haar verschij
ning, als de talryke
vormen waaronder
men haar ons de
laatste vijftig jaren
op het celluloid
voorgehouden heeft.
Over dit „voorhou
den" gaat het in fei
te. meer, dan over
het wezen van de
vrouw-met-het-be-
roep-van-filmactrï-
ce.
Het is wel bekend,
dat er in de afgelo
pen halve eeuw lie
den zijn geweest die
in hun „droomfa-
brieken" opzettelijk
soorten vrouwenty
pen creëerden, die
als een sleutel pas
ten op de schatkist
der verbeelding van
het publiek. En die
verbeelding hield
nauw verband met
het sociale beeld van
een tijd.
Zo rond 19101915 werd de vrouw
in de film aangepast aan de z.g. Pol-
lyana-filosofie, ontleend aan een be
kende roman: rijkdom en overvloed
garandeerde nog geen levensvreugd.
Mary Picford was het sprekende
voorbeeld van de ideale Pollyana-
vrouw. Zij won de genegenheid van
de slovende middenstand door de op
rechte geestdrift, waarmee zij deze
wist uit te beelden. Haar charme
maakte van haar vodden een ko
ningskleed, de Victoriaanse idealen
lagen voor het opscheppen in haar
grote, vragende ogen. Onafhankelijk
heid, opschik en gekunsteldheid wer
den er van de vrouw nog niet ver
wacht.
Daarna ging men over op de meer
subtiele verguizing van de rijkdom,
door hen, die er warmpjes bij zaten,
uit te beelden als ontredderden, echt
brekers, rusteloze zielen. In die da
gen rees de ster van Theda Bara, al
had Valeska Suratt haar de primeur
van de zondige liefde op het witte
doek afgesnoept.
Bij de nadering van de eerste wereld
oorlog begon de roem van Theda Bara
te tanen. Maar met het door haar ge-
introduceerde snufje sensualiteit, later
gecatalogiseerd als „sex appeal", bleef
men zitten onder meer nobele ver
mommingen. De fatsoenscode, die ach
ter de films over driehoeksverhoudin
gen uit die tijd te vinden was de
weinig gemotiveerde oplossing, dat
men kinderen, een band, moest hebben
om rechtschapen te kunnen leven
legde van lieverlee het loodje. Wat
in de praktijk niet meer opging kon
men het publiek op de film niet lan
ger als een soort waarschuwing voor
houden
Toen tijdens de eerste wereldoorlog
de vrouwen een geheel andere
positie in de maatschappij kregen
door haar werkzaamheden in de in
dustrie, was het vlug afgelopen met de
z.g. seriefilms, die pas goed waren als
de toeschouwers elkaar bont en blauw
knepen van angst om de angsten die
de schone heldin moest uitstaan en die
de volgende week voortgezet werden!
De kleurloosheid van het gestyleerde
leven, het gebrek aan spanning zocht
hierin een uitweg. De reële angsten
van enkele jaren oorlogvoeren ver
anderde de publieke opinie ten op
zichte van het massavermaak echter
in een goedmoedig sarcasme. Met al
lerlei filmclichè's werd een loopje ge
nomen door de films zelf. Het kri
tisch oog van de bioscoopbezoeker be
gon allerlei z.g. fundamentele waar
heden te doorzien. Voor de sukkel van
een vrouw, die zich de kaas van het
brood had laten eten, had men geen
medelijden meer. Wie had er in de
oorlogsjaren medelijden met de vrou
wen, die voor zichzelf moesten opko
men? Men moest er voor zorgen op
zijn rivale voor te blijven en niet bij
de pakken neerzitten.
De tijd voor het type rijpere vrouw,
wier diep emotionele persoonlijkheid
niet alleen hartstocht garandeerde
maar ook een geestelijke diepgang en
een creatief vermogen tot dan toe
alleen aan de man toebedeeld was
aangebroken. Norma Talmadge was er
de bekendste van, de normaalste ook.
Haar opvolgsters waren stuk voor stuk
aan de neurotische kant, bizar heette
dat toen nog, van Gloria Swanson tot
Pola Negri en Greta Garbo toe.
NEEM, WAT JE HEBBEN WILT
De jaren, dat het gangsterdom een
verontrustend verschijnsel werd in
Amerika en moord en roof, ook in de
films, geen ruimte lieten voor gevoe
ligheden en discussie, brachten de zeer
weelderige en besliste Mae West. Wat
ze hebben wilde, nam ze. En- de man
nen gingen zonder vorm van protest
voor de bijl, zoals dat jaren lang de
weerloze vrouwen waren gegaan. Zo
realistisch waren de beelden echter
niet, dat men ooit een afloop te zien
kreeg. Maar de indicaties in bepaalde
situaties waren voldoende voor de be
hoeftige verbeelding van de toeschou
wers.
