„De priester en de moordenaar",
romandebuut van een Siamees?
„De toekomst is verleden tijd",
een somber perspectief
NIEUWE BOEKEN over
een JONGE GODIN
HANGEND TUSSEN OOST EN WEST
H
EEN GRENSPAAL IN DE TIJD
ZATERDAG 26 NOVEMBER 1955
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
9
De innerlijke weg ierug van
een „Oosterse Nederlander"
IJ DE UITGEVER J. M. Meulenhoff is een merkwaardig boek ver-
J3 schenen, dat op eenvoudige, voor iedere normale lezer, toegan
kelijke wijze in romanvorm de diepgaande verschillen tussen de Ooster
se en de Westerse levensopvatting uitbeeldt. Hef heet „De priester en de
moordenaar" en het is géschreven door Oelah, van wie we U niet meer
kunnen vertellen dan wat de binnenflap van het boek vermeldt ,n.l. dat
hij een in Nederland opgevoede Siamees is, die zijn vaderland bereisde
en daar o.a. enige tijd in een boeddhistisch klooster verbleef. En dat
dit werk zijn eersteling is.
Het boel^ is zo goed geschreven, dat ons in het begin even de ge
dachte bekroop of we hier soms op fijnzinnige wijze bij de neus geno
men werden met een knappe mystificatie.
De gedachte aan een mystificatie wordt zelfs sterker, als we lezen,
dat de schrijver gedurende de oorlog in een Japans gevangenkamp ver
toefde. Er vertoefden namelijk géén Siamezen in Japanse gevangen
kampen, want Siam had een soort vriendschapsverdrag met Japan ge
sloten.
De merkwaardige sensatie die dit
werk aanvankelijk bij ons (en
wellicht bij velen) teweeg
brengt komt eerder voort uit het
enigszins hybridische karakter van
dit boek. Eén Siamees die voor Sia
mezen schrijft en dan in het Neder
lands vertaald wordt, is ons in fei
te minder „vreemd" dan een Siamees
die Westers (nb. Hollands-Christe-
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
telijk) opgevoed is, terugkeert naar
zijn land (waar hij dan min of meer
een vreemdeling blijkt te zijn) om
vervolgens voor Hollanders, in hun
eigen taal, en dat voortreffelijk, over
zijn belevenissen ginds te schrij
ven! Daar zit a.h.w. iets „onnatuur
lijks" in, iets van bestaardij. Een
tweeslachtigheid, waaronder de
hoofdpersoon van het boek inderdaad
sterk lg'dt.
In feite behelst 't boek 'n relaas van
de innerlijke weg terug naar het Oos
ten van iemand die door zijn opvoe
ding in een andere richting dan
zijn natuurlijke geduwd is en daar
door van zijn eigen ik vervreemdde.
Die weg terug, die drang tot zelf
kennis en dat opnieuw ontdekken
van de eigen, ingeboren aard, gaat
gepaard met het maken van fouten,
heel érnstiger, zelfs, die louter voort
komen uit het feit dat de persoon
als Oosterling ontspoord is. Twee
lieftallige wezens verliezen hierdoor
het leven, en toch is de „ik" geen
moordenaar in de betekenis die wij
aan dit woord hechten. Door het ge
val zo extreem te stellen is Oelah
er inderdaad treffend in geslaafd,
de haast onvoorstelbare verschillen
tussen Oost en West duidelijk te ma
ken.
Wat zou u doen als u een
klein meisje in het bos zag
roerloos zittend voor een
enorme giftige cobra die op het
punt staat toe te bijten? Waar
schijnlijk proberen op een of an
dere manier het ondier te lijf te
gaan. En wat, als u een mooi
jong meisje van zestien jaar als
bruid te koop werd aangeboden
door haar moeder, wanneer ge
vermoedt dat zij een lief heeft
met wie zij graag zou willen
trouwen? Mogelijk óók zeggen
dat ze tegen haar moeders wil in
moest gaan en dat ge haar een
som geld geven zou wanneer ze
trouwde met de man van haar
keuze? Erg misdadig lijkt dat
niet. En toch was ge dan, net als
de „ik" uit het boek, de oorzaak
geworden van de dood van beide
meisjes, een „moordenaar."
