Nijhoff: dichter pur-sang en veelzijdige persoonlijkheid In Nederlands filmfabriek maakt men weer films Culturele Cavalcade EEN SPRONG VAN BOKSRING NAAR OPERA EEN KOSTELIJKE UITGAVE AMSTEL WERD DONAU ZATERDAG 18 SEPTEMBER 1954 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT Hei eersie deel van zijn verzamelde werken verschenen REEDS IN 1951 bestonden er plannen voor een uitgave van het Verza meld Werk van Martinus Nijhoff, waarvan het eerste deel dan op zijn zes tigste jaardag, 20 April 1954, zou zijn verschenen. Maar zoals bekend, heeft de dichter deze gebeurtenis niet meer mogen beleven: hij stierf op 26 Janu ari van het vorige jaar. Inmiddels is nu dit eerste deel van het Verzameld Werk, verzorgd door Gerrit Kamphuis, verschenen. Dit deel bevat het oor spronkelijke dichtwerk: zyn bundels en spelen. Het is in één woord een kostelijke uitgave: handzaam ondanks de bijna zeshonderd pagina's dundruk; heldere letter, soepel, donkergroen linnen bandje. Een boekje dat gemakkelijk in de jaszak gaat, maar waarvan de inhoud moeilijk te vol prezen is! Er is na Nijhoff's sterven, ook in deze rubriek, zóveel over hem geschreven, en er zijn zoveel treffende waarheden over deze grote dichter en zyn werk gezegd, dat het steeds moeilijker wordt, daar nog iets aan toe te voegen en 't inderdaad tyd word, hem weer eens helemaal te gaan lézen. Bovendien Is als inleiding op het Verzameld Werk bij Daamen-Van Oorschot een zeer interessant boekje verschenen, waarin opstellen over Nijhoff van de hand van zeventien Nederlandse en Vlaamse letterkundigen van naam, en van anderen die Nyhoff goed hebben gekend, zijn gepubliceerd. In deze opstellen worden nogmaals talloze aspecten van leven en werk van deze veelzijdige persoonlijkheid van alle kanten belicht. Voor wie Nyhoff niet persoonlijk gekénd heeft, voor wie hij dus „slechts" de dichter en letterkundige is, zijn in dat boekje by dragen als die van W. H. Gesner van der Voort, het interessantst. Dat opstel heet: ,,De Res.-Kapitein der Wielrijders, Mr. M. Nyhoff", en het leert ons Nijhoff ken nen als mén, die in oorlog plichtsge trouw en moedig het vaderland dient. Zinnen als deze zijn tekenend: „Het eskadron voer dus wel die lange acht maanden, in Ede en Arnhem en op de besneeuwde Veluwe. Het had een Letterkundige kroniek door HANS WARREN commandant, die een persoonlyke band had met ieder van zijn mensen. Een huzaar, die zich een andere commandant wenste, was in dit es kadron niet te vinden. Maar op 10 Mei 1940, 's morgens in alle vroegte, vloog het spoorviaduct over de straatweg Arnhem-Ooster beek in de lucht en een scherf vloog tegen het been van de kapitein Nij hoff. Zijn verantwoordelijkheidsge voel had hem naar de plaats van de handeling gedreven, zijn tekort aan kennis van explosieven had hem naar die plaats te dicht gedreven. Hij leed veel pijn, maar hij deed slechts één ding. Hij verwisselde zyn rijwiel met de duo van de motorordonnans en de voi le vier dagen was hij bij zyn mensen, omdanks de grote hinder van het ge wonde been. Oók dus, toen zij in stel ling lagen en vochten tegen een Duitse spitspatrouille aan de voet van de Wageningse Berg, óók in het fort bij Utrecht, óók op het moment van de capitulatie (in Achtersloot bij IJs- selsteijn) en óók gedurende de twee weken van krijgsgevangenschap, toen misschien meer nog dan tijdens de actie zelve de aanwezigheid van deze rustige, superieure man een wel daad voor het eskadron was. Die vier volle dagen en die paar weken daarna, ervoer men, dat hij niet slechts de vader van het eskadron