WIM HORNMAN
HENK SCHOORL
ZATERDAG 9 OCTOBER 1954
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
11
Geschreven doorj
Geïllustreerd door
ze hier en daar nog enkele lichtjes. Onder zich hoorden
ze het water tegen de boeg van het schip zwoegen.
Unglaube bleef wachten, terwTjjl Wolf in de richting van
de Jacobsladder liep. Toen hij halfweg was, hoorde hij
weer voetstappen. Hij bleef staan en de bootsman liep
bijna tegen hem op.
„Van de nacht aan het genieten? Over een paar uur
tjes varen we weer Wolf".
„Prachtig", ging deze er op in. „Denk eraan, we heb
ben in Hamburg afgesproken".
De bootsman lachte. „Dat vergeet ik niet Als het over
vrouwen gaaten hij liep door.
Wolf vloekte. Eindelijk hoorde hij niets meer en op
zijn tenen sloop hij naar de Jacobsladder. Waar bleef
Unglaube nu met zijn plunjezak? Goed, dat ze tevoren
afgesproken hadden, dat die het ding aan hem zou
overreiken als hij naar beneden ging.
Hij keek nog eenmaal om zich heen en zag toen plot
seling een gestalte, die zich zwart voor hem aftekende.
Hij schrok en wilde zich snel uit de voeten maken, maar
het was Unglaube.
„Ik ga met je mee. Wolf. Neen, neen, niet deserteren,
maar ik breng je even naar je kosthuis. Over een uurtje
ben ik weer terug. Als iemand iets merkt, dan heb ik
maar wat sigaretten gehaald. De rest van de wacht
neem ik van je over".
Wolf keek naar beneden en hoorde de fluisterende
stem van Ricklefs. „Opschieten. Ik dacht dat jullie nooit
kwamen".
„Ik zag de bootsman nog". „Niet praten. Opschieten,
mannen".
Het ging snel en gemakkelijk. Voorzichtig roeide Rick
lefs weg en Wolf zag de zwarte boeg van het goudschip
langzaam kleiner worden. Enkele minuten later stond
hij op de kade. Hij drukte de matroos lang de hand. „Je
bent een verdomde fijne vent".
„Auf wiedersehn", zei Ricklefs en er klonk een belof
te in zijn stem.
Even nog bleven ze op de kade naar de Renate Leon-
hardt kijken. „Het lijkt wel of ik nu plotseling heimwee
krijg", begon Wolf.
Unglaube liet hem niet uitspreken. Hij draaide zich
om en stapte flink door. Eindelijk zei hg: „Ik wilde dat
ik er ook heimwee naar had".
Nog steeds spraken ze fluisterend en af en toe keek
Wolf om of niemand hen achterop kwam. Maar zijn
vlucht was voorlopig nog een geheim, dat door de nacht
werd verborgen. Morgenvroeg zpuden ze het merken,
maar dan was hij veilig op zgn kamer en kon niemand
hem vinden.
„Doe je de groeten aan je vrouw en de kinderen?"
vroeg Wolf.
Unglaube knikte.
„Om hen ben ik niet gedeserteerd, dat weet je Wolf.
Ik wil ze weer terug zien. Ik ben aan ze gehecht. Als
we over enkele dagen weer in Hamburg zijn, dan ga ik
naar hen toe. Geloof me kerel, dat ze blij zullen zijn en
ik niet minder". Er klonk vreugde in zijn stem.
„Voor jou is de reis dus niet zwaar?" vroeg Wolf.
De ander schudde zgn hoofd.
„De reis wel, maar de thuiskomst niet".
„Hoe is het met je zoon in Frankrijk?"
„Dat weet ik juist niet. Thuis zal ik wel een en ander
van hem horen".
Thuisthuisdacht Wolf. Deze man spreekt
nergens anders over. Hij riskeert duizenden gevaren om
zgn vrouw en kinderen. Zo moet ik ook worden. Ver
langenheimweeliefde.
