Nijhoff: dichter pur-sang en
veelzijdige persoonlijkheid
In Nederlands filmfabriek
maakt men weer films
Culturele Cavalcade
EEN SPRONG VAN BOKSRING NAAR OPERA
EEN KOSTELIJKE UITGAVE
AMSTEL WERD DONAU
ZATERDAG 18 SEPTEMBER 1954
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
Hei eersie deel van zijn verzamelde
werken verschenen
REEDS IN 1951 bestonden er plannen voor een uitgave van het Verza
meld Werk van Martinus Nijhoff, waarvan het eerste deel dan op zijn zes
tigste jaardag, 20 April 1954, zou zijn verschenen. Maar zoals bekend, heeft
de dichter deze gebeurtenis niet meer mogen beleven: hij stierf op 26 Janu
ari van het vorige jaar. Inmiddels is nu dit eerste deel van het Verzameld
Werk, verzorgd door Gerrit Kamphuis, verschenen. Dit deel bevat het oor
spronkelijke dichtwerk: zyn bundels en spelen. Het is in één woord een
kostelijke uitgave: handzaam ondanks de bijna zeshonderd pagina's
dundruk; heldere letter, soepel, donkergroen linnen bandje. Een boekje dat
gemakkelijk in de jaszak gaat, maar waarvan de inhoud moeilijk te vol
prezen is!
Er is na Nijhoff's sterven, ook in deze rubriek, zóveel over hem geschreven,
en er zijn zoveel treffende waarheden over deze grote dichter en zyn werk
gezegd, dat het steeds moeilijker wordt, daar nog iets aan toe te voegen en
't inderdaad tyd word, hem weer eens helemaal te gaan lézen. Bovendien
Is als inleiding op het Verzameld Werk bij Daamen-Van Oorschot een zeer
interessant boekje verschenen, waarin opstellen over Nijhoff van de hand
van zeventien Nederlandse en Vlaamse letterkundigen van naam, en van
anderen die Nyhoff goed hebben gekend, zijn gepubliceerd. In deze opstellen
worden nogmaals talloze aspecten van leven en werk van deze veelzijdige
persoonlijkheid van alle kanten belicht.
Voor wie Nyhoff niet persoonlijk
gekénd heeft, voor wie hij dus
„slechts" de dichter en letterkundige
is, zijn in dat boekje by dragen als die
van W. H. Gesner van der Voort, het
interessantst. Dat opstel heet: ,,De
Res.-Kapitein der Wielrijders, Mr. M.
Nyhoff", en het leert ons Nijhoff ken
nen als mén, die in oorlog plichtsge
trouw en moedig het vaderland dient.
Zinnen als deze zijn tekenend: „Het
eskadron voer dus wel die lange acht
maanden, in Ede en Arnhem en op de
besneeuwde Veluwe. Het had een
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
commandant, die een persoonlyke
band had met ieder van zijn mensen.
Een huzaar, die zich een andere
commandant wenste, was in dit es
kadron niet te vinden.
Maar op 10 Mei 1940, 's morgens in
alle vroegte, vloog het spoorviaduct
over de straatweg Arnhem-Ooster
beek in de lucht en een scherf vloog
tegen het been van de kapitein Nij
hoff. Zijn verantwoordelijkheidsge
voel had hem naar de plaats van de
handeling gedreven, zijn tekort aan
kennis van explosieven had hem naar
die plaats te dicht gedreven. Hij leed
veel pijn, maar hij deed slechts één
ding.
Hij verwisselde zyn rijwiel met de
duo van de motorordonnans en de voi
le vier dagen was hij bij zyn mensen,
omdanks de grote hinder van het ge
wonde been. Oók dus, toen zij in stel
ling lagen en vochten tegen een
Duitse spitspatrouille aan de voet van
de Wageningse Berg, óók in het fort
bij Utrecht, óók op het moment van
de capitulatie (in Achtersloot bij IJs-
selsteijn) en óók gedurende de twee
weken van krijgsgevangenschap, toen
misschien meer nog dan tijdens de
actie zelve de aanwezigheid van
deze rustige, superieure man een wel
daad voor het eskadron was. Die
vier volle dagen en die paar weken
daarna, ervoer men, dat hij niet
slechts de vader van het eskadron
was, maar ook de werkelijke militaire
leider".
