Beelden van Batavia en Djakarta in JPiekerans" van Robinson Kreisler over moderne muziek: woorden uit een schuilkelder... LETTERKUNDIGE TIJDSCHRIFTEN Dichtkunst op de plaat ZATERDAG 5 FEBRUARI 1955 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 7 JOURNALISTIEKE SCHETSEN Interessant-instructieve lectuur, rijk en veelzijdig geschreven JOURNALISTIEKE „SCHETSEN" HEBBEN dan wellicht slechts zijde lings wat met letterkunde te maken toch behoren ze vaak, mits het jour nalistiek op zijn best is, tot de allerboeiendste lectuur. Nog niet zo lang ge leden bespraken we op deze plaats b.v. „Morgen bloeien de abrikozen" van Bertus Aafjes; „journalistiek", toegegeven, maar van hoger waarde, en een blijvender indruk nalatend, dan menige roman, waarvan men soms na een paar maanden inhoud en sfeer reeds volkomen vergeten blijkt te zijn. Jour nalistiek zijn ook, om slechts een enkel bekend voorbeeld te noemen, de kos telijke stukjes van Carmiggelt en Annie Schmidt; door iedereen, fijnproever of alleseter, bewonderd en gewaardeerd, maar in een zwaar handboek over de moderne Nederlandse letteren zullen dergelijke figuren met een beschei den plaatsje tevreden moeten zijn, want op de geleerde weegschaal van kunst met een K worden zulke kronkels en impressies spoedig te licht bevonden. Ten onrechte, vooral als men nagaat, hoeveel, of liever hoe weinig „litera tuur" (de „zware" dan) van werkelijk blijvende aard is. Zo vergaat het wellicht ook Tjalie Robinson wiens bundel „Piekerans van een Straatslijper", thans ook m Nederland verkrijkbaar, in één woord kostelijk is. Maar: journa listiek, en we zochten dan ook prompt vergeefs naar enige gegevens over de- Ze Indo-Europese schrijver, zowel on der zijn pseudoniem als onder zijn eigen naam, in het overigens toch nog al uitvoerige en recente werkje „Mo derne Indonesische Literatuur" van W. A. Braasem. Deze „Piekerans" nu, die al enige jaren lang verschijnen in de Djakartase „Nieuwsgier" en in de vroegere „Vrije Pers" uit Soerabaja, vormen, zo'n bijzonder prettige, humo ristische en bovendien zeer interes- sant-instructieve lectuur, en ze zijn zo rjjk, veelzijdig en goed geschreven, dat ze U menig uur van aangenaam leesgenot en overpeinzing bezorgen. En dat niet alleen aan Indonesiërs, In dische Nederlanders enzovoorts, maar Letterkundige kroniek door HANS WARREN ook aan wie Indonesië niet uit eigen aanschouwing kent, aan letterlijk iedereen die dit in een grappig om slagje gestoken boek in handen krijgt. Op dat omslag; zien we een ongeveer negenjarige Tjalie Robinson als ech te anak betawie (kind van Batavia) op een rijk met kindertekeningen, na men en amdere grafitti bekraste pleis termuur neerzetten: „Wie dit lees is gek. Wie dit schrijfd ook". En hij begint zyn inleidinkje: „Er is niet veel aan me veranderd sinds ik met arang (houtskool) schreef op muren in naamloze steegjes. Ik heb nog steeds niets te zeggen, dat anderen niet eer der gezegd hebben of gezien heb ben" en verder (we hebben het ons voor gezegd gehouden!): „Voor hen, die willen gaan discus siëren over de waarde van de pie kerans: zij hebben even weinig (of even veel) waarde als de geschriften voornoemd (met arang op een steegmuur)". Ten slotte: „Alle Tjalies schrijven. Er is geen kunst aan. De wereld trekt zich nergens wat van aan. Het opstel dat ik vandaag schrijf is morgen weer verouderd. Het Djakarta in deze bundel is niet meer het Djakarta van vandaag. Een reeks weerspiegelingen in een bruin oog, dat is één, een bruine hand die schrjjft, dat is al les". Hiermee hebt u althans enig idee van boek en auteur. Tjalie