Religieuze lyriek van dichters uit de Nederlanden Ger. Bergsma zoekt bij zijn werk problemen Mahler's droefheid en Bruckner's heimwee N ZATERDAG 18 APRIL 1953 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 7 DE VERHOUDING VAN DE DICHTER TOT GOD Dirk Coster schreef een grondige inleiding tot nieuwe bloemlezing „RELIGIEUZE POëZEE" NOEMDEN DIRK COSTER EN ANTON DEE RING hun uitgebreide bloemlezing uit de Nederlandse religieuze lyriek van 1880 tot heden, en een betere titel was er mogelyk niet te vinden, want hy dekt alles. Niets is er hyper-persoonlijker dan de verhouding van ieder mens tot God, en dus van elke dichter tot God. In een uiterst scherp zinnig proefschrift, getiteld „Dichters en God", eveneens onlangs versche nen, heeft dr. H. Sengers O. Carm, het Godsbeeld in de nieuwe Nederland se lyriek van 1880-1940, dus over ongeveer dezelfde periode, ontleed. Bij die volkomen onpartijdige ontleding van katholieke zijde komt schril uit hoe pseudo-Christelijk het Godsbeeld is bij menig Nederlands dichter, 't zü Protestant in talloze schakeringen, 't zy Katholiek. „God" is nu een maal een begrip, en een dichterlyk woord ook geworden, dat rijmt op lot, en dat met de meest vage inhoud te pas en te onpas gebruikt kan worden. Coster en Deering hebben zich van dat scrupuleuze werk van dr Seng- hers, zo zij er mogelijk kennis van hebben genomen, niets aangetrok ken, en dat terecht, want dan had den ze zeker nooit zo'n dikke bun del religieuze gedichten bijeengekre gen uit de afgelopen zeventig jaar. Het aantal laat-19de eeuwse en 20- ste eeuwse dichterss dat „te pas of te onpas" het Godsbeeld gebruikt, is nl. enorm groot, en het aantal dich ters met waarlijk Godsvertrouwen bitter klein. De samenstellers zijn zó ver ge gaan, dat zij een vers van Slauerhoff hebben opgenomen, omdat er een eeuwigheids-gevoel uit spreekt. Wij schrijven hier dit vers voor U over L' letterkundig Kroniek door BAKS WAM om verschillende redenen: het is ty- plsch-Slauerhoff, het is een mooi vers, en het toont het uiterste waar toe Coster en Deering gaan. Wat zou Slauerhoff's reactie geweest zijn als hij zijn werk in een bundel Religieuze Poëzie had aangetroffen? Een vers van de begaafde jonge dichter Michel van der Plas, een van de weinige jongeren die Coster en Deering nebben opgenomen in dit boek (men krijgt sterk de indruk dat zij beter in onze oudere dan in onze nieuwe dichtkunst thuis "zijn, wat niet hindert, maar dan is het „tot heden" op omslag en titelblad wat mislei dend) een gedicht van Michel van der Plas dus, begint: „God heeft de dichters lief. Zij kloppen aan Zijn Êoort/met iedere toon die zij ver- eugd of angstig zingen". Als men de verhouding zo opvat, is het vers van Slauerhoff natuurlijk ook religieus en we kunnen het daar volkomen mee eens zijn. De kunst, en dus ook de poëzie, staat aan de kant van het geloof, van de liefde, de wijsheid, van het leven, dus: aan de kant van God. Aan de andere kant is slechts materialisme, geleerdheid, ongeloof en dood. Dit is het vers van Slauerhoff: IN MIJN LEVEN In nrjjn leven, steeds uiteengerukt Door de vlagen waaraan ik blootsta, Daar 'k niet kan hechten aan liefde en geluk, Die mij zullen drijven tot ik dood-ga, Ontstaan soms plotseling enkle plekken .uliurele cavalcade HET RUSSISCHE ministerie van cultuur heeft de eerste dirigent van de Stockholmse Koninklijke Opera, Gre- villius, uitgenodigd om vijf concerten in de Sowjet-Unie te leiden. Voorts werd en de bariton Sven Nilsson en de pianiste Greta Ericcon achter het IJze ren Gordijn geïnviteerd. WIESJE BOUWMEESTER, Sonja van