Zulke aspecten van Nijhoff zyn veel
minder bekend dan zijn poëtische
kwaliteiten, maar niet minder belang
rijk om tot zijn persoonlykheid door
te dringen. Zo'n getuigenis wijst op
een man, die inderdaad niet alleen
als dichter superieur was.
Het is een bekend feit, dat Nijhoff
bijna altijd nog in zijn gedichten zat
te veranderen nadat ze eenmaal, zelfs
in boekvorm, afgedrukt waren. Daar
door bestaan er van menig gedicht
enkele (tot zeer vele) versies. Lang
niet altijd zijn die latere veranderin
gen steeds verbeteringen, maar wie
maakt uit, welke versie de allerbeste
en definitieve is?
Zo'n oordeel valt uiteraard
subjectief uit. Vandaar dat Ger
rit Kamphuis de knoop resoluut heeft
doorgehakt (Nijhoff zelf kon tijdens
zijn leven niet besluiten) en de tekst
van de laatste drukken van alle bun
dels heeft gevolgd.
Nu zijn sommige varianten van
Nijhoff's gedichten zeer interessant;
ze getuigen vaak van een veelzijdig
experimenteren met dichterlijke mo
gelijkheden en van een veranderende
innerlijke gesteldheid in de loop van
de jaren. Later zullen daarom al die
varianten, waarvoor de gemiddelde
lezer zich wellicht toch mmder inte
resseren zal, afzonderlijk het licht
zien.
DRIE DELEN.
Het Verzameld Werk zal in drie
delen verschijnen. Het voor ons lig
gende deel bevat, zoals gezegd, alle
oorspronkelijke dichtwerken, en wel
de bundels De Wandelaar, Vormen en
Nieuwe Gedichten; voorts Pierrot
aan de Lantaarn, De Vliegende Hol
lander, Het Uur U, Een Idylle, Het
Heilige Hout (drie bijbelse spelen) en
vele verspreide en nagelaten gedich
ten. Het tweede deel zal het verha
lende en critische proza bevatten, het
derde Nijhoff's vertalingen van poëzie
en proza.
Het wezen van Nyhoff's werk in
een korte nabetrachting schet
sen Is ondoenlijk. Daarvoor was
hij te beweeglijk, te veelzijdig, te
veranderlijk, te zeer dichter pur-
sang. Niets menselyks en niets
dichterlijks was hem vreemd. Het
lykt mij dan ook vrijwel een on
mogelijkheid, reeds thans zijn
plaats in onze letteren definitief
te bepalen. Daarvoor is hy ook
te zeer IN ons allen: we zijn met
zijn werk opgegroeid, het is a.h.
w. deel van onszelf, van de thans
levende generaties geworden, van
de oudere zowel als van de jon
gere, die hem wegens zyn nieuwe
taalbehandeling en woordgebruik
veel verschuldigd is.
Het is mogelijk niet overdreven te
zeggen dat we allemaal min of meer
door Nijhoff's ogen de wereld hebben
leren bekijken. Vandaar dat sommi
gen hem vereren als een der grootste
West-Europese dichters van deze
eeuw en dat anderen bekennen, dat
zijn betekenis als dichter hen volko
men ontgaat; dergelijke uitersten lig
gen immers vlak bij elkaar.
Het eindoordeel zal hier door latere
geslachten worden uitgesproken,
maar het lykt ons toch geen al te ge
waagde voorspelling, te zeggen dat
memg gedicht van Nijhoff (en we
denken dan vooral aan verzen als
„Het Veer", „Awater", „Het Uur U"
e.d.), eeuwenlang stand zullen hou
den als specimina van de meest ge
slaagde, specifiek Noord-Nederlandse
dichtkunst uit de eerste helft van de
twintigste eeuw.
En voor ons, tijdgenoten, is dit ver
zenboek een van begin -tot eind ont
roerend, waardevol bezit.
Marinus Nyhoff: Verzameld Werk
Deel I. Daamen N.V. Den Haag/Van
Oorschot, Amsterdam.
C. Bittremieux en vele anderen:
Martinus Nijhoff. Zelfde Uitgevers.
T>e speelse /Vluze
STERKE VERHALEN
Daar was eens een schipper in Delfziel,
Die had van z'n Vrouw wat 'des Guten zuviel'.
