On kkctiïw kaoen
De Surinamers in Amsterdam,
een kleurrijke gemeenschap
PtÜÏÜlTOHl
jöqöej!;
SCHADUW VAN SLAVERNIJ OVER
PORTUGESE EILANDEN
JIMMY en de Bende van Bolletje Bink
DONDERDAG 17 JUNI 1954
PROVING! ALE ZEEUWSE C OU RANT
9
DE CHINESE LOTERIJ
Contant 4000 voor een „tientje"
Ieder unr een paar keer schuifelt Blacky het koffiehuisje binnen, ergens
ln het hart van Amsterdam. Zo te zien is hij een miezerig mannetje, die wat
scheef op z'n schoenen staat 01 wiens gezicht getekend is door jarenlange
armoede en ellende. Maar ondanks z'n haveloze jasje en z'n verre van impo
nerende voorkomen zien ze hem graag komen, de vaste klanten van het
koffiehuisje. H\j is een boeiende boodschapper, die tweemaal per dag hoop
doet ontvlammen in de harten van talloze eenzamen. Goed, in negen van de
tien keren vervliegt die hoop sneller dan ze opkwam; maar die tiende keer
brengt Blacky grijnzend geld mee. Geld, dat voor de eenzamen een ogenblik
verstrooiing betekent: een zonnestraal in hun somber bestaan, die wat
warmte brengt in de kilte van de nacht.
Blacky is de man var. de Chinese loterij. Op ieder uur van de dag is hy
bereid uit z'n verfomfaaide jasje een keurig briefje op te diepen, waarop
een mysterieuze combinatie van Chinese cyfers staat. De klant maakt tien
van die cyfertjes zwart en dan spoedt Blacky zich naar de Binnen Bantam-
merstraat, waar z'n Chinezen in him speelhuis zetelen. Zy merken het
papier, dat voorzien van een nog mys terieuzer kanttekening door Blacky
wordt teruggebracht.
Niemand van de klanten heeft ooit
de keurige gepenseelde lettertekens
kunnen ontcijferen, ze interesseren
ook niemand. Alle aandacht concen
treert zich op het uur van de ontkno
ping, als Blacky weer naar het speel
huis gaat en nu om de uitslag van de
trekking op te halen. Als hij terug
komt (twee keer per dag, want 's
middags en 's avonds loten de Chine
zen uit) legt hij met een triomfante
lijk gebaar zes briefjes op de tafeltjes.
Zes briefjes, waarop nu met rode inkt
tien cijfers zijn weggekruist. De hoop
gaat leven: ieder vergelijkt zijn brief
je met de zes (soms zijn het er maar
vijf, als er vijf banken" zijn, maar
dan is de lotery goedkoper, want de
klant betaalt twee kwartjes per
bank). De klant kraste cijfertjes weg;
de Chinezen ook. Waren het dezelfde
Eén vast wel én twee gelijke zijn er
in de regel ook nog wel bij. Maar daar
wordt niemand rijk van behalve de
Chinezen. Pas als zes cijfers gelijk
zijn aangestreept krijgt het lot waar
de en die waarde wordt groter, naar
mate het aantal gelijk weggekraste
cijfertjes groter is. Zijn dat er tien
(„een tientje" heet dat) dan snelt
Blacky naar z'n bazen om 4000 op
te halen, die vlot worden uitbetaald.
Een „zeventje" brengt 85.op, een
„negentje" 2000.
Vanavond is Blacky laat. De jon-
Sens zien zo nu en dan al eens naar
e deur: Malla, Small-Boy, Snake,
Fatefull of hoe ze alleemaal ook mo-
?en heten. Ze zitten achter hun kof-
ie of bier en kaarten. Kameron, met
een helwitte trui om z'n athletisehe
lichaam gespannen, strijkt de kaarten
paar zich toe en schudt ze. En onder
tussen praten de mannen. „Oude bab
beltje", zegt Malla en hij lacht z'n
glinsterende tanden bloot. „Het is
gek. maar alleen daarom komen ze
hier. Je wilt wel eens wegblijven,
maar het lukt je niet. Als je weet,
dat ze hier zitten te praten, kun je
niet wegblijven. Je komt terug, of je
wilt of niet." Mala is een van de vas
te klanten hier. Hij is een keurige
kerel, die graag lacht, en die veel
heeft meegemaakt, hoewel hij nog
geen dertig jaar is.
