EEN WINTERDAG OP DE VELUWE
Door mist en regen, natte sneeuw
en soms invallende vorst,
schrijdt de winter voort
lip
i
jDmpzessies oan Qac. gazenbeek
en op een gegeven moment staan twee
van die edelknapen op hun achterste be
nen tegenover elkaar als echte kempha
nen. Ja, ook zulk een waarneming in het
winterbos blijft altijd een avontuur, waar
van een ongemene bekoring uitgaat.
Zo, door mist en regen, door natte
sneeuw, boesterige buien en soms
even invallende vorst, schrijdt de winter
verder. Er is een grote diepe rust over het
land gekomen en achter de wind, die de
donkere bomen de koppen gelaten doet
buigen, komt soms een stilte mee, waar
iemand, die nog niet met het jaar heeft
afgerekend, geen weg mee weet... Het is
of de hemel, hoe grondeloos ook, een
verlangen in het mensenhart doet ontwa
ken, dat nieuw en tegelijkertijd o zo oud
is. De mensheid bereidt zich voor op een
nieuwe wijding...
Als de winterstorm loeit over de bossen
en de huizen, komen de verre herinnerin
gen aan het oude geloof soms even terug.
De Wilde Jacht trekt hoog over de aarde
joelend voorbij en men denkt aan de ve
lerlei geheimenissen, waarmee het land
volk de midwinternacht omgaf. Door on
verklaarbare oorzaak stonden de koeien
los in de stal, de schapen knielden neer,
in hun overigens zo winters stille korven
gonsden de bijen en in het holst van de
nacht spraken de dieren met menselijke
stem... Of er luidden verzonken klokken,
want het uur was heilig en uit de moeder
nacht werd het nieuwe, rijzende licht ge
boren l
Zo was er vroeger stilte en bezinning,
zo is het ook nu, hoe zakelijk de we
reld in vele opzichten dan ook geworden
is. Dieper misschien dan in de stad be
leeft men de winter op den buiten, waar
altijd nog iets is overgebleven van de ou
de vergroeidheid met de grond. Waar nog
de grafheuvels in de donkere heide lig
gen, de laatste rustplaatsen van 'n naam
loos voorgeslacht. Men ziet hier buiten
meer van de hemel en meer van de ster
ren, die in heilige onaantastbaarheid fon
kelen op het duistere kleed van de
nacht... Men voelt er eerder de eeuwige
adem van de wind, die van ver komt uit de
mysterieuze ruimten van het heelal...
kleine luikje in de deur poolshoogte ne
men, maar hel duurt toch wel een half
uur, voordat de jachtschut wenkt. We tu
ren naar buiten en daar staat midden op
de voerplaats heel rustig een hinde. Maar
ze heeft alleen oog voor de hut. De wind
zit echter goed, zodat onze verwaaiing
het schuwe dier niet kan bereiken. Haar
instinct waarschuwt echter voorzichtig te
zijn. Muisstil houden we ons en we dur
ven pas eens diep te zuchten, als de hinde
de sierlijke hals buigt en met de maaltijd
begint. In onze schuilplaats horen we, hoe
telkens een stuk biet tussen de sterke kie
zen wordt fijngemalen.
Plotseling komen er dan méér herten.
Mèt geweien en zonder. Soms jaagt een
kapitale bok een kleinere broer met 'n
por van z'n gewei of een 'n nijdige trap
met zijn voorlopers (voorpoten) weg
Niemand zal met reden kunnen bewe
ren, dat de winter, de grote rust in
de natuur, pas begint, als de kalender 21
December aanwijst. Volgens de Juliaanse
tijdrekening werd hij geacht reeds op St.
Maarten een aanvang te nemen en dat
was niet slecht gezien.
Op St. Hubertusdag'dat was dus op
3 November gloeiden de late najaars
kleuren rood, bruin en okergeel nog volop
in de grensbeuken langs de hei. De rui
ters en amazones, die in hun rode jacht-
rokken zich bogen over de hals van hun
paarden, in snelle galop en vol élan de
.meute volgden over heg en steg, maak
ten oude Engelse huntinggravures tot le
vende werkelijkheid. Het was een en al
stralende kracht en feestelijk vertoon. En
bij al die schitterende ogen, blozende
wangen en nog in fantastische pracht
vlammende bomen, viel 't moeilijk te rea
liseren, dat het jaar reeds zo oud gewor
den was
Dat kwam pas een week later, toen in
drie opeenvolgende nachten de tempera
tuur enkele graden onder nul daalde en
de bladeren bij millioenen neerritselden.
In de vroege ochtend vertoonde dat mat
gouden tapijt duizendvoudig de zilveren
braampjes van de eerste vorst en waar de
sen uit het vet te halen, maar gewoonlijk
komt de ergste kou pas na Nieuwjaar!
