Religieuze lyriek van dichters
uit de Nederlanden
Ger. Bergsma zoekt
bij zijn werk
problemen
Mahler's droefheid en Bruckner's heimwee
N
ZATERDAG 18 APRIL 1953
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
7
DE VERHOUDING VAN DE DICHTER TOT GOD
Dirk Coster schreef een grondige
inleiding tot nieuwe bloemlezing
„RELIGIEUZE POëZEE" NOEMDEN DIRK COSTER EN ANTON DEE
RING hun uitgebreide bloemlezing uit de Nederlandse religieuze lyriek
van 1880 tot heden, en een betere titel was er mogelyk niet te vinden,
want hy dekt alles. Niets is er hyper-persoonlijker dan de verhouding van
ieder mens tot God, en dus van elke dichter tot God. In een uiterst scherp
zinnig proefschrift, getiteld „Dichters en God", eveneens onlangs versche
nen, heeft dr. H. Sengers O. Carm, het Godsbeeld in de nieuwe Nederland
se lyriek van 1880-1940, dus over ongeveer dezelfde periode, ontleed. Bij
die volkomen onpartijdige ontleding van katholieke zijde komt schril uit
hoe pseudo-Christelijk het Godsbeeld is bij menig Nederlands dichter, 't
zü Protestant in talloze schakeringen, 't zy Katholiek. „God" is nu een
maal een begrip, en een dichterlyk woord ook geworden, dat rijmt op lot,
en dat met de meest vage inhoud te pas en te onpas gebruikt kan worden.
Coster en Deering hebben zich van
dat scrupuleuze werk van dr Seng-
hers, zo zij er mogelijk kennis van
hebben genomen, niets aangetrok
ken, en dat terecht, want dan had
den ze zeker nooit zo'n dikke bun
del religieuze gedichten bijeengekre
gen uit de afgelopen zeventig jaar.
Het aantal laat-19de eeuwse en 20-
ste eeuwse dichterss dat „te pas of
te onpas" het Godsbeeld gebruikt, is
nl. enorm groot, en het aantal dich
ters met waarlijk Godsvertrouwen
bitter klein.
De samenstellers zijn zó ver ge
gaan, dat zij een vers van Slauerhoff
hebben opgenomen, omdat er een
eeuwigheids-gevoel uit spreekt. Wij
schrijven hier dit vers voor U over
L' letterkundig Kroniek door
BAKS WAM
om verschillende redenen: het is ty-
plsch-Slauerhoff, het is een mooi
vers, en het toont het uiterste waar
toe Coster en Deering gaan. Wat zou
Slauerhoff's reactie geweest zijn als
hij zijn werk in een bundel Religieuze
Poëzie had aangetroffen?
Een vers van de begaafde jonge
dichter Michel van der Plas, een van
de weinige jongeren die Coster en
Deering nebben opgenomen in dit
boek (men krijgt sterk de indruk dat
zij beter in onze oudere dan in onze
nieuwe dichtkunst thuis "zijn, wat niet
hindert, maar dan is het „tot heden"
op omslag en titelblad wat mislei
dend) een gedicht van Michel van
der Plas dus, begint: „God heeft de
dichters lief. Zij kloppen aan Zijn
Êoort/met iedere toon die zij ver-
eugd of angstig zingen".
Als men de verhouding zo opvat,
is het vers van Slauerhoff natuurlijk
ook religieus en we kunnen het
daar volkomen mee eens zijn.
De kunst, en dus ook de poëzie,
staat aan de kant van het geloof, van
de liefde, de wijsheid, van het leven,
dus: aan de kant van God. Aan de
andere kant is slechts materialisme,
geleerdheid, ongeloof en dood.
Dit is het vers van Slauerhoff:
IN MIJN LEVEN
In nrjjn leven, steeds uiteengerukt
Door de vlagen waaraan ik blootsta,
Daar 'k niet kan hechten aan
liefde en geluk,
Die mij zullen drijven tot ik dood-ga,
Ontstaan soms plotseling enkle
plekken
.uliurele
cavalcade
HET RUSSISCHE ministerie van
cultuur heeft de eerste dirigent van de
Stockholmse Koninklijke Opera, Gre-
villius, uitgenodigd om vijf concerten
in de Sowjet-Unie te leiden. Voorts
werd en de bariton Sven Nilsson en de
pianiste Greta Ericcon achter het IJze
ren Gordijn geïnviteerd.