Hg is in Amerika geweest, in Aus
tralië en Nieuw Zeeland. Na de oor
log kwam hij met z'n broer naar Ne
derland om hier te studeren. „M'n
broer was een grappenmaker" ver
telt hij nu. „Hij mocht graag zwem
men en maakte ons dan altijd aan het
schrikken door net te doen, alsof hij
verdronk. Op een dag deed hij dat
weerwij lachtenhij ver
dronk echt
Even is het stil. Dan vertelt Mal
la verder, hoe hij als vrijwilliger naar
Korea gegaan is en hoe hij daar al
tijd met de Amerikanen ruzie had.
Die Amerikanen moet hij niet, met
hun rassenwetten. Hij is een cynisch
man geworden in Korea, maar nu
weer thuis Amsterdam is zijn ech
te „thuis" is hij een rustige, be
scheiden man, die „serieuze verke
ring" heeft met een Amsterdams
meisje. Hij werk nu ergens in een be-
tonfabriek en wil in het najaar be
ginnen met een cursus voor lasser.
„Wil je nog koffie, Malla?"
„Graag, maar zwart, want van melk
wordt je blank."
Malla vertelt verder. Hoe hij eens
een „zware gokker" was en er toen
plotseling mee opgehouden was. Hij
had meer dan duizend gulden bijeen
gespaard en wilde dat op de bank
zetten. Maar onderweg van Suez naar
RotterdamIk had met vrienden
op het dek gezeten en wilde naar be
nedenOnder de trap zaten ze te
dobbelen. Ik bleef even staan kijken.
Dat was m'n foutIk won geen
spelletje en de volgende morgen had
ik niets meer: geen geld, maar ook
geen portemonnaie meer, geen hor
loge en geen ring. Dat was de laatste
keer. Ik voelde me, alsof ik een jaar
lang doodziek geweest was. Maar ik
ben niet gek. Ik doe het nu al jaren
riiet meer." Z'n vriend valt hem bij.
„Ik heb zo vaak alles verloren", zegt
hij. „De ring die ik van m'n zus ge
kregen had, ligt in een pandjeshuis in
San Francisco; de trompet, die ik
voor 150 kocht, was een week later
weer wegvoor 35."
Ondertussen deelt Blacky briefjes
uit voor de volgende lotery van mor
genmiddag. „Het is nooit in me opge
komen om mee te doen", lacht Malla,
die niets liever doet dan Blacky „op
de kast te jagen", waar die gevoeli
ger voor is dan wie ook. Aan een an
dere tafel kaarten Fatefull, Percy en
nog een paar anderen.
Bij Carlos, een café wat verderop
zitten de andere vrienden. Ze drin-
Een briefje van de Chinese loterij, zo
als Blacky ze maar al te graag uit z'n
zakken opdient. Deze is al van een bij
schrift voorzien van de Chinezen. Er
zijn tien cijfertjes op aangebracht. De
verkeerde
ken hun borrels, cola of bier en klet
sen.
„Gek", zegt Malla, „als je zo over
Suriname praat, vergeet je alles.
Soms zelfs de afspraak met je meis
je." Hie rrollen de dobbelstenen voor
een spelletje Horse Race, een on
schuldig gokkerijtje, waarbij niet
meer dan een rondje op het spel
staat. Maar, zoals Malla zei, toen hg
vertelde over z'n laatste „dice" bij
Suez: het bloed gaat je er van koken.
En als je de smaak te pakken hebt.
Nu spelen een paar Amerikaanse
verlofgangers in keurige uniform,
die hun verlof hier met meisjes van
plezier en achter de tapkasten door
brengen. Ze horen niet tot de clan
van Malla en al die anderen, die hen
liever niet zien dan wel. Ze spelen
Horse Race, maar hier by Carlos
wordt ook wel grof gespeeld, zeggen
ze, hoewel Carlos en z'n blanke vrouw
Bep er de wind goed onder hebben.
Joseph is al een oude man. Een har
de werker, dat is hem aan te zien.
Hij drinkt z'n biertje bedachtzaam
leeg: een philosoof is hij, die de we
reld heeft leren kennen. Verachtelijk
kijkt hij naar de rollende stenen. „El
lende", mompelt hij. „Niets dan ellen
de. Meestal verlies je het geld, waar
je heel hard voor moet werken. Soms
win je wat, maar dan ben je zo big
met 'het geld, dat je het direct weer
opmaakt. Je maakt plezier met je
vrienden en alles is weer op. Neen,
op het geld, dat je bij dobbelen wint,
rust geen zegen." In de kroeg schet
tert de muziek uit een keihard brul
lende gramofooncombinatie. De Ame
rikanen gaan dansen met de nacht
vlindertjes. Joseph filosofeert verder.