De platinablonde Jean Harlow was
van een ander soort, maar van het
zelfde slag.
Hun verschijning op het witte doek
bracht de vrouwen op het idee, dat ze
met zachtheid niet ver zouden komen
als het om de bevrediging van hun
innerlijke behoeften ging. Parallel
hiermee loopt in die tijd het begin
van de grote stakingen, waarin men
ook genoegdoening van zijn eisen
wenste. Films met sociale strekkingen
wezen de vrouwen er op, dat ze „blij
moesten zijn met het werk dat ze had
den", dat „hun baan de beste was" en
„hun werkgever een engel". Het huis
gezin op de film werd in ere hersteld
en de heldin was de zorgzame vrouw,
die beter kon koken, voor de kinderen
zorgen en naar haar man luisteren
dan het luchthartige wezen, waarop
haar man zijn zinnen had gezet.
NIET DE BUITENKANT
Die rustige zekerheid verkeerde al
gauw in rebellie, exentriciteit. Man en
vrouw sloegen elkaar, scholden, maak
ten het weer goed en werden in de
chaotische wereld van die dagen als de
ware gezonden van geest voorgesteld,
die tenminste voor hun gevoelens durf
den uitkomen. Uit die tijd, rond 1935,
stamt de roem van o.a. Katherine Hep
burn. En wat is er veranderd nu we
haar weer gezien hebben in haar
laatste film: Summer madness? Het
zelfde zoeken naar een rechtvaardi
ging van gevoelens, waarmee ze geen
raad weet, omdat conventie haar ver
biedt er aan tegemoet te komen, vin
den we hier terug.
Na vijftig jaar op de film getoond te
zijn als niet meer dan een element van
de samenleving, is de vrouw langza
merhand vrij komen te staan. En de
„leving", die voor haar van primair
belang is, is die met zichzelf.
Mevrouw GREUPROLDANUS
nieuwe roman
Na de oorlog ontstond een
nieuw schouwburgpubliek
(Van een toneelmedewerker.)
De toneelspreiding, die in ons huidige
toneelbestel wordt nagestreefd, is in
deze nieuwe vorm toch een voortzetting van
het „zaken doen" der westelijke toneelge
zelschappen vóór de oorlog. Zij bezochten
regelmatig de „provincie", niet zo zeer uit
roeping als wel uit economische noodzaak,
waarbij de bezwaren van het reizen, die zich
toen ook lieten gelden, niet zo zwaar getild
werden als thans, omdat de sterke afhanke
lijkheid van de publieke gunst eventueel
verzet daartegen toch geen kans gaf. De na
de bezetting optredende honger naar
„goed" toneel (in twee betekenissen) dwong
de toen werkzame gezelschappen er zelfs
toe, het optreden buiten de standplaats aan
merkelijk uit te breiden. Deze tendenz werd
versterkt onder aandrang van de overheid,
die zich na de oorlog krachtdadig met het
toneel ging bemoeien.
Nadat de eerste minister van O. K. en W.,
j wijlen prof. Van der Leeuw en zijn bekwame
I adviseur voor toneel dr B. Hunningher,
I thans professor aan de Columbia Universiteit
te New York, de toneelspreïding stimuleerden
I als een bewust streven der overheid om het
gehele volk in de toneelcultuur te doen delen,
is in deze geest voortgewerkt. Tegelijkertijd
voltrok zich in ons volk, vooral in de vroeger
wel wat „vergeten" gebieden, op het terrein
van de belangstelling voor de kunst een ont
wikkeling, waarvan zelfs de pioniers van het
Nederlandse socialisme, dat ook de geestelijke
bewustwording van de arbeiders nastreefde,
nauwelijks hebben durven dromen!
In deze gebieden, die we voor het gemak
maar verder zullen aanduiden als „de provin
cie" waarbij in aanmerking moet worden
genomen, dat op, het eigenlijke t latteland de
verhoudingen anders liggen dan in de provin
ciesteden was vóór de oorlog het schouw
burgbezoek, voor wat het serieuze toneel be
treft, in hoofdzaak beperkt tot een elite van
notabelen en gestudeerden. De .gewone man"
kwam er in feite niet aan te pas door een
complex van oorzaken, waarop wij hier niet
nader kunnen ingaan. De in die tijd optreden
de toneelverbreiding had, in tegenstelling tot
de toneelspreiding, geen uitgesproken culture
le doeleinden. Dat wil echter niet zeggen,
dat zij, al was de vraag naar verstrooiing
sterk, geen toneelcultuur bracht.
