Win HORN MAN HENK SCH00RL ttunc-Hei*- twee meter lang en Wolf wist, dat ze een snelheid konden halen van 60 kilometer per uur. Hij kon uren naar hen kijken, want hij vond ze belangrijker dan de Oostenrijkse boot, die hen naar Triëst bracht. Ze waren lenig ook en in de Mid dellandse Zee volkomen thuis. Ze keken nooit naar de einder, want er bestond voor hen geen horizon. Over dag speelden ze met de golven en voor de rest leefden ze in zalige onwetendheid van wat er op het vaste land gebenrde. Soms was Wolf jaloers op hen. Jaloers ook op de vliegende vissen, die met formidabele sprongen van 60 centimeters uit de zee omhoog dartel den. Vroeger had hij eigenlijk weinig naar hen geke ken. Waarom ook? Een zeeman verlangt naar de ha ven. Haar gaat hij uit en vergeet de eenzaamheid van de zee. Een vis blijft altijd zo ver mogelijk uit het ge zicht van het vaste land, want daar wonen de men sen, die hem alleen maar verderf kunnen brengen. Ja, zo was het. Als Wolf aan dek stond, keek hij van de vissen naar het water, waarin hij de rimpels op zijn eigen voorhoofd in het groot weerspiegeld zag. Hoe dichter het schip Italië naderde, hoe droefgeestiger hij werd. Want hg wist maar al te goed, dat de rust op de zee een fic tie was. Toen ze eindelijk de kust zagen, als een lange, zwarte potloodstreep, probeerde hij voor de zoveelste maal het woord oorlog te ont raadselen. Later in de trein van Triëst naar Duitsland wist hij het echter nog niet. Een zware vermoeidheid overviel hem en als hij sliep had hij zware dromen. 's Morgens werd hij met een schok wakker, omdat een zonnestraal een van zijn ogen openwrong en opnieuw ontsloten de demonen van de huivering de poort van zijn geweten. Hij kon later onmogelijk zeggen hoe lang de reis ge duurd had. Eenmaal over de eigen grenzen zag hij een nieuw Duitsland. Hard en gesloten als metaal. In de militaire treinen waarmede hij reisde, zaten mannen met barse gezichten. Ze spraken weinig en als ze iets zeiden, vloek ten ze. Hij stond soms een halve dag en voelde de loomheid over zich kolnen als werden de zandzakken van kapitein Fisscher op zijn hoofd gestapeld. In München was hij het beu. Hij vluchtte de trein uit als zat een Russische patrouille achter hem aan. Hg had een gevoel alsof hij moest overgeven. Dagenlang had hij niets anders gezien dan zwaarbewapende mannen met ernstige gezichten Hij had naar hen gekeken als ze au tomatisch strijdliederen zongen en hij was tot de ontdek king gekomen, dat hun hart niet meezong. Daarom vond hg het afschuwelijke liederen. Het leken dode mannen, waarin men een gramofoon met een luid spreker had neergezet. Op de duur walgde hij er van. Er moest iets met hem gebeuren voor hij een van deze levenloze bruimachines de hersens insloeg. In het begin had hij zichzelf nog vol doende onder controle gehad. Toen was het alleen maar nieuwsgierigheid geweest, die hem scherper rondom zich deed zien. Later werd het walging en nog later een met moeite onderdrukte haat tegen deze collectieve waanzin. De massa was losgekomen. De stomme, geüniformeer de massa. En plotseling had hij het verschil geweten tus sen een zeeman en een landrot. De eerste had wat van de wereld gezien. Had de mening van andere mensen ge hoord en geleerd erover na te denken. De tweede was ge boren, getogen en klein gemaakt in de plaats waar hij woonde. Nu werd hij losgelaten. Hij verdween uit zijn veilige, vertrouwde omgeving en omdat hij nooit geleerd had individueel te denken, deed hij wat anderen deden: dacht collectief, zong collectief en haatte collectief alles wat door de keizer en zijn generaals was veroordeeld. Daarom was hij in München uit de trein gevlucht. Weg van deze stomme mensenmassa, die in oorlogshy- sterie haar eigen leed trachtte weg te