„De priester en de moordenaar", romandebuut van een Siamees? „De toekomst is verleden tijd", een somber perspectief NIEUWE BOEKEN over een JONGE GODIN HANGEND TUSSEN OOST EN WEST H EEN GRENSPAAL IN DE TIJD ZATERDAG 26 NOVEMBER 1955 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 9 De innerlijke weg ierug van een „Oosterse Nederlander" IJ DE UITGEVER J. M. Meulenhoff is een merkwaardig boek ver- J3 schenen, dat op eenvoudige, voor iedere normale lezer, toegan kelijke wijze in romanvorm de diepgaande verschillen tussen de Ooster se en de Westerse levensopvatting uitbeeldt. Hef heet „De priester en de moordenaar" en het is géschreven door Oelah, van wie we U niet meer kunnen vertellen dan wat de binnenflap van het boek vermeldt ,n.l. dat hij een in Nederland opgevoede Siamees is, die zijn vaderland bereisde en daar o.a. enige tijd in een boeddhistisch klooster verbleef. En dat dit werk zijn eersteling is. Het boel^ is zo goed geschreven, dat ons in het begin even de ge dachte bekroop of we hier soms op fijnzinnige wijze bij de neus geno men werden met een knappe mystificatie. De gedachte aan een mystificatie wordt zelfs sterker, als we lezen, dat de schrijver gedurende de oorlog in een Japans gevangenkamp ver toefde. Er vertoefden namelijk géén Siamezen in Japanse gevangen kampen, want Siam had een soort vriendschapsverdrag met Japan ge sloten. De merkwaardige sensatie die dit werk aanvankelijk bij ons (en wellicht bij velen) teweeg brengt komt eerder voort uit het enigszins hybridische karakter van dit boek. Eén Siamees die voor Sia mezen schrijft en dan in het Neder lands vertaald wordt, is ons in fei te minder „vreemd" dan een Siamees die Westers (nb. Hollands-Christe- Letterkundige kroniek door HANS WARREN telijk) opgevoed is, terugkeert naar zijn land (waar hij dan min of meer een vreemdeling blijkt te zijn) om vervolgens voor Hollanders, in hun eigen taal, en dat voortreffelijk, over zijn belevenissen ginds te schrij ven! Daar zit a.h.w. iets „onnatuur lijks" in, iets van bestaardij. Een tweeslachtigheid, waaronder de hoofdpersoon van het boek inderdaad sterk lg'dt. In feite behelst 't boek 'n relaas van de innerlijke weg terug naar het Oos ten van iemand die door zijn opvoe ding in een andere richting dan zijn natuurlijke geduwd is en daar door van zijn eigen ik vervreemdde. Die weg terug, die drang tot zelf kennis en dat opnieuw ontdekken van de eigen, ingeboren aard, gaat gepaard met het maken van fouten, heel érnstiger, zelfs, die louter voort komen uit het feit dat de persoon als Oosterling ontspoord is. Twee lieftallige wezens verliezen hierdoor het leven, en toch is de „ik" geen moordenaar in de betekenis die wij aan dit woord hechten. Door het ge val zo extreem te stellen is Oelah er inderdaad treffend in geslaafd, de haast onvoorstelbare verschillen tussen Oost en West duidelijk te ma ken. Wat zou u doen als u een klein meisje in het bos zag roerloos zittend voor een enorme giftige cobra die op het punt staat toe te bijten? Waar schijnlijk proberen op een of an dere manier het ondier te lijf te gaan. En wat, als u een mooi jong meisje van zestien jaar als bruid te koop werd aangeboden door haar moeder, wanneer ge vermoedt dat zij een lief heeft met wie zij graag zou willen trouwen? Mogelijk óók zeggen dat ze tegen haar moeders wil in moest gaan en dat ge haar een som geld geven zou wanneer ze trouwde met de man van haar keuze? Erg misdadig lijkt dat niet. En toch was ge dan, net als de „ik" uit het boek, de oorzaak geworden van de dood van beide meisjes, een „moordenaar." Het kleine meisje zou namelijk nooit door de slang