WIESJE BOUWMEESTER, Sonja
van Weerdenburg, Teddy en Henk
Scholten, Dick Gabel en de pianist Jo
Spiers zijn naar Indonesië vertrokken
voor een tournee op uitnodiging van de
B.P.M. Op 29 Juni zal het geselschap
weer in Nederland terugkeren.
EEN GROEP VAN 100 „Suid-Afri-
kaanse volksspelers" zal van 2 tot 16
Mei een tournee door Nederland ma
ken. Twee derde van de spelers komt
uit de grote steden en de grote dorpen,
de rest van 't platteland. Onder hen be
vinden zich docenten, studenten, za
kenmensen en boeren en hun doel is
om de jongste bloei van de Zuidafri-
kaanse volksspelen in de stamlanden
bekendheid te geen. Onder volksspelen
worden volksdansen verstaan, die hun
oorsprong vinden in de „Volksspelle
tjes" tijdens rustpauzen op tochten of
picknicks uitgevoerd.
HET NOG BESTAANDE deel van
het woonhuis der familie Mozart te
Salzburg is door de Oostenrijkse rege
ring tot nationaal monument ver
klaard. Hiermede is een einde gemaakt
aan een jarenlang pogen van de eige
naren, dit resterende deel van het be
roemde huis om te bouwen tot kantoor
gebouw.
TERWIJL ERROL FLYNN in Italië
werkte aan zijn nieuwste film, hebben
belastinginspecteurs van de gelegen
heid gebruik gemaakt om zijn boeken
en bescheiden en die van zijn vroegere
echtgenote Nora Eddington Haymes,
grondig na te pluizen. Het resultaat is,
dat beiden schuldig verklaard zijn voor
een totaalbedrag aan inkomstenbelas
ting van 820.572 dollar
TE PARIJS IS bekend gemaakt, dat
drie gramofoonplaten van een Neder
landse firma (Philips) bekroond zijn
met „Le grand prix du disque". Deze
bekroning betreft Moussorgsky's „Ta
bleau d'une exposition" in Ravel's or
kestratie, ttitgevoerd door het Concert
gebouw-orkest onder leiding van Antal
Dorati, de pianosonate in Bes van
Schubert, gespeeld door Clara Haskil
en „Mououdji zingt", een langspeel
plaat met acht nummers van deze Fran
se chansonnier.
Van een stilte zoo onaangedaan,
Dat ik geloof in slaap te zijn
gekomen
In de diepten waar geen
onderstromen
Meer door 't eeuwig stilstaand
water gaan.
De religieuze poëzie in zo ruime zin
van het woord opgevat, zal dan ook
nimmer sterven. Die stroom zal niet
opdrogen maar blijven vloeien on
danks de invloeden van diverse filo
sofische stelsels, van psychanalyse,
natuurwetenschappen, socialisme en
communisme. Het eeuwigheidsgevoel
is als het ware inhaerent aan de
poëzie.
De inleiding tot dit boek, „Het
Religieuze Sentiment in de Neder
landse Poëzie geheten, is geheel
van de hand van Dirk Coster.
Dusgrondig, maar wat wydlopig-
pathetisch van styl. Hij tracht ons
een historisch overzicht te geven
van de religieuze stromingen in
onze dichtkunst vanaf de Middel
eeuwen tot op heden toe. Het is
een boeiend betoog geworden, dat
evenwel tegen de modernste tijd,
als juist onze extra-belangstelling
gewekt wordt, te kort schiet.
Het knapt vrywel af, hort nog
even voort en valt dan stil in een
volkomen onbevredigend oordeel
over de poëzie van de jongeren.
Men zou daarbij bjjna de indruk
krjjgen dat tegenwoordig de dicht
kunst volkomen a-religieus is, en
niets is minder waar.
Michel van der Plas (kath.) en Guil-
laume van der Graft (prot.) als éni
gen van de generatie van 1920 en la
ter (dat zijn toch weer al mensen van
een eindje in de dertig!), neen, dat
is een absoluut onvoldoende verte
genwoordiging van de huidige gene
ratie, temeer daar de bloemlezing
wemelt van onbelangrijke verzen van
onbelangrijke oudere dichters.
Op de inleiding volgt dan die zeer
uitgebreide bloemlezing, waaronder
naast, zoals gezegd veel matigs, zeer
veel moois schuilt. Zovéél moois, dat
het keurig uitgegeven boek toch aan
bevelenswaardig is geworden.