was, maar ook de werkelijke militaire leider". Zulke aspecten van Nijhoff zyn veel minder bekend dan zijn poëtische kwaliteiten, maar niet minder belang rijk om tot zijn persoonlykheid door te dringen. Zo'n getuigenis wijst op een man, die inderdaad niet alleen als dichter superieur was. Het is een bekend feit, dat Nijhoff bijna altijd nog in zijn gedichten zat te veranderen nadat ze eenmaal, zelfs in boekvorm, afgedrukt waren. Daar door bestaan er van menig gedicht enkele (tot zeer vele) versies. Lang niet altijd zijn die latere veranderin gen steeds verbeteringen, maar wie maakt uit, welke versie de allerbeste en definitieve is? Zo'n oordeel valt uiteraard subjectief uit. Vandaar dat Ger rit Kamphuis de knoop resoluut heeft doorgehakt (Nijhoff zelf kon tijdens zijn leven niet besluiten) en de tekst van de laatste drukken van alle bun dels heeft gevolgd. Nu zijn sommige varianten van Nijhoff's gedichten zeer interessant; ze getuigen vaak van een veelzijdig experimenteren met dichterlijke mo gelijkheden en van een veranderende innerlijke gesteldheid in de loop van de jaren. Later zullen daarom al die varianten, waarvoor de gemiddelde lezer zich wellicht toch mmder inte resseren zal, afzonderlijk het licht zien. DRIE DELEN. Het Verzameld Werk zal in drie delen verschijnen. Het voor ons lig gende deel bevat, zoals gezegd, alle oorspronkelijke dichtwerken, en wel de bundels De Wandelaar, Vormen en Nieuwe Gedichten; voorts Pierrot aan de Lantaarn, De Vliegende Hol lander, Het Uur U, Een Idylle, Het Heilige Hout (drie bijbelse spelen) en vele verspreide en nagelaten gedich ten. Het tweede deel zal het verha lende en critische proza bevatten, het derde Nijhoff's vertalingen van poëzie en proza. Het wezen van Nyhoff's werk in een korte nabetrachting schet sen Is ondoenlijk. Daarvoor was hij te beweeglijk, te veelzijdig, te veranderlijk, te zeer dichter pur- sang. Niets menselyks en niets dichterlijks was hem vreemd. Het lykt mij dan ook vrijwel een on mogelijkheid, reeds thans zijn plaats in onze letteren definitief te bepalen. Daarvoor is hy ook te zeer IN ons allen: we zijn met zijn werk opgegroeid, het is a.h. w. deel van onszelf, van de thans levende generaties geworden, van de oudere zowel als van de jon gere, die hem wegens zyn nieuwe taalbehandeling en woordgebruik veel verschuldigd is. Het is mogelijk niet overdreven te zeggen dat we allemaal min of meer door Nijhoff's ogen de wereld hebben leren bekijken. Vandaar dat sommi gen hem vereren als een der grootste West-Europese dichters van deze eeuw en dat anderen bekennen, dat zijn betekenis als dichter hen volko men ontgaat; dergelijke uitersten lig gen immers vlak bij elkaar. Het eindoordeel zal hier door latere geslachten worden uitgesproken, maar het lykt ons toch geen al te ge waagde voorspelling, te zeggen dat memg gedicht van Nijhoff (en we denken dan vooral aan verzen als „Het Veer", „Awater", „Het Uur U" e.d.), eeuwenlang stand zullen hou den als specimina van de meest ge slaagde, specifiek Noord-Nederlandse dichtkunst uit de eerste helft van de twintigste eeuw. En voor ons, tijdgenoten, is dit ver zenboek een van begin -tot eind ont roerend, waardevol bezit. Marinus Nyhoff: Verzameld Werk Deel I. Daamen N.V. Den Haag/Van Oorschot, Amsterdam. C. Bittremieux en vele anderen: Martinus Nijhoff. Zelfde Uitgevers. T>e speelse /Vluze STERKE VERHALEN Daar was eens een schipper in Delfziel, Die had van z'n Vrouw wat 'des Guten zuviel'. Daarom kapte hij z' in twéé, Maar dat viel hem niet méé, Want die helften, die zijn hem nu