Daarom kapte hij z' in twéé,
Maar dat viel hem niet méé,
Want die helften, die zijn hem nu toch weer te iel.
Een andere schipper in Delfziel,
Die vond juist zyn ega een beetje te schriel.
Hij pompte haar op,
Maar ook hij had een strop,
Want ze zei, dat hij haar zó niet langer beviel.
Een groot dirigent uit New York
Dirigeerde 's met lepel en vork.
Toen men vroeg, wat dat moest,
Zeilde hij, met een proest;
O, ik docht, dat 't publiek dat niet mork.
IN HET KUNSTCENTRUM Prin
sentuin te Leeuwarden zal op 24
September een tentoonstelling van
edelsmeedkunst van binnen- en bui
tenlandse kunstenaars worden geo
pend.
DE UITSLAG IS BEKEND ge
maakt van de voor de leden van de
maatschappij Arti et Amicitiae te
Amsterdam uitgeschreven schilders
wedstrijd, die tot onderwerp had:
„Oude geveltjes in de Spuistraat
rondom „d'vyff vlieghen anno 1627".
De jury, bestaande uit de heren Nic.
Kroese, W. A. Knip en G. Wester-
mann besloot, de inzendingen van de
schilders Kees HeinsiUs te Amster
dam en Jan Strube te Breda aan te
kopen.
HET VIJFDE SEIZOEN van het
Brabants Orkest zal een zestal gast-
dirigenten Eduard van Beinum, Edu-
ard Flipse, Willem van Otterloo, Jean
Martinon, André Rieu en Jan de Hoog
op het Brabants podium brengen. In
dit seizoen zal het Brabants Orkest
concerteren in het concertgebouw te
Amsterdam om een serie volksconcer
ten te openen, die tijdens de Ameri
kaanse reis van het concertgebouw
orkest wordt gegeven.
Peter Scharoff 50 jaar
aan het toneel
De Russische regisseur Peter Scha
roff is vijftig jaar geleden zijn loop
baan aan het toneel begonnen. Een
comité is nu gevormd, dat hem gaat
huldigen na de door hem geregisseer
de voorstelling van „De drie zus
ters", door de Nederlandse Comedie
op 2 October in Amsterdams Stads
schouwburg.
In dit comité hebben zitting prof.
mr. dr. G. v. d. Bergh, prof. mr. A.
Pitlo, Rika Hopper, J. M. Bendien,
W. Ph. Pos, Aleida Schot, A. J. baro
nesse Van Heemstra, Johan de Mees
ter, Guus Oster en Han Bentz van
den Berg. Men wil Scharoff bij die
gelegenheid een geschenk aanbieden.
TOT DIRECTEUR VAN DE Ste
delijke Muziekschool te Zwolle is door
het bestuur, na overleg met B, en
W. en de gemeenteraad, benoemd,
de heer M. A. Dankmeyer.
Hij volgt de heer A. Hartsuiker op,
die een aanstelling heeft aanvaard
aan de werkplaats kindergemeen
schap te Bilthoven, de school van
Kees Boeke.
DE KUNST- EN ANTIEKBEURS,
welke te Delft gedurende drie weken
is gehouden in het Stedelijk Mu
seum „Het Prinsenhof" te Delft, is
gesloten. Het bleek, dat men ook nu
weer met tevredenheid op de beurs
kan terugzien. Het aantal bezoekers
(tegen de 27.000) ligt iets hoger dan
dat van vorig jaar, terwijl geconsta
teerd werd, dat er meer direct geïn
teresseerde bezoekers waren.
Toneelstuk van Huizinga
„gevallen"
Het toneelstuk „No news from
father" van de Nederlandse auteur
Leonard Huizinga heeft in de meeste
Engelse bladen een slechte critiek.
Het stuk beleefde in het Cambridge
theater de première. De hoofdrol
wordt vertolkt door Bernard Braden,
een van de bekendste Britse blijspel-
spelers. Hij is de verstrooide ontdek
kingsreiziger, die thuis komt na tien
jaar onder de Eskimo's te hebben
doorgebracht.
De criticus van de Times schreef:
„Wy vragen ons af, wat de auteur ei
genlijk wil. Wij twijfelen er aan, of
hy dat zelf eigenlijk wel weet. Het is
een avond geweest van verschrikke
lijk vervelende verbijstering".