Tot slot laten we enkele van de
treffendste korte verzen volgen: van
de Joodse dichter Jacob Israël de
Haan dit kwatrijn:
DWALING
Is God niet in alles, zoo teeder
Zoo bloeiend om ons heen?
Uk schrik. O ziel, keer weder,
God is in God alleen.
Van Jacqueline van der Waals,
waarvan ook de ontroerend-zuivere
verzen „Sinds ik het weet" en „An
nunciatie" werden opgenomen (de
dichteres wist dat zij spoedig ster
ven moest) dit vers, waarin ze zich
met een schok realiseert hoe jong
haar moeder was toen ze stierf en
hoe grijs ze nu zelf geworden is:
MOEDER
Moeder naar wier liefde myn
verlangen
Sinds mijn kinderjaren heeft
geschreid,
Ach hoe zult gij mij zoo straks
ontvangen
Na den langen scheidingstijd
Zult gij me aanstonds als uw kind
begroeten,
Als 'k ontwaken zal uit mijnen dood
Zal ik nederknielen mogen voor
uw voeten
Met mijn hoofd in uwen schoot?
Maar wat dan? Wat zult gij tot
mij zeggen,
Bij het ver gegons van de
engelenschaar,
Als ge uw jonge, blanke hand
zult leggen
Op dit oude, grijze haar
Tenslotte het magnifieke vers van
de onlangs gestorven grote dichter
Martinus Nijhoff, die zovele sublie
me religieuze verzen aan onze poë
zie heeft toegevoegd:
DE SOLDAAT DIE JEZUS
KRUISIGDE
Wij sloegen hem aan 't kruis.
Zijn vingers grepen
Wild om den spijker toen
'k den hamer hief
Maar Hij zei zacht mijn naam en:
„Heb mij lief
En 't groot geheim had ik
voorgoed begrepen.
Ik wrong een lach weg dat mijn
tanden knarsten,
En werd een gek die bloed
van liefde vroeg:
Ik had hem lief en sloeg
en sloeg en sloeg
Den spijker door zrjn hand
in 't hout dat barstte.
Nu, als een dwaas, een spijker
door mijn hand,
Trék ik een visch zijn naam,
zijn monogram
In ied'ren muur, in ied'ren balk
of stam,
Of in mijn borst of, hurkend,
in het zand.
En antwoord als de menschen
mij wat vragen:
„Hij heeft een spijker door mijn
hand geslagen".
Uitgave: De Tijdstroom, Lochem.
Een spelbeeld uil de bekroonde Joe
goslavische poppenfilm van Vera Yubi-
sa Jocic, die vorig jaar een eerste
prijs op het filmfestival te Venetië
won. De laatste lijd is er in Joegosla
vië hard gewerkt om de eigen film in
dustrie op hoger plan te brengen, doch
tot dusver hebben zij dit alleen met de
ze poppenfilm bereikt. Toch zijn er
tendenzen in rolprenten van de laatste
tijd, die er op wijzen, dat ook de speel
film de goede weg is ingeslagen.
OP BEZOEK BIJ EEN 80 JARIGE SCHILDER.
Kunstenaar met een zeer persoonlijke
kijk op vele dingen
Zondag wordt de schilder Gerard Bergsma tachtig jaar. Maar als men
hem voor het open haardvuur in zijn vïUa ,,'t Pauwtjebij Zoutelande met
haast jeugdig enthousiasme hoort spreken over de dingen, die hem na
aan het hart liggen, begint men toch te twijfelen en vraagt men zich
af of er geen vergissing in het spel is en er minstens tien jaar zou moeten
worden afgedaan.
Wat Bergsma na aan het hart ligt, is natuurlijk de kunst. Zijn kunst
dan wel te verstaan: de schilderkunst. Meer dan een gemiddeld mensen
leven lang heeft hij met penseel en tekenstift gewerkt. Als jongen begon
het al. Daarna op de Academie in Amsterdam en toen vele tientallen
jaren in binnen- en buitenland. Altijd weer op zoek naar nieuwe onder
werpen en nieuwe problemen. Want dat is het, wat hij toch in de eerste
plaats in zijn werk zoekt: problemen, die opgelost, moeten viorden. Vorm
problemen, kleur-probl&menproblemen, die zich vaak als vanzelf
opdringen, wanneer dé kunstenaar door een onderwerp wordt gegrepen,
onverschillig of dit nu een landschap is of een tuiltje bloemen, een mar-
kante kop of de charme van een groepje eenvoudige mensen van buiten.
