On kkctiïw kaoen De Surinamers in Amsterdam, een kleurrijke gemeenschap PtÜÏÜlTOHl jöqöej!; SCHADUW VAN SLAVERNIJ OVER PORTUGESE EILANDEN JIMMY en de Bende van Bolletje Bink DONDERDAG 17 JUNI 1954 PROVING! ALE ZEEUWSE C OU RANT 9 DE CHINESE LOTERIJ Contant 4000 voor een „tientje" Ieder unr een paar keer schuifelt Blacky het koffiehuisje binnen, ergens ln het hart van Amsterdam. Zo te zien is hij een miezerig mannetje, die wat scheef op z'n schoenen staat 01 wiens gezicht getekend is door jarenlange armoede en ellende. Maar ondanks z'n haveloze jasje en z'n verre van impo nerende voorkomen zien ze hem graag komen, de vaste klanten van het koffiehuisje. H\j is een boeiende boodschapper, die tweemaal per dag hoop doet ontvlammen in de harten van talloze eenzamen. Goed, in negen van de tien keren vervliegt die hoop sneller dan ze opkwam; maar die tiende keer brengt Blacky grijnzend geld mee. Geld, dat voor de eenzamen een ogenblik verstrooiing betekent: een zonnestraal in hun somber bestaan, die wat warmte brengt in de kilte van de nacht. Blacky is de man var. de Chinese loterij. Op ieder uur van de dag is hy bereid uit z'n verfomfaaide jasje een keurig briefje op te diepen, waarop een mysterieuze combinatie van Chinese cyfers staat. De klant maakt tien van die cyfertjes zwart en dan spoedt Blacky zich naar de Binnen Bantam- merstraat, waar z'n Chinezen in him speelhuis zetelen. Zy merken het papier, dat voorzien van een nog mys terieuzer kanttekening door Blacky wordt teruggebracht. Niemand van de klanten heeft ooit de keurige gepenseelde lettertekens kunnen ontcijferen, ze interesseren ook niemand. Alle aandacht concen treert zich op het uur van de ontkno ping, als Blacky weer naar het speel huis gaat en nu om de uitslag van de trekking op te halen. Als hij terug komt (twee keer per dag, want 's middags en 's avonds loten de Chine zen uit) legt hij met een triomfante lijk gebaar zes briefjes op de tafeltjes. Zes briefjes, waarop nu met rode inkt tien cijfers zijn weggekruist. De hoop gaat leven: ieder vergelijkt zijn brief je met de zes (soms zijn het er maar vijf, als er vijf banken" zijn, maar dan is de lotery goedkoper, want de klant betaalt twee kwartjes per bank). De klant kraste cijfertjes weg; de Chinezen ook. Waren het dezelfde Eén vast wel én twee gelijke zijn er in de regel ook nog wel bij. Maar daar wordt niemand rijk van behalve de Chinezen. Pas als zes cijfers gelijk zijn aangestreept krijgt het lot waar de en die waarde wordt groter, naar mate het aantal gelijk weggekraste cijfertjes groter is. Zijn dat er tien („een tientje" heet dat) dan snelt Blacky naar z'n bazen om 4000 op te halen, die vlot worden uitbetaald. Een „zeventje" brengt 85.op, een „negentje" 2000. Vanavond is Blacky laat. De jon- Sens zien zo nu en dan al eens naar e deur: Malla, Small-Boy, Snake, Fatefull of hoe ze alleemaal ook mo- ?en heten. Ze zitten achter hun kof- ie of bier en kaarten. Kameron, met een helwitte trui om z'n athletisehe lichaam gespannen, strijkt de kaarten paar zich toe en schudt ze. En onder tussen praten de mannen. „Oude bab beltje", zegt Malla en hij lacht z'n glinsterende tanden bloot. „Het is gek. maar alleen daarom komen ze hier. Je wilt wel eens wegblijven, maar het lukt je niet. Als je weet, dat ze hier zitten te praten, kun je niet wegblijven. Je komt terug, of je wilt of niet." Mala is een van de vas te klanten hier. Hij is een keurige kerel, die graag lacht, en die veel heeft meegemaakt, hoewel hij nog geen dertig jaar is. Hg is in Amerika geweest, in Aus tralië en Nieuw Zeeland. Na de oor log kwam hij met z'n broer naar Ne derland om hier te studeren. „M'n broer was