DE ZEEUWSE FOLKLORE LEEFT Het ringrijden op Walcheren in de goede, oude tijd HET ALOUDE GAAISCHIETEN MOOI STUKJE FOLKLORE NU EEN SPORT, VROEGER EEN VOLKSSPEL Alleen ongehuwden reden mee en het inleggeld was hoog In bijna elk Walctaers dorp werden vroeger op Pinksteren Drie verschil lende volksspelen gehouden. Het voornaamste volksspel was het ringrjjden, dat van de morgen tot de avond duurde, natuurlijk tijdens de middag een rustperiode. Een paar weken te voren werd door de samengekomen jongelingschap in de enige dorpsherberg de „rolle" opgemaakt. Op een groot vel papier wer den eerst de namen van de deelnemers geschreven en verder het reglement. Alleen ongehuwden mochten meeryden. Een verplicht dragen van het na tionaal costuum was niet nodig, daar elk in Walcherse dracht was. Het in leggeld was doorgaans een rijksdaalder, voor die tijd een tamelijk bedrag. Van het inleggeld werden de prijzen aangekocht. Elke ringrijder was bo vendien verplicht zijn aandeel in de onkosten te betalen. De rolle, waarop de bepalingen waren geschreven, werd om een stolt gerold en met een lint vastgebonden. Aan twee personen werd opgedra- fen op de eerstvolgende Donderdag ij de goudsmid Hackenberg op de Lange Burg te Middelburg de prijzen te kopen. Deze waren broekstukken, tabaksdozen, sigarenpijpen, sigaren kokers, portemonnaies, beide laatsten met zilverbeslag, zilveren pijpekoters, besneden messenheften, enz., alle maal voorwerpen, die de boerenjon gens konden gebruiken. Maar ook aan haar, met wie zij „verkering" hadden of hoopten te hebben, werd gedacht. Daarom wer den aangekocht een zilveren knip, gouden of zilveren ringen, reukfles jes met gouden of zilveren dop, zilve ren schorthaken, idem pepermuntdo zen en snuifdozen. Natuurlijk werden elk jaar niet dezelfde prijzen gekocht en het aantal hing ook af van de stand der kas. Ook weren er verscheidene gekre gen prjjzen, ongeveer dezelfde die wij reeds noemden, dus allen van zilver. De ambachtsheer, de burgemeester, een of meer notabele personen van het een ring kon vergroten of verkleinen D:t konden de toeschouwers niet zien maar alleen de rijder. De demonei konden hun invloed echter niet uit oefenen op zilveren ringen, al: zijnde deze van edel metaal. Zoals gezegd, werd de gehele daj ,,de rienk gerejen", des morgens on de gekochte, des middags om de ge kregen prijzen. Er was reeds vroeg belangstelling van het publiek, voora des middags, toen het vrouwelijk ge. slacht domineerde. De „riejers" had den de „rok" uitgetrokken en zater ongezadeld op de paarden. Voor deze gelegenheid waren de haren van de manen en van-de staart, toen nog vri lang, prachtig gevlochten en met vee] kleurige linten versierd. Dit „breister- ten" is allemans werk niet. Vaak had de ringrijder een zijden lint over de schouder, thans een runjesjerp. Wat juichte hij, als hij de ring aan ae lans wist te rijgen. Maar nog groter was het gejubel ook van de andere rijders als een prijs was gewonnen. In 't re glement was bepaald, hoeveel kee> de hoofdman: „Daar komt de man!" Een der rijders riep: „Wat heit ie an?" De eerste antwoordde: „Grauw", de tweede: „Blauw". De voorman vroeg: „Wat zullen wij roepen?" Allen juichten: „Hoezee, Hoezee, Hoezee!" Er is wel eens bew:erd; dat het „grauw en blauw" roepen afkomstig is uit de tijd der Hoeken en Kabel jauwen. daar de eersten grauwe mut sen droegen en de laatsten blauwe. Was de vrouw van de milde gever aanwezig, dan werd ook voor haar „gejouwd." Zc werd ook elke gekre- DAT MAG NIET VERLOREN GAAN Waar blijven de jongeren? De ring wore dorp kwamen des middags hun prij zen brengen; want des morgens werd elke gekochte prijs afzonderlijk „af gereden" en des middags de gekregen prijzen. Aan een paal bij 't midden der baan hingen aan een dwarslat de prijzen. Bij een paar grote prijzen was een zijden lint, bestemd voor een vrou- wenhoed. De Walcherse vrouwen droegen vroeger over de witte muts een z.g. kaphoed. Deze was van fijn stroo met een paar zijden linten naar voren en idem naar achter. Aan de lat hing nog een pry's, die niet