Bij deze buitenopname is men het er
niet over eens, of het paard een
schimmel, of een vos moet worden.
Televisiebeelden, die wij
te zien krijgen
nooit
(Van onze filmmedewerkster).
Het ziet er wat grauw en troosteloos uit, het strakke gebouw achter het
grys gazen hek. Aan de buitenkant is er niets dat er op wijst, dat hierin
een van de meest „romantische" bedrijven van ons land gehuisvest is.
Romantiek is hier ook niet, wel „hard werken". Want de 26 televisiefilms,
die op het ogenblik door Amerikaans-Nederlandse samenwerking in Cine-
tone tot stand komen en straks het Amerikaanse publiek moeten verma
ken, bieden Nederland één van de weinige kansen om zich in het filmmé
tier te bekwamen. Tot nu toe had men met de enkele films, die er per
jaar klaar kwamen, en waarvoor doorlopend vast personeel beschikbaar
moest blijven, te weinig gelegenheid in de praktijk ervaring op te doen.
Het is de zo bekende vicieuse cirkel: als ons land de middelen voor een
filmindustrie niet heeft zal het ook nooit goede filmregisseurs, acteurs,
scénarioschrijvers, décorontwerpers en cameramensen kunnen voortbren
gen. Maar niemand durft het aan een dergelijke industrie op poten te
zetten, omdat men er van overtuigd is, dat in ons land geen goede film
regisseurs, acteursnoem maar op, te vinden zouden zijn. Waar deze
overtuiging op gebaseerd is?
In ieder geval niet op het oordeel
van Amerikaanse regisseurs als Ar
thur Dreifuss en Harold Young en
de Britse cameraman Whitehead, die
nu al enige maanden met een staf
van Nederlands personeel werken.
Men krijgt bij een bezoek aan de
studio niet de indruk, dat de bui
tenlandse grootheden zich opge
scheept voelen met een troep bewaar
schooljongens. En hun verwondering
over het feit, dat met een dergelijke
outillage en een zo goede bezetting
als van Cinetone, in Nederland geen
speelfilmindustrie bestaat, is op
recht.
Nu moet men overigens niet den
ken, dat ze daar in Cinetone de
hele dag die om acht uur begint
en voor de gelukkigen eindigt om
zes uur, voor de overigen vele uren
later met verbeten gezichten en
de kiezen op elkaar van het we-moe-
ten-er-komen rondlopen. Van hoog
tot laag weet men van de problemen
der Nederlandse filmindustrie, die er
eigenlijk niet is! Om te zorgen, dat
die er wèl kan komen moet voor al
les het hoofd geboden worden aan
dat er-niet-zijn, waar men in iedere
tak van het bedrijf steeds weer op
stuit. De vindingrijkheid, die hierbij
getoond wordt, grenst soms aan het
onwaarschijnlijke. Er is te weinig
ruimte bij de studio's om daar b.v.
doorlopend enige décorstraatjes klaar
te hebben staan. Men mist de midde
len om, alweer, de ruimte om meu
belen en kleding in allerlei stijl
voorradig te hebben. En als dan voor
de opname het benodigde toch alle
maal tijdig op de set aanwezig is
en iedereen zegt iedere keer weer:
jongens, dat halen we nooit dan
zijn degenen, die het gepresteerd heb
ben, net aan een nieuwe zenuwcrisis
toe, omdat het onmogelijk lijkt de
requisieten voor morgen en overmor
gen van heinde en ver bij elkaar te
slepen en die van eergisteren en gis
teren onbeschadigd en op tijd de deur
uit te werken. Duivendrecht is geen
Amerika, waar men maar op het
wensenknopje drukt om afdoende
van zijn verlangens te worden afge
holpen.
Er wordt een stille strijd gevoerd
tussen Amerikaanse efficiency en Ne
derlandse degelijkheid (een degelijk
heid, die ook kenmerkend is voor
onze filmdocumentaires). Voor de
Nederlanders is geen moeite te ge
ring om te zorgen, dat alles op de
set de werkelijkheid zo getrouw mo
gelijk nabij komt. Men wil zich lie
ver niet „behelpen", zich vastklem
men aan het excuus ,,'t is er niet",
of aan de onbekendheid van de toe
komstige toeschouwer met de werke
lijkheid. Speelt het verhaal in Ne
derland, dan zyn de moeilijkheden
om alles in de puntjes verzorgd en
verantwoord te hebben, al groot ge
noeg. Maar is het onderwerp een ge
beuren in Parijs, Berlijn, Wenen of
Athene dan worden die moeilijkhe-
Wachten, geduld hebben en'opletten
is het parool in iedere filmstudio.