Nog lang liepen ze door de stille straten en pas na een
half uur arriveerden ze bij de familie Knegtjes. De man
deed open, keek niet verwonderd en ging hen voor naar
bovèn. Unglaube bleef nog een paar minuten en daarna
ging ook hij weg.
„Zul je niet vergeten de groeten aan je vrouw en je
kinderen te doen?"
„Natuurlijk niet". De stem van Unglaube klonk ver
heugd om deze belangstelling.
Daarop drukten ze elkaar lang de hand en gingen de
gastheer en de eerste stoker naar beneden. Wolf hoorde
de voordeur dichtslaan en keek Unglaube na. Hoog en
recht ging hij daar. De maan legde zilver over de straat.
En in die brede baan wit licht zag hij de stoker met
forse pas in de richting van de Renate Leonhardt gaan.
(Slot volgt.)
te luid, want hij vond het een goede mop.
„Je moest eens weten", dacht Wolf, maar hij lachte
met de bootsman mee en zei dat hij de meisjes op de Ree-
perbahn in Hamburg weer eens met een bezoek wilde
vereren. Om hem af te leiden, vertelde Vfolf van zijn
vriendinnetjes, haalde enkele foto's uit zijn borstzak en
toonde die aan de bootsman.
Deze lachte en klopte hem op de schouder en zei, dat
hij hem in Hamburg maar eens een seintje moest geven,
dan konden ze samen eens op stap gaan.
En zo ging de dag voorbij en kwam de avond lang
zaam als een zwarte sprei over IJmuiden. Beneden in
het manschappenverblijf pakte Wolf zijn plunjezak nog
eens extra goed in en keek of hij niets had achtergelaten.
De foto's naast zijn krib moest hg wel laten hangen,
want als de bootsman beneden kwam, zou die vast en
zeker zien. dat ze verdwenen waren. Nu werden de mi
nuten uren, want hij wachtte nog slechts op het teken
van Unglaube. Hij liep over dek, inspecteerde de machi
ne-kamer en de
stookplaat en
zorgde dat de ke
tels aan bleven.
Hij vond het zelf
vreemd, die zorg
voor de ketels,
terwijl hij toch
zeker wist, dat
hij straks de Re
nate zou verlaten.
Maar je bent don
keyman of je bent
het niet en overi
gens was het een
goed middel om
zijn onrustige ge
dachten te verdrij
ven.
Het werd tien
uur en om half
elf kwam Unglau
be naar de stook
plaat en fluisterde
dat alles rustig
was. De officieren
en de kapitein wa
ren nog een paar
uurtjes naar kooi,
zodat er niets
meer kon gebeu
ren. Ze spraken
fluisterend, terwijl
ze wisten, dat het
niet nodig was.
maar het avontuur had hen in zijn greep gevangen. Wolf
keek op zijn horloge. Het was nu kwart voor elf. Precies
elf uur zou hij langs de Jacobsladder naar beneden gaan
en afdalen in het bootje, dat daar lag te wchten. Plot
seling hoorden ze voetstappen. Unglaube liep snel naar
de machinekamer, want het was beter, dat hij niet in
gezelschap van Wolf werd gezien.
Maar gelukkig ging de onbekende verder over dek en
zo konden ze na enkele minuten naar boven sluipen.
De nacht stond zwart over het schip. In IJmuiden zagen
ER VIEL EEN lege stilte en iedereen staarde
Wolf aan.
Knegjes stopte zorgvuldig een pijp, gaf zich
zelf vuur en blies blauwe rookwolken naar
het plafond.
„Deserteren is een lelijk woord", zei hij I
langzaam.
Wolf knikte.
„Het woord misschien wel, maar de daad niet. Het
besluit om te deserteren is moeilijker dan om op
het schip te blijven. Begrijpt u wat ik zeggen wil?"
Niet de man, maar de vrouw stelde hem gerust.
,,U behoeft uzelf niet te verontschuldigen. Als u dat
schip wilt ontvluchten, kunt u bij ons komen. U
moet dan echter op uw kamer blijven en er de eerste
dagen niet afkomen. Kunt u mij dat beloven?"