gebeten zijn wanneer er niet iemand "tussenbeide gekomen was, want het kind stamde uit een familie van slangenbezweerders en was zelf reeds een bezweerstertje dat pas, toen het evenwicht door de ingrijper verbroken werd, gebe ten werd en stierf. Het andere jonge meisje dat on danks haar hartsgenegenheid, naar oeroud gebruik gaarne bereid ge weest zou zijn de vrouw van haar „koper", te worden, werd door die voor haar vreemde aansporing tot verzet tegen de ouderlijke macht en wil in zom onoplosbaar conflict ver strikt dat ze, geen uitweg meer zien de en onmogelijk geworden in haar samenleving, vergif innam en ook stierf. Het is een meedogenloze con sequentie in beide gevallen. Het wonderlijkste (voor ons, Wes terlingen) is, dat de nabestaanden weliswaar bedroefd zijn, maar het toch de „ik" uit het boek niet eens erg kwalijk nemen dat hij de dood van hun kind op zijn geweten heeft. In het Oosten heeft men immers andere begrippen over de dood dan wij. Hij wordt er aanvaard als on vermijdelijk en vanzelfsprekend. et boek is eenvoudig van bouw. gevens i Of er veel autobiografische verwerkt zijl we met, maar het verhaal is inge- zijn, weten kleed als een soort reisverslag door een in Holland opgevoede, aanvan kelijk geheel Westers georiënteerde Siamees. De oorlogsjaren heeft hij in een Japans gevangenkamp door gebracht, en met bevreemding en herkenning ziet hij zijn in velerlei opzicht door de oorlog sterk veran derde en ontaarde land van her komst. Avontuurlijk is de tocht, vaak geestig verteld, maar belangrijker nog is de geestelijke zwerftocht waarbij de hoofdpersoon langzamer hand weer terugkeert in de schoot van het Oosten en het Boeddhisme. Hij leert inzien dat al hetgeen hij in het Westen geleerd heeft, niet bn zijn persoonlijkheid past. Na een lang durig verblijf in een tempelklooster, waar de oude priester Pra Sri Wichai diepe indruk op hem maakt, ja, dé bepalende figuur in zijn leven wordt, en na enige wankéle stappen op het gebied van de handel en de opium smokkel, besluit hij, als hij eindelijk zijn evenwicht hervonden heeft, in zijn land te bliiven als opvoeder van de jeugd, -mdat het kind, „als een fier, vrij mens moet leren leven. Thai betekent „vrij" en eenmaal zal Thai land het land van de waarachtige vrije mensen zijn", eindigt dit boek optimistisch. De gesprekken met één van de priesters, vurig volgeling van de uiterst zwijgzame Pra Sri Wichai, die de moderne Boeddhistische ge loofsopvattingen is toegeda-.n, zijn bijzonder interessant. Ze zijn rijk aan uitspraken en maken een levensware indruk. Dat laatste geldt ook van de reisnotities in allerlei vervoermidde len, waarbjj humor en lichte zelf spot niet werden versmaad. Ai met al is dit debuut van Oelah een werkelijk prettige verrassing in dit in literair opzicht nog al saai uit ziend winterseizoen. Oelah: De priester en de moordenaar. J. M. MeuTenhoff, Amsterdam. (Van een bijzondere medewerker). Het einde van 1646 en de eerste dagen van 1647 brachten storm op de kust van Walcheren. De duinen hadden het zwaar te verduren en wer den, evenals wü dit in Februari 1953 gezien hebben, door de onstuimige en hoog-opgedreven zee geweldig aangevreten. Toen de Domburgers de 5e Januari 1647 aan het strand kwamen, zagen zy daar, tot hun verbazing» aan de voet van de duinen, grijze stenen met-lettertekens en menselijke figuren liggen. Deze stenen hadden kennelijk eeuwen lang onder het zand verborgen gezeten en waren nu door de afslag van de duinen plotseling te voorschijn gekomen! Het zal wel de dominee van Domburg geweest zijn, die het eerst aan zijn gemeentenaren verteld heeft, dat de taal, waarin