Het kleine meisje zou namelijk nooit
door de slang gebeten zijn wanneer
er niet iemand "tussenbeide gekomen
was, want het kind stamde uit een
familie van slangenbezweerders en
was zelf reeds een bezweerstertje
dat pas, toen het evenwicht door
de ingrijper verbroken werd, gebe
ten werd en stierf.
Het andere jonge meisje dat on
danks haar hartsgenegenheid, naar
oeroud gebruik gaarne bereid ge
weest zou zijn de vrouw van haar
„koper", te worden, werd door die
voor haar vreemde aansporing tot
verzet tegen de ouderlijke macht en
wil in zom onoplosbaar conflict ver
strikt dat ze, geen uitweg meer zien
de en onmogelijk geworden in haar
samenleving, vergif innam en ook
stierf. Het is een meedogenloze con
sequentie in beide gevallen.
Het wonderlijkste (voor ons, Wes
terlingen) is, dat de nabestaanden
weliswaar bedroefd zijn, maar het
toch de „ik" uit het boek niet eens
erg kwalijk nemen dat hij de dood
van hun kind op zijn geweten heeft.
In het Oosten heeft men immers
andere begrippen over de dood dan
wij. Hij wordt er aanvaard als on
vermijdelijk en vanzelfsprekend.
et boek is eenvoudig van bouw.
gevens i
Of er veel autobiografische
verwerkt zijl
we met, maar het verhaal is inge-
zijn, weten
kleed als een soort reisverslag door
een in Holland opgevoede, aanvan
kelijk geheel Westers georiënteerde
Siamees. De oorlogsjaren heeft hij
in een Japans gevangenkamp door
gebracht, en met bevreemding en
herkenning ziet hij zijn in velerlei
opzicht door de oorlog sterk veran
derde en ontaarde land van her
komst.
Avontuurlijk is de tocht, vaak
geestig verteld, maar belangrijker
nog is de geestelijke zwerftocht
waarbij de hoofdpersoon langzamer
hand weer terugkeert in de schoot
van het Oosten en het Boeddhisme.
Hij leert inzien dat al hetgeen hij in
het Westen geleerd heeft, niet bn zijn
persoonlijkheid past. Na een lang
durig verblijf in een tempelklooster,
waar de oude priester Pra Sri Wichai
diepe indruk op hem maakt, ja, dé
bepalende figuur in zijn leven wordt,
en na enige wankéle stappen op het
gebied van de handel en de opium
smokkel, besluit hij, als hij eindelijk
zijn evenwicht hervonden heeft, in
zijn land te bliiven als opvoeder van
de jeugd, -mdat het kind, „als een
fier, vrij mens moet leren leven. Thai
betekent „vrij" en eenmaal zal Thai
land het land van de waarachtige
vrije mensen zijn", eindigt dit boek
optimistisch.
De gesprekken met één van de
priesters, vurig volgeling van de
uiterst zwijgzame Pra Sri Wichai,
die de moderne Boeddhistische ge
loofsopvattingen is toegeda-.n, zijn
bijzonder interessant. Ze zijn rijk aan
uitspraken en maken een levensware
indruk. Dat laatste geldt ook van de
reisnotities in allerlei vervoermidde
len, waarbjj humor en lichte zelf
spot niet werden versmaad.
Ai met al is dit debuut van Oelah
een werkelijk prettige verrassing in
dit in literair opzicht nog al saai uit
ziend winterseizoen.
Oelah: De priester en de moordenaar.
J. M. MeuTenhoff, Amsterdam.
(Van een bijzondere medewerker).
Het einde van 1646 en de eerste dagen van 1647 brachten storm op de
kust van Walcheren. De duinen hadden het zwaar te verduren en wer
den, evenals wü dit in Februari 1953 gezien hebben, door de onstuimige
en hoog-opgedreven zee geweldig aangevreten. Toen de Domburgers de 5e
Januari 1647 aan het strand kwamen, zagen zy daar, tot hun verbazing»
aan de voet van de duinen, grijze stenen met-lettertekens en menselijke
figuren liggen. Deze stenen hadden kennelijk eeuwen lang onder het zand
verborgen gezeten en waren nu door de afslag van de duinen plotseling
te voorschijn gekomen!
