Platteland speelt een grote rol in het Ierse verhaal Toneelspreiding blijft een probleem Spaanse dansen in Zeeland VAN POPPKNSPUL tot poppenspel, in 50 jaar ZATERDAG 17 MAART 1956 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT Meesiers der Ierse vertelkunst Letterkundige kroniek door HAXS WARREN milieu of karakteristiek een beeld ga ven van de Ier en bet Ierse leven. Inderdaad doen de door hem gekozen verhalen dat, al valt het wel op dat de kwaliteit van de verhalen maar zelden boven een goed gemiddelde uitkomt. In dat opzicht blijft dit boek dan ook nog al wat beneden zijn on middellijke voorgangers die stalen van Spaanse en Italiaanse vertel kunst gaven. Voor zover men generaliseren kan spreken kan van „de" Ier wordt het Ierse karakter be paald door een ironische werkelijk heidszin, nuchterheid haast, en een zeer grote verbeeldingskracht en nei ging tot mysticisme; twee polen waartussen ook de Ierse letterkunde zich beweegt. Armoede, door vreemde overheersing gewonde trots, een door geslachten achtereen levenslang ge dragen leed, werkten deze van nature reeds in de volksaard aanwezige ge voelens nog in de hand: armoede en honger leren vele zaken juist zien en dóórzien; knechtschap leert zwijgen, maar dit alles geeft tevens voedsel aan de fantasie teneinde de werkelijk heid wat aantrekkelijker te maken. Wat verder deze verhalen, speciaal voor ons Zeeuwen, extra aantrekke-i l\jk maakt is de sterke verbondenheid die er uit spreekt met het land, de geboortegrond, de eigen akker, het vee, de familie. Ierland heeft een agrarische cultuur. De industrie heeft er weinig te betekenen; de twee ste den die het heeft zyn niet bijzonder groot. Het platteland, daar komt het "op aan, en dit platteland speelt dan ook de voornaamste rol in de fcypisch- Ierse letterkunde. Het zijn verhalen uit dorpen en ge huchten, verhalen van boeren, smok kelaars, dienstboden en dorpsidioten, en van 'n enkele kasteelheed. Verhalen van gehechtheid aan de bodem, van werklust, primitief geloof en bijge loof, van klein en groot leed. De enige kritiek die we zouden willen laten ho ren is dat de. jongste generatie niet vertegenwoordigd werd, waardoor we uiteraard ook geen erg goed beeld krijgen van het hedendaagse Ierland. De' jongste schrijvers uit deze bundel zijn om" en de bij vijftig jaar. EEN OVERZICHT. De oudste vertegenwoordigde schrijver is William Carleton (1794:1869) wiens „Condy Cullen en de wijnroeier", echt een charmant verhaaltje uit de oude doos, stellig niet ten volle recht doet we dervaren aan deze schrijver. Het daarop volgende verhaal van George Moore, „De vloek van Julia CahilP', heeft niet veel om het lijf en hetzelfde kan gezegd worden van het jeugd werk je van William Butler Yeats, van het overigens sfeervolle verhaal tje „Kleinoods hengstveulen" van de samenwerkende dames Somerville en Ross, en van „Afgedapkt" van Daniel Corkery. Ook over „De speciale bood- Belangwekkende bundel in een vertaling van Stenlert Kroese Meesters der Ierse vertelkunst" is de titel van het nieuwste deel in de zo aanbevelenswaardige Meesterserie van Meulenhoff. Deze keer was het W. H. Stenfert Kroese die de verhalen uitzocht en vertaalde. Hij deed dat ontegenzeggelijk met veel gevoel voor het typisch-lerse en zijn mooie vertaling van deze zeventien vertellingen doet zoveel mogelijk recht wedervaren aan de stijl van de respectieve auteurs. Bovendien geeft zijn keuze enigszins een inzicht in de ontwik keling van de Ierse novelle in de afgelopen honderd jaar, al heeft de vertaler zich natuurlijk beperkingen op moeten leggen vooral wat de lengte van de op te nemen verhalen betrof. De afgelopen eeuw is het tijdvak waarin de Ierse literatuur, naar uiterlijk althans, bijna geheel verengelste. In vroeger eeuwen sprak en schreef men in Ierland Gae- lisch, maar reeds in de achttiende eeuw