Weerdenburg, Teddy en Henk Scholten, Dick Gabel en de pianist Jo Spiers zijn naar Indonesië vertrokken voor een tournee op uitnodiging van de B.P.M. Op 29 Juni zal het geselschap weer in Nederland terugkeren. EEN GROEP VAN 100 „Suid-Afri- kaanse volksspelers" zal van 2 tot 16 Mei een tournee door Nederland ma ken. Twee derde van de spelers komt uit de grote steden en de grote dorpen, de rest van 't platteland. Onder hen be vinden zich docenten, studenten, za kenmensen en boeren en hun doel is om de jongste bloei van de Zuidafri- kaanse volksspelen in de stamlanden bekendheid te geen. Onder volksspelen worden volksdansen verstaan, die hun oorsprong vinden in de „Volksspelle tjes" tijdens rustpauzen op tochten of picknicks uitgevoerd. HET NOG BESTAANDE deel van het woonhuis der familie Mozart te Salzburg is door de Oostenrijkse rege ring tot nationaal monument ver klaard. Hiermede is een einde gemaakt aan een jarenlang pogen van de eige naren, dit resterende deel van het be roemde huis om te bouwen tot kantoor gebouw. TERWIJL ERROL FLYNN in Italië werkte aan zijn nieuwste film, hebben belastinginspecteurs van de gelegen heid gebruik gemaakt om zijn boeken en bescheiden en die van zijn vroegere echtgenote Nora Eddington Haymes, grondig na te pluizen. Het resultaat is, dat beiden schuldig verklaard zijn voor een totaalbedrag aan inkomstenbelas ting van 820.572 dollar TE PARIJS IS bekend gemaakt, dat drie gramofoonplaten van een Neder landse firma (Philips) bekroond zijn met „Le grand prix du disque". Deze bekroning betreft Moussorgsky's „Ta bleau d'une exposition" in Ravel's or kestratie, ttitgevoerd door het Concert gebouw-orkest onder leiding van Antal Dorati, de pianosonate in Bes van Schubert, gespeeld door Clara Haskil en „Mououdji zingt", een langspeel plaat met acht nummers van deze Fran se chansonnier. Van een stilte zoo onaangedaan, Dat ik geloof in slaap te zijn gekomen In de diepten waar geen onderstromen Meer door 't eeuwig stilstaand water gaan. De religieuze poëzie in zo ruime zin van het woord opgevat, zal dan ook nimmer sterven. Die stroom zal niet opdrogen maar blijven vloeien on danks de invloeden van diverse filo sofische stelsels, van psychanalyse, natuurwetenschappen, socialisme en communisme. Het eeuwigheidsgevoel is als het ware inhaerent aan de poëzie. De inleiding tot dit boek, „Het Religieuze Sentiment in de Neder landse Poëzie geheten, is geheel van de hand van Dirk Coster. Dusgrondig, maar wat wydlopig- pathetisch van styl. Hij tracht ons een historisch overzicht te geven van de religieuze stromingen in onze dichtkunst vanaf de Middel eeuwen tot op heden toe. Het is een boeiend betoog geworden, dat evenwel tegen de modernste tijd, als juist onze extra-belangstelling gewekt wordt, te kort schiet. Het knapt vrywel af, hort nog even voort en valt dan stil in een volkomen onbevredigend oordeel over de poëzie van de jongeren. Men zou daarbij bjjna de indruk krjjgen dat tegenwoordig de dicht kunst volkomen a-religieus is, en niets is minder waar. Michel van der Plas (kath.) en Guil- laume van der Graft (prot.) als éni gen van de generatie van 1920 en la ter (dat zijn toch weer al mensen van een eindje in de dertig!), neen, dat is een absoluut onvoldoende verte genwoordiging van de huidige gene ratie, temeer daar de bloemlezing wemelt van onbelangrijke verzen van onbelangrijke oudere dichters. Op de inleiding volgt dan die zeer uitgebreide bloemlezing, waaronder naast, zoals gezegd veel matigs, zeer veel moois schuilt. Zovéél moois, dat het keurig uitgegeven boek toch aan bevelenswaardig is geworden. Tot