GEVANGENE NUMMER 13671
wordt morgenochtend terechtgesteld
WOENSDAG 31 DECEMBER 1952
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
naam geleden. Dat we hem „Rooie
Tom" noemden deerde hem niet, zijn
haar wés toch rood? Welnou dan...
Maar wie „boe-boe" riep kreeg een
onchristelijk pak op z'n ribbenkast,
want „boe-boe" stond gelijk met de
verklaring van een soort heilige oor
log. De Koeienkerk moest buiten dis
cussie blijven; wie daaraan raakte
kreeg een blauw oog en een bloed
neus.
De jongens dachten, dat Rooie
Tom met vaste hand en vurige liefde
het vaderlijk geloof verdedigde tegen
de smalende kreten* van„anders
denkenden". Maar ik wist beter. Tom
wilde op school het woord Koeien-
kerk niet horen, omdat het kleine,
houten kerkje een schrikbeeld voor
hem was. De sombere ernst van zijn
vader drukte veel te zwaar op zijn
jeugd. Toen hij acht jaar was leef
de hij reeds het leven van een grijs
aard. Hij mocht niets. Hij mocht niet
zwemmen, hij mocht niet mee met
het schoolreisje, hij mocht niet op
het schoolportret, hij mocht niet
vliegeren, hij. mocht niet mee naar
het plein als de muziek in de tent
speelde, hij mocht geen gewone boe
ken lezen: heerlijkheden als Dik
Trom, Jaap Holm en Prikkebeen
stonden op de verboden lijst. Hij
mocht, ja hij mocht eigenlijk
niets. Zijn vader was erg streng.
Zijn moeder was een lieve vrouw,
zij gaf ons soms een wortel of een
appel; zij droeg altijd zwarte jur
ken, maar haar ogen lachten als wij
samen uit de school kwamen. En als
ouderling Verbruggen met zijn
groentekar naar de stad was, zong
ze vaak „Zie de lelies op het veld".
Of: „Achter in het zwarte klooster",
want dat was erg populair in die da
gen. Ik hield van haar. Tom aanbad
haar. Ik heb niet begrepen, waarom
hij nooit meer over haar wilde pra
ten, nadat ze overleden was.
Toen hij vijftien jaar was, heeft hij
met zijn vader gevochten; de poli
tie kwam er aan te pas en het hele
dorp sprak er schande van. Toen ik
er hem naar vroeg, haalde hij de
schouders op. Hij was erg zwijgzaam
geworden. Hij leek ineens een vol
wassen man.
Een jaar later was Tom Verbrug
gen van het dorp verdwenen. De
mensen zeiden, dat hij op de wilde
vaart zat, maar niemand wist er
het rechte van. Ik heb het aan zijn
vader gevraagd, maar die zei: „In
een vergelegen land, bij de draf der
zwijnen. Hij had Tom tot verloren
zoon verklaard.
Maar deze verloren zoon keerde
nimmer terug. Het dorp vergat
Rooie Tom. En ik vergat hem ook.
Zo gaat dat.
VI.
Ik had lang gesproken met de
advocaat, die ik gevraagd had ztjn
verdediging te voeren. Een man
van naam, een uiterst bekwaam
strafpleiter. Hij wond er geen doek
jes om; van sti'ikt-juridïsch stand
punt bezien was er feitelijk maar één
kans: de hoogste straf.
„Zijn er geen verzachtende om
standigheden?"
De advocaat had bijna met tegen
zin het hoofd geschud, toen ik hem
de vraag stelde. Het leven van Tho
mas Verbruggen was verre van fraai
geweest. Er was een veroordeling
in Amerika en een uitwijzing. Er
waren zeven jaren Vreemdelingenle
gioen in Noord-Afrika en zes maan
den straf wegens geweldpleging. Er
was een misdrijf in Australië: drie
jaren gevangenisstraf. En uitwijzing.