Robinson behoort tot het ras van straatslijpers, van flaneurs, van met hart en ziel aan een bepaalde plaats verknochte, ob serverende, filosoferende (en duivels goed onderlegde) wandelaars, aan wie zo menige stad een onvergetelijke mo nument te danken heeft. Tjalie Robin son doet het voor Djakarta, voor Ba tavia, de scheiding is niet te trekken want Tjalie is niet alleen een zoon van Oost en West,' hij is ook een kind van twee beschavingen en van twee tijden: hij is, hoewel bewust en in het heden levend Indonesiër, toch ook zeer ver ankerd in tempo doeloe, de „goede oude tyd", waarin zijn jeugd viel en waaraan hij de heerlykste, met heim wee geladen herinneringen heeft. Scherp (en stellig opzettelijk, met een bepaalde bedoeling en iets-over dreven tekent hij het verschil tus sen de hedendaagse Djakartase jeugd, die niet meer speelt, geen moed meer heeft en zich passief beïnvloeden laat door fims en beeldromans, en de fidal- go's van toen, die fel leefden, vochten en speelden; tussen de huismoeder van tempo doeloe met haar eigenge maakte, beroemde specialiteiten des huizes en die van heden, die vlug een standaardflesje of -blikje open maakt wanneer er een gast komt; tussen de ruime, koele galerij-huizen van vroeger en de '.stijlloze revolutie bouw van heden, en talloze, talloze dingen meer, zo vaak herhaald dat hij zelf opmerkt: „Ben ik hu werkelijk een pessimist of zijn het merendeels veranderingen ten kwade?" Intellectueel We schreven „opzettelyk", want het is wellicht moeilijk een figuur te be denken met een opener oog voor het heden en voor al de problemen waar voor Indonesië zich geplaatst ziet. Want Tjalie Robinson verenigt in zich verscheidene kwaliteiten die hem er voor behoeden een eenzydige blik te hebben. Daarvoor heeft hij teveel van de avonturier, de woudloper, de straatslijper zo ge wilt, in zich. Hy is een intelectueel, maar een die als het moet zyn vuisten weet te gebruiken. Hy is zowel man van de gedachte als man van de daad, en als zodanig, on danks de onvermijdelijke gespleten heid in zijn wezen, een harmonisch mens, die niet alleen trefzeker de van ger op de wonde plek ligt, maar, het daar niet bij latend, ook uitwegen uit diverse impasses weet aan te geven. Dat maakt, dat deze „piekerans" veel méér zijn dan enkel byzonder goede en vaak om van 't lachen te rollen zo geestige schetsen, en méér zelfs dan een boek waarin men Djakarta en het Djakartase leven ten voeten uit gete kend vindt. Dat laatste doet hij op zo voortref- felyke manier, dat zelfs de lezer, die de stad alleen van horen zeggen, plaatjes en films kent, door een soort heimwee bevangen wordt. Het oude Batavia, het nieuwe Djakarta, de tal loze straatverschijnselen als: drank en eetwaarverkopers, de propvolle vervoermiddelen en de bontbeschilder de bepluimde betja's (fietstaxi's) de wonderdokters en barbiers onder de asembomen, diverse typen, de henge laars in de riolen, de baders in de kali en honderd en één zaken meer, roept hij op met een klein: en humor, dat men het met hem beleeft alsof men het zelf gezien heeft. Soms wat erg studentikoos van taal, maar ja, ten slotte is dit geen fijnschrijverij maar bloedwarme, door en door levende journalistiek. Een proefje Tot slot geven wy U een proefje en kiezen daarvoor het hoofdmotief: de straat. „De Djakartase straat is wer kelijkheidsfilosofie in beeld: opbouw en afbraak broederlijk naast elkaar, het nieuwe leven naast de stoffelijke overschotten van het oude. Er wordt niets verborgen. Er zijn geen vuilnis manden. En als ze er waren zouden ze niet gebruikt worden. De omgeving van