toch weer te iel. Een andere schipper in Delfziel, Die vond juist zyn ega een beetje te schriel. Hij pompte haar op, Maar ook hij had een strop, Want ze zei, dat hij haar zó niet langer beviel. Een groot dirigent uit New York Dirigeerde 's met lepel en vork. Toen men vroeg, wat dat moest, Zeilde hij, met een proest; O, ik docht, dat 't publiek dat niet mork. IN HET KUNSTCENTRUM Prin sentuin te Leeuwarden zal op 24 September een tentoonstelling van edelsmeedkunst van binnen- en bui tenlandse kunstenaars worden geo pend. DE UITSLAG IS BEKEND ge maakt van de voor de leden van de maatschappij Arti et Amicitiae te Amsterdam uitgeschreven schilders wedstrijd, die tot onderwerp had: „Oude geveltjes in de Spuistraat rondom „d'vyff vlieghen anno 1627". De jury, bestaande uit de heren Nic. Kroese, W. A. Knip en G. Wester- mann besloot, de inzendingen van de schilders Kees HeinsiUs te Amster dam en Jan Strube te Breda aan te kopen. HET VIJFDE SEIZOEN van het Brabants Orkest zal een zestal gast- dirigenten Eduard van Beinum, Edu- ard Flipse, Willem van Otterloo, Jean Martinon, André Rieu en Jan de Hoog op het Brabants podium brengen. In dit seizoen zal het Brabants Orkest concerteren in het concertgebouw te Amsterdam om een serie volksconcer ten te openen, die tijdens de Ameri kaanse reis van het concertgebouw orkest wordt gegeven. Peter Scharoff 50 jaar aan het toneel De Russische regisseur Peter Scha roff is vijftig jaar geleden zijn loop baan aan het toneel begonnen. Een comité is nu gevormd, dat hem gaat huldigen na de door hem geregisseer de voorstelling van „De drie zus ters", door de Nederlandse Comedie op 2 October in Amsterdams Stads schouwburg. In dit comité hebben zitting prof. mr. dr. G. v. d. Bergh, prof. mr. A. Pitlo, Rika Hopper, J. M. Bendien, W. Ph. Pos, Aleida Schot, A. J. baro nesse Van Heemstra, Johan de Mees ter, Guus Oster en Han Bentz van den Berg. Men wil Scharoff bij die gelegenheid een geschenk aanbieden. TOT DIRECTEUR VAN DE Ste delijke Muziekschool te Zwolle is door het bestuur, na overleg met B, en W. en de gemeenteraad, benoemd, de heer M. A. Dankmeyer. Hij volgt de heer A. Hartsuiker op, die een aanstelling heeft aanvaard aan de werkplaats kindergemeen schap te Bilthoven, de school van Kees Boeke. DE KUNST- EN ANTIEKBEURS, welke te Delft gedurende drie weken is gehouden in het Stedelijk Mu seum „Het Prinsenhof" te Delft, is gesloten. Het bleek, dat men ook nu weer met tevredenheid op de beurs kan terugzien. Het aantal bezoekers (tegen de 27.000) ligt iets hoger dan dat van vorig jaar, terwijl geconsta teerd werd, dat er meer direct geïn teresseerde bezoekers waren. Toneelstuk van Huizinga „gevallen" Het toneelstuk „No news from father" van de Nederlandse auteur Leonard Huizinga heeft in de meeste Engelse bladen een slechte critiek. Het stuk beleefde in het Cambridge theater de première. De hoofdrol wordt vertolkt door Bernard Braden, een van de bekendste Britse blijspel- spelers. Hij is de verstrooide ontdek kingsreiziger, die thuis komt na tien jaar onder de Eskimo's te hebben doorgebracht. De criticus van de Times schreef: „Wy vragen ons af, wat de auteur ei genlijk wil. Wij twijfelen er aan, of hy dat zelf eigenlijk wel weet. Het is een avond geweest van verschrikke lijk vervelende verbijstering". Bij deze buitenopname is men het er niet over eens, of het paard een schimmel, of een vos moet worden. Televisiebeelden, die wij te zien krijgen nooit (Van onze filmmedewerkster). Het ziet er wat grauw en troosteloos uit, het strakke gebouw achter het grys gazen