De andere jongens praten, lachen,
plagen elkaar en slaan luidructig met
handen en voeten op de maat van de
muziek.
Eenzaamheid.
De buitenstaander zou op het eer
ste gezicht denken, dat hij hier in
een gore nachtkroeg zat. Misschien
is dat ook wel zo. Maar dat is niet
de schuld van de Surinamers, die hier
en in het koffiehuisje hun tweede te
huis hebben; die van het een naar het
ander lopen, die er het grootste deel
van hun weekloon misschien laten lig
gen.
Waarom? Omdat ze eenzaam
zijn, omdat ze die eenzaamheid steeds
zoeken te verdrijven door elkaar op
te zoeken en zich te vergeten in ver
halen van vroeger. Vroeger, dat begon
in Suriname en dat via allerlei vreem
de wegen leidde naar Nederland, om
dat ze van vrienden hoorden, dat ze
hier een betrekkelijk goed bestaan
konden vinden. Meestal hebben ze 's
zomers wel werk, maar 's winters is
het soms moeilgk. Sommigen werken
helemaal niet; anderen hebben een
hoge trap op de maatschappelijke lad
der bereikt. Allemaal zijn ze Surina
mers. Allemaal denken ze hetzelfde,
dat Joseph onder woorden bracht:
„Ik wou dat ik maar eens wat liefs
tegenkwam, dat ik kon trouwen en
dan wat sparen. Nu maak je je geld
toch maar op."
„Sparen?", zegt Malla. „Wij Suri-
Belgische valsê-munterszaak.
„Geheim doel" ter sprake.
Bij de voortzetting van de zaak te
gen de vervalsers van bankbiljetten
van 100 gulden voor het Assisenhof
te Luik, werd ook een Nederlander,
P. gehoord. Hg had de leiding van
een tweede bende valse munters,
waarvan er verscheidene ook mee
werkten in de groep, die beweert met
de opbrengst van de valse guldens
valse peseta's te hebben willen aan
maken, om hiermee het regiem van
Franco ten val te brengen. P. ver
zocht de voorzitter van het Assisen
hof deze zaak met gesloten deuren te
willen behandelen. „Ik had een ge
heime zending" zo verklaarde hij „en
kan hierover niet spreken als er jour
nalisten in de zaal zijn. Ik werkte
voor een machtige organisatie". De
president noemde het argument van
„een geheime missie" echter een fa
beltje en weigerde op het verzoek van
beschuldigde in te gaan. P. die reeds
verscheidene keren zowel in België
als in Nederland is veroordeeld, ver
klaarde hierna dat geen nagemaakt
biljet in omloop werd gebracht. De
Nederlandse recherche zo zeide
hrj, heeft op 1 April 1949 valse bank
biljetten in beslag genomen, die door
de andere groep valse munters wer
den vervaardigd, terwijl die van ons
pas in Augustus van dat jaar werden
gemaakt; Daar het geheime doel,
waarvoor de biljetten werden ver
vaardigd niet meer bestond, zo be
sloot hij, werd beslist hen te ver
branden.
namers kunnen niet sparen. Er zgn
geen rijke negers. We houden veel te
veel van een goed leven. Het is, of er
een boze geest in ons ras is gevaren.
We zijn veel te verkwistend.
Zo komen ze samen, daar in het
koffiehuisje of bij Carlos. Gisteren,
vandaag en morgen. De een verdwfjnt
omdat hij weer gaat varen, een ander
komt. Een derde gaat trouwen en
wordt een goed huisvader. Maar de
meesten, die hier eenmaal zijn ge
weest. komen terug. Omdat ze hier
een brokje Suriname vinden, waar ze
naar hunkeren. En omdat ze hier
vrienden zijn. Pepsi ligt in het sana
toriumeen verwaarloosde kou
van de winter. Vanmiddag gingen z'n
vrienden met elkaar naar hem toe.
Blij kwamen ze terug. „Nog een paar
maanden, en h\j is weer hier."
Twee van de tekeningen van Martin
Brinkdie op de expositie van ,J)e
Ploegh" te zien zijn.
Zo vindt men de Surinamers in het
koffiehuisje.