Wolf ademde luid. Dan was het in orde. Hij kon
wel juichen. Hij wilde het kleine vriendelijke
vrouwtje om de hals vliegen en haar een zoen mid
den op het rimpelige voorhoofd geven, maar hij be
dwong zich en bedankte haar alleen in korte be
woordingen.
Ze schudde haar hoofd.
„U behoeft mijn man en mij niet te bedanken. Wij
willen mensen die in nood zitten heel graag helpen.
Dat is alles. Eigenlijk heel eenvoudig, vindt u zelf
ook niet?"
de zaken. Het was een complex van hem geworden, ge
groeid in de lange jaren op zee.
Die nacht droomde hij onrustig. Hij was overboord ge
sprongen, maar in het water was ook de bootsman. Hij
vroeg hem of hij geen vrouwen had meegebracht en toen
hij dit ontkende, trok de ander hem mee naar de bodem
van de zee. Hier scheen de bootsman goed thuis te zijn.
Hij dwong Wolf hem te volgen en plotseling zag deze,
hoe het hoofd van de bootsman veranderde in dat van
een inktvis. Ontzet bleef hij stilstaan, maar het monster
voor hem stak een arm naar hem uit en lachte spottend.
Tot zijn schrik zag Wolf echter ook die arm veranderen
want er groeiden tien zwarte poten uit, die hem vast
grepen. Hij probeerde weg te lopen, maar struikelde over
een goudkistje van de Renate Leonhardt, dat op de bo
dem van de zee lag en daarom werd hij door de inktvis
gegrepen. Maar het dier had de stem van de bootsman,
die fluisterde: „Als je een vrouw had meegebracht, zou
ik je hebben laten gaan, maar nu denk ik er niet aan".
Met een schok werd hij wakker. Hij kon niet meer in
slaap komen en besloot daarom vast enkele van zijn
spulletjes in zijn plunjezak te doen, zodat hg snel kon
handelen als hij onverhoopt toch nog het uur en dag van
vertrek zou te weten komen.
Enkele matrozen werden wakker en vroegen of hg nu
al wilde deserteren, maar hg zei hun, dat hij de datum
van vertrek nog niet te weten was gekomen.
„Jullie gaan toch ook mee?" vroeg hij. Met een vloek
draaiden ze zich om en deden of ze sliepen.
De volgende avond ging hij weer met de bootsman
uit en vertelde hem gedeelten uit zijn droom.
„Dat is ook toevallig", vond die. „Kijk eens op mijn
arm". Hg rolde zijn mouw omhoog en daar zag Wolf tot
zgn verbazing een inktvis getatoueerd.
„Kim je je herinneren die ooit gezien te hebben?"
vroeg de bootsman. Wolf schudde zijn hoofd.
„Neen, niet dat ik weet".
„Merkwaardig. Ik begrijp er niets van. W&s ik het
wel
„Nou, of u het was. Zo zeker als u nu hier voor me
zit". De bootsman werd er stil van.
„Weet je dat we morgenavond vertrekken?", zei hij
dan alsof hg de gewoonste mededeling deed.
Wolf schrok, maar hij liet uiterlijk niets blgken. On
verschillig vroeg hij: „Zo vlug al?"
De bootsman knikte.
„Praat er niet met de anderen over. Ze hebben er niets
mee te maken. Ik heb zo'n idee, dat als verschillende
kerels.het wisteh ze hem vooraf zouden smeren".
„Ik geloof het niet", zei Wolf, omdat hij de waarheid
wist.
„Je hebt morgenavond wacht is het niet?" Wolf veer
de overeind. Verdomme, je. Dat moest er nog bij komen.
Enfin, hij zou wel eens met Unglaube praten. Terug op
het schip nam hij zijn vriend apart.
„Weet jij iemand, die morgenavond mijn wacht kan
overnemen?" Unglaube dacht na. „Natuurlijk, ikzelf",
zei hij dan eenvoudig.