Wanneer men zo met Bergsma zit
te praten over al deze dingen, dan
blijkt pas goed hoe zeer deze grijze
kunstenaar 'n man is met een eigen
sterk persoonlijke kijk op vele din
gen. Wat wordt er bijv. tegenwoor
dig niet gepraat over steun aan de
kunst. Lapwerk, zegt de tachtigjari
ge. Met hulp aan de kunst kom je er
nooit. En hij vertelt hoe hij eens, ja
ren geleden, bij zijn vriend Nijhoff,
de dichter, op bezoek kwam. Die woon
de toen ook in de buurt van Zoutelande
en Bergsma wilde hem een paar lo
ten verkopen voor „Kunst in Nood".
Nijhoff weigerde. Een kunstenaar
moet je niet helpen, zei hij. Dat is de
dood voor de kunst. Een kunstenaar
moet desnoods maar honger lijden...
Daar heb ik over nagedacht. En ik
geloof, dat Nijhoff gelijk had. Door
een kunstenaar te steunen, steun je
de kunst beslist niet!
Dan springt Bergsma meteen over
op een ander onderwerp: de moderne
kunst met zjjn vele vreemde „ismen"
en andere bizarre uitingsvormen. En
hy pakt een tijdschrift van tafel met
een paar reproducties.
Kijk eens naar Mondriaan. Daar
ben ik nog mee op de Academie ge
weest. HierBergsma legt ons
een zwart-wit reproductie van zyn
beroemde confrère voor. 't Is mis
schien knap, zegt hij. Een paar lijnen
in een vlak. Maar zou je daar nu
ooit aan kunnen doorwerken? Kan
niet. Dat is af en wat helemaal af
is, is naar mijn. gevoel dood. Geen le
vend werk
Scheef
En hier een reproductie naar
een moderne uitbeelding van een ka
thedraal zou die nu heus minder
mooi zijn als ze er niet zo scheef op
stond Ik kan je verzekeren, dat Ja
cob Maris als hij de toren van Dordt
op een schilderij wilde zetten, er
een lineaal by pakte. De toren moest
behoorlijk recht staan. Tegenwoordig
is het niet goed, als het niet schots
en scheef door elkaar ligt. Maar ten
slotte ligt de gehele maatschappij
min of meer scheef!
Het oordeel van de straks tachtig
jarige schilder klinkt zeer positief en
hard. Dat voelt hijzelf kennelijk ook!
Ze worden wel eens kwaad op me,
zegt hij. Maar ik zie het nu eenmaal
zo. Bij "heel veel van die „moderne"
schildergen moet je een volledige uit
leg krijgen. Volgens my is dat alleen
maar een kwestie van zwakte aan
uitdrukkingsvermogen. Dat is mijn
opinie, maar daarover behoeft nie
mand boos te worden, 't Is immers
maar het persoonlijk oordeel van één
man
De mensen vragen in hoofdzaak
naar een naam. Frans Halsje
kunt 'm copiëren. Daar hangt er éen
Bergsma wijst op een copie van
zijn hand van een mooi vrouwenpor
tret dat is geen kunst, als je er
maar wat studie van maakt. En hier
heb ik een prachtige tekening van
Bosboom. Een echte. Ik kocht 'r op
een veiling voor een tientje. De
kunstkopers hadden de handtekening
nog niet gezien. Even later boden ze
mij er een paar honderd gulden voor.
Alweer die naam! Prijzen van enkele
duizenden guldensom een haam!
Zo vertelt Bergsma verder en de
interviewer luistert. Over zichzelf
spreekt de schilder niet veel. Dat
moet er uit gehaald worden. Over
zyn jonge jaren in Winterswijk,
waar hy nu nóg graag gaat schilde
ren, over de academietijd in Amster
dam, waar wijlen prof. AUebé zyn
belangrijkste leermeester was. Over
de Haagse jaren, waar Bergsma o.a.
veel met de Marissen heeft gewerkt.
En over zijn Italiaanse tijd, over zijn
vele reizen, over de tijd, dat hij in
het buitenland en later op Walcheren
grote figuurstukken schilderde.