(tekening M. Brink
REGERING IS ONVERSCHILLIG
Een sinistere reputatie
„The New Statesman and Nation"
schryft:
De zaken mogen dan niet best gaan
in de Portugese kolonie Angola
(Afrika), slechter gaat het op de
naburige Portugese slaven- en ea-
eao-eilandjes Sao Thomé en Prin
cipe. De sinistere reputatie van Sao
Thomé reikt tot ver in de Belgische
101. Commissaris Meubel, die nota bene een der lei
ders van de dievenbende bleek te zijn, kende Jimmy
Brown beter dan zijn twee trawanten. Dat Jimmy in
eens zo timide op zijn knieën was gevallen, vertrouw
de hij maar half. Daarom boog hij zich naar de chef toe
en wilde hem toefluisteren: „Oppassen, dat is niks voor
die Brown om zo onderdanig te kruipen. Als je 't mij
vraagt, voert-ie wat in zijn schild". Maar Jimmy zag
het gevaar. Hij begreep dat Moppie Meubel de bende
leider niet mocht waarschuwen. „Hééérl", riep hg met
verheffing van stem uit. „U kunt mij vertrouwen, u
kunt mij even goed vertrouwen als die oude vrouw die
daar achter u staat....!" De drie kerels keken ver
baasd achter zich. Oude vrouw? Wat stond die Brown
déór nou te beweren? Maar toen was het al gebeurd!
Jimmy was met een tijgersprong van het valluik weg
gesprongen. Hij greep de tafel, duwde deze met alle
kracht waarover hij beschikte achteruit, kantelde het
ding en sprong er toen over heen. Hij zwaaide met zijn
vuistenEr weerklonk een vreselijke klap en toen
nog éénI Zo troffen zijn vuisten de kaken, eerst van
Moppie Meubel en daarna van de man met het kogel
ronde hoofd. Zij zakten "als warme broden, waarop een
dikke juffrouw was gaan zitten, in elkaar. De kerel
met het zwarte snorretje was echter opgesprongen. Hij
werkte zich hals over kop over de gekantelde tafel heen
en nam de benen
Congo. Het was op het eind van de
negentiende eeuw, dat in Angelo
dwang-arbeiders bijeengegaard wer
den onder valse voorwendsels en naar
Sao Thomé en Principe verscheept
werden om in de cacao te werken.
Zelden keerden deze mensen terug.
Ondanks tal van acties tegen deze
slavernij, bleven de eilanden centra
van dwang-arbeid.
Nog steeds, tot in dit jaar toe,
worden aanzienlijke aantallen dwang
arbeiders vanuit de Portugese be
zittingen op het vasteland en mo
gelijk ook van de Kaap Verdische
eilanden naar Sao Thomé gezonden.
Bovendien komt het zeer dikwijls
voor, dat deze mensen na hun ge
dwongen verbintenis van twee jaar,
belet wordt naar huis terug te keren.
Officieel wordt ontkend, dat mensen
gedwongen naar genoemde eilanden
gestuurd worden. Maar. zo vervolgt
de Engelse verslaggever, onlangs
vertelde onder meer Senhor Monteiro
een vriendelijke Portugees, manager
van de Cassequel suikerplantages in
Catumbela (bij Lobito) mij, dat „nog
steeds velen naar Sao Thomc gezon
den worden". Voorzichtig voegde hij
eraan toe: „Maar ze komen terug".
Senhor Escudero, directeur van de
Benguela Spoorweg, was van mening
dat er 10.000 gedwongen arbeiders op
Sao Thomé aanwezig zijn. De leider
van het Departement van Inheemse
Zaken voor Angola, Senhor Francis
co de Alcambar Pereira die, het
moet gezegd worden, een devoot en
loyaal dienaar van Dr. Salazar is
zeide tijdens een onderhoud: Wij
zenden daar alleen politieke gevan-
fenen heen. Sedert ik hier gekomen
en, zijn er ongeveer vijf per maand
weggezonden. Zij waren beslist de
ergsten, die de „sterkste" politieke
overtuigingen hadden. W;j sturen ook
wel mensen, die wij niet mogen naar
geïsoleerde nederzettingen aan de
kust, ten Zuiden van Mocamedes
en wel hoofdzakelgk naar de semi-
woestijndorpen aan de Baia des Ti-
gres".