een grappenmaker" ver telt hij nu. „Hij mocht graag zwem men en maakte ons dan altijd aan het schrikken door net te doen, alsof hij verdronk. Op een dag deed hij dat weerwij lachtenhij ver dronk echt Even is het stil. Dan vertelt Mal la verder, hoe hij als vrijwilliger naar Korea gegaan is en hoe hij daar al tijd met de Amerikanen ruzie had. Die Amerikanen moet hij niet, met hun rassenwetten. Hij is een cynisch man geworden in Korea, maar nu weer thuis Amsterdam is zijn ech te „thuis" is hij een rustige, be scheiden man, die „serieuze verke ring" heeft met een Amsterdams meisje. Hij werk nu ergens in een be- tonfabriek en wil in het najaar be ginnen met een cursus voor lasser. „Wil je nog koffie, Malla?" „Graag, maar zwart, want van melk wordt je blank." Malla vertelt verder. Hoe hij eens een „zware gokker" was en er toen plotseling mee opgehouden was. Hij had meer dan duizend gulden bijeen gespaard en wilde dat op de bank zetten. Maar onderweg van Suez naar RotterdamIk had met vrienden op het dek gezeten en wilde naar be nedenOnder de trap zaten ze te dobbelen. Ik bleef even staan kijken. Dat was m'n foutIk won geen spelletje en de volgende morgen had ik niets meer: geen geld, maar ook geen portemonnaie meer, geen hor loge en geen ring. Dat was de laatste keer. Ik voelde me, alsof ik een jaar lang doodziek geweest was. Maar ik ben niet gek. Ik doe het nu al jaren riiet meer." Z'n vriend valt hem bij. „Ik heb zo vaak alles verloren", zegt hij. „De ring die ik van m'n zus ge kregen had, ligt in een pandjeshuis in San Francisco; de trompet, die ik voor 150 kocht, was een week later weer wegvoor 35." Ondertussen deelt Blacky briefjes uit voor de volgende lotery van mor genmiddag. „Het is nooit in me opge komen om mee te doen", lacht Malla, die niets liever doet dan Blacky „op de kast te jagen", waar die gevoeli ger voor is dan wie ook. Aan een an dere tafel kaarten Fatefull, Percy en nog een paar anderen. Bij Carlos, een café wat verderop zitten de andere vrienden. Ze drin- Een briefje van de Chinese loterij, zo als Blacky ze maar al te graag uit z'n zakken opdient. Deze is al van een bij schrift voorzien van de Chinezen. Er zijn tien cijfertjes op aangebracht. De verkeerde ken hun borrels, cola of bier en klet sen. „Gek", zegt Malla, „als je zo over Suriname praat, vergeet je alles. Soms zelfs de afspraak met je meis je." Hie rrollen de dobbelstenen voor een spelletje Horse Race, een on schuldig gokkerijtje, waarbij niet meer dan een rondje op het spel staat. Maar, zoals Malla zei, toen hg vertelde over z'n laatste „dice" bij Suez: het bloed gaat je er van koken. En als je de smaak te pakken hebt. Nu spelen een paar Amerikaanse verlofgangers in keurige uniform, die hun verlof hier met meisjes van plezier en achter de tapkasten door brengen. Ze horen niet tot de clan van Malla en al die anderen, die hen liever niet zien dan wel. Ze spelen Horse Race, maar hier by Carlos wordt ook wel grof gespeeld, zeggen ze, hoewel Carlos en z'n blanke vrouw Bep er de wind goed onder hebben. Joseph is al een oude man. Een har de werker, dat is hem aan te zien. Hij drinkt z'n biertje bedachtzaam leeg: een philosoof is hij, die de we reld heeft leren kennen. Verachtelijk kijkt hij naar de rollende stenen. „El lende", mompelt hij. „Niets dan ellen de. Meestal verlies je het geld, waar je heel hard voor moet werken. Soms win je wat, maar dan ben je zo big met 'het geld, dat je het direct weer opmaakt. Je maakt plezier met je vrienden en alles is weer op. Neen, op het geld, dat je bij dobbelen wint, rust geen zegen." In de kroeg schet tert de muziek uit een keihard brul lende gramofooncombinatie. De