hek. Aan de buitenkant is er niets dat er op wijst, dat hierin een van de meest „romantische" bedrijven van ons land gehuisvest is. Romantiek is hier ook niet, wel „hard werken". Want de 26 televisiefilms, die op het ogenblik door Amerikaans-Nederlandse samenwerking in Cine- tone tot stand komen en straks het Amerikaanse publiek moeten verma ken, bieden Nederland één van de weinige kansen om zich in het filmmé tier te bekwamen. Tot nu toe had men met de enkele films, die er per jaar klaar kwamen, en waarvoor doorlopend vast personeel beschikbaar moest blijven, te weinig gelegenheid in de praktijk ervaring op te doen. Het is de zo bekende vicieuse cirkel: als ons land de middelen voor een filmindustrie niet heeft zal het ook nooit goede filmregisseurs, acteurs, scénarioschrijvers, décorontwerpers en cameramensen kunnen voortbren gen. Maar niemand durft het aan een dergelijke industrie op poten te zetten, omdat men er van overtuigd is, dat in ons land geen goede film regisseurs, acteursnoem maar op, te vinden zouden zijn. Waar deze overtuiging op gebaseerd is? In ieder geval niet op het oordeel van Amerikaanse regisseurs als Ar thur Dreifuss en Harold Young en de Britse cameraman Whitehead, die nu al enige maanden met een staf van Nederlands personeel werken. Men krijgt bij een bezoek aan de studio niet de indruk, dat de bui tenlandse grootheden zich opge scheept voelen met een troep bewaar schooljongens. En hun verwondering over het feit, dat met een dergelijke outillage en een zo goede bezetting als van Cinetone, in Nederland geen speelfilmindustrie bestaat, is op recht. Nu moet men overigens niet den ken, dat ze daar in Cinetone de hele dag die om acht uur begint en voor de gelukkigen eindigt om zes uur, voor de overigen vele uren later met verbeten gezichten en de kiezen op elkaar van het we-moe- ten-er-komen rondlopen. Van hoog tot laag weet men van de problemen der Nederlandse filmindustrie, die er eigenlijk niet is! Om te zorgen, dat die er wèl kan komen moet voor al les het hoofd geboden worden aan dat er-niet-zijn, waar men in iedere tak van het bedrijf steeds weer op stuit. De vindingrijkheid, die hierbij getoond wordt, grenst soms aan het onwaarschijnlijke. Er is te weinig ruimte bij de studio's om daar b.v. doorlopend enige décorstraatjes klaar te hebben staan. Men mist de midde len om, alweer, de ruimte om meu belen en kleding in allerlei stijl voorradig te hebben. En als dan voor de opname het benodigde toch alle maal tijdig op de set aanwezig is en iedereen zegt iedere keer weer: jongens, dat halen we nooit dan zijn degenen, die het gepresteerd heb ben, net aan een nieuwe zenuwcrisis toe, omdat het onmogelijk lijkt de requisieten voor morgen en overmor gen van heinde en ver bij elkaar te slepen en die van eergisteren en gis teren onbeschadigd en op tijd de deur uit te werken. Duivendrecht is geen Amerika, waar men maar op het wensenknopje drukt om afdoende van zijn verlangens te worden afge holpen. Er wordt een stille strijd gevoerd tussen Amerikaanse efficiency en Ne derlandse degelijkheid (een degelijk heid, die ook kenmerkend is voor onze filmdocumentaires). Voor de Nederlanders is geen moeite te ge ring om te zorgen, dat alles op de set de werkelijkheid zo getrouw mo gelijk nabij komt. Men wil zich lie ver niet „behelpen", zich vastklem men aan het excuus ,,'t is er niet", of aan de onbekendheid van de toe komstige toeschouwer met de werke lijkheid. Speelt het verhaal in Ne derland, dan zyn de moeilijkheden om alles in de puntjes verzorgd en verantwoord te