Er was een illegale grensoverschrij
ding van Mozambiek naar Zuid-Afri
ka, deelneming aan groot-scheepse
smokkelaffaires, twist om een vrouw
uit de onderwereld. En later een
koelbloedige revolveraanslag op die
vrouw en het neerschieten van de
smokkelkoning in wiens „bedrijf" hij
werkte. Tenslotte gewapend verzet
tegen de politie, maar gelukkig zon
der ernstige gevolgen.
En dit was dan het verknoeide le
ven van Rooie Tom, mgn schoolka
meraad, mijn makkei* uit de Zon
dagsschool van de Koeienkerk. Was
dit bestaanbaar?
„Dat verzet tegen de politie is dus
niet zo bezwarend", zei ik, in een bij
na stupide poging om een lichtpunt
te vinden. Maar de verdediger bleef
ernstig. Hg speelde met een potlood,
hij tekende poppetjes op zijn vloei-
blad. Al die poppetjes hadden lange,
nekken en om die nekken tekende
hg een touw. Ik zag het met af
grijzen en hij schrok, toen
hij mgn blik zag. Hij zette er de as
bak op en glimlachte een beetje ver
ontschuldigend.
Toen begreep ik, dat de zaak kans
loos was.
VIL
Nooit vergeet ik mijn bezoek in
de cel. Het was gruwelijk.
Hij herkende me direct. Niet aan
mijn gezicht, aan mijn stem. Zodra
ik gezegd had: „Goeiemiddag Tom,
ken je me nog?"stond hij voor
me. Hij hield die hoekige kop met
het rode haar nog precies als vroe
ger: een klein beetje schuin naar
voren. Hg knikte, hij wilde me een
hand toesteken, maar aarzelde. Toen
ik zgn hand greep zei hij: „Verrek,
hoe kom jij hier verzeild? Dé's een
allemachtig-lange tijd geleden!"
Ja en wat zegt een mens dan
Ik haalde sigaretten tevoorschijn
(Cilliers had zwijgend geknikt, toen
ik 't hem vroeg) en we staken op.
Gulzig, begerig zoog Tom Verbrug
gen de rook op; hij was kennelgk
blij om de tijdwinst, even blij als ik.
„Praat igaar uit", had Cilliers ge
zegd. „Um zes uur moet u weg we
zen. Hg' heeft volledig bekend, dat
weet u toch, nietwaar?"
Ja, ik had het allemaal in de krant
gelezen en de advocaat had me de
rest verteld. Een luguber verhaal...
Maai' een moordenaar, die dertig
jaar geleden iedere dag samen met
je naar school ging en die je levend
opviste van tussen de ijsschotsen,
b 1 ij f t je vriend.
Nu ik dit heb neergeschreven,
overweeg ik om die laatste zin lie
ver te schrappen. U zult dat toch
niet begrijpen. U zult dat wellicht
vreemd vinden en onmaatschappe
lijk en misschien zelfs byzonder on
behoorlijk. En u hebt gelijk
misschien. Maar ik laat. die woorden
toch liever staan, want zij zgn de
waarheid. Hij blijft je vriend.
Ons gesprek Icwam moeilijk op
gang. Hij vroeg naar mijn leven,
naar mijn omstandigheden, naar
mijn gezin. En ik praatte daar wat
omheen, want ik mocht hèm, in zijn
barre ellende, niet laten blijken hoe
welwillend het leven me behandeld
had en hoe gelukkig en ik voelde
het met een plotselinge schok: hoe
gelukkig mijn vrouw en mijn kind
en ikzelf waren?
Ik zei: „Een half jaar geleden
kwam hier een zoon van meester
De Waal, als emigrant. Getrouwd en
wel. Weet je nog, Tom, dat meester
De Waal zelf ging trouwen met de
juffrouw uit de tweede? We kre
gen 's ochtends kaakjes en 's mid
dags vrij-af om de trouwerij te zien.