ontwikkelt zich de zogenaam de anglo-Ierse letterkunde, welker beoefenaren, hoewel Ieren, zich van de Engelse taal gaan bedienen (bv. Swift, Goldsmith, en Sheridan, die volkomen tot de Engelse litteratuur gerekend worden). Mèt het Gae- lisch zwoeren die anglo-Ierse schrij vers meestal ook de katholieke godsdienst af. Het eigenlijke Ierse volk bleef rooms-katholiek en was tegen zijn wil aan Engeland onder worpen. Doch reeds in de 19de eeuw begint het Engels ook als sprééktaal meer en meer het Gaelisch te verdringen. Als letterkundige taal verdwijnt de „Ierse" taal langzamerhand geheel en al, al is er thans weer van een op bloei sprake. Alle schrijvers van enige betekenis bedienen zich van het En gels, en wordt er (door de Ieren zelf) nog onderscheid gemaakt tussen an glo-Ierse en Ierse letterkunde, dan gebeurt dat bv. alleen om de pro- Engelse of pro-Ierse politieke gezind heid of de godsdienst van de auteur aan te duiden. Nu is het Engels dat er in Ier land gesproken wordt, zeker geen King's English; het heeft een duidclyk andere klank, het bevat vele Gaelische woorden en ook het Engels waarvan de au teurs zich bedienen biedt soms moeilijkheden, zelfs als men vlot Engels leest. W. H. Stenfert Kroese heeft niet in de allereerste plaats fiaar de beste door Ieren geschreven verhalen ge zocht (dan hadbv. Oscar Wilde zeker niet mogen ontbreken) maar wel heeft hij er vooral op gelet of de no vellen door onderwerp, schildering, schapper" van Forrest Reid, een fris en zuiver, maar onbetekenend ver haaltje over een dienstbode die in de stad niet aarden kan en terugkeert naar het land, kan men onmogelnk erg opgetogen raken. Niettemin heb ben deze schrijvers wel reeds vele as pecten van het Ierse leven en karak ter belicht, zodat men, als men de verhalen in de chronologische volg orde leest, „thuis" begint te raken. Pas Liam O'Flaherty (geb. 1879) weet met „In balling schap" verder te komen dan een genretafereeltje. Hij geeft een werkelijk aangrijpend-eenvoudig beeld uit de tijd toen zovele Ieren naar Amerika vertrokken: het leed van een vader en een moe der, die hun oudste zoon en doch ter voorgoed zien vertrekken en een boerenfeest geven waar men danst en schranst en het on draaglijke verdriet zo goed mo gelijk tracht te verkroppen. Van de enige werkelijk grote schrijver, James Joyce is èr „Het Pension" (uit „Dubli- ners"), dat, zonder nu regelrecht een meesterwerkje te zijn, toch onmiddel lijk door sfeer en krachtige karakter- DE SPAANSE DANS heeft de laatste jaren uitstekende vertolkers gevonden in Susana Audeoud en José Udaeta, die sinds 1951 samen vele landen bezochten om er hun talenten te demonstreren. Sinds zij elkaar in een studio in Madrid leerden kennen werken zij samen. Donderdag 22 maart zal dit Spaanse danspaar onder auspi ciën van de Zeeuwse Volksuniversiteit optreden in de Middel burgse Schouwburg. In de S-paanse dansen zijn vele invloeden merkbaar van de landen rond de Mid dellandse Zee, uit de periode van de Moorss overheersing en van de zigeuners, die het land in groten getale bevol ken. Zó vermengden zich bijvoorbeeld Andalousische- en zigeunermuziek op een merkwaardige wijze en bo vendien zijn Moorse invloe den merkbaar. Hieruit ont stond in de 19e eeuw de Fla- mencoschool. Enige genera ties van dansers brachten de Flamenco-stijl tot bloei, die zich uitstekend leent voor een toneelmatige interpreta- tie. De begeleiding van d.e Flamenco-dansen gesclviéat door middel van het bij uit stek nationale, Spaanse in strument, de gitaar. De Flamenco-gitaristen kénnen geen not ~n, van kindsbeen af hebben zij gitaar ge speeld en de .muziek op het gehoor in zich opgenomen.1 Zij zijn volkomen vertrouwd met de ritmische en ma thematischebouw der ver schillende dansen en verzor gen de begeleiding al impro viserend. De historische dansen in 't repertoire