slot laten we enkele van de treffendste korte verzen volgen: van de Joodse dichter Jacob Israël de Haan dit kwatrijn: DWALING Is God niet in alles, zoo teeder Zoo bloeiend om ons heen? Uk schrik. O ziel, keer weder, God is in God alleen. Van Jacqueline van der Waals, waarvan ook de ontroerend-zuivere verzen „Sinds ik het weet" en „An nunciatie" werden opgenomen (de dichteres wist dat zij spoedig ster ven moest) dit vers, waarin ze zich met een schok realiseert hoe jong haar moeder was toen ze stierf en hoe grijs ze nu zelf geworden is: MOEDER Moeder naar wier liefde myn verlangen Sinds mijn kinderjaren heeft geschreid, Ach hoe zult gij mij zoo straks ontvangen Na den langen scheidingstijd Zult gij me aanstonds als uw kind begroeten, Als 'k ontwaken zal uit mijnen dood Zal ik nederknielen mogen voor uw voeten Met mijn hoofd in uwen schoot? Maar wat dan? Wat zult gij tot mij zeggen, Bij het ver gegons van de engelenschaar, Als ge uw jonge, blanke hand zult leggen Op dit oude, grijze haar Tenslotte het magnifieke vers van de onlangs gestorven grote dichter Martinus Nijhoff, die zovele sublie me religieuze verzen aan onze poë zie heeft toegevoegd: DE SOLDAAT DIE JEZUS KRUISIGDE Wij sloegen hem aan 't kruis. Zijn vingers grepen Wild om den spijker toen 'k den hamer hief Maar Hij zei zacht mijn naam en: „Heb mij lief En 't groot geheim had ik voorgoed begrepen. Ik wrong een lach weg dat mijn tanden knarsten, En werd een gek die bloed van liefde vroeg: Ik had hem lief en sloeg en sloeg en sloeg Den spijker door zrjn hand in 't hout dat barstte. Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand, Trék ik een visch zijn naam, zijn monogram In ied'ren muur, in ied'ren balk of stam, Of in mijn borst of, hurkend, in het zand. En antwoord als de menschen mij wat vragen: „Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen". Uitgave: De Tijdstroom, Lochem. Een spelbeeld uil de bekroonde Joe goslavische poppenfilm van Vera Yubi- sa Jocic, die vorig jaar een eerste prijs op het filmfestival te Venetië won. De laatste lijd is er in Joegosla vië hard gewerkt om de eigen film in dustrie op hoger plan te brengen, doch tot dusver hebben zij dit alleen met de ze poppenfilm bereikt. Toch zijn er tendenzen in rolprenten van de laatste tijd, die er op wijzen, dat ook de speel film de goede weg is ingeslagen. OP BEZOEK BIJ EEN 80 JARIGE SCHILDER. Kunstenaar met een zeer persoonlijke kijk op vele dingen Zondag wordt de schilder Gerard Bergsma tachtig jaar. Maar als men hem voor het open haardvuur in zijn vïUa ,,'t Pauwtjebij Zoutelande met haast jeugdig enthousiasme hoort spreken over de dingen, die hem na aan het hart liggen, begint men toch te twijfelen en vraagt men zich af of er geen vergissing in het spel is en er minstens tien jaar zou moeten worden afgedaan. Wat Bergsma na aan het hart ligt, is natuurlijk de kunst. Zijn kunst dan wel te verstaan: de schilderkunst. Meer dan een gemiddeld mensen leven lang heeft hij met penseel en tekenstift gewerkt. Als jongen begon het al. Daarna op de Academie in Amsterdam en toen vele tientallen jaren in binnen- en buitenland. Altijd weer op zoek naar nieuwe onder werpen en nieuwe problemen. Want dat is het, wat hij toch in de eerste plaats in zijn werk zoekt: problemen, die opgelost, moeten viorden. Vorm problemen, kleur-probl&menproblemen, die zich vaak als vanzelf opdringen, wanneer dé kunstenaar door een onderwerp wordt gegrepen, onverschillig of dit nu een landschap is of een tuiltje bloemen, een mar- kante kop of de charme van een groepje eenvoudige mensen van buiten. Wanneer men