De na-oorlogse deelhebbers aan de toneel
spreiding vormen nog altijd 'n bovenlaag
van de bevolking, waarbij niet, als vroe
ger, welstand en ontwikkeling het bindend
element vormen, maar de onmiskenbare be
hoefte aan geestelijke verrijking. Vanzelf
sprekend heeft ook de werkzaamheid van
personeelsverenigingen, die op grote schaal
toneelgezelschappen uitkopen, ertoe bijgedra
gen, dat ook in de z.g. vrije voorstellingen de
samenstelling van het publiek een geheel
andere is dan vóór de oorlog. En deze nieuwe
generatie van schouwburgbezoekers betoont
begrijpelijkerwijs weinig neiging om zich neer
te leggen bij de beperking van het aantal
voorstellingen in de provincie, die door de
westelijke toneelgezelschappen werd doorge
voerd en die zij misschien nog verder zullen
trachten door te voeren. In wezen is het zo,
dat men in de provincie meer voorstellingen
verlangt en niet minder.
By het uiten van dit op zich zelf gerecht
vaardigd verlangen, mag men echter niet
voorbijzien, wat vrezen wij wel eens gebeurt,
dat ons ingewikkeld toneelbestel op het ogen
blik aan dit verlangen moeilijk kan tegemoet
komen. Daarmede is men er echter niet af,
want de behoefte aan goed toneel is er nu een
maal, mede opgewekt door de toneelhausse
van de laatste jaren toen de toneelgezelschap
pen in een adembenemend tempo door het
land joegen.
Het inschakelen van andere gezelschappen
om de uitgevallen voorstellingen te verzorgen,
is natuurlijk geen oplossing, als het niveau,
waaraan men door de gezelschappen, die nu
verstek laten gaan, gewend was. niet wordt
bereikt. Dat deze gevallen zich voordoen, ligt
voor de hand, gezien de kwaliteit van sommige
der als plaatsvervanger optredende gezel
schappen.
Overigens moet men er rekening mee hou
den, dat klachten over verwaarlozing van be
paalde plaatsen of streken door de gecoördi
neerde gezelschappen zullen blijven bestaan,
zolang de toneelspreiding niet werkt volgens
een wei-omschreven plan omtrent hetgeen op
dit gebied noodzakelijk, mogelijk en ontoe
laatbaar is. Doch ook als zij perfect georga
niseerd zou zrjn, zal dit nooit kunnen beteke
nen, dat de topgezelschappen naar alle uit
hoeken van het land mogen worden gediri
geerd, In het bijzonder naar plaatsen, waar
alleen een primitieve speelgelegenheid be
schikbaar is. Niettemin moet erkend worden,
dat het als regel voor iedere Nederlander,
waar hij ook woont, mogelijk moet zijn enige
keren per jaar van een goede toneelvoorstel
ling te genieten. Dat dit dan juist in zijn
eigen woonplaats moet zijn, is echter in veel
gevallen een onredelijke eis.
De goede toneelkunst is praktisch voor
iedere toneelliefhebber bereikbaar, als
hij er de geringe moeite en kosten van
een korte reis voor over heeft. Als de dienst
regeling van bestaande verbindingen daarop
niet berekend is, kan zo'n schouwburgreisje
heel goed worden georganiseerd. Er is wat
voor te zeggen om op het gecoördineerde to
neel het gecoördineerde bezoek te doen aan
sluiten, waardoor dit zich in bepaalde cen
tra kan concentreren, zoals bv in Deventer
en Almelo het geval is. Men zou, sprekende
of schrijvende over toneelspreiding, het pu
bliek niet in de waan behoren te brengen,
dat het een onbetwistbaar recht heeft op ver
eigen plaats als in de onmiddellijke omge-
schyning van een westelijk gezelschap in de
ving de gelegenheid bestaat om met zijn pres
taties kennis te maken. Men zou integendeel
eerder moeten pogen om toneelliefhebbers,
die de plaats hunner inwoning gepasseerd
achten on daarover mokken, tot het inzicht
te brengen, dat voorstellingen in een gemak
kelijk te bereiken centrumgemeente niet al
leen een aanvaardbare mogelijkheid beteke
nen, maar ook de enige, die tegelijkertijd het
welzyn van publiek en toneel dient
Ook van een bestaand of nog te stichten re
gionaal gezelschap kan men niet eisen, dat
het aan alle plaatselijke of regionale verlan
gens tegemoet komt. Weliswaar heeft het in
de streek, waar het gevestigd is, een bepaalde
functie, doch wat zyn mogelijkheden tot op
treden buiten zyn standplaats betreft staat
het er eigenlijk niet anders voo dan de wes
telijke gezelschappeii, behalve dat de reizen
in zyn gebied minder uitgestrekt zijn. Doch
als het, zoals bv. Theater in Arnhem, met
moeite, zorg en inspanning tof een hoog ni
veau is gestegen, zal men dit nief ln gevaar
mogen brengen door pressie tof optreden in
gelegenheden, waar goed toneel praktisch on
mogelijk is.