van Susana Audeoud en -José Udaeta zijn vrije, door de Spaanse geschiedenis geïnspireerde scheppingen. De bewegihè gen vind,en hun grondvorm in de volksdans. De chordografiën werden door de dansers zelf ver zorgd, als muzikaal advi seur en medewerker treedt de pianist Armin Janssen op en voorts werken mee de. Flamenco-t nger Antonio Cereza en de gitarist Paco Hernandez. tekening stukken boven al het andere uitsteekt. Het verhaal „Haar tafel stond gedekt" van Elizabeth Bowen daarentegen is vervelend en aanstel lerig, het enige absoluut onsympa thieke verhaal uit de hele bundel. Allercharmantst is daarentegen „Een schot in de tuin" van L. A. G. Strong; wat minder, nog al oppervlakkig „De dronkaard" van Frank O'Connor. Het zou te ver voeren alle verha len te noemen de andere auteurs, Sean O' Féolain, Michael Mclaverty, Brian Mcmahon, Edward Sheehy, ge ven stuk voor stuk verhalen van kwaliteit. Hekkesluiter en jongste is Mary Lavin (geb. 1912) wier novelle „Sa rah" ook niet erg hoog vliegt, maar rl met al kan men toch zeggen, dat dit een interessante bundel is, die spéciaal hen die belangstellen in Ier land en zyn bewoners, vele mooie ogenblikken zal verschaffen. Meesters der Ierse vertelkunst, verz. door W. H. Stenfert Kroese J. M. Meulenhoff, Amsterdam. Tienduizend do'lar voor hei besie schilderij Harry F.-Guggenheim, voorzitter van de "raad van curato van de So lomon R. Guggenheim stichting in de V.S.. heeft bekend gemaakt dat de stichting ieder jaar 10.000 dollar zal uitloven voor het beste schilderij ter werelcl. Deze pry's is, zowel wat groot te als „reikwijdte"" betreft, de groot ste in zijn soort. De prys zal in de loop van dit jaar voor de eerste maal persoonlijk aan de winnaar worden jverhandigd door president Eisenhower. De beoordeling geschiedt döor een internationale jury Behalve dat een internationale prijs vdn 10.000 dollar wordt uitgeloofd, zullen 16 nationale prijzen van elk 1.000 dollar gegeven worden aan schilders uit die landen, die nationale secties hebben in de internationale raad van musea, de internationale bond "an kunst-critici en de interna tionale vereniging voor plastische kunst, die alle drie met de stichting zullen sanri werken. De nationale prijzen zullen ook elke twee jaar be schikbaar komen. Film over ricasso Picasso zal de onzichtbare hoofd rolspeler zhn in een film, die Henri Georges Clouzot zal maken van het ontstaan van een schilderij van de meester. Teneinde te demonstreren, hoe een schilderij van Picasso werkelijk tot stand komt. heeft Glouzot zijn came ra opgesteld achter het doek, waarop Picasso zijn schilderij zou maken. Pi casso gebruikte speciale verf, die ogenblikkelijk door het doek heen drong, zodra hy erop gebracht werd. yan de achterzijde ziet men aldus het schilderij ontstaan, maar niet de schilder aan het werk. Dit is de maquette van de in Bonn te bouwen Beethoven-hal, waarvoor bondspresident Theodor Heuss vrij dag de eerste steen lende. De hal moet tegen het eind van 1958 gereed zijn en zal volgens de besprekingen acht miljoen mark gaan kosten. De foto toont de zijde van de hal die naar de Rijn gekeerd zal z\fn. /Vedezland tc.it ocle. flzete pofypempeLezs (Van een speciale verslaggever.) In de étalages van de Amsterdam se Galerij, waar de afgelopen ja ren belangrijke tentoonstellingen, zoals „Onderdrukking en Verzet" „Gas, Licht en Aapjeskoetsiers", duizenden belangstellenden hebben getrokken, die er anders nooit toe komen een dergelijke manifestatie in een museum te bezoeken, prijken sinds zaterdag 17 maart poppen van de meest uiteenlopende soort. Handpoppen, stokpoppen, mario netten, een groot deel van de be volking van onze Nederlandse pop penkasten met hun hebben en hou den. Tot 28 april blyven zij er. Acht weken is er gewerkt om de tentoonstelling zo overzichtelijk mo gelijk te krijgen. Simon