het etensstalletje is dus bezaaid met pisangblaren, papierflarden en schillen; de barbier staat zijn klant te knippen op een dik en zacht tapyt van afgeknipte haren; midden op straat ligt een hoopje uit een tuin verwijder de agaatslakken gelaten te wachten op de dood door overrijding, de mis maakte bedelaar zonder neus en ge hemelte steekt het mondstuk van zijn suling (fluit) in het gat midden in zijn gezicht en speelt het zorgeloze „Hari minggu". Hygiëne wordt ner gens op straat betracht. Althans be wust niet. De verkoper waait hoog stens met zijn rode doek boven de eet waar om de aandacht te trekken. In het eetstalletje „Gojang Lidah" staat een glazen kastje, waarin zo op het oog krentenbollen zitten, maar steek je je hand er naar uit, dan vliegen de krenten weg. Het zgn maar vliegen en het kastje mist £wee ruiten en in dat kastje zitten gewoon zoete brood jes. Br zitten vingerafdrukken en -in drukken op die broodjes, want alleen bij het aanvatten kan je merken of ze vers zijn. Soms plakken ze guitig aan je vingers vast en hoef je het broodje alleen maar in je mond af te meppen", (pag. 43/44). Indachtig Tjalie Robinsons ver maan durven we geen waar de-oordeel uitspreken. Maar daar hij deze stuk ken toch stellig geschreven heeft op dat ze gelezen zullen worden, spreken we wel de hoop uit dat hij (hij woont sedert Juni van het vorige jaar in Ne derland) met zijn Piekerans hier evenveel duizenden Nederlanders zal bereiken en treffen als hij het ginds reeds Nederlanders en Indonesiërs deed. Tjalie Robinson; Piekerans van een Straatslijper. Uitgave: Masa Ba- ru, Laan van Meerdervoort 220, 's- Gravenhage. Opdracht aan Gerard Boedijn. De advies-commissie voor het har monie- en fanfarewezen in Nederland heeft de componist Gerard Boedijn, opdracht gegeven tot het componeren van een muziekstuk, dat zal passen in de grote bevrydingsfeesten, welke op 5 Mei a.s. in vele plaatsen van ons land worden georganiseerd. De compositie is bestemd voor de harmonie- en fan farekorpsen in ons land. Zij zal uit voerbaar zijn zowel voor kleine als grote bezetting. De heer Boedyn heeft de opdracht aanvaard. MAATSTAF (Daamen, Den Haag) Dec. '54 en Jan. 55. In deze nummers vallen allereerst op de „Herinnerin gen uit den ouden tyd" van Annie Salomons. In het Dec. nummer geeft zij herinneringen aan Hein Boeken, in het Jan. nummer aan Louis Couperus. Vooral het stuk over Boeken, met de discrete beschrij ving van diens tragische daad (hy doodde, op haar verzoek, zijn vrouw die aan krankzinnigheid leed) is bij zonder evocatief. Ook aan het reeds zo afgeronde beeld dat men zich van Couperus heeft gemaakt, weet mevr, Salomons nog een nieuw trek je toe te voegen: Couperus als een voudige, dankbare ziel, die als een kind juichte als hy op het nabrood- je van „Oefening kweekt kunst" als dessert flensjes kreeg Voorts bevat het Dec. nummer een „Open brief voor Gaston Burs- sens" van Karei Jonckheere, bevat tende een scherpe analyse van Burs- sens' poëzie; een essay van Roden- ko „De architectonische demon", waarin hij het probleem van de ar chitectonische ruimte (en benau wing, -obsessie) in de kunst, vooral in het surrealisme, behandelt. Ge dichten zijn er van Mies Bouhuys f een aardig Sinterklaasvers voor kin deren, „De trouwe schimmel"), ver der is er het thans voltooide „Eiland Onrust" van Charles; een werk waar aan hij reeds in 1943 begon en waar van fragmenten in Podium en Nati onale Snipperdag hebben gestaan. Fragmenten van dit werk zijn mag nifiek. R. Holand Holst vertaalde enige van zijn eigen verzen en één van Bloem in het Engels (waarom?) en er zijn zeer zwakke „Noc turnes voor mijn vrouw" van Henri Bruning. Het Jan. nummer bevat, behalve het genoemde stuk van Annie Salo mons verzen van Paul Rodenko, El len Warmond, Achterberg, Leo Vro- man, Van der Graft en A. Marja (van de laatste vertalingen van Kla- bund en Landor, knap vertaald); voorts een belangwekkend essay van Rodenko: „Voorbij de laatste stad", dat tevens de inleiding vormt op zijn weldra te verschijnen bloemlezing uit Achterberg, en waarop we dus terug komen. Tenslotte: een novelle van Jan Holsbergen en de 18de en 19de vervolgen van de roman van mevr. A. H. Nijhoff. DE GIDS Dec. 1954 (P. N. van Kampen en Zoon, A'dam). Dit num mer bevat eveneens in het Engels vertaalde Nederlandse gedichten. Vertaler is hier de in Amerika woon achtige Leo Vroman, de vertaalden zijn: Roland Holst, Nijhoff, Van Vriesland, Bloem en Vasalis. Hij deed het in opdracht van een Amerikaans tijdschrift, dat de vertalingen wei gerde en, naar sommigen beweren (we hebben ze niet gelezen) de min dere vertaling van een andere schrij ver wel opnam. Hoe dan ook, best zyn deze vertalingen geenszins. Het is beslist interessant, de vertalingen van Bloems „Grafschrift" te verge lijken, die van Vroman en die van Roland Holst (uit Maatstaf, Dec. no.) Geen van beiden geeft echter een bevredigend idee van het oor spronkelijk. Voorts vindt men in dit nummer verzen van Achterberg. Pier- re Kemp, Van der Graft en Johan W. Schotman (de Ned. dichters bent verdeelt zijn productie blijkbaar nog al eerlijk over beide tijdschrif ten) en Jan Wit schreef een be schouwing over de poëzie van Van der Graft. Het meest van al interes seerden ons echter de rede van J. Lindeboom over „Erasmus en diens betekenis in en voor onze tijd"; het paedagogische essay van G. J. de Vries „Opvoeding en cultuur" en het stuk van Van Duinkerken: „De Ne derlander voorgesteld aan Belgen". Vooral de twee eerstgenoemde, zeer doorwerkte artikelen zyn de beproef de traditie van De Gids waardig. In de „Kroniek der Poëzie" tenslotte behandelt Hendrik de Vries het werk van de dichter Willem Brandt. H. W. Prof. dr Garmt Stuiveling. Wiener Philharmoniker in Utrecht. Ruim 9000 muziekliefhebbers heb ben Donderdagavond het concert van de Wiener Philharmoniker onder auspiciën van de Stichting Stadsont- spanning Utrecht in de Margriethal van de Kon. Ned. Jaarbeurs bijge woond. De Wiener Philharmoniker stond onder leiding van Rafaël Kube- lik. Solistische medewerking verleen de de violist Wolfgang Schneiderhan. Een met applaus gul publiek liet het orkest niet gaan. voordat het als toe gift de Donau-Waltz van Johann Strauss ten gehore had gebracht. Nieuwe opera. Minister Cals heeft een plan uitge werkt tot oprichting van een opera gezelschap, dat nauw verbonden dient te zijn met de operaklasse van het Kon. Conservatorium te Den Haag en het Amsterdams Conservatorium. Het zangerspersoneel zal moeten worden gevormd door de pas afgestudeerde en vergevorderde leerlingen van deze operaklassen. Dit instituut zal voornamelijk die nen op te treden in plaatsen, waar de Nederlandse Opera niet of bij uitzon dering optreedt en waar een voldoen de schouwburgaccommodatie aanwe zig is. Het zal in de regel gebruik moeten maken van de gewestelijke symphonie-orkesten. Een opvallend experiment De gramofoonplaat qis bezig een steeds belangryker plaats in te ne men in het culturele leven van ons land. Tal van muziekliefhebbers heb ben reeds een meer of minder uitge breide verzameling platen aange legd, waaruit zij kunnen putten voor de bevrediging van hun muzikale verlangens. Het arsenaal, waaruit