zo met Bergsma zit te praten over al deze dingen, dan blijkt pas goed hoe zeer deze grijze kunstenaar 'n man is met een eigen sterk persoonlijke kijk op vele din gen. Wat wordt er bijv. tegenwoor dig niet gepraat over steun aan de kunst. Lapwerk, zegt de tachtigjari ge. Met hulp aan de kunst kom je er nooit. En hij vertelt hoe hij eens, ja ren geleden, bij zijn vriend Nijhoff, de dichter, op bezoek kwam. Die woon de toen ook in de buurt van Zoutelande en Bergsma wilde hem een paar lo ten verkopen voor „Kunst in Nood". Nijhoff weigerde. Een kunstenaar moet je niet helpen, zei hij. Dat is de dood voor de kunst. Een kunstenaar moet desnoods maar honger lijden... Daar heb ik over nagedacht. En ik geloof, dat Nijhoff gelijk had. Door een kunstenaar te steunen, steun je de kunst beslist niet! Dan springt Bergsma meteen over op een ander onderwerp: de moderne kunst met zjjn vele vreemde „ismen" en andere bizarre uitingsvormen. En hy pakt een tijdschrift van tafel met een paar reproducties. Kijk eens naar Mondriaan. Daar ben ik nog mee op de Academie ge weest. HierBergsma legt ons een zwart-wit reproductie van zyn beroemde confrère voor. 't Is mis schien knap, zegt hij. Een paar lijnen in een vlak. Maar zou je daar nu ooit aan kunnen doorwerken? Kan niet. Dat is af en wat helemaal af is, is naar mijn. gevoel dood. Geen le vend werk Scheef En hier een reproductie naar een moderne uitbeelding van een ka thedraal zou die nu heus minder mooi zijn als ze er niet zo scheef op stond Ik kan je verzekeren, dat Ja cob Maris als hij de toren van Dordt op een schilderij wilde zetten, er een lineaal by pakte. De toren moest behoorlijk recht staan. Tegenwoordig is het niet goed, als het niet schots en scheef door elkaar ligt. Maar ten slotte ligt de gehele maatschappij min of meer scheef! Het oordeel van de straks tachtig jarige schilder klinkt zeer positief en hard. Dat voelt hijzelf kennelijk ook! Ze worden wel eens kwaad op me, zegt hij. Maar ik zie het nu eenmaal zo. Bij "heel veel van die „moderne" schildergen moet je een volledige uit leg krijgen. Volgens my is dat alleen maar een kwestie van zwakte aan uitdrukkingsvermogen. Dat is mijn opinie, maar daarover behoeft nie mand boos te worden, 't Is immers maar het persoonlijk oordeel van één man De mensen vragen in hoofdzaak naar een naam. Frans Halsje kunt 'm copiëren. Daar hangt er éen Bergsma wijst op een copie van zijn hand van een mooi vrouwenpor tret dat is geen kunst, als je er maar wat studie van maakt. En hier heb ik een prachtige tekening van Bosboom. Een echte. Ik kocht 'r op een veiling voor een tientje. De kunstkopers hadden de handtekening nog niet gezien. Even later boden ze mij er een paar honderd gulden voor. Alweer die naam! Prijzen van enkele duizenden guldensom een haam! Zo vertelt Bergsma verder en de interviewer luistert. Over zichzelf spreekt de schilder niet veel. Dat moet er uit gehaald worden. Over zyn jonge jaren in Winterswijk, waar hy nu nóg graag gaat schilde ren, over de academietijd in Amster dam, waar wijlen prof. AUebé zyn belangrijkste leermeester was. Over de Haagse jaren, waar Bergsma o.a. veel met de Marissen heeft gewerkt. En over zijn Italiaanse tijd, over zijn vele reizen, over de tijd, dat hij in het buitenland en later op Walcheren grote figuurstukken schilderde. Veel zijn er daarvan verloren gegaan toen tegen het einde van de oorlog Bergsma's huis in Zoutelande uit brandde. En tegenwoordig kan men haast geen modellen meer krijgen. Nog altijd aan het werk. Dit laatste wil natuurlijk niet zeg gen, dat Bergsma niet meer zou schilderen. Dagelijks