Ame rikanen gaan dansen met de nacht vlindertjes. Joseph filosofeert verder. De andere jongens praten, lachen, plagen elkaar en slaan luidructig met handen en voeten op de maat van de muziek. Eenzaamheid. De buitenstaander zou op het eer ste gezicht denken, dat hij hier in een gore nachtkroeg zat. Misschien is dat ook wel zo. Maar dat is niet de schuld van de Surinamers, die hier en in het koffiehuisje hun tweede te huis hebben; die van het een naar het ander lopen, die er het grootste deel van hun weekloon misschien laten lig gen. Waarom? Omdat ze eenzaam zijn, omdat ze die eenzaamheid steeds zoeken te verdrijven door elkaar op te zoeken en zich te vergeten in ver halen van vroeger. Vroeger, dat begon in Suriname en dat via allerlei vreem de wegen leidde naar Nederland, om dat ze van vrienden hoorden, dat ze hier een betrekkelijk goed bestaan konden vinden. Meestal hebben ze 's zomers wel werk, maar 's winters is het soms moeilgk. Sommigen werken helemaal niet; anderen hebben een hoge trap op de maatschappelijke lad der bereikt. Allemaal zijn ze Surina mers. Allemaal denken ze hetzelfde, dat Joseph onder woorden bracht: „Ik wou dat ik maar eens wat liefs tegenkwam, dat ik kon trouwen en dan wat sparen. Nu maak je je geld toch maar op." „Sparen?", zegt Malla. „Wij Suri- Belgische valsê-munterszaak. „Geheim doel" ter sprake. Bij de voortzetting van de zaak te gen de vervalsers van bankbiljetten van 100 gulden voor het Assisenhof te Luik, werd ook een Nederlander, P. gehoord. Hg had de leiding van een tweede bende valse munters, waarvan er verscheidene ook mee werkten in de groep, die beweert met de opbrengst van de valse guldens valse peseta's te hebben willen aan maken, om hiermee het regiem van Franco ten val te brengen. P. ver zocht de voorzitter van het Assisen hof deze zaak met gesloten deuren te willen behandelen. „Ik had een ge heime zending" zo verklaarde hij „en kan hierover niet spreken als er jour nalisten in de zaal zijn. Ik werkte voor een machtige organisatie". De president noemde het argument van „een geheime missie" echter een fa beltje en weigerde op het verzoek van beschuldigde in te gaan. P. die reeds verscheidene keren zowel in België als in Nederland is veroordeeld, ver klaarde hierna dat geen nagemaakt biljet in omloop werd gebracht. De Nederlandse recherche zo zeide hrj, heeft op 1 April 1949 valse bank biljetten in beslag genomen, die door de andere groep valse munters wer den vervaardigd, terwijl die van ons pas in Augustus van dat jaar werden gemaakt; Daar het geheime doel, waarvoor de biljetten werden ver vaardigd niet meer bestond, zo be sloot hij, werd beslist hen te ver branden. namers kunnen niet sparen. Er zgn geen rijke negers. We houden veel te veel van een goed leven. Het is, of er een boze geest in ons ras is gevaren. We zijn veel te verkwistend. Zo komen ze samen, daar in het koffiehuisje of bij Carlos. Gisteren, vandaag en morgen. De een verdwfjnt omdat hij weer gaat varen, een ander komt. Een derde gaat trouwen en wordt een goed huisvader. Maar de meesten, die hier eenmaal zijn ge weest. komen terug. Omdat ze hier een brokje Suriname vinden, waar ze naar hunkeren. En omdat ze hier vrienden zijn. Pepsi ligt in het sana toriumeen verwaarloosde kou van de winter. Vanmiddag gingen z'n vrienden met elkaar naar hem toe. Blij kwamen ze terug. „Nog een paar maanden, en h\j is weer hier." Twee van de tekeningen van Martin Brinkdie op de expositie van ,J)e Ploegh" te zien zijn. Zo vindt men de Surinamers in het koffiehuisje. (tekening M. Brink REGERING IS ONVERSCHILLIG Een sinistere reputatie „The New Statesman and Nation" schryft: De zaken mogen dan