Veel zijn er daarvan verloren gegaan
toen tegen het einde van de oorlog
Bergsma's huis in Zoutelande uit
brandde. En tegenwoordig kan men
haast geen modellen meer krijgen.
Nog altijd aan het werk.
Dit laatste wil natuurlijk niet zeg
gen, dat Bergsma niet meer zou
schilderen. Dagelijks is hij nog aan
het werk. Bloemstukken, een enkel
portret en vooral landschappen.
In de woonkamer van de schilder
hangt een prachtig doek van een
Walcherse duintop. Bergsma is er
I zelf erg voldaan over. Of het werke
lijk goed is Ik hoop het, zegt hij. En
ik geloof het ook wel. Maar het is
zo moeilijk te zeggen. Om een oor-
Residentie-orkest speelde
m Parijs
Van Otterloo zesmaal
teruggeroepen
Onder leiding van Otterloo concer
teerde het residentieorkest deze week
in het ..Theatre des Champs Elysées"
in Parijs ter gelegenheid van het 50-
jarige bestaan van de Kamer van
Koophandel te Parijs.
Na de „Marseillaise" en het „Wil
helmus" brueht het residentieorkest
de ouverture „Der Freischlltz" van
Von Weber en het „Rlcercare" van
Hendrik Andriessen. Het Nederlandse
werk werd aandachtig beluisterd en
ontving een bijzonder hartelijk ap
plaus. De solist. Cor de Groot speelde
hierna het vijfde pianoconcert van
Beethoven en oogstte een dergel yk
succes, dat hij als toegift het „Rondo
Capricciosso" van Mendelssohn ver
tolkte. In de pauze toonde een aan
tal van de in grote getale aanwezige
Franse cx*itici hun bijzondere waarde
ring voor de artistieke kwaliteiten van
het Nederlandse orkest. Na de pauze
gaf het orkest een uitvoering van de
eerste symphonie van Brahms, die na
afloon een storm van enthousiasme
ontketende. Willem van Otterloo werd
zes maal terug geroepen.
.Luister nr. 7 verschenen
„Luisternummer zeven be
gint een gesprek met Willem van Ot
terloo, waarbij vanzelfsprekend aan
dacht besteed wordt aan zyn werk
zaamheid als dirigent bij gramofoonpl-
opnamen. Casper Höweler bespreekt
aanwinsten van het klassieke reper
toire en hetzelfde doet Leo Riemens
van beroemde stemmen. Het waarom
en het wanneer van de langspeelpla
ten onthult Gerard Slot, terwijl ook
de puzzle weer aandacht verdient.
De lichte muze is vertegenwoordigd
met artikelen over het orkest van
Mantovani, Jazz-notes en de mening
van prominente plaat-autoriteiten
over J.A.T.P. in het Concertgebouw
(„Jazz-At-The-Philharmonic"). An
dere rubrieken in deze afdeling zjjn o.
a. Refrains de Paris, Pete's populaire
parade, vocaal a.b.c. uit de U.S.A. en
Muzikaliteit in A(musant) gr. t.
(„Luisteronafhankelijk maand
blad voor jjramofoonplaten-liefheb-
bers. Uitg. Drukkerij Onnes, Amers
foort).
deel te vellen moet je afstand kunnen
nemen. Kom over tweehonderd jaar
nog eens terug. Ik heb al zoveel re
putaties zien vallen: werk waar ieder
een over sprak en dat nu volkomen
vergeten is
Dan verlaten we de grijze schilder
weer. En op de terugweg naar Vlis-
singen denken we nog eens na over
de dingen, waarvan hij zo vol is. Mis
schien het verzet van een oudere ge
neratie tegen alles wat naar nieuw
lichterij zweemt? Maar uit alles
spreekt toch ook het eerlijk oordeel
van een man, die als vertegenwoor
diger van een generatie, die grote ar
tiesten heeft voortgebracht, pleit
voor een - eenvoudige, directe kunst
beleving. Die desnoods wel zichzelf,
maar niet de kunstminnende toe
schouwer voor ingewikkelde proble
men wil stellen. Zyn ere-ten toonstel
ling, die a.s. Zaterdag in het Vlis-
sings museum door de Kunstkring
„Het Zuiden" wordt opengesteld, zal
daarvan ongetwijfeld getuigenis af
leggen.
