„Op zoek naar de bron", nieuwe
roman van Har Scheepens
Tekeningen uit de
„Vervaltijd"
Pulitzer prijzen voor 1955
met instemming begroet
Foio's op de Biennale in Parijs
ZATERDAG 14 MEI 1955
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
WEDEROM EEN IK-BOEK
„Pseudo-bekenienisliieraiuur''
vieri tegenwoordig hoogtij
DE NIEUWE ROMAN van ëe te weinig gelezen en bekende katholie
ke auteur Har Scheepens (geb. 1911) behoort tot het genre van de heden
ten dage zo druk beoefende pseudo-bekentenïsliteratuur, d.w.z. dat het boek
de mémoires van een gefingeerde „ik" behelst, een „ik" die dus niet iden
tiek is met de schrijver. Het percentage romans waarin de hoofdpersoon
met „hij", „zij" of een naam aangeduid wordt, romans in de derde per
soon dus, lykt verhoudingsgewijs steeds kleiner te worden. Dit is beslist
een interessant onderwerp voor een uitgebreide studie, waaraan echter
voor zover wij weten niemand zich nog heeft gewaagd. Het verschynsel
staat in verhand met onze hele moderne levensopvatting en de psycho-ana
lyse, onverschillig of die nu zelf weer eerder gevolg dan oorzaak is, is er
stellig m> grote mate debet aan. Er zijn altyd, althans zolang de roman
kunst bestaat, iU-romans geschreven, maar thans kan men toch wel van
een modeverschijnsel spreken, en het grote aantal wordt dan ook stellig
door de vraag en niet door het aanbod bepaald: omdat het publiek (wel
licht onbewust) ik-boeken vraagt, leveren de schrijvers (wellicht ook on
bewust) het gevraagde. Typisch overigens, dat velen in hun jeugd een
uitgesproken hekel aan dit genre hebben, mogelijk voornamelijk om de
simpele reden dat men, jonger zijnde, op die manier niet bij de neus geno
men wil worden.
Alleen de zeer grote schrijvers, de
zeer zelfstandige zo ge wilt, trekken
zich van vraa°; of mode niets aan. Dat
bv. Stendhal de laatste decennia zo en
vogue gekomen is (veel meer nog
door zijn autobiografische geschrif
ten dan door zijn „gewone" romans)
heeft met zijn grootheid weinig uit te
staan: men kan rustig voorspellen dat
hij naar zijn gewone plaats terug
keert wanneer de bevlieging voor de
bekentenisliteratuur weer over is. En
die „gewone" plaats? Dat is die van
elke „klassiek": inderdaad honderd
maal meer het lezen en herlezen
waard dan vijf en negentig procent
van de contemporaine productie,
méér niettemin: véél geprezen en
weinig gelezen.
Wérkelijke bekentenisliteratuur is
prettig en boeiend. Men mag, als le
zer, zonder enig schuldgevoel indis
creet snuffelen in andermans intiem-
Letterkundige kroniek
door HAXS WARREN
ste geheimen, en nog wel meestal in
die van iemand die men om de een of
andere reden bewondert. De
nieuwsgierigheid wordt bevredigd en
het geweten blijft onbezwaard. Veel
pseudo-bekentenisliteratuur specu
leert op die nieuwsgierigheid, maar
wellicht heeft deze manier van schrij
ven ook voor de auteur veel voorde
len. Hij kan zich immers op die ma
nier zeer ver laten gaan in persoon
lijke ontboezemingen, ja, tot een ze
ker exhibitionisme komen, en tóch
gedekt blijven, want Zijn „ik" is zijn
boeken „ik" niet en omgekeerd. Hij
kan zich ook nog op andere manier
laten gaan: het schrijft namelijk ge
makkelijk, men kalkt maar door, als
in een brief, als in een dagboek, even
tueel herhalend en fouten makend en
zich verontschuldigend en stijlloos:
het zijn immers zogezegde mémoires?
Mannen kruipen in de huid van vrou
wen en vrouwen worden mannen (tot
in het potsierlijke toe, zoals Josepha
Mendels die ons in haar laatste boek
de mémoires van een Franse school
jongen ga£), alles vaak met veel ta
lent en het geheel krijgt meestal zo'n
bedrieglijk echt maar toch net vals
kleurtje dat het hele genre tegen
gaat staan.