is hij nog aan het werk. Bloemstukken, een enkel portret en vooral landschappen. In de woonkamer van de schilder hangt een prachtig doek van een Walcherse duintop. Bergsma is er I zelf erg voldaan over. Of het werke lijk goed is Ik hoop het, zegt hij. En ik geloof het ook wel. Maar het is zo moeilijk te zeggen. Om een oor- Residentie-orkest speelde m Parijs Van Otterloo zesmaal teruggeroepen Onder leiding van Otterloo concer teerde het residentieorkest deze week in het ..Theatre des Champs Elysées" in Parijs ter gelegenheid van het 50- jarige bestaan van de Kamer van Koophandel te Parijs. Na de „Marseillaise" en het „Wil helmus" brueht het residentieorkest de ouverture „Der Freischlltz" van Von Weber en het „Rlcercare" van Hendrik Andriessen. Het Nederlandse werk werd aandachtig beluisterd en ontving een bijzonder hartelijk ap plaus. De solist. Cor de Groot speelde hierna het vijfde pianoconcert van Beethoven en oogstte een dergel yk succes, dat hij als toegift het „Rondo Capricciosso" van Mendelssohn ver tolkte. In de pauze toonde een aan tal van de in grote getale aanwezige Franse cx*itici hun bijzondere waarde ring voor de artistieke kwaliteiten van het Nederlandse orkest. Na de pauze gaf het orkest een uitvoering van de eerste symphonie van Brahms, die na afloon een storm van enthousiasme ontketende. Willem van Otterloo werd zes maal terug geroepen. .Luister nr. 7 verschenen „Luisternummer zeven be gint een gesprek met Willem van Ot terloo, waarbij vanzelfsprekend aan dacht besteed wordt aan zyn werk zaamheid als dirigent bij gramofoonpl- opnamen. Casper Höweler bespreekt aanwinsten van het klassieke reper toire en hetzelfde doet Leo Riemens van beroemde stemmen. Het waarom en het wanneer van de langspeelpla ten onthult Gerard Slot, terwijl ook de puzzle weer aandacht verdient. De lichte muze is vertegenwoordigd met artikelen over het orkest van Mantovani, Jazz-notes en de mening van prominente plaat-autoriteiten over J.A.T.P. in het Concertgebouw („Jazz-At-The-Philharmonic"). An dere rubrieken in deze afdeling zjjn o. a. Refrains de Paris, Pete's populaire parade, vocaal a.b.c. uit de U.S.A. en Muzikaliteit in A(musant) gr. t. („Luisteronafhankelijk maand blad voor jjramofoonplaten-liefheb- bers. Uitg. Drukkerij Onnes, Amers foort). deel te vellen moet je afstand kunnen nemen. Kom over tweehonderd jaar nog eens terug. Ik heb al zoveel re putaties zien vallen: werk waar ieder een over sprak en dat nu volkomen vergeten is Dan verlaten we de grijze schilder weer. En op de terugweg naar Vlis- singen denken we nog eens na over de dingen, waarvan hij zo vol is. Mis schien het verzet van een oudere ge neratie tegen alles wat naar nieuw lichterij zweemt? Maar uit alles spreekt toch ook het eerlijk oordeel van een man, die als vertegenwoor diger van een generatie, die grote ar tiesten heeft voortgebracht, pleit voor een - eenvoudige, directe kunst beleving. Die desnoods wel zichzelf, maar niet de kunstminnende toe schouwer voor ingewikkelde proble men wil stellen. Zyn ere-ten toonstel ling, die a.s. Zaterdag in het Vlis- sings museum door de Kunstkring „Het Zuiden" wordt opengesteld, zal daarvan ongetwijfeld getuigenis af leggen. „EEN VERSCHIJNING, zoals wij alleen uit beschrijvingen en boeken ken den: eensdeels de in zichzelf gekeerde, in zyn droomwereld ingesponnen toondichter, gelyk wij ons Beethoven denken In zyn latere jaren, en daar naast wederom de man van het moderne leven, de twintigste eeuwer, de gastdirigent, die een gedeelte van zyn tijd in bliksemtreinen doorbrengt, de alom gevreesde en