trappen. Toen hij eenmaal over de beide trottoirs liep en weer ergens een vrouw zag, die de vuilnisbak buiten zette en verder de melkboer opmerkte, die kalm een paar flessen van zijn karretje nam, werd hij rustiger. Hij liep enkele uren door verlaten buurten. Hij voelde een niet te weerhouden drang om zjjn eigen voetstappen te horen, die tot nu toe waren ondergegaan in de klank van duizenden doffe laarzen op harde grond. Hij keek naar de huisnummers. Zag ergens een bloem pot voor een raam en bleef lang stilstaan bij een restau rant waar hij naar binnen kon kgken. Als hg een uni form zag, keek hij een andere kant uit en als hg de zwa re stap van laarzen hoorde, draaide hg snel een andere straat in. Hij besefte, dat hij het zenuwachtige oorlogsrumoer op de perrons was ontvlucht. Dat hij genoeg had van de dreigend omhooggestoken kanonlopen, van de geweren, die met een klap op de grond werden gezet, van de on bewogen gezichten met de melancholieke ogen. Maar vooral had hij genoeg van de telkens weer terugkeren VRIJDAG 24 SEPTEMBER 1954 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT Toen hij dacht de gehele verdere oorlog op de bagger molen te kunnen sljjten, riep de kapitein hem op een avond bij zich. Hjj overhandigde hem zonder te spreken een telegram. „Een oproep?" vroeg Wolf, maar hij wist het ant woord al. De kapitein knikte. „Je gaat naar het front. Wolf. Mij willen ze er niet meer. Of ik er big om moet zgn, gaat Jou geen bliksem aan. Maar één ding wil ik je wel zeggen voor je ver trekt. Aan een front kun je drie dingen: sneuvelen, ge wond of gek worden. Je kimt er ook blijven leven, maar dan behoor je tot de uitzonderingen. Ik lees elke dag de kranten en als ik lees, dan lees ik tussen de regels door. Daardoor weet ik veel van het front. Daarom ben ik big. dat ze een oud man als ik op een baggermolen laten zitten. Een ding kan ik je wel zeggen: „Het is ver schrikkelijk. Ik wens je sterkte en de keuze uit de din gen. die ik je noemde, laat ik aan jou over. Begrijp je?" Wolf begreep het. Zijn benen leken loodzwaar toen hfl naar de stookplaat terugkeerde. Daar nam hij de schop weer en gooide het deurtje open. Maar ditmaal had hij vergeten de ventilatiekleppen dicht te draaien, zodat de vlammen hem in het gezicht sloegen. Met een vloek week hij achteruit Zo moet de oorlog zijn, flitste het plotseling door zijn geest. De volgende morgen reisde hij van Hamburg naar Kulm, waar hij zijn opleiding tot infanterist kreeg in een zwaar fort, dat midden in een troosteloze zundvlak- te was gelegen. Hij leerde er zijn geweer te hanteren en kreeg het ongemakkelijke uniform aan van de infan terist. De eerste dagen was hij ziek en ellendig. Hij leefde eigenlijk maar amper. Hij reageerde niet op de woorden van de anderen en zocht bij niemand toenadering. Als een wezenloze onderging hg de excercities, maakte de veldoefenmgen mee. leerde er schieten en vechten en had heimwee naar de oneindige verten van de zee. DE DOLFIJNEN met hun spitse snuiten met stevige kaken en kegelvormige tanden zwom men voor het schip uit. Ze waren meer dan de vraag: „Hoeveel van al deze mensen zullen er straks terugkomen?" Eindelijk werd hij moe en het eerste het beste café dat hij zag, ging hg binnen. Het was niet druk. Er zaten soldaten, die in de beste stemming schenen. Een dikke waard achter de tapkast begroette hem luidruchtig met de woorden: „So, ook in de Krieg?" Hij knikte kort en bestelde bier. Duidelijk zag hij hoe de waard zijn schouders ophaalde. Hij wist dat hij on redelijk was. Diep in hem brandde een felle jaloezie op iedereen, die niets met de oorlog te maken had. De ver voering van het grote avontuur ging volkomen langs hem heen. Met een klap zette de Beierse waard een enorme ste nen kruik