de opschriften ge steld waren, Latijn was. Behalve de welbekende Romeinse godheid Nep- tunus, werd op de stenen ook genoemd een geheel onbekende godin Ne- halennia, die voorgesteld was als een zittende, welgeklede vrouw met een trouwhartig hondje en een mand vruchten als attributen. Munten van Ro meinse keizers en scherven van vreemd aardewerk waren eromheen op het strand te vinden. met eigen ogen heb gezien van de ontdekking der beelden te Dom burg": deze memorie is gedateerd 1736. Een ander gegeven, dat als nieuw uit deze zorgvuldige studie naar voren komt, is de plaats, waar de tempel in 1647 te voorschijn is ge komen. Door vergelijking van een kaart van 1655 met een moderne topografische kaart is gebleken, dat deze plaats nu 500 m uit de kust in zee ligt. De stenen, waaruit de figuren ge houwen en waarin de letters gegrift Stond er een tempel in Domburg? Tot op de huidige dag redekavelen de geleerden erover, of de godin Nehalennia nu werkelijk nergens an ders dan op Walcheren vereerd werd, of zij in oorsprong een Kelti sche dan wel een Germaanse god- hefa was, of haar tempel rond of vie?kant was, waar haar vereerders vandaan kwamen en wat deze hier uitvoerden. Dezer dagen zijn twee belangrijke bijdragen tot deze dis cussie van de pers gekomen. Het academisch proefschrift van J. E. A. Th. Bogaers, „De Gallo-Ro- meinse tempels te Eist in de Over- Betuwe", dat 2 December aan de R. K. Universiteit te Nijmegen verde digd zal worden, handelt zóals de ti tel aangeeft, in hoofdzaak over Ro meinse tempels in Gelderland. Nadat de Ned. Hervormde kerk te Eist in de 2e wereldoorlog verwoest was, werd onder en tussen de fundamen ten der kerk een complex van over blijfselen van Romeinse tempels ont dekt. Deze vondsten worden in dit proefschrift critisch beschreven en duidelijk afgebeeld. Ter vergelijking met de tempels in Eist bespreekt de schrijver ook een iental andere Ro meinse tempels in Nederland en wijdt daarbij 10 bladzijden aan de Domburgse vondst. Door een analyse van de oorspronkelijke berichten komt hij tot de conclusie, dat te Domburg een eenvoudig vierkant tempeltje van ongeveer 4x4 meter gestaan heeft. Geheel over Nehalennia, haar tem pel en haar betekenis handelt het pas verschenen, rijk geïllustreerde boek van Ada Hondius-Crone, „The tem ple of Nehalennia at Domburg". Nu er drie eeuwen lang vele verschil lende meningen hierover verschenen zijn, bleek uit de discussies nauwe lijks meer, hoe de berichten van oog getuigen luidden, wat er eenmaal ge vonden is en wat daarvan heden nog over is na brand, oorlogsgeweld en vergissingen van museum-be heerders en van particuliere verza melaars. De schrijfster heeft dit al lereerst naarstig uitgezocht en deze zorgvuldige documentatie is een boeiend verhaal geworden, waarin zij met nuchterheid en tegelijk met moe derlijke zorg en artistieke fijngevoe ligheid alle beschikbare gegevens in woord en beeld weergeeft. De actie ve belangstelling, die schrijfsters echtgenoot voor beeldhouwwerk heeft, is mede van invloed geweest bij het ontstaan van dit boek. Eerst tijdens de studie voor dit boek is voor de dag gekomen een nooit eerder gepubliceerde „Me morie van wat ik Pieter de Buk heb gehoord van myn vader en Film „Maarten Luther" in Indonesië verboden Het parlementslid S. Saraumpeat heeft in het Indonesische parlement de regering officieel de vraag voor- ïgd, of het aan de film „Maarten Luther" door de cencuur opgelegde vertoningsverbod geen inbreuk bete kende op de! vrijheid van menings uiting.