hebben, al groot ge noeg. Maar is het onderwerp een ge beuren in Parijs, Berlijn, Wenen of Athene dan worden die moeilijkhe- Wachten, geduld hebben en'opletten is het parool in iedere filmstudio. (Van een speciale verslaggever) „Eine tolle Stimme Met die spontane uitroep bepaalde de wereldberoeyn- de dirigent Josef Krips twee jaar geleden de carrière van een eenvoudige Haagse ver tegenwoordiger -in verlich tingsartikelen. Hij kreeg een aanstelling bij de Neder landse Opera. En nu twee jaar later is hij, ander maal op voorspraak van Jo- sef Krips, uit één-en-vijftig candidaten gekozen als eer ste lyrische bariton en ka rakter-bariton bij de opera van Koblenz. In zijn zak heeft hij contracten voor 'n tournee door Zuid-Zweden, en voor radioconcerten in Kopenhagen, Keulen en Ba den-Baden. De wereld is voor deze Hagenaar open gegaan. Niets schijnt hem meer in de weg te staan voor een grootse carrière. Hoe die Hagenaar heet? La ten we hem bij zijn toneel naam Wijven noemen: Jos Borelli. Die naam klinkt nu eenmaal beter dan het alle daagse Jansen. Zeker in de opera-wereld. Jansen zou deze Haagse vertegenwoor diger zijn blijven heten, wan neer hij zyn bokscarrière van een paar jaar geleden ver volgd had. Als amateur bokser bracht hij het met zyn athletisclie gestalte een maal tot ziuaargewicht- kampioen van Zuid-Holland. Via de schilderskwist was hijin de bokssport te recht gekomen. In het ate lier van Jan Hoping werd hij behalve als schilder ook als bokser gewaardeerd. Jan Hoying zelf deed hem op een goede dag 'n paar boks- liandschoenen cadeau om zijn krachten met die van zijn athletische assistent te kunnen meten. „Aanvankelijk leek het", zo OVER DE BARITON JOS BORELLI vertélde de heer Borelli ons in het restaurant van de Amsterdamse Stadsschouw burg de dag voor zijn ver trek naar Duitsland, „alsof ik de voetstappen van groot vader en vader zou gaan volgen: de juristerij. Na een gymnasiale opleiding in het Limburgse Echt, trok de schilderkunst me echter aan. En dank zij die schilderkunst werd ik weer vertegenwoor diger in verlichtingsartike len. De invloed van het kunstlicht op kleuren doet u het verband begrijpen. In mijn vrije uren ben ik toen ook wat zang gaan stude ren aan het Koiiinklijk Con servatorium in Den Haag onder Wallenstein, Louis van Tulder en Willem Ra- velli. Die studie en nog al wat succes bij een eerste openbare optreden, hebben me er 19 September 1952 toe gébracht deel te nemen aait een auditie van de Neder landse Opera, waarbij 7iie- maiid minder dan Josef Krips voorzitter van de be- oordeli7igsco77imissie bleek te zyn. Enige wéken later zong ik in Verdi's „Traviata" I7i twee seizoenen heeft hy zich hi klehie rolle7i na die vlotte start de weg kuiuien effenen voor een buitenland se carrière. Niet als een in Nederland rniskend kunste naar gaat hy 7iu naar Ko blenz. Integendeel. Hij be waart aan zijn verband bij de Nederla7idse Opera de aangeiiaamste herinnerin gen. In Koble7iz krijgt hy de kans zich te bekwame7i in groter rollen, maar bij de Nederlandse Opera zal hy altyd ku7i7ien terugkeren. Juist te midden van ons be zoek had Jos Borelli een laatste repetitie met Oor Olthuis voor zijn Duitse pro gram: Don Carlos in Verdi's opera ,J?orta del Destino' en de speelman bi Humper- dincks ,JLönigski7ider". den bjjna onoverkomelijk. En de be loning van het toch nog op het al lerlaatste nippertje klaarkomen, is niet zelden een kernachtig „nee" van de Amerikaanse regisseur/producer, „omdat het niet lijkt op het Parijs, Berlyn, Wenen of Athene zoals de Amerikaan het zich