Het zal wel de dominee van Domburg geweest zijn, die het eerst aan
zijn gemeentenaren verteld heeft, dat de taal, waarin de opschriften ge
steld waren, Latijn was. Behalve de welbekende Romeinse godheid Nep-
tunus, werd op de stenen ook genoemd een geheel onbekende godin Ne-
halennia, die voorgesteld was als een zittende, welgeklede vrouw met een
trouwhartig hondje en een mand vruchten als attributen. Munten van Ro
meinse keizers en scherven van vreemd aardewerk waren eromheen op
het strand te vinden.
met eigen ogen heb gezien van de
ontdekking der beelden te Dom
burg": deze memorie is gedateerd
1736.
Een ander gegeven, dat als nieuw
uit deze zorgvuldige studie naar
voren komt, is de plaats, waar de
tempel in 1647 te voorschijn is ge
komen. Door vergelijking van een
kaart van 1655 met een moderne
topografische kaart is gebleken, dat
deze plaats nu 500 m uit de kust in
zee ligt.
De stenen, waaruit de figuren ge
houwen en waarin de letters gegrift
Stond er een tempel
in Domburg?
Tot op de huidige dag redekavelen
de geleerden erover, of de godin
Nehalennia nu werkelijk nergens an
ders dan op Walcheren vereerd
werd, of zij in oorsprong een Kelti
sche dan wel een Germaanse god-
hefa was, of haar tempel rond of
vie?kant was, waar haar vereerders
vandaan kwamen en wat deze hier
uitvoerden. Dezer dagen zijn twee
belangrijke bijdragen tot deze dis
cussie van de pers gekomen.
Het academisch proefschrift van J.
E. A. Th. Bogaers, „De Gallo-Ro-
meinse tempels te Eist in de Over-
Betuwe", dat 2 December aan de R.
K. Universiteit te Nijmegen verde
digd zal worden, handelt zóals de ti
tel aangeeft, in hoofdzaak over Ro
meinse tempels in Gelderland. Nadat
de Ned. Hervormde kerk te Eist in
de 2e wereldoorlog verwoest was,
werd onder en tussen de fundamen
ten der kerk een complex van over
blijfselen van Romeinse tempels ont
dekt. Deze vondsten worden in dit
proefschrift critisch beschreven en
duidelijk afgebeeld. Ter vergelijking
met de tempels in Eist bespreekt de
schrijver ook een iental andere Ro
meinse tempels in Nederland en
wijdt daarbij 10 bladzijden aan de
Domburgse vondst. Door een analyse
van de oorspronkelijke berichten
komt hij tot de conclusie, dat te
Domburg een eenvoudig vierkant
tempeltje van ongeveer 4x4 meter
gestaan heeft.
Geheel over Nehalennia, haar tem
pel en haar betekenis handelt het pas
verschenen, rijk geïllustreerde boek
van Ada Hondius-Crone, „The tem
ple of Nehalennia at Domburg". Nu
er drie eeuwen lang vele verschil
lende meningen hierover verschenen
zijn, bleek uit de discussies nauwe
lijks meer, hoe de berichten van oog
getuigen luidden, wat er eenmaal ge
vonden is en wat daarvan heden
nog over is na brand, oorlogsgeweld
en vergissingen van museum-be
heerders en van particuliere verza
melaars. De schrijfster heeft dit al
lereerst naarstig uitgezocht en deze
zorgvuldige documentatie is een
boeiend verhaal geworden, waarin zij
met nuchterheid en tegelijk met moe
derlijke zorg en artistieke fijngevoe
ligheid alle beschikbare gegevens in
woord en beeld weergeeft. De actie
ve belangstelling, die schrijfsters
echtgenoot voor beeldhouwwerk
heeft, is mede van invloed geweest
bij het ontstaan van dit boek.
Eerst tijdens de studie voor dit
boek is voor de dag gekomen een
nooit eerder gepubliceerde „Me
morie van wat ik Pieter de Buk
heb gehoord van myn vader en
Film „Maarten Luther"
in Indonesië verboden
Het parlementslid S. Saraumpeat
heeft in het Indonesische parlement
de regering officieel de vraag voor-
ïgd, of het aan de film „Maarten
Luther" door de cencuur opgelegde
vertoningsverbod geen inbreuk bete
kende op de! vrijheid van menings
uiting.-
Het Verbod'kwam vorige week af,
daar de filmcensor van mening was,
dat het werk Rooms-Katholieken
onwelgevallig zou zijn.