bij de goudsmid was gekocht n.l. een houten pollepel. Wie deze prijs te beurt viel, zullen wij straks horen. Zilveren ringen De heer Hackenberg gaf voor elke ringrijderij, waarvoor bij hem de prij zen waren gekocht, een naar grote en een paar kleine zilveren ringen met veren ter leen. De kleine ringen wer den gebruikt om de gekochte, de wat grotere om de gekregen prijzen „af te rijden." Velen geloofden vroeger aan de zwarte kunst. Tal van verhalen hierover waren in omloop. Men meen de, dat de boze naar zijn welgevallen t gestoken. moest „ingestoken" zijn om de prijs te verwerven. Meestal was dit vijf maal. De winnaars Wie een prijs „afgerejen" had, werd door zijn makkers van zijn paard ge trokken, op een laddertje gelegd en onder gejuich driemaal in de hoogte geworpen. Dan ging men zingend naar de herberg, want de winnaar moest tracteren. Daarna begon men weer niet nieuwe moed om een vol gende prijs te behalen. Ook de win naar kon weer mee rijden, maar kwam niet meer voor een prijs in aanmer king. Des middags werd om de gekre gen prijzen gekampt en ging het weer gelijk op. Meestal kwam de schenker de van te voren toegezegde prijs naar de baan brengen, ook om getuige te zijn van het kampen om zijn prijs. Hij reikte deze over aan de T jofdman. Deze werkte de ringrijders naar het midden van de baan en hield daarna de prijs in de hoogte. Dit was het te ken om te gaan „jouwen". De milde gever werd eerst dank gebracht en de beste wensen werden voor hem en zijn gezin uitgesproken. Daarha riep gen prijs afzonderlijk „afgereden." ok hierbij mocht een rijder maar één prijs behalen, al bleef hij meerijden. Deze prijs werd aan 't eind der ringrijderij toegewezen aan hem, die de gehele dag geen enkele ring had weten te bemachtigen. Hij was dus niet erg bedreven in 't steekspel. Het was de schandeprijs, evenals de poe delprijs bij het kaatsen. Maar waarom een pollepel? Men geeft wel eens de volgende verklaring. Op de boerderij moest de jongste knecht, dus de on- bedrevenste in 't dagelijks werk, des avonds bij het pap koken de pollepel hanteren om te zorgen dat de pap niet aanbrandde. Bijna geregeld werd op de boerderij elke avond, behalve des Zondags, pap gegeten. Iedere ringrijder deed dan ook zyn best om „pollepelvrij" te zijn, zoals hij het zei. Dan was tenminste de eer gered. Het is thans zeer zeldzaam, dat een ringrijder de ganse dag geen enkele ring heeft kunnen bemachtigen. Wel licht komt dit ook, omdat er onder 't rijden niet zoveel „gedronken" wordt als vroeger. Ik heb eens gezien, dat onder grote hilariteit der rijders en niet minder van het publiek, degene, die geen en kele ring had kunnen bemachtigen, de baan op moest rijden en zijn lans moest steken door een opgehangen hoepel. Men spreekt dan van een hoe- pelrit. Ook in andere landen is het een oud gebruik om de minst ervarene met een pollepel te „vereren". Zo krijgt aan de universiteit te Cambrid ge in Engeland, 't land der tradities, bij het wiskundeexamen de laagste op de ranglijst de spoon, d.i. een grote houten lepel. Thans de Ereprijs Hoe is het mogelijk, dat een schan deprijs een ereprijs is geworden? Dit was een geleidelijke overgang. Als De Walcherse klederdracht in de loop der tijden (Foto DertJ De legende wil, dat het vogelschieten ingevoerd zou zijn door de Duitse keizer Hendrik de Vogelaar (935), maar we mogen rustig aannemen, dat er a! lang daarvoor schietwedstrijden voor boogschutters werden gehouden. De pijlpunten, die uit het stenen tijdperk in Europa werden gevonden bewijzen, dat de boog een der oudste wapens is en het zou wel wonderlijk zijn als men niet reeds m die over oude tjjd tot een soort wedstrijden was gekomen. Som mige Zuideuropese volkeren (o.a. de Romeinen) gaven echter de voorkeur aan. andere wapens dan de boog en als ze hun legers wilden uitbreiden met afdelingen boogschutters, deden ze daarvoor gretig een beroep op bewoners van Noord Europa. Dat bewijst wel hoezeer de boog in Noord Europa populair was. In de middeleeuwen beleefden de boogschutterijen haar grootste glorie. Daarna