niet best gaan in de Portugese kolonie Angola (Afrika), slechter gaat het op de naburige Portugese slaven- en ea- eao-eilandjes Sao Thomé en Prin cipe. De sinistere reputatie van Sao Thomé reikt tot ver in de Belgische 101. Commissaris Meubel, die nota bene een der lei ders van de dievenbende bleek te zijn, kende Jimmy Brown beter dan zijn twee trawanten. Dat Jimmy in eens zo timide op zijn knieën was gevallen, vertrouw de hij maar half. Daarom boog hij zich naar de chef toe en wilde hem toefluisteren: „Oppassen, dat is niks voor die Brown om zo onderdanig te kruipen. Als je 't mij vraagt, voert-ie wat in zijn schild". Maar Jimmy zag het gevaar. Hij begreep dat Moppie Meubel de bende leider niet mocht waarschuwen. „Hééérl", riep hg met verheffing van stem uit. „U kunt mij vertrouwen, u kunt mij even goed vertrouwen als die oude vrouw die daar achter u staat....!" De drie kerels keken ver baasd achter zich. Oude vrouw? Wat stond die Brown déór nou te beweren? Maar toen was het al gebeurd! Jimmy was met een tijgersprong van het valluik weg gesprongen. Hij greep de tafel, duwde deze met alle kracht waarover hij beschikte achteruit, kantelde het ding en sprong er toen over heen. Hij zwaaide met zijn vuistenEr weerklonk een vreselijke klap en toen nog éénI Zo troffen zijn vuisten de kaken, eerst van Moppie Meubel en daarna van de man met het kogel ronde hoofd. Zij zakten "als warme broden, waarop een dikke juffrouw was gaan zitten, in elkaar. De kerel met het zwarte snorretje was echter opgesprongen. Hij werkte zich hals over kop over de gekantelde tafel heen en nam de benen Congo. Het was op het eind van de negentiende eeuw, dat in Angelo dwang-arbeiders bijeengegaard wer den onder valse voorwendsels en naar Sao Thomé en Principe verscheept werden om in de cacao te werken. Zelden keerden deze mensen terug. Ondanks tal van acties tegen deze slavernij, bleven de eilanden centra van dwang-arbeid. Nog steeds, tot in dit jaar toe, worden aanzienlijke aantallen dwang arbeiders vanuit de Portugese be zittingen op het vasteland en mo gelijk ook van de Kaap Verdische eilanden naar Sao Thomé gezonden. Bovendien komt het zeer dikwijls voor, dat deze mensen na hun ge dwongen verbintenis van twee jaar, belet wordt naar huis terug te keren. Officieel wordt ontkend, dat mensen gedwongen naar genoemde eilanden gestuurd worden. Maar. zo vervolgt de Engelse verslaggever, onlangs vertelde onder meer Senhor Monteiro een vriendelijke Portugees, manager van de Cassequel suikerplantages in Catumbela (bij Lobito) mij, dat „nog steeds velen naar Sao Thomc gezon den worden". Voorzichtig voegde hij eraan toe: „Maar ze komen terug". Senhor Escudero, directeur van de Benguela Spoorweg, was van mening dat er 10.000 gedwongen arbeiders op Sao Thomé aanwezig zijn. De leider van het Departement van Inheemse Zaken voor Angola, Senhor Francis co de Alcambar Pereira die, het moet gezegd worden, een devoot en loyaal dienaar van Dr. Salazar is zeide tijdens een onderhoud: Wij zenden daar alleen politieke gevan- fenen heen. Sedert ik hier gekomen en, zijn er ongeveer vijf per maand weggezonden. Zij waren beslist de ergsten, die de „sterkste" politieke overtuigingen hadden. W;j sturen ook wel mensen, die wij niet mogen naar geïsoleerde nederzettingen aan de kust, ten Zuiden van Mocamedes en wel hoofdzakelgk naar de semi- woestijndorpen aan de Baia des Ti- gres". In Februari 1953 moet er op Sao Thomé een revolte geweest zijn on der de dwangarbeiders, waarbij hon derden doden gevallen zijn. Het schynt, dat toen ongeveer de helft van de inheemse bevolking gearres teerd werd. Het gerucht gaat, dat de dwangarbeiders en de bevolking