(United Press)
zijn, moeten van verre naar Walche
ren aangevoerd zijn, de schrijfster
meent uit de omgeving van Metz.
Waar is het beeldhouwwerk vervaar
digd? In een werkplaats in Lotha
ringen, onderweg ergens aan de
Moezel of dè Rijn, of hier op Wal
cheren? Ook al mag men deze re-
liefs en beelden geen hoge kunst
noemen, als decoratieve kunst of, zo
men wil, als kunstnijverheid, staan
zy toch op een opmerkeiyk hoog peil.
Dit boek verdient dan ook de aan
dacht van ieder, die met versierings-'
kunst té" mïiken heeft. Men vindt-,
hier uit de eerste hand voorbeelden
van letters, geplooide gewaden, het
welbekende shell-embleem als balda
kijn, acanthus-bladeren, druiven
trossen en hoornen van overvloed.
In een slot-hoofdstuk wordt be
sproken, wat Nehalennia en de ande
re afgebeelde goden voor de toenma
lige bewoners en passanten betekend
kan hebben. Hierover is veel gerede
twist. Sommigen'hebben de landely-
ke vrouw met appeltjes en een braaf
hondje als godin van het hierna
maals willen verklaren.
Ook in dit hoofdstuk toont de
schrijfster haar nuchterheid. Was
Nehalennia in de gedachten harer
vereerders de schenkster van een
goede oogst en was haar begeleider
een herdershond Of was zy te wel
gekleed óm geheel deugdzaam te
zijn en ungeerde zij als de modieu
ze vrouw in een havenplaats, waar
een deel van het Romeinse wereld
verkeer passeerde? Misschien was
zy het een zowel als het ander.
v. d. F.
V..
REIMOND EIMPE is een fel
le. En toch bijna zeventig!
Maar de jaren drukken hem
niet en daarom ts hij geenszins
oudnoch der dagen zat. Eigen
lijk is het idioot om het woord
„oud" in één adem te noemen
met deze felle, driftige schilder.
Welke woorden dan? Vitaal
i lergiek, onvermoeidZeker,
zij hebben stuk voor stuk wel
iets met Kimpe te maken, maar
toch: ze zzijn wat sleets en
worden vaak op elkaar gesta
peld om knal-effecten te maken
En bij Kimpe behoeft men
daarmee niet te werken, want
daarvoor is zijn oeuvre te
groots van allure. Fel en drifr
tig.
Dat zijn inderdaad de woorden
waarmee men hem kan type
ren. Fel rondziend in deze tijd,
die hem fascineert en boeit,
waarin hij een nieuw wereld
beeld ziet ontstaan. Driftig, dat
wü zeggen: gedreven door een
hartstochtelijke wil om dat
beeld vast te leggen op zijn
doeken, daarbij genietend, zin-
nelijk-genietend van de rijke
mogelijkheden, die kleuren
hem bieden.
REIMOND EIMPE is een Vla
ming. Dat moet ge weten om
iets te begrijpen van emotione
le bewogenheid rond het oude
Vlaanderen, die hem nu nog
kan aangrijpen. Hij is een Vla
ming, die jong was in de da
gen van een Claus en een
Felix Timmermans.
En vergeet Lode de Vocht niet
en Ernst de Smet of Karei van
de Woestijne. Dat zijn namen,
die spreken van dynamiek, van
eey geladenheid, waarvoor de
Noord-Nederlander met een
paar passen terugdeinst. Lees
de liederen eens, die in die da
gen tot stand kwamen, waarin
klokken stormachtig luiden
over het Vlaanderen, waarin
gezongen wordt van een ge
passioneerde liefde voor het
land van herkomst. Brugge, het
schone, Gent het fiere! Dat zich
eertijds vermetel verzette tegen
Karei de Vijfde. In dat trotse
Gent nu werd Kimpe geboren,
was er student en leefde er in
de roes van de jonge, wilde
Vlamingen uit die dagen, die
verzet aantekenden tegen
Staat, Kerk en- Moraal. In die
zonderlinge sfeer, waarin lief
de voor Tand en volk, nieuwe
stromingen in de kunst en in
dividuele talenten tot één ge
heel waren vermengd, werd de
jongen Kimpe gevormd. Be
grijpt een Noord-Nederlander
voel iets van die sfeer
REIMOND KIMPE is civiel-
ingenieur. Een man dus, die
constructief denken kan en
geenszins de techniek de rug
toekeert. Maar daardoor juist
is hij een kunstenaar, die de
rhythmiek van deze eeuw ver
staat en die het metalen-geluid
van deze tijd transponeert in
vorm en kleur. Zijn doeken zijn
voortreffelijk in vlakverdeling,
zorgvuldig uitgebalanceerd in
lijn en tegen-lijn, in punt en
contrapunt, waarin echter de
mens blijft domineren. Wil men
een beeld uit een andere tak
van kunst: de mens is bij hem
steeds mélodie, waarvan de
harmonie, de accoorden zijn
aangepast aan de tijd, vjaarin
de mens leeft. En daardoor
schept Kimpe het beeld van de
mens in de hedendaagse wereld
maar het is geenszins gruwe
lijk. Het getuigt van onver
woestbaar geloof in het nu en
de toekomst.