„Op zoek naar de bron" is ook weer zo
ingekleed: eerst een proloog: „Ik ben
geboren in het jaar 1890 op een hete
dag in Augustus en was de vierde uit
een gezin van vijf kinderen. Moge al
les zo waarachtig zijn als deze consta
tering": vervolgens het eigenlijke
boek, de mémoires, afgesloten door
een epiloog, na de dood van de schrij
ver door een van zijn zoons opgesteld.
Maar laten we er onmiddellijk bijvoe
gen dat het ondanks die nu zo tradi
tioneel geworden aankleding een
boeiende, ja, in zekere zin „grote" ro
man is, een eerlijk en doorwrocht
werkstuk dat van een groot schrij
verstalent getuigt.
De ik, de hoofdpersoon, Joris Debije
is (als de auteur overigens) leraar in
de Nederlandse taal en letteren aan
een HBS. Uiterlijk: een zeer be
kwaam, gelovig; en betrouwbaar man
(hij is zelfs specialist op het gebied
van middeleeuwse heiligenlevens) ge
lukkig gehuwd met een aantrekkelij
ke vrouw, vader van vijf gezonde kin
deren: een in het leven volkomen ver
ongelukt, ontredderd mens die aan
God nog gebod gelooft, zijn vrouw
slechts trouwde omdat hij een andere
niet krijgen kon: een bedrieger en een
huichelaar, toch ook weer niet
onsympathiekmaar laten we dit
leven wat gedetailleerder volgen.
GEEN SCHONE SCHIJN
Scheepens rekent in zijn boeken al
tijd af met de schone schijn en hij
windt geen doekjes om diepe en soms
kwalijk riekende wonden. Zo ook hier.
Joris Debije was een kind uit een on
gelukkig huwelijk. Zijn moeder gaf
zo'n ongunstig voorbeeld dat hij, hoe
wel warmbloedig en in zekere zin
haast vrouwenjager, zijn hele leven
geen grein respect voor de vrouw op
zichzélf opbrengen kan. Hij ziet haar
slechts als voorwerp van begeerte en
daarin wortelt zijn grootste conflict.
De ellende, thuis doorgemaakt, ver
oorzaakt ook dat hij later zijn geloof
volkomen verliest en zelfs het besef,
goed te moeten zijn.
Na verschillende ervaringen komt
j in aanraking met Liesbeth, een in
digent maar verdorven meisje, dat
alleen hém niet geeft wat ze verder
allen toestaat. Hrj wil ondanks alles
niet haar trouwen, maar zij ontwijkt
en, haast uit wrok, trouwt hij dan met
Marie van Dal, een wat burgerlijke
maar goede vrouw. Hij kan Liesbeth
echter niet vergeten en zij hem niet,
en een uiteindelijke nieuwe ontmoe
ting (Joris is dan al vader van twee
kinderen) blijft niet zonder gevolgen.
Er wordt een jongen, Giel, geboren,
die Joris pas zal zien als hij volwas
sen geworden is, en dan onder de el
lendigste omstandigheden. Met list en
bedrog wordt Marie (en niet alleen in
dit geval!) om de tuin geleid aam
het eind van het boek blijkt echter,
dat ze alles altijd heeft geweten, maar
hém wilde sparen zoals hij in zekere
zin ook héér, teneinde hun samenle
ven toch zo draaglijk mogelijk te ma
ken.
Ondertussen heeft de lezer met
talloze, zeer goed getekende perso
nages kennis gemaakt („Op zoek
naar de bron" is een dikke roman)
waarvan we vooral Jef, Joris'
broer, en diens secretaresse, Do
Vlamings noemen. Do is zeer ont
roerend getekend. De mooie jonge
vrouw lijdt aan kanker, maar toont
een moed, een werkkracht en leeft
van uit zo'n groot geloof, dat Joris
die dat geloof zo wreed mogelijk
probeert te vernietigen, de geloofs
kracht die van haar uitging nooit
meer vergeten kan.