(Van een speciale
verslaggever)
„Eine tolle Stimme
Met die spontane uitroep
bepaalde de wereldberoeyn-
de dirigent Josef Krips twee
jaar geleden de carrière van
een eenvoudige Haagse ver
tegenwoordiger -in verlich
tingsartikelen. Hij kreeg een
aanstelling bij de Neder
landse Opera. En nu twee
jaar later is hij, ander
maal op voorspraak van Jo-
sef Krips, uit één-en-vijftig
candidaten gekozen als eer
ste lyrische bariton en ka
rakter-bariton bij de opera
van Koblenz. In zijn zak
heeft hij contracten voor 'n
tournee door Zuid-Zweden,
en voor radioconcerten in
Kopenhagen, Keulen en Ba
den-Baden. De wereld is
voor deze Hagenaar open
gegaan. Niets schijnt hem
meer in de weg te staan
voor een grootse carrière.
Hoe die Hagenaar heet? La
ten we hem bij zijn toneel
naam Wijven noemen: Jos
Borelli. Die naam klinkt nu
eenmaal beter dan het alle
daagse Jansen. Zeker in de
opera-wereld. Jansen zou
deze Haagse vertegenwoor
diger zijn blijven heten, wan
neer hij zyn bokscarrière van
een paar jaar geleden ver
volgd had. Als amateur
bokser bracht hij het met
zyn athletisclie gestalte een
maal tot ziuaargewicht-
kampioen van Zuid-Holland.
Via de schilderskwist was
hijin de bokssport te
recht gekomen. In het ate
lier van Jan Hoping werd
hij behalve als schilder ook
als bokser gewaardeerd. Jan
Hoying zelf deed hem op
een goede dag 'n paar boks-
liandschoenen cadeau om
zijn krachten met die van
zijn athletische assistent te
kunnen meten.
„Aanvankelijk leek het", zo
OVER DE BARITON
JOS BORELLI
vertélde de heer Borelli ons
in het restaurant van de
Amsterdamse Stadsschouw
burg de dag voor zijn ver
trek naar Duitsland, „alsof
ik de voetstappen van groot
vader en vader zou gaan
volgen: de juristerij. Na een
gymnasiale opleiding in het
Limburgse Echt, trok de
schilderkunst me echter aan.
En dank zij die schilderkunst
werd ik weer vertegenwoor
diger in verlichtingsartike
len. De invloed van het
kunstlicht op kleuren doet
u het verband begrijpen. In
mijn vrije uren ben ik toen
ook wat zang gaan stude
ren aan het Koiiinklijk Con
servatorium in Den Haag
onder Wallenstein, Louis
van Tulder en Willem Ra-
velli. Die studie en nog al
wat succes bij een eerste
openbare optreden, hebben
me er 19 September 1952 toe
gébracht deel te nemen aait
een auditie van de Neder
landse Opera, waarbij 7iie-
maiid minder dan Josef
Krips voorzitter van de be-
oordeli7igsco77imissie bleek
te zyn.
Enige wéken later zong ik
in Verdi's „Traviata"
I7i twee seizoenen heeft hy
zich hi klehie rolle7i na die
vlotte start de weg kuiuien
effenen voor een buitenland
se carrière. Niet als een in
Nederland rniskend kunste
naar gaat hy 7iu naar Ko
blenz. Integendeel. Hij be
waart aan zijn verband bij
de Nederla7idse Opera de
aangeiiaamste herinnerin
gen. In Koble7iz krijgt hy de
kans zich te bekwame7i in
groter rollen, maar bij de
Nederlandse Opera zal hy
altyd ku7i7ien terugkeren.
Juist te midden van ons be
zoek had Jos Borelli een
laatste repetitie met Oor
Olthuis voor zijn Duitse pro
gram: Don Carlos in Verdi's
opera ,J?orta del Destino'
en de speelman bi Humper-
dincks ,JLönigski7ider".
den bjjna onoverkomelijk. En de be
loning van het toch nog op het al
lerlaatste nippertje klaarkomen, is
niet zelden een kernachtig „nee" van
de Amerikaanse regisseur/producer,
„omdat het niet lijkt op het Parijs,
Berlyn, Wenen of Athene zoals de
Amerikaan het zich voorstelt!"