REIMOND KIMPE is een
schilder. Die onafgebroken
heeft gewerkt aan zijn ontwik
keling en die naar het schijnt,
bij het bereiken van de zeven
tig jaar, op het hoogtepunt van
zijn scheppen staat. Dezer da
gen legde hij de laatste hand
aan een doek „Visserij", een
onderwerp, dat h\j in jaren niet
had geschilderd. Waarom nu
weer wél Het is moeilijk om
zoiets achte-af te verklaren,
maar misschien is er een expli
catie mogelijk. Het werk beeldt
de visser uit als deel, van de
visserij, er daarmee zeggend,
dat de existentie van de visser
onlosmakelijk is verbonden
met het beroep, dat van ge
slacht op geslacht wordt uit
geoefend. Tijdens een gesprek
over een totaal ander onder-,
werp merkte Kimpe terloops
op, bijzonder geboeid te zijn
door de kansen van het Delta
plan. Ligt hier wellicht de sleu
tel tot dit schilderij Nu de af
sluiting van de zeegaten de vis
sers bedreigt, heeft Kimpe nog
eens op een magistraal doek
vertéld, hoe zeer het leven van
deze mensen samenhangt met
hun beroep, hoe hei voor hen
zelfs gaat om een zijn of een
niet-zijn!
REIMOND KIMPE wordt ze
ventig. Maar de jaren tellen
hem nog niet en hij werkt ver
der, zolang het dag is. Fél en
driftig. Optimistisch. En voor
al voor dat laatste moet men
dankbaar zijn, want er zijn zo
weinig grote kunstenaars, die
het geloof in het nu en in de
toekomst zo openhartig belij
den. Dat doet Rei/mond Kimpe,
de Vlaming, de ingenieur, de
kunstenaar. De mens!
Hoogleraar luidi alarmklok over
Westerse beschaving
(Van een onzer redacteuren)
EN DE NIEUWE „GETROUWE BEWERKING der aloude boeken over
Reinaert en Isengrimus", die Louis Paul Boon dit jaar het licht deed zien,
komt een hoofdstuk voor over een kraanvogel, professor in de sociologie.
Reinaert greep deze eminente geleerde by de keel en maakte zich aldus
meester van de sociologie in haar geheel. „Dat laatste boek, over het
ontstaan der wanverhoudingen, was wel het beste, dat ik ooit van hem
heb gelezen, dacht Reinaertalleen had ik er critiek over uit te bren
gen, zou ik zeggen, dat het naar mijn mening wat omvangrijker kon
zyn geweest". Deze ironische critiek van heer Reinaert schijnt ook van
toepassing op het nieuwe cultuur-sociologisch werk van de Leidse hoog
leraar prof. dr. Fred. L. Polak, „De toekomst is verleden tyd". Dit werk
omvat namelyk niet minder dan twee omvangrijke delen van meer dan
driehonderd dichtbedrukte pagina's elk. Het kon inderdaad wat omvang
rijker geweest zijn.... Maar de hooggeleerde auteur heeft in een inleiding
het antwoord aan Reinaert al klaar: „Ongetwijfeld een kwelling", zo noemt
hy zyn boek, „voor al degenen, die lyden aan dezelfde kwalen van onze
tyd, algemene tijdnood, in het bijzonder gebrek aan tijd om te lezen, een
toenemende aversie tegen breedsprakige boekdelen...." En hy voegt er
verontschuldigend aan toe: „Het spijt mij oprecht, maar ik kan niet
anders
Deze laatste aan Luther herinne
rende uitspraak is geen uitvlucht
of pose, zo dunkt ons, want deze
ruim zeshonderd bladzijden worden
gedragen door een felle bewogen
heid met onze tijd en dienen stuk
voor stuk om steeds weer andere
facetten van één en dezelfde visie
te belichten. En met deze visie
toont professor Polak zich, behalve
wetenschapsman, ook profeet. Maar
hij behoort tot die denkers van de
ze eeuw, die eens een historicus
sprekende over Sorokin en Toyn-
bee „ongeluksprofeten" heeft ge
noemd. De kern van zijn betoog
laat zich ondanks zeshonderd nagi-
na's vrij kort formuleren. Hij zet
uiteen, dat de toekomst wordt be-
paald door datgene, wat men er in'hij blijkbaar nodig heeft, uitgaan-
het heden van verwacht, of liever
gezegd: door het geloof in het toe
komende.