het plan hadden alle blanken ambte naren en plantagebezitters te ver moorden en de zelfstandigheid van het eiland af te kondigen. De Por tugese regering blijft bij dit alles on verschillig. Het land, dat immers niet tot de Verenigde Naties behoort, zendt geen rapporten naar de V.N. weigert stelselmatig gevolg te ge ven aan de conventies over gedwon gen arbeid van het Internationaal Arbeidsbureau, waarbij Portugal wel is aangesloten. (ja* mary burchell 33 „Tom? Denk je dat?" „Natuurlijk. Hij kan soms wat ver velend zijn en je razend maken, maar toch heeft hij iets over zich, een soort natuurlijke goedheid, die je als het ware dwingt, van hem te houden. Tom is iemand voor wie je, als hij in moeilijkheden zat, alles zou willen doen. Dat zul je wel met me eens zyn, geloof ik". „JaJa, ik denk van wel". Glimlachend stak hij de hand uit en vroeg: „Wat zullen vve met jou beginnen als deze hele geschiedenis voorbij is?" Als met een vanzelfsprekend ge baar greep Fiora Lucas' hand. „Je bedoelt, dat ik Brierley zal moeten verlaten?" vroeg ze, op haar beurt peinzend naar het schitterende land schap ltykend. „Neen, kindlief, dat bedoel ik hele maal niet", antwoordde Lucas, ter wijl voor een ogenblik zgn ogen weer de uitdrukking aannamen, die Fiora zo goed kende. Onwillekeurig drukte ze haar vingers dicht in de zijne en hrj beantwoordde dit onmiddellijk. „Je kunt zo lang op Brierley blijven als je wilt", zei hij zonder omwegen. „En terwille van Adéle hoop ik dat je nog een hele tijd hier blijft loge ren". „Alleen ter wille van Adéle?" De vraag was er uit voor ze 't zelf foed wist. want het lag allerminst in aar aard, een man te plagen of met hem te coquetteren. Lucas kwam daar zeker niet voor in aanmerking! Intussen scheen het hem allesbe halve onaangenaam te hebben getrof fen, want met een spottende trek om de mond zei hij kwasi-nederig: „Ik durfde niet voor mij zelf pleiten!" Waarop Fiora, ongelovig het hoofd schuddend, repliceerde: „Kom. kom, ik geloof dat je durf... of brutaliteit voor alles en nog wat bezit". „Ik hoop het van harte!" riep hij, nu weer ernstig uit. „We zullen ze in de eerstvolgende zes-en-dertig uur hard nodig hebben". Zuchtend liet hij haar hand los en ging heen, alsof hij te kennen le geven, dat er nu geen tijd meer was voor luchtige praatjes. Fiora, een beetje verbaasd en te leurgesteld over zgn plotseling gewij zigde gemoedstemming, keek hem nog even na, draaide zich toen om en trad het huis binnen. Het overige deel van de dag bracht ze, zoals verwacht mocht worden, sa men met Ashley door. Maar, tot haar eigen verrassing en ontnuchtering, bezorgde zijn gezelschap haar meer verdriet dan genoegen. Tot nu toe had ze gemeend, dat Ashley en zij vrijwel elke gedachte en alle inzichten gemeen hadden, dat ze op alles gelijkelijk reageerden. Tij dens die heerlijke maanden in Pak- minster, toen ze elkaar hadden leren kennen, had ze telkens met vreugde geconstateerd, hoezeer ze hetzelfde voelden en dachten. Nu echter con stateerde ze een groot meningsver schil ten aanzien van de gebeurtenis, waar, voor het ogenblik althans, al les op Brierley Manor om draaide. O, zeker. Ashley liet zich niet in besliste termen uit. Zelfs was hy meestal niet bijzonder ernstig ge stemd en scheen hg maar liever, even glimlachend, de uitslag van het „inquest" onverschillig af te wach ten. Juist deze houding echter maak te op Fiora, zelf voortdurend met de uit Nan's dood voortvloeiende ge beurtenissen en dreigingen bezig, een ellendige en ontmoedigende indruk. Ze vond het ook allesbehalve pret tig, dat hij haar de volgende dag niet zijn geleide by de gang naar het „in quest" aanbood, maar eenvoudig