- Het Verbod'kwam vorige week af, daar de filmcensor van mening was, dat het werk Rooms-Katholieken onwelgevallig zou zijn. (United Press) zijn, moeten van verre naar Walche ren aangevoerd zijn, de schrijfster meent uit de omgeving van Metz. Waar is het beeldhouwwerk vervaar digd? In een werkplaats in Lotha ringen, onderweg ergens aan de Moezel of dè Rijn, of hier op Wal cheren? Ook al mag men deze re- liefs en beelden geen hoge kunst noemen, als decoratieve kunst of, zo men wil, als kunstnijverheid, staan zy toch op een opmerkeiyk hoog peil. Dit boek verdient dan ook de aan dacht van ieder, die met versierings-' kunst té" mïiken heeft. Men vindt-, hier uit de eerste hand voorbeelden van letters, geplooide gewaden, het welbekende shell-embleem als balda kijn, acanthus-bladeren, druiven trossen en hoornen van overvloed. In een slot-hoofdstuk wordt be sproken, wat Nehalennia en de ande re afgebeelde goden voor de toenma lige bewoners en passanten betekend kan hebben. Hierover is veel gerede twist. Sommigen'hebben de landely- ke vrouw met appeltjes en een braaf hondje als godin van het hierna maals willen verklaren. Ook in dit hoofdstuk toont de schrijfster haar nuchterheid. Was Nehalennia in de gedachten harer vereerders de schenkster van een goede oogst en was haar begeleider een herdershond Of was zy te wel gekleed óm geheel deugdzaam te zijn en ungeerde zij als de modieu ze vrouw in een havenplaats, waar een deel van het Romeinse wereld verkeer passeerde? Misschien was zy het een zowel als het ander. v. d. F. V.. REIMOND EIMPE is een fel le. En toch bijna zeventig! Maar de jaren drukken hem niet en daarom ts hij geenszins oudnoch der dagen zat. Eigen lijk is het idioot om het woord „oud" in één adem te noemen met deze felle, driftige schilder. Welke woorden dan? Vitaal i lergiek, onvermoeidZeker, zij hebben stuk voor stuk wel iets met Kimpe te maken, maar toch: ze zzijn wat sleets en worden vaak op elkaar gesta peld om knal-effecten te maken En bij Kimpe behoeft men daarmee niet te werken, want daarvoor is zijn oeuvre te groots van allure. Fel en drifr tig. Dat zijn inderdaad de woorden waarmee men hem kan type ren. Fel rondziend in deze tijd, die hem fascineert en boeit, waarin hij een nieuw wereld beeld ziet ontstaan. Driftig, dat wü zeggen: gedreven door een hartstochtelijke wil om dat beeld vast te leggen op zijn doeken, daarbij genietend, zin- nelijk-genietend van de rijke mogelijkheden, die kleuren hem bieden. REIMOND EIMPE is een Vla ming. Dat moet ge weten om iets te begrijpen van emotione le bewogenheid rond het oude Vlaanderen, die hem nu nog kan aangrijpen. Hij is een Vla ming, die jong was in de da gen van een Claus en een Felix Timmermans. En vergeet Lode de Vocht niet en Ernst de Smet of Karei van de Woestijne. Dat zijn namen, die spreken van dynamiek, van eey geladenheid, waarvoor de Noord-Nederlander met een paar passen terugdeinst. Lees de liederen eens, die in die da gen tot stand kwamen, waarin klokken stormachtig luiden over het Vlaanderen, waarin gezongen wordt van een ge passioneerde liefde voor het land van herkomst. Brugge, het schone, Gent het fiere! Dat zich eertijds vermetel verzette tegen Karei de Vijfde. In dat trotse Gent nu werd Kimpe geboren, was er student en leefde er in de roes van de jonge, wilde Vlamingen uit die dagen, die verzet aantekenden tegen Staat, Kerk en- Moraal. In die zonderlinge sfeer, waarin lief de voor Tand en volk, nieuwe stromingen in de kunst en in dividuele talenten tot één ge heel waren vermengd, werd de jongen Kimpe gevormd. Be grijpt een Noord-Nederlander voel iets van die sfeer REIMOND KIMPE is civiel- ingenieur. Een man dus, die constructief denken kan en geenszins de techniek de rug