bier voor hem neer. „Hier drink de zorgen maar eens weg", zei hij goed moedig. Wolf keek hem na. Daarna nam hg" de kruik en dronk alsof hij dagenlang in de Sahara had rondgezworven. Het was goed bier en hij hield van de prikkeling tegen zijn gehemelte. Terwijl hij wachtte, totdat de dikke waard de stenen pot opnieuw zou vullen, zag hij op de kruik een monnik met een ooievaar afgebeeld. Het was een rustig tafe reeltje. Rondom de ooievaar vlogen andere vogels. Met een ruk herinnerde hij zich, dat hij de laatste weken geen vogels gezien had en als hij er bij uitzondering een zag, het gevleugelde dier haastig opvloog. Hij werd in zijn gedachten gestoord door een lange, spichtige sol daat, die een stoel aan zijn tafeltje bijschoof en zonder plichtplegingen ging zitten. „Zullen we de laatste nemen?" vroeg hij. Wolf keek hem aan. De man zag er uit als een vos, die in een strik gevangen zit. „Waarom de laatste?" vroeg hij. „Omdat ik over een kwartier moet vertrekken." „Waarheen?" „Front." Het kwam er uit als een vloek. Wolf knikte en terwijl de man zich omdraaide en iets riep, zeurden door zijn hoofd de woorden: „De laatste... Hij besloot vriendelijk tegen hem te zijn en hoorde al gauw, dat de ander metselaar was. „Dan ga je nu zeker bunkers bouwen?" Ze lach teil nu hardop, al wisten ze geen van beiden waarom. Ze gierden het uit en keken daarop elkaar aan. „We hebben niet gelachen", zei de metselaar ernstig. „Neen, we hebben gevloekt", antwoordde Wolf en ze begrepen elkaar. Maar het ijs: was gebroken en ze ver telden hun geschiedenis. Toen stonden ze op en namen met trieste ogen afscheid. „Over een jaar in dit café" zei Wolf. „Afgesproken. Over een jaar hier", antwoordde de ander. Ze drukten elkaar de hand en wisten allebei dat ze gelogen hadden. Met een zwaai groette Wolf de an deren en ging weer terug naar het station. Hij liep nu sneller, want de vlucht in de burgermaatschappij had hem ook geen goed gedaan. Op het grote station speelde een muziekcorps vrolijke marsmuziek. Waarom? Wolf keek rond. Overal zag hij afscheidnemende men sen. Hij begon erop te letten. Ging dicht bij een paartje staan en hoorde haar huilende stem. „Zul je terugkomen, Hans?" en daarop zijn antwoord: „Natuurlijk, dat beloof ik Je." Hoe kan hij dat nu beloven?, dacht Wolf. Denkt die onnozele Hans, dat de Russen rekening zullen houden met een meisje dat wacht? Denkt dat huilerfde meisje, dat de granaten midden in de lucht zullen stilstaan als ze hem zien? Geschreven doorj Geïllustreerd door Hier op het perron ondervond hij pas goed de realiteit van het zelfbedrog. En plotseling begreep hij waarom dat muziekcorps daar stond te spelen. De instrumenten overstemden het geluid van honderden snikkende mén sen. Van het meisje dat haar jongen niet los wilde laten, omdat ze heel diep in zich zeker wist, dat hg nooit meer terug zou komen. Hier woedde eigenlijk de oorlog op zijn hevigst. Wolf wachtte af tot een van de legertreinen zou ver trekken. Het muziekcorps begon harder te spelen om gillende kreten te overstemmen. De jongemannen kre gen bevel om te zingen. En ze zongen. Het was afschuwelijk. Die schreeuwende stemmen, die probeerden een melodie uit hun droge kelen te persen en op de voorgrond dat geheel andere koor van huilende mensen, op de achtergrond het corps dat speelde. „Vuile, smerige waanzin", bromde Wolf. Zonder zich te bedenken schoof hij tussen de anderen de trein in en kreeg nog een plaatje bij het raam. Hier zag hij het nog beter. Soldaten met rode rozen in de loop van het geweer. Meisjes met roodbehuilde ogen. Wat een tegenstelling. Later was hij blij toen hg in Hamburg arriveerde. Op het Bezirkskommando deelde men hem mede, dat hij wel zou worden opgeroepen als men hem nodig had en hij ademde