verdwenen ze geleidelijk ook in Nederland. Alleen in het Zuiden konden ze zich hoewel vaak moeizaam handhaven en op het ogenblik is het zó, dat de meeste schuttersgilden een tekort aan jonge leden heb ben. Het zijn overwegend ouderen, die de glorierijke traditie nog voortzet ten. (Foto Dert) aan 't eind der ringrijderij alle deel nemers één oi meer ringen hadden behaald, kon de pollepel niet als schandeprijs worden uitgereikt. Daar om werd om deze prijs afzondei-lijk Eereden, ieder volgens zijn nummer, 'e eerste die de ring stak, werd de bezitter van de pollepel, die nu een ereprijs was geworden. De overige rijders vielen af. Tot aanmoediging was bij de pollepel een grote zoete- koek (ontbijtkoek) als troostprijs ge schonken. Zoals de lezers weten, wordt thans door alle rijders om de pollepel gekampt. Wie mist, valt af, totdat de overblijver de winnaar is. Ontegenzeggelijk werd vroeger door de ringnjders veel aan Bacchus geofferd. In de kerkeraadsnotulen kan men dan ook vaak lezen, dat er geklaagd werd over de brooddronken heid der ringrijders. Bovenstaande mededelingen over 't ringrijden op Walcheren ir het mid den der vorige eeuw zijn door mij, 40 jaar geleden, grotendeels opgetekend uit de mond van mijn behuwdvader B Coppoolse (1840—1919) die als boe renzoon vaak „de rieng had gerejen." B. J. de Meij. Wellicht kunnen grote gebeurtenis sen zoals de a.s. Zeeuwse folklore-de- monstratie te Middelburg er toe bij dragen, dat daarin verandering komt en de belangstelling heeft, ook in die plaatsen, waar vroeger een schiet- weide met een „boom" was (wy den den aan Middelburg en Vlissingen), waar nu de boog niet meer gehan teerd wordt. In het jaar 1919 heeft men in Arn hem een grote folkloristische optocht en een landjuweel gehouden, die tesa- men de grootste gebeurtenissen vormden, welke Nederland ooit op folkloristisch gebied beleefden. De gaaischieters. Tot het succes van die gebeurte nissen hebben de Zeeuwen en ook de handboogschutteryen belangrijk bij gedragen. •Er waren tevens bijna honderd Zeeuwse schutters naar Arnhem ge togen. D. J. van de Ven schreef er in zyn boek „Neerlands volksleven" het volgende over: „Eerst wilden ze hun grote hand bogen zorgzaam ingepakt in leeren foudraals houden, bevreesd als ze wa ren, dat dreigende regenbuien hun schiettuig zouden bederven, doch toen ze zagen, dat de Limbrichtse kruis boogschutters en de Maas- en Waalse doelmannen ook hun pijlkokers en bo gen goed zichtbaar als ere-tekenen omvoerden, waren ook zij daartoe gaarne bereid. Zij kwamen uit 't echte gaaischietersland van 's-IIeerenhoek, het land, dat in 1428 te Goes reeds Jacoba van Beieren uitriep tot schut- terskoninginne en haar eer bewees door „dochteren tot haar te zenden, die elk hare geschenkjes brachten, groetende de gravin met groot ge juich en met de erenaam van konin gin." Deze Zeeuwse schutters hebben toen te Arnhem op de Waterberg met succes deelgenomen aan de grootste schutterskamp van Neder land. Van de Ven wijst er in zyn boek ook op, dat veel schutterijen hun oude eretekenen missen. Zo bezat het gilde „De Edele Hand boog" uit Oudelande nog slechts 5 verguld zilveren schilden uit de tyd na 1815. Het gilde w--rd namelijk in 1795 door de „munieipaliteit" van Goes gedwongen het gildezilver te verkopen „ten profite van de lande." Van de Ven zag te Arnhem ook nog de schutterijen van St. Joris en Sint Sebastian uit Middelburg. Hij noemt Soranus uit Heinkenszand, Victoria uit Kwadendamme en Zorgvliet uit Ellewoutsdijk. Het is jammer, dat er van die schutterijen al weer enigen ten on der zijn gegaan. Gelukkig zijn er op Zuid-Beveland schieters, die moedig standhouden. Zeeland moet zuinig worden op dit stukje „folklore". Het zal voor deze schutters iets moeten doen en dat iets zal moeten zijn het „invlech ten" van deze aloude sport in het spelprogramma der jeugdverenigin gen, opdat ook de jongeren de vreug de van het gaaischieten leren kennen en zich bij aloude schutterijen gaan aansluiten!

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1954 | | pagina 16