toekeert. Maar daardoor juist is hij een kunstenaar, die de rhythmiek van deze eeuw ver staat en die het metalen-geluid van deze tijd transponeert in vorm en kleur. Zijn doeken zijn voortreffelijk in vlakverdeling, zorgvuldig uitgebalanceerd in lijn en tegen-lijn, in punt en contrapunt, waarin echter de mens blijft domineren. Wil men een beeld uit een andere tak van kunst: de mens is bij hem steeds mélodie, waarvan de harmonie, de accoorden zijn aangepast aan de tijd, vjaarin de mens leeft. En daardoor schept Kimpe het beeld van de mens in de hedendaagse wereld maar het is geenszins gruwe lijk. Het getuigt van onver woestbaar geloof in het nu en de toekomst. REIMOND KIMPE is een schilder. Die onafgebroken heeft gewerkt aan zijn ontwik keling en die naar het schijnt, bij het bereiken van de zeven tig jaar, op het hoogtepunt van zijn scheppen staat. Dezer da gen legde hij de laatste hand aan een doek „Visserij", een onderwerp, dat h\j in jaren niet had geschilderd. Waarom nu weer wél Het is moeilijk om zoiets achte-af te verklaren, maar misschien is er een expli catie mogelijk. Het werk beeldt de visser uit als deel, van de visserij, er daarmee zeggend, dat de existentie van de visser onlosmakelijk is verbonden met het beroep, dat van ge slacht op geslacht wordt uit geoefend. Tijdens een gesprek over een totaal ander onder-, werp merkte Kimpe terloops op, bijzonder geboeid te zijn door de kansen van het Delta plan. Ligt hier wellicht de sleu tel tot dit schilderij Nu de af sluiting van de zeegaten de vis sers bedreigt, heeft Kimpe nog eens op een magistraal doek vertéld, hoe zeer het leven van deze mensen samenhangt met hun beroep, hoe hei voor hen zelfs gaat om een zijn of een niet-zijn! REIMOND KIMPE wordt ze ventig. Maar de jaren tellen hem nog niet en hij werkt ver der, zolang het dag is. Fél en driftig. Optimistisch. En voor al voor dat laatste moet men dankbaar zijn, want er zijn zo weinig grote kunstenaars, die het geloof in het nu en in de toekomst zo openhartig belij den. Dat doet Rei/mond Kimpe, de Vlaming, de ingenieur, de kunstenaar. De mens! Hoogleraar luidi alarmklok over Westerse beschaving (Van een onzer redacteuren) EN DE NIEUWE „GETROUWE BEWERKING der aloude boeken over Reinaert en Isengrimus", die Louis Paul Boon dit jaar het licht deed zien, komt een hoofdstuk voor over een kraanvogel, professor in de sociologie. Reinaert greep deze eminente geleerde by de keel en maakte zich aldus meester van de sociologie in haar geheel. „Dat laatste boek, over het ontstaan der wanverhoudingen, was wel het beste, dat ik ooit van hem heb gelezen, dacht Reinaertalleen had ik er critiek over uit te bren gen, zou ik zeggen, dat het naar mijn mening wat omvangrijker kon zyn geweest". Deze ironische critiek van heer Reinaert schijnt ook van toepassing op het nieuwe cultuur-sociologisch werk van de Leidse hoog leraar prof. dr. Fred. L. Polak, „De toekomst is verleden tyd". Dit werk omvat namelyk niet minder dan twee omvangrijke delen van meer dan driehonderd dichtbedrukte pagina's elk. Het kon inderdaad wat omvang rijker geweest zijn.... Maar de hooggeleerde auteur heeft in een inleiding het antwoord aan Reinaert al klaar: „Ongetwijfeld een kwelling", zo noemt hy zyn boek, „voor al degenen, die lyden aan dezelfde kwalen van onze tyd, algemene tijdnood, in het bijzonder gebrek aan tijd om te lezen, een toenemende aversie tegen breedsprakige boekdelen...." En hy voegt er verontschuldigend aan toe: „Het spijt mij oprecht, maar ik kan niet anders Deze laatste aan Luther herinne rende uitspraak is geen uitvlucht of pose, zo dunkt ons, want deze ruim zeshonderd