voorstelt!" Europa moet er, volgens de Ame rikanen op de film zo uitzien, als de Amerikaanse „men" dat in zijn ver beelding een plaatsje heeft inge ruimd. Voor de Nederlandse produc tiestaf echter is de film, en zeker de televisiefilm, hét middel om dat foutieve fantasiebeeld uit de weg te ruimen en door het ware beela te vervangen Deze hiaat tussen twee zo totaal verschillende mentaliteiten zal wel altyd blijven bestaan, al poogt men er van Nederlandse zijde „overheen" te werken door het opzij zetten van eigen individualiteit. Zolang het gaat om benutten van buitenlands geld en buitenlandse vakervaring zit er niets anders op. Tot nu toe schijnen de Amerikaan se belanghebbenden zeer tevreden te zijn over de eerste serie van dertien films, die reeds klaar is. Ieder filmp je, dat een half uur duurt, vertelt van de avonturen van Major Morgan in het oude Europa. De televisiekijker kan hem straks volgen op zijn tochten naar een Ber- lijnse gevangenis, de Morgue in We nen, een straatje in Athene, de tot SS-kwartier ingerichte Hooge Vuur- sche op onze Veluwe, en het goorbrui- ne water van de blauwe Donau, die voor deze gelegenheid langs de Am- steloevers vloeit. Het was al erg ge noeg dat de betreffende speler hart je winter viermaal in het ijskoude water moest springen om effectief op het droge gehaald te worden. Om hem daarvoor helemaal naar de echte Donau te sturen, omdat dat nu toe vallig in het script stond, zou gek kenwerk geweest zijn. En een beetje duur ook. Ons land is volgens de Amerikaan se filmers, ideaal om films te ma ken. Het lykt overal op elk ander land van Europa zoals de Amerikaan se staatsburger zich dat voorstelt. Hoe ze zich Holland dan wel voorstel len is geen probleem. Ieder werkt en wacht geduldig tot het zijn beurt is. Met voorbeel dige rust en kalmte, die weinig van de innerlijke spanningen verraadt, dóet ieder wat er van hem verlangd wordt. De spelers merendeels „beroeps", afkomstig van het toneel en cabaret laten zich kleden, schminken, op de set dialogen voor zeggen, van krijtstreep naar krijt streep dirigeren als het „zover" is. Tot dit „zover" is aangebroken lo pen zy rond tussen het technisch personeel, niettegenstaande het rook verbod, rokend zoals iedereen. ZQ vullen de tyd van wachten, meer dan hun maag, met cola en koffie. In de lunchpauze eten zij in de can- tine of het kleine kamertje waar de costuums hangen, de broodjes ei, worst of kaas, die in een grote mand worden rondgebracht door een man, die nog wel anders kan dan dit knus se werk: uit rijdende treinen sprin gen. Als de televisiefilms, die men in ons land niet te zien krygt, om dat Cinetone een stichting is van de gezamenlijke Nederlandse bioscopen en deze hun glazen zeker niet zul len ingooien met het op de been hel pen van de televisie een succes bljjken te zijn, komen er misscliicn meer buitenlanders op Duivendrecht af. Dan kan men er over gaan den ken verschillende van onze toneel spelers, die al camera-ervaring heb ben, ter beschikking te houden als vaste acteurskern. Want met ama teurs werkt men maar zelden, omdat het gebleken is te kostbaar te zyn. Dan zal men van de instructies, die nu de zeer kundige Engelse camera man Whitehead B.S.C. (die o.a. het voortreffelijk camerawerk van de film „De mynen van Koning Salomo" op zyn naam heeft staan), verstrekt, profijt kunnen trekken. Misschien dat men dan eens uit eigen land de belangstelling en de middelen krijgt om een eigen speel filmindustrie tot ontwikkeling te brengen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1954 | | pagina 7