In Februari 1953 moet er op Sao
Thomé een revolte geweest zijn on
der de dwangarbeiders, waarbij hon
derden doden gevallen zijn. Het
schynt, dat toen ongeveer de helft
van de inheemse bevolking gearres
teerd werd. Het gerucht gaat, dat de
dwangarbeiders en de bevolking het
plan hadden alle blanken ambte
naren en plantagebezitters te ver
moorden en de zelfstandigheid van
het eiland af te kondigen. De Por
tugese regering blijft bij dit alles on
verschillig. Het land, dat immers niet
tot de Verenigde Naties behoort,
zendt geen rapporten naar de V.N.
weigert stelselmatig gevolg te ge
ven aan de conventies over gedwon
gen arbeid van het Internationaal
Arbeidsbureau, waarbij Portugal wel
is aangesloten.
(ja*
mary burchell
33
„Tom? Denk je dat?"
„Natuurlijk. Hij kan soms wat ver
velend zijn en je razend maken, maar
toch heeft hij iets over zich, een
soort natuurlijke goedheid, die je als
het ware dwingt, van hem te houden.
Tom is iemand voor wie je, als hij in
moeilijkheden zat, alles zou willen
doen. Dat zul je wel met me eens
zyn, geloof ik".
„JaJa, ik denk van wel".
Glimlachend stak hij de hand uit
en vroeg: „Wat zullen vve met jou
beginnen als deze hele geschiedenis
voorbij is?"
Als met een vanzelfsprekend ge
baar greep Fiora Lucas' hand. „Je
bedoelt, dat ik Brierley zal moeten
verlaten?" vroeg ze, op haar beurt
peinzend naar het schitterende land
schap ltykend.
„Neen, kindlief, dat bedoel ik hele
maal niet", antwoordde Lucas, ter
wijl voor een ogenblik zgn ogen weer
de uitdrukking aannamen, die Fiora
zo goed kende. Onwillekeurig drukte
ze haar vingers dicht in de zijne en
hrj beantwoordde dit onmiddellijk.
„Je kunt zo lang op Brierley blijven
als je wilt", zei hij zonder omwegen.
„En terwille van Adéle hoop ik dat
je nog een hele tijd hier blijft loge
ren".
„Alleen ter wille van Adéle?"
De vraag was er uit voor ze 't zelf
foed wist. want het lag allerminst in
aar aard, een man te plagen of met
hem te coquetteren. Lucas kwam
daar zeker niet voor in aanmerking!
Intussen scheen het hem allesbe
halve onaangenaam te hebben getrof
fen, want met een spottende trek om
de mond zei hij kwasi-nederig: „Ik
durfde niet voor mij zelf pleiten!"
Waarop Fiora, ongelovig het hoofd
schuddend, repliceerde: „Kom. kom,
ik geloof dat je durf... of brutaliteit
voor alles en nog wat bezit".
„Ik hoop het van harte!" riep hij,
nu weer ernstig uit. „We zullen ze in
de eerstvolgende zes-en-dertig uur
hard nodig hebben".
Zuchtend liet hij haar hand los en
ging heen, alsof hij te kennen
le geven, dat er nu geen tijd meer
was voor luchtige praatjes.
Fiora, een beetje verbaasd en te
leurgesteld over zgn plotseling gewij
zigde gemoedstemming, keek hem
nog even na, draaide zich toen om en
trad het huis binnen.
Het overige deel van de dag bracht
ze, zoals verwacht mocht worden, sa
men met Ashley door. Maar, tot haar
eigen verrassing en ontnuchtering,
bezorgde zijn gezelschap haar meer
verdriet dan genoegen.
Tot nu toe had ze gemeend, dat
Ashley en zij vrijwel elke gedachte
en alle inzichten gemeen hadden, dat
ze op alles gelijkelijk reageerden. Tij
dens die heerlijke maanden in Pak-
minster, toen ze elkaar hadden leren
kennen, had ze telkens met vreugde
geconstateerd, hoezeer ze hetzelfde
voelden en dachten. Nu echter con
stateerde ze een groot meningsver
schil ten aanzien van de gebeurtenis,
waar, voor het ogenblik althans, al
les op Brierley Manor om draaide.
O, zeker. Ashley liet zich niet in
besliste termen uit. Zelfs was hy
meestal niet bijzonder ernstig ge
stemd en scheen hg maar liever,
even glimlachend, de uitslag van het
„inquest" onverschillig af te wach
ten. Juist deze houding echter maak
te op Fiora, zelf voortdurend met de
uit Nan's dood voortvloeiende ge
beurtenissen en dreigingen bezig, een
ellendige en ontmoedigende indruk.
Ze vond het ook allesbehalve pret
tig, dat hij haar de volgende dag niet
zijn geleide by de gang naar het „in
quest" aanbood, maar eenvoudig zgn
plan om er heen te gaan kenbaar
maakte.