Als een rode draad loopt im
mers door de eeuwenlange ge
schiedenis der menselijke be
schaving de idee van een toe
komst, die van het heden zou
verschillen als de nacht en de
dag. Daarin werd met een dy
namische kracht geloofd. Som
migen wisten zich gedragen
door het rotsvaste vertrouwen
in de utopie, en anderen weer
leefden uit de verwachting, die
de eschatologie leerde.
Dit geloof nu is grotendeels ver
dwenen en dat he.tekent, naar pro
fessor Polak uiteenzet, dat onze
cultuur de ondergang tegemoet
holt: een cultuur als de tegenwoor
dige, vrijwel volledig afstand doend
van ieder geloof in positieve toe
komstbeelden, of zelfs deze in be
langrijke en toenemende mate /er-
wisselend tegen louter negatieve,
heeft geen blijvende toekomst meer
en zal binnen afzienbare tijd haar
einde zien. Ziedaar de kern van de
ze studie.
UITVOERIG BEWIJS
Zijn er nu voor deze vaststelling
twee omvangrijke boekdelen nodig?
Niet voor de conclusie, maar wel
voor de bewijsvoering, die bijna
onverteerbaar-uitvoerig is. De
schrijver geeft daarin een opeen
stapeling van allerlei variantCD op
zijn hoofdthema, een herhaling, die
de van het „frappez, frappez tou-
jours". Hij behandelt grondig en
uitputtend schier alle toekomstbeel
den uit de Westerse cultuurgeschie
denis, Hellas, Iran, Israël, het
Christendom, de toekomstverwach
ting in de middeleeuwen, renaissan
ce, diverse vormen van de utopie,
moderne denkers, om vervolgens de
huidige „toekomstbeelden-storm"
nader te analyseren. Daarbij wor
den allerlei verschijnselen van het
moderne cultuur-patroon diepgaand
beschouwd, wetenschappen (met
name ook de theologie), ideologie-
en, kunsten enz., en dit alles vanuit
dit ene standpunt: de toekomst is
verleden tijd.
VEELZIJDIG
Prof. Polak toont zich een man
van een verbazingwekkende veelzij
digheid en heeft al beschouwend en
beschrijvend menige scherpzinnige
bladzijde gecreëerd. Het is niet
doenlijk om in het bestek van een
kort dagbladartikel uitvoerig in te
gaan op zijn omvangrijke en diep
gaande analyses. Helaas, want er
zijn vele tientallen lezenswaardige
passages in deze studie, b.v. die
over de toekomstverwachting van
de Kerk, een benadering van bui
ten-af en wellicht daardoor zo ont
stellend onbarmhartig, de ontleding
van Marx' leer, de beshouwing van
de science-fiction („de science-fic
tion is gekleurd met het pigment
van een religieus wonderen-geloof,
dat in de religie zelf heden ten da
ge als niet realistisch is ver
bleekt"), de vernietigende, maar
zeer eenzijdige bladzijden over de
hedendaagse kunst, kortom: men
ontmoet in dit werk vele indringend
geschreven beschouwingen, die me
nigmaal ook heftige tegenstand op
roepen, maar die in elk geval pas
sen (of passend zyn gemaakt) op
het sombere ondergangsthema.
DOODSDRIFT
De huidige theologie, de ideologie,
de kunst, de wetenschap, de sociale
beweging, het socialisme in één
(Vervolg op pag; 13),