Nuissl, de algemeen en artistiek leider, heeft het met behulp van de Amsterdamse poppenspeler Jan Nelissen en van Rico Bulthuis, voorzitter van de twee jaar oude Kring van Poppenspelers, tot een buitengewoon boeiend en kleurrijk geheel weten te maken, zelfs voor de haastige voorbijganger. Men móést wel even stil blijven staan voor de ramen, vaarachter de stokpoppen ieen inzending van de Werkschuit, ingericht door Wil Ba tavier) de wajang (van het Kon. Inst. v. d. Tropen) en de originele poppen van de Antwerpse Poesjenellenkel der ons aankijken, naast de inzen ding van Hans Klarenbeek, die zijn poppenspelen vooral gebruikt om re- classeringsambtenaren beter met dé menselijke reacties op de hoogte te brengen. Maar er is meer: de oude kast van Cabalt. oude en oud-Amsterdammers nog wel bek-nd van zijn plaatsje op de Dam; een etalage, waarin het belang van het poppenspel voor de scholen naar voren wordt gebracht; een etalage met materiaal dat het universele karakter van het poppen spel aantoont, met een historisch Laaldunkendheid len opz ehte van prov ncie (Van een toneelmedewerker) De toneelspreiding, dat wil zeggen het op verantwoorde wijze brengen van goed toneel in alle, ook ver van de „randstad Holland" gelegen streken van ons land, houdt de overheid, de toneelge zelschappen en niet het minst de toneel liefhebbers in die gebieden voortdurend ernstig bezig. Er doen zich nl. moeilijk heden voor, die een bevredigende sprei ding belemmeren. Ten dele zijn ze acuut, zoals de recente beperking van het reizen der toneelspelers uit het wes ten, ten dele hangen ze samen met het wezen onzer huidige toneelconstellatie. Deze moeilijkheden zyn niet op te lossen door machtwoorden, noch door een hartstochtelijk beroep op de rechtmatig heid van het in de regionale bevolkings groepen levend verlangen naar het haar toekomend aandeel in de toneel-cultuur. De natuurlijke tegenstelling tussen het verlangen der tonelisten om' hun reizen en trekken te beperken en het recht van die bevolkingsgroepen op een zo groot mogelijk aantal toneelvoorstellingen van culturele waarde, behoeft een oplossing der moeilijkheden niet in de weg te staan. Doch men moet wederzijds bereid zjjn om het probleem nuchter en zonder pretenties te bezien. In de eerste plaats dient men zich los te maken van de illusie van „die goeie ouwe tyd". Inderdaad ging het met de to neelspreiding vóór de oorlog veel soepeler. Het was een kwestie van vraag en aanbod, waarin geen overheidsinstanties hun neus staken. Dat dus terugkeer naar het vrije, zo goed als geheel zonder subsidies wer kende toneel een oplossing zou kunnen brengen, zal wel niemand geloven. De overheidsbemoeiing met het. toneel kan niet meer ongedaan worden gemaakt, al ware het alleen vanwege de sociale zekerheid, die zij de toneelkunstenaars heeft gebracht. Wie zou weer als leidend beginsel van de toneel-exploitatie willen aanvaarden het adagium „de kassa beslist?" D.w.z. voor de keuze der stukken en voor de beloning der acteurs. En wie is bereid om de entree prijzen te betalen, welke zouden moeten worden verlangd, als de overheidsbijdragen niet meer op de creditzijde van de exploi tatie-rekening zouden pryken en de ge zelschappen voor hun optreden de kostprijs zouden vragen, plus een bescheiden mar ge? Dit neemt niet weg, dat de positie van de lichamen en instellingen, die toneel voorstellingen voor contribuanten of pu bliek organiseren, nu heel wat moeilijker is dan.in die geïdealiseerde goede oude tijd. Het is nog, evenals dat destijds het geval was. in belangryke mate juist, .dat de toonaangevende westelijke gezelschap pen de „provincie" nodig hebben. Maar men kan daarvan thans niet een econo misch wapen maken, in de geest als het vroeger wel is gehanteerd ten nadele van de bestaanszekerheid van de gezelschap pen en van de kunstenaars, die er