Het wordt meer dan nachtvorst, doch van
ijspret geen sprake.
Wel is Thialfs eerste glimlach voldoen
de om boomkevers, mezen, roodborst en
lijster te animeren tot een herhaald be
zoek aan het voederhuisje. Als je 't daar
kunt krijgen, waarom zou je dan al die
boomstammen en -takken gaan afschui
men of de bladeren op 't gazon onderste
boven keren...?
En sneeuw, ja er valt een paar maal
sneeuw, maar ze blijft niet liggen. Het
wordt op de heidepaden en boswegen
een compleet modderballef! De sloten lo
pen over en langs de rivieren komen som
mige uiterwaarden al weer zo ver blank
te staan, dat de steenfabrieken in moei
lijkheden komen en de knotwilgen hun
pruiken in 't water weerspiegelen...
Als we eens onder langs de dijken rond
neuzen, waar nogal wat houtgewas staat,
klinken kleine vogelgeluiden ons tege
moet. Zolang hef nog niet hardér wintert,
scharrelen koolmees en pimpel hun kostje
gemakkelijk op. En voor de zaadefers is
de tafel eveneens welvoorzien, want
overal gloeit het rood van bessen: mei
doorn, hulst en wilde roos. Ja, er bloeit
zon. niet kon karnen, bleef dat filigrain
ook overdag bewaard. En daarmede be
gon dan voor ons hef eigenlijke wintersei
zoen. De bonte kraaien zwierven al over
de velden, de uitgebloeide stengels van
floxen, gulden roede, zonnebloemen en
dahlia's werden afgesneden.
Langzaam maar onafwendbaar verzinkt
de wereld in de nacht van de winter. Als
onwezenlijke schimmen doezelen de bo
men weg, wanneer de mist alles zijn re
liëf ontneemt. Eindeloze regens kletteren
tegen de ruiten. De landwegen worden
modderpoelen en de sloten zijn boorde
vol. Maar welk een verwarmende intimi
teit gaat er uit van het licht, als de lam
pen in de huizen ontstoken worden in dat
uur, waarop de schemering van de korte
dag overvloeit in de lange nacht!
Grauw en troosteloos liggen voor dat
het avondt, de landhuizen langs de
donkere bosrand. Met het geluid van dui-
zenden kleine electrisehe vonken ritselt de
regen in het dorre blad. Boven een ligus
terhaag steken in een tuin hoge staken
uit en er bengelen wat grauwe ranken
aan als een schamel restant van de zo
mer. Door de moddersporen van de weg
gaat met donkerende wielen een kar met
knollen huïstoe en de voerman, een jute
zak als een regenscherm over 't hoofd,
gaaf er als een sombere kabouter naast.
Het is in de schuin neersuizende regen en
in dit donkere namiddaguur van een ma
teloze triestheid...
Maar dan ineens gaan de lampen bran
den en lichten de gouden vakken der ra
men öp in de grauwe vroegschemer. Elk
huis wordt plotseling 'n burcht van warm
te en gezelligheid. Kijkt U nooit naar bin-
nenvals U een huis passeert, waar de lam
pen ontstoken zijn en de gordijnen of lui
ken nog wijdopen zijn?
Blonde kinderkopjes, verzameld onder
de lichtcirkel van de lamp. Even verder 'n
vrouw, die de tafel dekt en met een lief
devol gebaar een vaasje met chrysanten
zijn plaats geeft. Daar een huisvader, die,
zijn jasje liog aan, niet een ernstig en be
drijvig gezicht zijn post staat door te kij
ken. Of een hel verlicht keukenraam, waar
een bedrijvige schim heen en weer .'.gaat!
U wandelt verder. Straks wacht dat
zelfde licht U thuis ook, maar een glimp
•ervan hebt U al met stille vreugde opge
vangen bij uw wandeling door de grau
we regenschemering
Op een goede.dag draait de torenhaan
naar het Noordwesten. Voor de
eerste maal in dit seizoen blaast er wer-
kelijk een vleug van ijzige, polaire lucht
over de lage landen bij de zee. Het re
gent, maar er stuiven ineens natte sneeuw
vlokken tussendoor. Kees, onze oude melk
boer, heeft z'n spreekwoord meteen bij de
hand: „Pas op, meneer! Als de sneeuw
valt in 't slik, vriest 't binnen drie dagen
dun of dik!" Laat het maar'dik zijn, hoopt
de jeugd, want die popelt om de schaat-
Men moet een Nurks in het kwadraat of
ziende blind zijn, om niet onder de indruk
te komen van deze broze, kristallijne
schoonheid.
Of U de gratievolle berken, het aard-
beienbed in uw tuin, het grofmazige gaas
langs de hoenderhof of verdorde scherm-
bloemen langs de slootkant neemt, U
raakt niet uitgekeken op deze sublieme
decoratie.