TRAGISCH
Bijzonder tragisch ook is tegen het
einde de confrontatie van Joris met
zijn bastaard Giel. Deze jongen is,
wellicht uit balsturigheid toen hij zijn
lot vernam het verkeerde pad op ge
gaan. Als de oorlog uitbreekt wordt
hij SS'er en wel een van de gemeen
ste die men zich indenken kan. Zijn
vader, die een gering vergrijp tegen
de bezetter gepleegd had, valt hem in
handen, en enkel omdat de jongen
denkt dat deze Debije zijn oom is en
er verder nog iemand is die hem de
hand wat boven het hoofd houdt,
komt Joris er met een mishandeling
en drie maanden gevangenisstraf af.
Na de bevrijding wordt Giel door ver
wanten van zijn slachtoffers doodge
slagen, en gruwelijk is de gang van
Joris en Liesbeth, die elkaar lang niet
meer hebben gezien, naar het graf.
Liesbeth is nog slechts een ouderwor.
dende, weerloze moeder en Joris voelt
zich verantwoordelijk én voor de mis
daden van zijn zoon én voor diens
dood.
Als we nu tot slot zeggen, dat de
tweede helft van het huwelijk van
Joris en Marie nog betrekkelijk ge
lukkig was, lijkt dat te- veel op een
happy-ending wat de schrijver stellig
niet heeft bedoeld. Het is een boek als
een stuk leven, echt, wreed, ontroe
rend, wondend. Zeker geen „plezierig"
boek, maar ook geen werk waarin
men stikt als in een souterrain. Har
Scheepens heeft met dit boek weer op
overtuigende wijze bewezen, een au
teur van formaat te zyn.
Har Scheepens: Op zoek naar de bron
N.V. Nijgh van Ditmar,
's-Gravenhage. geb. 9.50.
IN DE VERENIGDE STATEN
Ook Faulkner bekroond
(Van een bijzondere medewerker)
NEW YORK, MEI Over het alge
meen z(jn critici zeer ingenomen met
de keuze der winnaars van de Pulit
zer Prijzen voor het jaar 1955.
Van de bekroonden hebben enkele
reeds eerder een Pulitzer Prjjs gekre
gen, maar voor William Faulkner,
aan wie in 1949 de Nobelprijs voor
letterkunde werd toegewezen, en die
nu de prijs verkreeg voor zyn roman
„A Fable", was het de eerste maal.
Tennessee Williams, die de prijs
kreeg voor zijn toneelstuk „Cat On A
Hot Tin Roof", verkreeg eveneens in
1947 de Pulitzer prijs voor zijn toneel
stuk „A Streetcar Named Desire".
De prijs voor muziek ging naar Gian-
Carlo Menotti, voor zijn opera „The
Saint of Bleeker Street"; eerder in
1950 kreeg hij eveneens deze prijs
voor „The Consul".
Faulkner heeft negen jaar aan „A
Fable" gewerkt; het is gebaseerd op
het leven in de Franse loopgraven tij
dens de Eerste Wereldoorlog. Het to
neelstuk van Williams handelt over
het leven op een plantage in de delta
van de Mississippi; „The Saint of
Bleeker Street" is een opera, geba
seerd op het leven van de hedendaag
se Amerikanen van Italiaanse af
komst in New York.
De 14 prijzen op liet gebied van
muziek, journalistiek en letteren
ontlenen hun naam aan Joseph
Pulitzer, een in Hongarye geboren
Amerikaanse uitgever en redac
teur, die deze prijzen heeft inge
steld.
De andere bekroonden zyn: William
S. White voor zijn biographie over
Senator Taft, „The Taft Stor,", Paul
Horgan voor zijn geschiedkundig
werk „Great River, The Rio Grande
in North American History" en de
„Collected Poems of Wallace Ste
phens".
De prijzen voor journalistiek gin
gen voor het merendeel naar dagbla
den en journalisten van de kleinere
bladen.
De Pulitzerprijs voor nationale ver
slaggeving viel ten deel aan Antho
ny Lewis van de „Washington Daily
News" voor zyn serie artikelen over
een man, die ten onrechte uit de over
heidsdienst was ontslagen. Deze ar
tikelen hebben er destijds toe geleid
Van een speciale verslaggever
ENKELE SPECIMEN van hetgeen
thans in Parijs te zien is op de Bien
nale Photo Cinéma Optique, welke ge
houden wordt in het Grand Palais. Uit
deze vier foto's blijkt reeds, dat de
fotografie een eigen, zelfstandige
vorm heeft gekregen en dat geen
„leentjebuur" gespeeld behoeft te
worden bij schilderkunst of grafiek.