verlicht. Enkele weken later kreeg hij werk op een baggermo len in het Kielerkanaal. Hier kwam hij eindelijk een beetje tot rust. Hij vond het vreemd dat de gedachte aan deserteren niet meer bij hem was opgekomen. Wel was zijn walging voor de oorlog toegenomen. Als hij ook hier weer de oven opende en de kolen in het vuur gooi de, dacht hij vaak aan de „Madeleine Rickmers" en aan het moment, dat hij zich voornam om te deserteren. En als hij zich realiseerde waarom hij hier zat: „Het uit diepen van het kanaal, zodat de oorlogsschepen hun weg naar de Noordzee en de Oostzee konden vinden, dan wa ren er momenten, dat hg zich maar amper beheersen kon. En later zag hij ze voorbij komen. Met stille mensen erop. Vlees, dat naar het front wordt versleept. Maar zijn werk was niet zo moeilijk. Hij begon er ple zier in te krijgen. De jaloezie van de achterblijver ken de hij niet. Integendeel, hij was er dankbaar om. Hij was gaan leren om zelfs geen kranten meer te lezen, de kranten die in lange kolommen vertelden over helden daden aan het front. De kapitein van de baggermolen lachte er ook scham per om. Maar voor hij sprak, keek hij voorzichtig om zich heen. Ook dat was nodig. Daarom sprak Wolf zelf zeer weinig. Hij had geleerd om zich van zijn omgeving af te zonderen. Zijn leven was er eenzamer door gewor den, maar het beviel hem best. Men wist al spoedig, dat hij zeeman was en maakte er grapjes over. Maar hij ging er niet op in. Voor hem had dit hele militaire gedoe iets onzinnigs. Soms kon hij evenwel hartelijk lachen om de grapjas van de compagnie, die het groeten maar niet kon leren en daarna weer met commando-stem kon binnenkomen, alsof hg de generaal in hoogsteigen persoon was. Wolf moest zelf ook groeten voor zijn meerderen. Hij zag niet in waarom. Zijn meerderen Er waren ogenblik ken, dat hij dacht in lachen te zul len uitbarsten als er weer zo'n aan geklede aap voor hem stond. Maar hij zweeg. Dat had hij de laatste maanden wel geleerd. Soms ging hij naar de oever van de Weichsel, trok zgn schoe nen uit en liep een eindje het water in. Dan leek hem plotse ling alles veel ge makkelijker. 's Avonds op zijn krib overdacht hij de toestand. In de enkele maanden, die hij nu soldaat was, had hij leren begrijpen, dat men hem niet meer als een mens be schouwde. Ze waren kanonnenvlees. dat in deze slacht huizen werd klaar gemaakt voor vervoer. Overdag, als hij de schietgaten van het oude fort zag. de enorme wal len. de opeenstapeling van beton en het hoge gras, dat er reeds op groeide, kon er plotseling een kille woede in hem opstaan tegen dit alles. Dikke muren, ja. Even dik als de koppen van de offi cieren, die boven hem stonden. „Schweinhunden"was een geliefkoosd woord van hen. dat ze te pas en te onpas gebruikten. Dan stond Wolf stijf rechtop, met in zich een schuimende woede, maar trots en recht als uit steen gehouwen. Dit had de Feldwebel ook gezien en hij wilde hem kwijt. Toen dan ook op een morgen vrijwilligers werden opgeroepen voor het front in Polen en hij er niet genoeg kon krijgen, beet zgn stem scherp door het hoofd van de stille soldaat heen: „Wolf, vortreten!" Deze bewoog zich niet. „Wolf, vortreten!" Terwijl hij de eerste stap zette, wist Wolf, dat hij over enkele dagen zou kennis maken met de oorlog. Hij beschuldigde zichzelf, dat hg al niet eerder gede serteerd was, want in Polen zou hg het niet kunnen. De Russische kwikmgnen of Siberië moesten erger zijn. dan als Duits soldaat aan het front te staan. Hij keek naar de Feldwebel. naar diens lange snor en puntbaard en zei met fluisterende, hese stem: „Schwein- hund Er trok een flauwe glimlach over het gezicht van Al- win Graubner, die naast hem stond. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1954 | | pagina 7