Helder en vèr klinken de geluiden in de
ijle lucht. Bijna vrolijk echo't de bijlslag
van de houthakkerdoor het beukenbos,
een mallejan rijdt krakend en hotsend een
vracht bomen weg en de klank van de
paardenhoèfslag, het gebots der zware
wielen is nog te horen, als de wagen al
lang uit het gezicht verdv/enen is. In de
buurt van het Wekeromse Zand wordt de
laatste klopjacht van het seizoen gehou
den. Dichterbij en voller dan fcjij dompig
winterweer klinken de knallen der ge
weerschoten. En zij passen volkomen in het
kader van hef stervende jaar;
Na twee dagen trekt de
dijnen weer toe. De
selen bij
bij opstekende Noordenwind begint hef in
de namiddag te sneeuwen. Hef fijne poe
der blijft liggen en als we tegen tienen
nog even naar de post gaan, ligt er al
een behoorlijke laag. Onder een straat
lantaarn staan we even stil om de wilde
dwarreldans der vlokken te volgen. Waar
om doen we dat elke winter opnieuw? En
waarom luisteren we binnenskamers zo in
nig vergenoegd naar de huilende wind,
die over het dak rumoert en de hulststrui-
ken in de hoek bij de serre zo macaber
doet ritselen?
Is het de tegenstelling tussen de duis
ternis daarbuiten en de besloten veiligheid
van het warme, eigen tehuis? De tegen
stelling tussen het aardse donker en hef
hemelse licht, dat Vondel deed uitroepen:
Kerstnacht, schoner dan de dagen...!
Er komt een telefoontje van de jacht
opzichter. Hij heeft de herten druk op het
voer en of we bijgeval.voor Kerstmis nog
eens komen kijken. Ook dat is niet voor de
eerste maal, maar het zal naar we hopen
evenmin de laatste zijn, want het is en
blijft een boeiend tafereel het trótse rood
wild zo van nabij fe kunnen bespieden.
S amen schuiven "we'dan in hët schemer-
donkere, half ondergrondse verblijf,
waar het ruikt naar aarde én veldvruch
ten. Er is een bankje om op te zitten en er
ligt een dikke laag stro voor. Dat is met
het oog op eventuele koude voeten...
We wachten geduldig. Om beurten
gaan we na een góed kwartier door het
Men hoeft niet ver te gaan om de
tover van de rijp te bewonderen;
zelfs uit een der bovenramen
van ons huis gezien, was
't sprookje volmaakt.
De schoonheid van de winter is over
al te vinden, ook langs zo'n simpel
grachtje van een oude stad.
hier onder aan de bandijk nog van aller
lei: kruiskruid, herdersfasje, dovenetel en
vogelmuur. Er zijn zelfs nog kleine mei
zoentjes bij ee vleet en tal van bladerro-
zetfen zijn nog even fris groen, als toen de
lente kwam.
Maar dan komt er een avond, dat de
lucht Bij zonsondergang en ruimen
de wind een k|eur krijgt van blauwgroen
glas. De zilveren schaats van de wassen
de maan staat scherp tegen de strakke
lucht en Hemen, de tuinman, vindt hef no
dig de witlofkuilen van extra dekking te
voorzien. „Een week veur Kerssemis" zegt
hij ernstig, ,,'t kan vannacht best 'n heel
stukje vriezen, 't Is de tijd 'r veur...!"
Het kwik in de thermometer staat voor.
middernacht al onder het vriespunt en de.
kou, die we bij het aanlichten van de dag
door de wijdopen balcondeuren naar bin
nen voelen spoelen, vertelt, dat het raak
geweest is. Maar het heeft wit gevroren
en dat wijst volgens boerenervaring niet
op het standho.uden van de vorst. Rossig-
rood komt de zon op boven het pyramj-
denkantwerk der sparren, de grond klinkt
plezierig hard onder de voeten en alles is
van een koele, heerlijke zuiverheid.
Maar in de vooravond al sluipen de ne-
velheksen, de „witte wieven" rond. Je
ruikt en je proeft de mist.. De electrisehe
trein, die in de spookachtige duisternis
voorbij gromt, laat bij elke overweg zijn
waarschuwingssignaal horen. Het zicht is
nog geen twee straatlantaarns ver. Het
kwik blijft echter onder nul en als de aar
zelende schemering van de nieuwe dag
aan de ruiten staat, is het of de bomen
daarbuiten in bloei staan!
Hoe dikwijls hebben we het sprookje
van de rijp, geboren uit nevel en
koude, al niet bewonderd en toch blijft
het altijd weer een verrassing. Een won
der, dat alle dingen met zijn toverstaf aan
raakt en verandert in een blanke feeërie.
Laag valt het zonlicht door het
winterbos