Op de foto hierboven ziet men een
enigszins wonderlijke wand, een mon
tage van een zebra-achtige vrouwen
figuur, die als achtergrond dient voor
een aantal moderne, zakelijke en tech
nisch voortreffelijke platen. Een niet
zo zeer mooi, als wel boeiend resul
taat van experimenteren.
Links een modern vrouwenportret,
uiterst scherp en bijzonder gaaf van
uitdrukking; rechts een fragment van
Bischofs werk„Chinees met Ball
points". (De overleden Werner Bi-
schof behoorde tot de beste fotogra
fen van de laatste twintig jaar).
Tenslotte onder) een koel-zakelijke
vrijwel abstracte prent van een struis-
vogelskelet, tegen een waarscMjnlyk
geschilderd décor. De tint van deze
plaat is bijna dreigend en de maker
P. Jahan, die weliswaar tegen de
schilderkunst aanleunde, volgde toch
zijn eigen, fotografische weg.
dat de man, die als een gevaar voor
de veiligheid van de staat gedood
verfd was. weer in zijn functie werd
hersteld.
De prijs voor internationale bericht
geving werd toegekend aan Harrison
E. Salisbury van de „New York
Times" voor zijn artikelenreeks „Rus
sia reviewed" de vrucht van zijn zes
jarig verblijf als correspondent in de
Sow jet Unie.
De „Columbus (Georgia) Lodger
and Sunday Ledger-Inquirer" kreeg
de prijs voor haar volledige bericht
geving inzake het geruchtmakende
corruptieschandaal in Phoenix City,
Alabama.
De Pulitzer prijs voor fotoreportage
ging naar John L. Gaun van de „Los
Angeles Times" voor zijn foto „Tra
gedy in the Surf", waarop een diep
bedroefde moeder en vader aan het
water staan, waarin enkele minuten
tevoren hun driejarig zoontje was
verdronken.
Reeds eerder, in 1926, en thans we
derom, werd Daniël R. Fitzpatrick
van de „St. Louis Post-Dispatch" be
kroond voor zijn politieke spotpren
ten.
EXPOSITIE IN AMSTERDAM
Collectie in Prentenkabinet
("Van onze redacteur beeldende kunsten)
Het is algemeen gebruik, om op de Nederlandse prestaties uit de acht
tiende eeuw ietwat laatdunkend neer te zien. De zeventiende eeuw is ons
Een aantrekkelijk voorbeeld van het glorietBdperk. Wat daarna komt, geldt als „Eeuw van Verval" en wordt
aclittiende-eeuwse landschap: „Z>e vaak de moeite van een nauwkeurige studie niet zo waard geacht. En toch...
molen aan de Steenplaats te Dor- mr. A. Staring, de huidige bewoner van de uit onze letterkunde zo bekende
drecht", van Jacob van Strij. Wildenborgh bij Lochem, dacht er reeds in z'n studietijd anders over. Aan
vankelijk had hij voor het werk van de schilders en tekenaars dier dagen
een zuiver intellectuele belangstelling. Maar hoe meer hy in het oeuvre dier
kleine meesters doordrong, hoe beter hij het leerde kennen, hoe groter zyn
waardering en zyn liefde werden.
het essentiële, dat men hem
toch niet mag verwaarlozen.
Cornells Troost belichaamt een an
der facet. Hij heeft zich vooral ver
maakt met de zeden en gewoonten
van de betere standen zijner dagen,
jazeker; vermaakt. Want zijn pren
ten, waarin hij vaak taferelen uit to
neelstukken weergeeft en anders zon
der meer zedenschilderend optreedt,
zijn niet alleen moraliserend. Zij zijn
vooral humoristisch, door de grond
toon van lichte spot, die er steeds in
doorklinkt.
Hij werd daardoor een van onze
beste kenners van de kunst uit dat
tijdperk en hoedt thans in zijn Ach
terhoeks kasteel een kostelijke schat
van tekeningen en aquarellen. Het
Rijksprentenkabinet in het Rijksmu
seum te Amsterdam vond het de
moeite waard, er een voorjaarsten
toonstelling aan te wijden, 'die tot 11
Juni te zien zal zijn.