Europa moet er, volgens de Ame
rikanen op de film zo uitzien, als de
Amerikaanse „men" dat in zijn ver
beelding een plaatsje heeft inge
ruimd. Voor de Nederlandse produc
tiestaf echter is de film, en zeker
de televisiefilm, hét middel om dat
foutieve fantasiebeeld uit de weg te
ruimen en door het ware beela te
vervangen
Deze hiaat tussen twee zo totaal
verschillende mentaliteiten zal wel
altyd blijven bestaan, al poogt men er
van Nederlandse zijde „overheen" te
werken door het opzij zetten van
eigen individualiteit. Zolang het
gaat om benutten van buitenlands
geld en buitenlandse vakervaring
zit er niets anders op.
Tot nu toe schijnen de Amerikaan
se belanghebbenden zeer tevreden te
zijn over de eerste serie van dertien
films, die reeds klaar is. Ieder filmp
je, dat een half uur duurt, vertelt
van de avonturen van Major Morgan
in het oude Europa.
De televisiekijker kan hem straks
volgen op zijn tochten naar een Ber-
lijnse gevangenis, de Morgue in We
nen, een straatje in Athene, de tot
SS-kwartier ingerichte Hooge Vuur-
sche op onze Veluwe, en het goorbrui-
ne water van de blauwe Donau, die
voor deze gelegenheid langs de Am-
steloevers vloeit. Het was al erg ge
noeg dat de betreffende speler hart
je winter viermaal in het ijskoude
water moest springen om effectief
op het droge gehaald te worden. Om
hem daarvoor helemaal naar de echte
Donau te sturen, omdat dat nu toe
vallig in het script stond, zou gek
kenwerk geweest zijn. En een beetje
duur ook.
Ons land is volgens de Amerikaan
se filmers, ideaal om films te ma
ken. Het lykt overal op elk ander
land van Europa zoals de Amerikaan
se staatsburger zich dat voorstelt.
Hoe ze zich Holland dan wel voorstel
len is geen probleem.
Ieder werkt en wacht geduldig
tot het zijn beurt is. Met voorbeel
dige rust en kalmte, die weinig van
de innerlijke spanningen verraadt,
dóet ieder wat er van hem verlangd
wordt. De spelers merendeels
„beroeps", afkomstig van het toneel
en cabaret laten zich kleden,
schminken, op de set dialogen voor
zeggen, van krijtstreep naar krijt
streep dirigeren als het „zover" is.
Tot dit „zover" is aangebroken lo
pen zy rond tussen het technisch
personeel, niettegenstaande het rook
verbod, rokend zoals iedereen. ZQ
vullen de tyd van wachten, meer
dan hun maag, met cola en koffie.
In de lunchpauze eten zij in de can-
tine of het kleine kamertje waar
de costuums hangen, de broodjes ei,
worst of kaas, die in een grote mand
worden rondgebracht door een man,
die nog wel anders kan dan dit knus
se werk: uit rijdende treinen sprin
gen.
Als de televisiefilms, die men
in ons land niet te zien krygt, om
dat Cinetone een stichting is van de
gezamenlijke Nederlandse bioscopen
en deze hun glazen zeker niet zul
len ingooien met het op de been hel
pen van de televisie een succes
bljjken te zijn, komen er misscliicn
meer buitenlanders op Duivendrecht
af. Dan kan men er over gaan den
ken verschillende van onze toneel
spelers, die al camera-ervaring heb
ben, ter beschikking te houden als
vaste acteurskern. Want met ama
teurs werkt men maar zelden, omdat
het gebleken is te kostbaar te zyn.
Dan zal men van de instructies, die
nu de zeer kundige Engelse camera
man Whitehead B.S.C. (die o.a. het
voortreffelijk camerawerk van de
film „De mynen van Koning Salomo"
op zyn naam heeft staan), verstrekt,
profijt kunnen trekken.
Misschien dat men dan eens uit
eigen land de belangstelling en de
middelen krijgt om een eigen speel
filmindustrie tot ontwikkeling te
brengen.