„Weet je ook iemand die me naar de wal kan roeien?"
„Matroos Ricklefs uit Bremerhafen. Je kent hem toch
wel. Met dat zwarte haar. Een rustige vent, die het ze
ker zal doen".
De nacht was lang, veel te lang, maar hij broedde rus
tig zijn plan uit.
Omstreeks elf
uur zou hij deser
teren. Unglaube
had hem beloofd,
alles te regelen,
zodat hij zich ner
gens ongerust over
behoefde te ma
ken. Met de fami
lie Knegtjes was
afgesproken, dat
de kamer voor
hem vrij stond en
dat ze hem zowel
overdag als des
nachts verwacht
ten. Ook daar be
hoefde hij zich dus
geen zorgen over
te maken.
Het plan zat goed
in elkaar. Ricklefs
had zijn medewer
king toegezegd en
zou hem naar de
wal brengen. Daar
zou de duisternis
hem opslikken en
was hij voor goed
van dit goudschip
verdwenen. Die
dag piekerde hg
na over elk punt.
Kon er nu niets
meer mislukken
Èr waren meer
van dit soort plan
nen op het laatste
ogenblik vastgelo
pen. Waarom?
Door zorgeloos
heid Een hevige
onrust deed hem
van het ene einde
van het schip naar
het andere lopen.
Hg vervloekte zich
zelf, want juist
zijn zenuwachtig
heid kon hem zich
zelf doen verraden.
De bootsman
kreeg hem al door.
„Wat heb jij toch,
Wolf?"
„Och, ik zie een
beetje tegen het
vertrek op".
„Dan moet je
aem smeren man".
De bootsman lach-
Neen, dat het eenvoudig was, daar kon Wolf het al
lerminst over eens zgn en 's avonds sprak hg er lang
over met Unglaube.
„Ik zal je helpen", fluisterde zijn vriend. „Je moet nu
nog slechts te weten komen wanneer het schip vertrekt
en dat zal niet zo gemakkelijk zgn omdat alleen de
bootsman en de officieren 't weten. Als je ernaar vraagt
zeggen ze het zeker niet, want dan voelen ze natuurlijk
nattigheid. En je moet wel de laatste avond gaan, want
anders zoeken ze stad en land naar je af".
De rest van de bemanning was in Wolf een vent met
lef gaan zien. Ze wisten dat hg nog steeds van plan was
te deserteren. Diep in zichzelf bekenden zg zich, dat ze
hem niet zouden volgen. Wat hen eigenlgk tegenhield
konden ze onmogelijk zeggen, maar ze zouden het niet
doen.
Voor Wolf begon de spanning nu pas goed. Hij kende
de bootsman en op een morgen vroeg hij hem plomp
verloren wanneer ze uit zouden varen, maar deze ant
woordde hem, dat dit niet bekend mocht worden ge
maakt.
Wolf wendde onverschilligheid voor en bleef aan het
werk. Maar de vraag liet hem geen enkele seconde van
de dag meer los. Hij had nu met de familie Knegtjes in
Wgkeroog alles in gereedheid gebracht. Hij zou een fris
kamertje krggen en daar blijven tot alle gevaar achter
de rug was. Maar hoe kwam hij de datum van vertrek
te weten. Hij papte een beetje met de bootsman aan en
deed verschillende werkjes voor hem. Zo kwam hg op
goede voet met hem, maar vragen deed hij niets meer.
Samen gingen ze tenslotte een biertje drinken en ook
daar vroeg hij hem niets om toch maar geen argwaan
te wekken. Daarna passagierden ze meerdere malen sa
men en er groeide een onderlinge band tussen hen.
Wolf had eigenlijk heel weinig sympathie voor de
bootsman. Deze kon maar over één ding een gesprek
voeren: vrouwen. Niet dat Wolf daar zoveel op tegen
had. Vrouwen waren voor hem ook geen vganden en hij
had er graag mee te doen. Maar de bootsman overdreef