Accoord, geachte deskundige, ik
ben het met u eens: nergens bereikt
deze tekenkunst het peil van de gro
te zeventiende-eeuwers. Met de
prachtige, visionnaire tekeningen
van Rembrandt, met de romantische
fantasieën van Hercules Seghers, zijn
deze prentjes niet te vergelijken. Ze
hebben echter andere deugden. Zij
zijn vaak zo bekoorlijk, zo intiem
van visie, zo simpel en zuiver van
opvatting, dat men ziende blind
moet zijn, om ze niet te kunnen
waarderen.
Inderdaad,er is zeer veel mode in
dit tekenwerk. Niemand haalt het nu
bijvoorbeeld meer in zyn hoofd, om
in zijn kamer hele wandvakken te la
ten beschilderen met gekunstelde
landschappen of met groepen engel
tjes of Griekse en Romeinse goaen,
godinnen en helden. Onze huizen zijn
daar trouwens niet meer naar. Toen
echter was dat, naar Frans voor
beeld, gebruikelijk.
Van al deze sier vindt men ont-
werpschetsen op deze expositie. Het
is -bepaald boeiend om te zien, hoe
een Jacob de Wit deze aan Franse
voorbeelden ontleende sierkunst in
Nederlandse vormen vertaalde.
Het zuiverst vindt men de Ne
derlandse traditie voortgezet
in het werk van de mindere
goden. Een Aert Schouman
heeft ons kunstbezit verrijkt
met kostelijke waterverfteke
ningen van hqt Nederlandse
landschap. Zij zijn wat bleek
van kleur voor onze smaak,
wat zoetig ook, maar van een
zo onmiskenbare gratie en
van een zo zuiver gevoel voor
Aan de andere kant: een realisme
als dat van Cornelis Pronk, die in
zijn uiterst zorgvuldig getekende
stads- en dorpsgezichten vaak „zo
droog als gort" wordt gaat ons toch
ook wel wat te ver. Toch heeft het
grote waarde, omdat het ons nu nog
nauwkeurig inlicht over de toestand
in tal van steden en dorpen in het
midden van de achttiende eeuw. Aan
liet weergeven van de sfeer is men
echter in die tijd nog niet toe. In dc
landschappen van Jacob van Strij
bijvoorbeeld overweegt nog het aan
trekkelijke van het geval een mo
len, een knotwilg dat gevoelig en
met een goed besef voor ruimte op
papier wordt gezet.
Een wat uitzonderlijke vorm van
realisme vormen de „oorlogsreporta
ges" van Dirk Langendijk, die in hun
levendige weergave van allerlei ge
beurtenissen doen vermoeden, dat hij
de strijd vaak heeft meegemaakt.
ROMANTIEK.
Ook aan de romantiek heeft mr
Staring aandacht gewyd, al is hij er
lang niet zo diep op ingegaan als
op de achttiende eeuw.
Zo kan men hier een van de schet
sen zien, die onze heldenschilder Pie-
neman tijdens de Tiendaagse Veld
tocht vervaardigde. Er kondigt rich
in de manier van werken al een an
dere tijd aan: de notities worden min
der nauwkeurig, minder gedocumen
teerd, eerder vluchtig en een neer
slag van een eerste indruk. Maar de
heldhaftigheid van het geheel klinkt
een beetje vals
Daarentegen toont zich het te jong
gestorven talent Wouter Johannes
van Troostwijk ook in zijn tekenin
gen vaak een zuiver romanticus. Als
hij een wei met koeien tekent, gaat
het hem niet om de beesten in het
CTas, maar om de vrede en de stil
te. Zulk een tekening is een idylle
van rust en harmonie. Ook hier zijn
de notities vluchtiger dan een halve
eeuw te voren. Maar de bomen zyn
gekromd door weer en wind. de tak
ken knoestig. Dat is een romantisch
trekje.
Tenslotte nog één naam: Johannes
Bosboom. Er is van deze grote kerk-
schilder slechts één schets aanwezig,
een gezicht in de kathedraal van
Antwerpen tijdens een hoogmis. Het
vertellende van de oude meesters is
verdwenen. De mensen-menigte is tot
een vlek, een aanduiding geworden,
die is opgenomen in de uitdrukking
van de mysterieuze sfeer van het ge
hele machtige Godshuis. Hoewel het
meer een kleine tekening is, is tij
van een monumentaliteit, die menig
groter schilderstuk klein zou kun
nen doen schijnen.