zij kunnen putten is onuitputtelijk: het beslaat een terrein dat de fuga's van Bach, Daisy van een draaiorgel en alles wat daar tussen ligt omvat. Maar de gramofoonplaat is daarmee nog niet aan het eind van haar la- tijn. Dat bewijzen de twee platen, die de N.V. Phonogram tijdens een persconferentie ten doop heeft ge houden: twee langspeelplaten met een selectie werken van Nederland se en Vlaamse dichters, getiteld: „Dichters van Noord en Zuid." Bij de totstandkoming van deze platen heeft prof. dr. Garmt Stuive ling een grote rol gespeeld. Hij koos niet alleen het te verklanken werk, maar voorzag ook iedere serie van een korte inleiding. Hy is er daarbij van uitgegaan, dat hij zelf na deze in leiding steeds van iedere dichter een gedicht voordroeg. Zoveel mogelijk hoort men daarna de dichter een van zijn werken lezen, waarna ten slotte een voordrachtskunstenaar of kunstenares de andere werken voor draagt. Hierdoor hoopte prof. Stui veling te bereiken, dat de serie pla ten niet alleen een beeld geeft van de Nederlandse poëzie, maar ook van de Nederlandse voordrachtskunst, terwijl toch het werk niet wordt ge bonden aan de interpretatie van eén bepaalde kunstenaar. De lekenvoor- dracht (van hemzelf), de voordracht van de dichter en die van de bevoeg de kunstenaar, geven drie interpre taties. Men kan dus zeggen, dat daarmee het werk van de dichter ge karakteriseerd is, terwijl tevens een beeld wordt gegeven van de wijze, waarop diens werk wordt beleefd en gerealiseerd. Indien men deze reeks kan voortzetten, bereikt men zodoen de, dat op de plaati een staalkaart van de Nederlandse poëzie en tege lijk een regenboog van de Neder landse voordrachtskunst wordt vast gelegd. T)e speelse /linze CONSEQUENTIES Ene juffrouw Sevensma Deed eens een kanarie na. Wat zo zeldzaam goed gelukte, Dat het iedereen verrukte. Ze kweelt nu voor' de grammofoon Voor een idioot hoog loon. Méér nu de gebakken peertjes: Die juffrouw die krijgt gele veertjes. Men krygt nu eenmaal nooit wat gratis. Je merkt het meestal, als 't te laat is. JORINGEL. ONTBINDING OF OPBOUW? FRITZ KREISLER IS TACHTIG jaar geworden en heeft op zijn jaardag enige merkwaardige zaken gezegd tot Amerikaanse journalisten, die hem kwamen opzoeken. Dit zei hy: „Muziek en kunst waren altijd vooruit met de ontwikkeling der dingen. Wij hadden reeds lang communisme in de mu ziek, voordat deze leer in de politiek doordrong. Ik houd mijn hart vast wat betreft de dingen, die ons in de politiek te wachten staan, wanneer ik af ga op hetgeen thans in de muziekwereld geschiedtDat zijn opmer kelijke woorden. Woorden, die dwingen tot nader onderzoek en tevens prik kelen tot verzet. „Reeds lang communisme in de muziek, voordat deze leer in de politiek doordrongOm de juistheid van deze opvatting te toet sen, zal het nodig zyn de datum vast te stellen, waarop het communisme in het Westerse politieke beeld kwam. Bedoelt Kreisler het jaar 1848, het jaar van het Communistisch Manifest? Of soms 1867, toen „Das Kapital" van Karl Marx verscheen? Of wellicht 1917/'18, de jaren van de Russische revo lutie Het is eenvoudig na te gaan, wat in 1848, 1867, en in 1917/'18 werd ge componeerd. Ge kunt het in één oog opslag zien in de voortreffelijke mu ziekgeschiedenis van dr Bemet Kern- pers. In 1848 voltooide Wagner zijn „Lohengrin" en Liszt zijn eerste pia noconcert. Schumann schreef „Geno- veva" en „Manfred". In 1867 legde Wagner de laatste hand aan „Die Meistersinger" en Verdi voltooide „Don Carlos". In 1917 componeerde de Falla zijn „"Sombrero de tres picos" en Strawinsky het jaar daarop „1' Histoire du Soldat". Gaat nu de ont wikkeling. globaal dus aangeduid, van „Lohêngrin" tot „'1 Histoire", in de richting van een collectieve mu ziek? Het lijkt er helaas weinig op: reeds in de dagen der romantiek cre- eren de componisten individuele belij denissen in klank en terwijl de wereld in beweging is. nieuwe grote collecti va ontstaan, agerend en revolutie makend, terwijl alles woelt en bruist, ervaart de kunstenaar dat zyn reac ties op dit alles niet worden begrepen en aanvaard. En de musicoloog Ar nold Schering moet in 1932 de vólgen de trieste conclusie neerschrijven; „Heden betekent muziek voor ons: be lijdenis, document van een zieleleven, onthulling van een geheim. Het kunst werk komt ons voor als verheven en belangrijk ter wille van zyn uniek ka rakter en de onmogelijkheid van zyn herhaling. Wij voelen er zo'n diepe eerbied voor, dat wij niet de minste verandering dulden aan het geringste van zijn bestanddelen. De oude mu ziek evenwel was niet van dezelfde essentie. Onze voorouders beschouw den haar niet als een document, maar als een onmiddellijke uiting van onze levenskracht en als werkelijkheid". Toont een dergelijke conclusie soms communisme in de muziek aan? Het is duidelijk, dat Kreisleris woorden in deze vorm niet houd baar zijn, maar Het is tevens hel der en klaar, dat de grijze meester- violist het begrip „communisme" wel zeer ruim opvat en het syno niem acht met wat hy ziet als destructie, ontbinding. En wanneer men zyn woorden in die geest be schouwt, jadan worden zy be grijpelijker. Maar onmiddellijk rijst dan de vraag: heeft Kreisler gelijk? Het antwoord daarop moge opnieuw een citaat zijn, ditmaal gelicht uit een boekje, dat ruim een jaar geleden verscheen en dat werd geschreven door iemand die slechts zes jaren jonger is dan Kreis ler: de Nederlander Sem Dresden. Hij schreef in „Stromingen en tegenstro mingen in de muziek": „Tegen het kwade-nieuwe zoekt men beschutting in een veilige schuilkelder of op de minder veilige zolder, waar de beken de en geliefde componisten huizen. De bibber verdwijnt, men waant zich goed beschermd, maar op de duur zal het niet anders kunnen of men moet uit die dekkingsplaatsen te voorschijn kruipen, de oude vrienden verlaten en zich blootstellen aan de nieuwe bewe- ÊTing". „Vrees voor de gesluierde toekomst, voor nieuwe inzichten en aspecten, voor het komende, vermeende kwade, vinden hun reflex in een snelle, niet zelden overhaaste vlucht uit de wer kelijkheid. En de afkeer van het nieu we, vreemde wordt duidelijk gede monstreerd". Tot zover Sem Dresden. Er zijn vreemde krachten aan het werk in de moderne muziek dat valt niet te ontkennen, krachten die héél weinig meer van doen hebben met de eeuwenoude muziekpractijk. Men denke maar eens aan „musique concrète", waarbij componist en uit voerder slechts met een tape-recor der vol vreemde geluiden werken, aan de electronische muziek, aan geluids technische effecten, waarvan bv. Ba- dings al gebruik heeft gemaakt. En het is te begrijpen, dat Kreisler bevreesd is en deze zaken met vele an dere als destructief aanmerkt. Door zijn afkomst immers, zijn leven en vooral door zijn kunst, is hij een man Op deze eerste twee platen kan men vinden de dichters J. C. Bloem, Jan v. Nylen, J. Greshoff, J. Slauer- hoff, Paul van Ostayen en H. Mars man. Zoals gezegd, leidt prof. Stui veling al deze dichters in en leest een van hun gedichten. Men hoort voorts de stemmen van mevr. Willy Haak, Jan Brouwers, Hans Bent/, van den Berg, alsmede die van de (lichters Bloem en Greshoff. Helaas was Van Nijlen niet bereid zelf