geëerbiedigde Herr Hofoperndirector, de bekende Weense figuur, klein, tenger, enigszins voorover gebogen, met zijn aske- tenkop en de wonderlijk flonkerende tovenaarsogen, maar die ook zo plot seling felle bliksemschichten konden schieten achter de grote fonkelende brillenglazen, een wedergeboorte van de romanticus Amadeus Hoffmann of van de kapelmeester KreislerEen man, beheerst door de goddelijke kracht in zijn binnenste, het gestadig brandend vuur der allerfelste geest drift gen dwars tegen de wensen van zijn musici of tegen de wil van het pu bliek ingingen. Dat was in die eer ste jaren van de twintigste eeuw een houding, die grote moed vereiste. Geen wonder, dat de bewegelijke, ner veuze man dikwijls grote conflicten veroorzaakte en 'n veel omstreden fi guur werd, vooral in Wenen, waar hij van 1897 tot 1907 de grote Hofope ra leidde. Bruno Walter, die in Ham burg en in Wenen jarenlang onder Mahler werkte, vertelt er in zijn me moires van hoeveel hij van Mahler geleerd heeft: „Zyn repetities waren onvergetelijk door zijn alles beheer sende, vindingrijke opmerkingen en het diepe indringen in de geest van de werken. Bij zyn orkestrepetities voerde zijn tyrannieke persoonlijk heid de musici tot het uiterste van hun capaciteiten op door een metho de, die het midden hield tussen inti midatie en aanmoediging". Deze karakteristiek van Gustav Mahler werd bij diens overlijden in 1911 geschreven door een Nederlands musicus, die hem vereerde en met in nige eerbied sprak over „mijn over leden vriend, de Meester", namelijk door doctor Alphons Diepenbrock. Zijn woorden geven enigszins een in druk van de merkwaardige figuur Mahler, de toondichter die in het be gin van deze eeuw zoveel verzet op riep, maar toch ook zoveel bijval oogstte en die in Nederland dank zij Mengelberg's werk grote bekendheid kreeg. Inderdaad, bij Mahler trof men elementen aan, waarvan men het sa mengaan in deze twintigste eeuw niet mogelijk achtte: hij was een vrucht- baar, enthousiast, ja zelfs een uiter mate groot componist, en tegelijker tijd had hij als reproducerend Kunste naar, als dirigent met name, in zijn tijd zijns gelijke niet. Hij had zeer hoge opvattingen over de weergave van een kunstwerk en hij rustte niet voordat alles wat met de uitvoering daarvan verband hield, zoveel moge lyk in overeenstemming was met wat hij meende, dat de bedoeling van de componist was. En daarby interes seerde het hem niet of zijn opvattin- Onder diegenen, die zyn grootheid als dirigent begrepen, behoorde de gevierde en markante Hans von Bü- low, de dirigent, die in de vorige eeuw tot de allergrootsten van het podium behoorde. Het verhaal gaat, dat Von Bülow by het betreden van de zaal tijdens een van zijn concer ten Mahler zag zitten. Hy verliet onmiddellijk het podium, overhandig de Mahler zijn dirigeerstok en nodig de hem met een trbffelijk gebaar uit zyn plaats in te nemen. Pas toen Mahler weigerde, dirigeerde Von Bülow het concert DE COMPONIST. Van Mahler als dirigent is helaas niets bewaard gebleven, want in zijn tijd was de gramofoon geen bekend apparaat, doch als componist ont moet men hem nog dagelijks. Bij het luisteren naar zijn muziek komen onwillekeurig Diepenbrocks woorden in de herinnering„in een droom- (bhST) wereld ingesponnen dichter, flonke rende tovenaarsogen, goddelijke kracht, felle geestdrift Mahler's muziek heeft dikwijls een uiterst ingewikkelde psychologische structuur: men vindt in zyn werken kinderlijke vreugde naast diepe smart, sarcasme naast blijmoedig heid, grimmige dood naast stifle vroomheid. Men herkent in hem de componist, die niet