deel van uitmaakten. Er zal wel niemand zijn, die betreurt, dat dit voorby is. De ter plaatse met begrijpelijk onbeha gen erkende zwakkere positie van de uitkoop-organisaties en van de regio nale schouwburgen mag er echter niet toe leiden, dat de toneelgezelschappen, zich bewust van hun versterkte positie, over de in verschillende steden en streken bestaande gerechtvaardigde verlangens nu maar plompweg zouden gaan heenlopen. Er zijn ons gevallen bekend waarvan het aannemen van een dergelijke houding al thans de schyn niet te miskennen valt. Men moet zelfs vrezen, dat hierbij niet alleen het ontbrekei van de economische noodzaak om dir verre klanten zo goed mo gelijk te bedienen een rol speelt, maar ook een zekere laatdunkendheid welke men zich in het westen ten opzichte van de rest van Nederland wel eens permitteert als het za ken van cultuur betreft. Wanneer men in het westen op dit punt met enige kennis van de verhoudingen zou zijn toegerust, zou men kunnen weten.' dat het met de culturele bflangstel'ing en met het kunst begrip in de provincie heel wat beter ge steld is dan men zich nu soms blijkbaar voorstelt in de regionen, waaruit de goe- overzicht ook, waarvoor de Unesco foto's afstond. Affiches zyn er, oude platen, de standaardwerken, die op net gebied van het poppenspel ooit zyn geschreven. Een halve eeuw geleden was het Henri Nolles, de Jan Klaassen- man, die de eerste vernieuwing in de goede richting aanbracht. Her man Roelvi.ick was onze eerste ma rionettenspeler van naam. En nu, nu telt Nederland zoveel namen van gro te poppenspelers, di-t we daar heus wel een beetje chauvinistisch over kunnen doen! Verliest u echter één ding niet uit het oog: de marionettenspeler is niet meer of niet minder dan de handpop penspeler, de schimmenspeler. De poppenkastspeler kiest net genre poppen dat bij de aard van zijn spel past. Dat spei is doorgaans van ori ginele Nederlandse makelh', zoals ook de poppen, de decors, de kleding, de belichting. Maar niet alle poppenspe lers schrijven hun. eigen teksten, of maken hun éigen ponnen. Sommigen zyn er zelfs om zich- te sparen, voor de vermoeienissen van hel rei zen en trekken en de onkosten van assistenten zo laag mogelük te hou den toe over gegaan, ae gespro ken tekst en de muziek op de geluids band vast te leggen. Tussen het poppenspel voor kin deren en het poppentheater voor volwassenen bestaan èen groot verschil. En juist in het poppen theater is de laatste jaren een ontwikkeling te zien naar een to taal geëirrend poppenspel. De stil zwijgende afspraak onder de le den van de Kring van Poppen spelers, er een ander bij te be trekken als men zelf een origi neel Idee heeft, is daar niet vreemd aan. Een naam, die we in het najaar weer bij die van onze actieve pop penspelers zullen aantreffen is die van Rico Bulthuis. De lijn van zijn spelen wordt hiermee na jaren door getrokken. Naast zijn publikaties over het poppenspel, de lessen, die hij aan de Haagse Vrije Academie, samen met Don Vermeire en Feike Bosma, over het poppenspel geeft, heeft hij er tijd voor gevonden, drie nieuwe stukken voor volwassenen te schrijven, die hij in een geheel nieuw, eigen theatertje brenpen zal. de toneelspeelkunst gedistribuered moet worden. Er is in de verre gebieden, waarvoor to neelgezelschappen weinig animo vertonen, dikwijls juist de ernstigste belangstelling voor hun prestaties en men vraagt zich daar wel eens af al is men geenszins blind voor de redelijkheid van de doorge voerde beperking met het oog op de ge zondheid van de toneelspelers moeten wij nu met de stukken blyven zitten? En er worden inderdaad stukken gemaakt, hetgeen -tellig niet de bedoeling is ge weest bij het nemen van deze ook voor da artistieke potentie van de acteurs gewens te maatregel.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1956 | | pagina 5