een van zijn werken voor te dragen, terwijl de andere drie dichters niet meer tot de levenden behoren. Van hun werk krijgt men dus slechts twee interpre taties te horen. In het vervolg zal de samensteller er naar streven, steeds drie interpretaties te nemen en dan, als de dichter zelf (lat niet kan doen, voor hem een „plaatsvervan ger" nemen. Prof. Stuiveling heeft thans een toelichting op deze serie gegeven. Hij begon met te zeggen, dat het doel er van is geweest de Neder landse poëzie duurzaam hoorbaar te maken. Men eist te veel van dc lezer, als men de beste interpretatie van een gedicht verwacht uit de beslotenheid van het contact boek-lezer. Iedere leraar zal kunnen vertellen, welk een afgrijselijke misverstanden bij de lezer bestaan, omtrent de interpreta tie van het werk van de dichter. Het verdient daarom zeker aanbeveling, de voordracht te gebruiken als mid del tot het verkrijgen van een goede interpretatie. Men zal daardoor vele liefhebbers tot een beter begripvoor de poëzie kunnen brengen en vele liefhebbers in contact brengen met het geluk van de poëzie. „Wy richten ons met deze platen tot vier categorieën", aldus prof. Stuiveling. „In de eerste plaats na tuurlijk tot de kunstminnende leek, die graag zo nu en dan eens een ge dicht wil horen lezen. Verder had hij het oog op het onderwijs. Men moet ook hier het gedicht zien als kunst cn niet iedere leraar is in staat dit de leerlingen bij te brengen. Hij is immers geen voordrachtskunstenaar. De platen kunnen hem van grote dienst zijn. De derde groep waarop prof. Stuiveling doelde, vormt de Nederlandse emigranten, die op deze wijze iets mee zouden kunnen nemen van de Nederlandse cultuur en taal. Tenslotte en niet in het minst doelde de hoogleraar op het nage slacht. „Wat zouden wij graag Multatuli nu nog eens zelf een stuk uit de Max Havelaar willen horen lezen", zo zei hij, „om maar niet eens te spreken van Vondel. Bredero e.d." Deze platen kunnen een stuk cul tuur van onze tijd vastleggen voor later. Alleen daarom al mag men dit ex periment al warm begroeten. Als het dan nog mocht zijn, dat velen er door tot de poëzie gebracht worden, is een uitbreiding van deze reeks tot een werkelijke staalkaart van de Neder landse dichtkunst, zeker aan te be- Selen. Zeker is, dat duizenden poëzie efhebbers dankbaar de gelegenheid zullen aangrijpen hun boekenkast aan te vullen met een hoorbare dichtbundel. Film over Uilenspiegel. JAN DE HARTOG SCHRIJFT SCENARIO. De Franse acteur Gerard Philtpe zal de hoofdrol spelen in een film, die het leven van Tijl Uilenspiegel zal be handelen. Het scenario zal geschreven worden door de Nederlandse auteur, Jan de Hartog, terwyl de cineast Joris Ivens de opnamen zal leiden. De bui tenopnamen. die ongeveer 2/3 van de film uitmaken, zullen in Vlaanderen worden gedraaid, de binnenopnamen in de studio's te Parijs. Bij de tachtigste jaardag van een magistraal violist van „Die Welt von gestern". een we reld, die de splitsing der' atomen slechts als een theoretische mogelijk heid kende. En als wij eerlyk zijn, dan moet wor den gezegd, dat ook «ij die wereld be ter begrijpen dan het atoomtijdperk. Want wij zweren bij Beethoven en Wagner, bij Srauss en Mahler, by Franck en Debussy, by het heerlijke knusse leventje in de concertzaal. En eigenlijk zijn we het roerend met Kreisler eensMaar dit mag niet worden vergeten: zijn woorden ko men tut een schuilkelder! De Tyd gaat onherroepelijk verder en eens zal men uit de kelders te voorschijn moeten - komen. En wat dan De K.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1955 | | pagina 7