„EEN VERSCHIJNING, zoals wij alleen uit beschrijvingen en boeken ken
den: eensdeels de in zichzelf gekeerde, in zyn droomwereld ingesponnen
toondichter, gelyk wij ons Beethoven denken In zyn latere jaren, en daar
naast wederom de man van het moderne leven, de twintigste eeuwer, de
gastdirigent, die een gedeelte van zyn tijd in bliksemtreinen doorbrengt,
de alom gevreesde en geëerbiedigde Herr Hofoperndirector, de bekende
Weense figuur, klein, tenger, enigszins voorover gebogen, met zijn aske-
tenkop en de wonderlijk flonkerende tovenaarsogen, maar die ook zo plot
seling felle bliksemschichten konden schieten achter de grote fonkelende
brillenglazen, een wedergeboorte van de romanticus Amadeus Hoffmann
of van de kapelmeester KreislerEen man, beheerst door de goddelijke
kracht in zijn binnenste, het gestadig brandend vuur der allerfelste geest
drift
gen dwars tegen de wensen van zijn
musici of tegen de wil van het pu
bliek ingingen. Dat was in die eer
ste jaren van de twintigste eeuw een
houding, die grote moed vereiste.
Geen wonder, dat de bewegelijke, ner
veuze man dikwijls grote conflicten
veroorzaakte en 'n veel omstreden fi
guur werd, vooral in Wenen, waar hij
van 1897 tot 1907 de grote Hofope
ra leidde. Bruno Walter, die in Ham
burg en in Wenen jarenlang onder
Mahler werkte, vertelt er in zijn me
moires van hoeveel hij van Mahler
geleerd heeft: „Zyn repetities waren
onvergetelijk door zijn alles beheer
sende, vindingrijke opmerkingen en
het diepe indringen in de geest van
de werken. Bij zyn orkestrepetities
voerde zijn tyrannieke persoonlijk
heid de musici tot het uiterste van
hun capaciteiten op door een metho
de, die het midden hield tussen inti
midatie en aanmoediging".
Deze karakteristiek van Gustav
Mahler werd bij diens overlijden in
1911 geschreven door een Nederlands
musicus, die hem vereerde en met in
nige eerbied sprak over „mijn over
leden vriend, de Meester", namelijk
door doctor Alphons Diepenbrock.
Zijn woorden geven enigszins een in
druk van de merkwaardige figuur
Mahler, de toondichter die in het be
gin van deze eeuw zoveel verzet op
riep, maar toch ook zoveel bijval
oogstte en die in Nederland dank zij
Mengelberg's werk grote bekendheid
kreeg.
Inderdaad, bij Mahler trof men
elementen aan, waarvan men het sa
mengaan in deze twintigste eeuw niet
mogelijk achtte: hij was een vrucht-
baar, enthousiast, ja zelfs een uiter
mate groot componist, en tegelijker
tijd had hij als reproducerend Kunste
naar, als dirigent met name, in zijn
tijd zijns gelijke niet. Hij had zeer
hoge opvattingen over de weergave
van een kunstwerk en hij rustte niet
voordat alles wat met de uitvoering
daarvan verband hield, zoveel moge
lyk in overeenstemming was met wat
hij meende, dat de bedoeling van de
componist was. En daarby interes
seerde het hem niet of zijn opvattin-
Onder diegenen, die zyn grootheid
als dirigent begrepen, behoorde de
gevierde en markante Hans von Bü-
low, de dirigent, die in de vorige
eeuw tot de allergrootsten van het
podium behoorde. Het verhaal gaat,
dat Von Bülow by het betreden van
de zaal tijdens een van zijn concer
ten Mahler zag zitten. Hy verliet
onmiddellijk het podium, overhandig
de Mahler zijn dirigeerstok en nodig
de hem met een trbffelijk gebaar uit
zyn plaats in te nemen. Pas toen
Mahler weigerde, dirigeerde Von
Bülow het concert
DE COMPONIST.
Van Mahler als dirigent is helaas
niets bewaard gebleven, want in zijn
tijd was de gramofoon geen bekend
apparaat, doch als componist ont
moet men hem nog dagelijks. Bij het
luisteren naar zijn muziek komen
onwillekeurig Diepenbrocks woorden
in de herinnering„in een droom-
(bhST)
wereld ingesponnen dichter, flonke
rende tovenaarsogen, goddelijke
kracht, felle geestdrift
Mahler's muziek heeft dikwijls een
uiterst ingewikkelde psychologische
structuur: men vindt in zyn werken
kinderlijke vreugde naast diepe
smart, sarcasme naast blijmoedig
heid, grimmige dood naast stifle
vroomheid. Men herkent in hem de
componist, die niet alleen musicus,
maar ook denker is, die zich zoekend
en tastend verdiept in Nietsche en
Dostojewsky.