zgn plan om er heen te gaan kenbaar maakte. „Miaar, Ashley, ze hebben je daar niet nodig als getuige of zo", tracht te ze hem aan het verstand te bren gen. „Dat doet er niet toe, ik ga tóch". Zo gingen dus alle vier Lucas en Adèle, Fiora en Ashley samen naar het kleine zaaltje, waar 't „in quest" zou worden gehouden. Ze vonden er Tom Harmon, die op een van de banken zat en er vermoeid en mismoedig uitzag. Er waren nog een paar andere mensen, die Lucas en zijn zuster met een mengsel van sympa thie en nieuwsgierigheid groetten. Zodra echter de plaatselijke „coro ner" was binnengetreden, kreeg het geheel 'n meer indrukwekkend plech tig karakter. Tot haar verbazing was, na de lou ter formele verklaringen van politie en dokter, zij de eerste getuige, die werd voorgeroepen. Ze hoopte vurig, dat men haar niets zou vragen, waar door ze voor de keus gesteld zou worden, óf meineed te plegen óf haar belofte aan Adèle te breken. Intussen bleek ze zich voor niets zorgen te hebben gemaakt. De haar gestelde vragen betroffen vrijwel uit sluitend haar familiebetrekking tot de overledene en daarop volgde nog één enkele ander soort vraag, bijna in dezelfde woorden als de brigadier ze had geformuleerd: „Had ze haar tante ooit het plan horen opperen, de toren te bestijgen „Neen nooit", verklaarde Flora, Even later kon ze weer naast Ash ley gaan zitten, zo hevig bevend, als of men haar een hele reeks strikvra gen had gesteld. Lucas, die op haar volgde, had vrij wat meer vragen te verwerken. Vra gen omtrent Nan's gedragingen en de algemene levenswijze op Brierley. Hij hem moest krijgen, dacht Flora. Plotseling evenwel en byna ter loops, alsof het eigenlijk weinig met de onderhavige zaak te maken had, vroeg de coroner: „Staat 't niet vast, dat de nu overledene meer dan eens de toren somber en onveilig heeft ge noemd; heeft ze ook niet gezegd, dat zii er voor geen geld op zou klim men? Bij deze onverwachte wending werd het Fiora te moede, of ze een stomp in de hartstreek had gekregen en in. Lucas' plaats zou ze misschien wel flauw gevallen zijn, nu het door hen zo zorgvuldig achterbaks gehouden feit tóch ter sprake werd gebracht. Lucas evenwel zag er allerminst naar flauw vallen uit. Misschien was hy een tikje bleker, toen by, als om de vraag te overwegen, even het voorhoofd fronste. Hij zal het ontkennen, ofschoon hij onder ede staat, dacht Fiora. Maar Lucas ontkende niets. Na denkend zeide hij: „Ja, ik zelf heb haar zoiets meermalen horen zeg gen. Intussen was ik wel gewoon aan overdreven uitdrukkingen van haar kant en hechtte er dus niet veel waarde aan". In zijn papieren kijkend, hernam de coroner: „Ja, maar dit schijnt toch bij herhaling en met veel nadruk ver klaard te zijn, meneer Cardew. Kunt U, met het oog daarop, ook een of andere reden noemen die haar, on danks haar natuurlijke tegenzin, toch tot het beklimmen van de toren zou hebben genoopt?" „Zeker", antwoordde Lucas, zonder zich te bedenken en heel beslist. „Ga uw gang dan". „De dag te voren hadden myn stiefmoeder en ik ernstig menings verschil gehad over het beheer van 't landgoed", sprak Lucas langzaam, maar steeds op dezelfde toon van op rechtheid. „Ik was altijd van oordeel, dat ze vrij wonderlijke opvattingen dienaangaande had en ze han delde ongetwijfeld, alsof we een uitgestrekte en rijke bezittingen hadden, inplaats van een tamelijk be perkte, die betrekkelijk veel aan on derhoud koslle. Bij het gesprek in kwestie weidde ze vol nadruk uit over de rijkdom en de grootte van ons bezit, en ik vrees, dat ik in mijn antwoord nogal heftig geweest ben. (Wordt vervolgaj.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1954 | | pagina 11