alleen musicus, maar ook denker is, die zich zoekend en tastend verdiept in Nietsche en Dostojewsky. „Waarlyk, als op iemand het woord van toepassing is, dat de reinen van hart God zullen zien, dan is het op Gustav Mahler. Want God heeft hy gezocht met de gloeiende zieledrang van een oudtestamentisch profeet aldus getuigt Diepenbrock van hem. De „Kindertotenlieder". die Her man Schey volgende week in Middel burg zal zingen, begeleid door het Residentie-orkest, schreef Mahler in 1901-'02 op tekst van Rückert. Deze dichter had in een aantal liederen zijn leed uitgedrukt over het verlies van zijn beide kinderen, die kort na elkaar waren gestorven na een rood vonk-aanval. Met het toonzetten van een aantal liederen schiep Mahler een „requiem", waarin hy tevens uit drukking gaf aan de onzegbare smart van ouders, die hun kind ver loren. Deze „Kindertotenlieder" spre ken van wanhopig leed, van diepe rouw en tenslotte van stille berus ting. Mahler had nog geen kinderen, toen hij deze muziek componeerde, maar enkele jaren later, in 1907, overkwam hem de smart, die hij in de „Kinder- totenlieder" bij intuïtie zo zuiver aan voelde: zijn vierjarig dochtertje, waar hij bijzonder veel van hield, stierf... BRUCKNER Het Residentie-orkest geeft tijdens dit concert, waarvan de opbrengsten ten bate van het Nationaal Rampen fonds komen, voorts nog een uitvoe ring van Beethovens Ouverture „Co- riolan" en van de Vierde van Bruck ner. Anton Bruckner werd in 1824 geboren als zoon van een onderwijzer en ook hij bekwaamde zich voor dit ambt. Reeds jong onderwees hij de kinderen van het Oostenrijkse plat teland, tot hij in 1845 onderwijzer en organist werd in Sankt Florian. Van die tijd af begon hij zich speciaal op muzikaal terrein te bekwamen. Langzamerhand kreeg hrj bekend heid. werd organist in Linz en later Ieraar aan het Weense conservato rium, doch bleef niettemin altijd een wat naïeve man, die niet opgewassen bleek tegen de intriges en kuiperijën van de Weense muziekwereld. Zo werd hij tegen Bralims uitgespeeld, GERARD BERGSMA: morgen tach tig, maar jeugdig enthousiast. werd betrokken in polemieken, ter wijl zijn werk werd uitgefloten door het publiek en gekraakt werd door recensenten. Meestal was hij het lij dende voorwerp van deze campagnes zonder dat hij zich verzette. Eerst aan het eind van zijn leven kreeg hij de waardering, die hem krachtens zijn werk toekwam. DE „ROMANTISCHE" Bruckner zlf noemde zrjn vierde symphonie de „romantische", omdat hrj hierin als „programma" de na tuur koos, evenals Beethoven het in zijn „pastorale" deed. Toch zal men er goed aan doen niet te veel aan dit programma vast te houden, want men vindt in deze vierde geen „na- tuurschilderijen". maar een aan de natuur verwante stemming: het is immers geschreven door een man, die van jongsaf met de natuur ver trouwd was en haar wezen door-en door kende. Overigens is dit werk een typisch voorbeeld van een Bruck- ner-symphonie: uiterst monumentaal van opbouw. Drachtig van vorm. zorgvuldig afgewerkt en met breed uitgesponnen thema's. Psychologisch is het verklaarbaar, dat juist deze vierde een „natuurver- want" werk werd: het échec van de derde symphonie de zaal stroom de leeg, een krans werd geweigerd deed Bruckner, de plattelander, die zich in het grote Wenen nooit op zyn gemak voelde, herig verlangen naar vroeger, naar het ongecompliceerde leven in de Oostenrijkse clorpen, waar de mens dicht bij de natuur leeft. Deze stemming heeft mede de inhoud van deze prachtige Vierde bepaald. de K.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1953 | | pagina 3