„Miaar, Ashley, ze hebben je daar
niet nodig als getuige of zo", tracht
te ze hem aan het verstand te bren
gen.
„Dat doet er niet toe, ik ga tóch".
Zo gingen dus alle vier Lucas en
Adèle, Fiora en Ashley samen
naar het kleine zaaltje, waar 't „in
quest" zou worden gehouden. Ze
vonden er Tom Harmon, die op een
van de banken zat en er vermoeid en
mismoedig uitzag. Er waren nog een
paar andere mensen, die Lucas en zijn
zuster met een mengsel van sympa
thie en nieuwsgierigheid groetten.
Zodra echter de plaatselijke „coro
ner" was binnengetreden, kreeg het
geheel 'n meer indrukwekkend plech
tig karakter.
Tot haar verbazing was, na de lou
ter formele verklaringen van politie
en dokter, zij de eerste getuige, die
werd voorgeroepen. Ze hoopte vurig,
dat men haar niets zou vragen, waar
door ze voor de keus gesteld zou
worden, óf meineed te plegen óf
haar belofte aan Adèle te breken.
Intussen bleek ze zich voor niets
zorgen te hebben gemaakt. De haar
gestelde vragen betroffen vrijwel uit
sluitend haar familiebetrekking tot de
overledene en daarop volgde nog één
enkele ander soort vraag, bijna in
dezelfde woorden als de brigadier ze
had geformuleerd: „Had ze haar
tante ooit het plan horen opperen, de
toren te bestijgen
„Neen nooit", verklaarde Flora,
Even later kon ze weer naast Ash
ley gaan zitten, zo hevig bevend, als
of men haar een hele reeks strikvra
gen had gesteld.
Lucas, die op haar volgde, had vrij
wat meer vragen te verwerken. Vra
gen omtrent Nan's gedragingen en de
algemene levenswijze op Brierley. Hij
hem moest krijgen, dacht Flora.
Plotseling evenwel en byna ter
loops, alsof het eigenlijk weinig met
de onderhavige zaak te maken had,
vroeg de coroner: „Staat 't niet vast,
dat de nu overledene meer dan eens
de toren somber en onveilig heeft ge
noemd; heeft ze ook niet gezegd,
dat zii er voor geen geld op zou klim
men?
Bij deze onverwachte wending werd
het Fiora te moede, of ze een stomp
in de hartstreek had gekregen en in.
Lucas' plaats zou ze misschien wel
flauw gevallen zijn, nu het door hen
zo zorgvuldig achterbaks gehouden
feit tóch ter sprake werd gebracht.
Lucas evenwel zag er allerminst
naar flauw vallen uit. Misschien
was hy een tikje bleker, toen by, als
om de vraag te overwegen, even het
voorhoofd fronste.
Hij zal het ontkennen, ofschoon hij
onder ede staat, dacht Fiora.
Maar Lucas ontkende niets. Na
denkend zeide hij: „Ja, ik zelf heb
haar zoiets meermalen horen zeg
gen. Intussen was ik wel gewoon aan
overdreven uitdrukkingen van haar
kant en hechtte er dus niet veel
waarde aan".
In zijn papieren kijkend, hernam
de coroner: „Ja, maar dit schijnt toch
bij herhaling en met veel nadruk ver
klaard te zijn, meneer Cardew. Kunt
U, met het oog daarop, ook een of
andere reden noemen die haar, on
danks haar natuurlijke tegenzin, toch
tot het beklimmen van de toren zou
hebben genoopt?"
„Zeker", antwoordde Lucas, zonder
zich te bedenken en heel beslist.
„Ga uw gang dan".
„De dag te voren hadden myn
stiefmoeder en ik ernstig menings
verschil gehad over het beheer van
't landgoed", sprak Lucas langzaam,
maar steeds op dezelfde toon van op
rechtheid. „Ik was altijd van oordeel,
dat ze vrij wonderlijke opvattingen
dienaangaande had en ze han
delde ongetwijfeld, alsof we een
uitgestrekte en rijke bezittingen
hadden, inplaats van een tamelijk be
perkte, die betrekkelijk veel aan on
derhoud koslle. Bij het gesprek in
kwestie weidde ze vol nadruk uit
over de rijkdom en de grootte van
ons bezit, en ik vrees, dat ik in mijn
antwoord nogal heftig geweest ben.
(Wordt vervolgaj.