„Waarlyk, als op iemand het woord
van toepassing is, dat de reinen van
hart God zullen zien, dan is het op
Gustav Mahler. Want God heeft hy
gezocht met de gloeiende zieledrang
van een oudtestamentisch profeet
aldus getuigt Diepenbrock van hem.
De „Kindertotenlieder". die Her
man Schey volgende week in Middel
burg zal zingen, begeleid door het
Residentie-orkest, schreef Mahler in
1901-'02 op tekst van Rückert. Deze
dichter had in een aantal liederen
zijn leed uitgedrukt over het verlies
van zijn beide kinderen, die kort na
elkaar waren gestorven na een rood
vonk-aanval. Met het toonzetten van
een aantal liederen schiep Mahler
een „requiem", waarin hy tevens uit
drukking gaf aan de onzegbare
smart van ouders, die hun kind ver
loren. Deze „Kindertotenlieder" spre
ken van wanhopig leed, van diepe
rouw en tenslotte van stille berus
ting.
Mahler had nog geen kinderen, toen
hij deze muziek componeerde, maar
enkele jaren later, in 1907, overkwam
hem de smart, die hij in de „Kinder-
totenlieder" bij intuïtie zo zuiver aan
voelde: zijn vierjarig dochtertje, waar
hij bijzonder veel van hield, stierf...
BRUCKNER
Het Residentie-orkest geeft tijdens
dit concert, waarvan de opbrengsten
ten bate van het Nationaal Rampen
fonds komen, voorts nog een uitvoe
ring van Beethovens Ouverture „Co-
riolan" en van de Vierde van Bruck
ner. Anton Bruckner werd in 1824
geboren als zoon van een onderwijzer
en ook hij bekwaamde zich voor dit
ambt. Reeds jong onderwees hij de
kinderen van het Oostenrijkse plat
teland, tot hij in 1845 onderwijzer en
organist werd in Sankt Florian. Van
die tijd af begon hij zich speciaal op
muzikaal terrein te bekwamen.
Langzamerhand kreeg hrj bekend
heid. werd organist in Linz en later
Ieraar aan het Weense conservato
rium, doch bleef niettemin altijd een
wat naïeve man, die niet opgewassen
bleek tegen de intriges en kuiperijën
van de Weense muziekwereld. Zo
werd hij tegen Bralims uitgespeeld,
GERARD BERGSMA: morgen tach
tig, maar jeugdig enthousiast.
werd betrokken in polemieken, ter
wijl zijn werk werd uitgefloten door
het publiek en gekraakt werd door
recensenten. Meestal was hij het lij
dende voorwerp van deze campagnes
zonder dat hij zich verzette. Eerst
aan het eind van zijn leven kreeg hij
de waardering, die hem krachtens
zijn werk toekwam.
DE „ROMANTISCHE"
Bruckner zlf noemde zrjn vierde
symphonie de „romantische", omdat
hrj hierin als „programma" de na
tuur koos, evenals Beethoven het in
zijn „pastorale" deed. Toch zal men
er goed aan doen niet te veel aan
dit programma vast te houden, want
men vindt in deze vierde geen „na-
tuurschilderijen". maar een aan de
natuur verwante stemming: het is
immers geschreven door een man, die
van jongsaf met de natuur ver
trouwd was en haar wezen door-en
door kende. Overigens is dit werk
een typisch voorbeeld van een Bruck-
ner-symphonie: uiterst monumentaal
van opbouw. Drachtig van vorm.
zorgvuldig afgewerkt en met breed
uitgesponnen thema's.
Psychologisch is het verklaarbaar,
dat juist deze vierde een „natuurver-
want" werk werd: het échec van de
derde symphonie de zaal stroom
de leeg, een krans werd geweigerd
deed Bruckner, de plattelander, die
zich in het grote Wenen nooit op zyn
gemak voelde, herig verlangen naar
vroeger, naar het ongecompliceerde
leven in de Oostenrijkse clorpen, waar
de mens dicht bij de natuur leeft.
Deze stemming heeft mede de inhoud
van deze prachtige Vierde bepaald.
de K.