bladzijden worden gedragen door een felle bewogen heid met onze tijd en dienen stuk voor stuk om steeds weer andere facetten van één en dezelfde visie te belichten. En met deze visie toont professor Polak zich, behalve wetenschapsman, ook profeet. Maar hij behoort tot die denkers van de ze eeuw, die eens een historicus sprekende over Sorokin en Toyn- bee „ongeluksprofeten" heeft ge noemd. De kern van zijn betoog laat zich ondanks zeshonderd nagi- na's vrij kort formuleren. Hij zet uiteen, dat de toekomst wordt be- paald door datgene, wat men er in'hij blijkbaar nodig heeft, uitgaan- het heden van verwacht, of liever gezegd: door het geloof in het toe komende. Als een rode draad loopt im mers door de eeuwenlange ge schiedenis der menselijke be schaving de idee van een toe komst, die van het heden zou verschillen als de nacht en de dag. Daarin werd met een dy namische kracht geloofd. Som migen wisten zich gedragen door het rotsvaste vertrouwen in de utopie, en anderen weer leefden uit de verwachting, die de eschatologie leerde. Dit geloof nu is grotendeels ver dwenen en dat he.tekent, naar pro fessor Polak uiteenzet, dat onze cultuur de ondergang tegemoet holt: een cultuur als de tegenwoor dige, vrijwel volledig afstand doend van ieder geloof in positieve toe komstbeelden, of zelfs deze in be langrijke en toenemende mate /er- wisselend tegen louter negatieve, heeft geen blijvende toekomst meer en zal binnen afzienbare tijd haar einde zien. Ziedaar de kern van de ze studie. UITVOERIG BEWIJS Zijn er nu voor deze vaststelling twee omvangrijke boekdelen nodig? Niet voor de conclusie, maar wel voor de bewijsvoering, die bijna onverteerbaar-uitvoerig is. De schrijver geeft daarin een opeen stapeling van allerlei variantCD op zijn hoofdthema, een herhaling, die de van het „frappez, frappez tou- jours". Hij behandelt grondig en uitputtend schier alle toekomstbeel den uit de Westerse cultuurgeschie denis, Hellas, Iran, Israël, het Christendom, de toekomstverwach ting in de middeleeuwen, renaissan ce, diverse vormen van de utopie, moderne denkers, om vervolgens de huidige „toekomstbeelden-storm" nader te analyseren. Daarbij wor den allerlei verschijnselen van het moderne cultuur-patroon diepgaand beschouwd, wetenschappen (met name ook de theologie), ideologie- en, kunsten enz., en dit alles vanuit dit ene standpunt: de toekomst is verleden tijd. VEELZIJDIG Prof. Polak toont zich een man van een verbazingwekkende veelzij digheid en heeft al beschouwend en beschrijvend menige scherpzinnige bladzijde gecreëerd. Het is niet doenlijk om in het bestek van een kort dagbladartikel uitvoerig in te gaan op zijn omvangrijke en diep gaande analyses. Helaas, want er zijn vele tientallen lezenswaardige passages in deze studie, b.v. die over de toekomstverwachting van de Kerk, een benadering van bui ten-af en wellicht daardoor zo ont stellend onbarmhartig, de ontleding van Marx' leer, de beshouwing van de science-fiction („de science-fic tion is gekleurd met het pigment van een religieus wonderen-geloof, dat in de religie zelf heden ten da ge als niet realistisch is ver bleekt"), de vernietigende, maar zeer eenzijdige bladzijden over de hedendaagse kunst, kortom: men ontmoet in dit werk vele indringend geschreven beschouwingen, die me nigmaal ook heftige tegenstand op roepen, maar die in elk geval pas sen (of passend zyn gemaakt) op het sombere ondergangsthema. DOODSDRIFT De huidige theologie, de ideologie, de kunst, de wetenschap, de sociale beweging, het socialisme in één (Vervolg op pag; 13),

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1955 | | pagina 5