Da's lang geleden. We worden oud,
kerel!"
Ik geloof, dat de herinnering aan
meester De Waal paedagoog bij
de gratie Gods en gezegende vriend
onzer schooljaren! hem tenslotte
aan het praten bracht. Het werd een
lang, lang verhaal en hij spaarde zich
niet. Vergeef mij, dat ik er over
zwijg; hij is mijn vriend. Maar
één ding moet ik u vertellen.
Hij zei: „Je weet dat mijn moe
der stierf aan de griep. Dat was op
een Zondagavond; ik had toen long
ontsteking én hoge koortsen, weet je
nog? Ik lag op mijn zolderkamertje,
de dokter kwam iedere dag, bij mgn
moeder en bij mij. Vader was naar
de kerk, die Zondagavond. Hij ging
driemaal per Zondag, óók die Zon
dag toen mijn moeder zo ziek was.
Ja, daar kijk je gek van op, maar
dat was zo. De Koeienkerk was be
langrijker dan mgn zieke moeder.
Toen hg terug kwam lag ze dood in
bed. Hij kwam huilend naar boven,
hij brulde als een dier. En hij zei:
„Je moeder is afgestorven, afgestor
ven, afgestorvenzonder een
laatste woord!"Daar kwam hij,
weken en maanden later nog, voort
durend op terug: „zonder een laat
ste woord, zonder een laatste
woord"Dat vond hij blijkbaar
erg, dat werd hem tot een obses
sie. Ik heb dagen en nachten liggen
"N
Dit sombere verhaal over gevangene 13671, mijn vriend de
moordenaar, heb ik geschreven in Johannesburg, de woelige
goudstad van Zuid-Afrika. Maar onder het schrijven hebben
mijn gedachten voortdurend vertoefd in het stille dorp op een
der eilanden van Zuid-Holland, zesduizend mijlen hier vandaan,
waar vele mensen direct de namen en de plaatsen en de dingen
herkennen zullen, die ik opschrijven moest om mijn verhaal de
achtergrond te geven, die erbij hoort, zoals de werkelijkheid
der feiten behoort .bij de feitelgke onwerkelijkheid onzer fanta
sie en wie zal beide scheiden? Soms is onze fantasie de enig
juiste verklaring voor de dingen en soms is het leven vreemder
dan de vreemdste verbeelding.
Dit is geen reportage van gebeurtenissen, noch een verzame
ling verzinsels, noch een vervlechting van feiten en fantasieën
tot een onontwarbaar geheel. Dit is een vertelling, waarin le
vende mensen en werkelijke dingen hun authentieke plaats
kregen en hun onontkoombare rol speelden.
Dat het verhaal daardoor somber werd, is niet mgn schuld.
Althans niet de mijne alléén.
Johannesburg, December 1952.
Oudejaarsverhaql door A. Kaptein j
Het was ongetwijfeld een model-gevangenis. Een welingelicht fort van
staal en beton. Wie hier werd opgeborgen zou geen vryheid kennen vóór
zyn ontslagbiljet behoorlyk getekend op het bureau van de directeur was
gedeponeerd.
Een officier van politie, die naast me door de betonnen gangen liep,
scheen mgn gedachten te raden, want hy zei: „Ontsnappen is hier uitge
sloten; deze gevangenis is gebouwd naai- de plannen van een studiecom
missie, die drie maanden door Amerika reisde. De Amerikanen zyn beslist
goed in dit soort dingen".
Ik knikte. De man had gelyk: de Amerikanen zyn goed in dit soort
dingen. Dacht ik over die woorden na met een zweem van bitterheid?
Neen, eerder met een onbestemd gevoel van mededogen jegens ons, mensen,
wier beschaving incompleet is zonder kerken en kazernes, bioscopen en
garages. Natuurlyk is het idee, menselyke wezens als mestvarkens op te
sluiten in hokjes van beton, niet te rekenen tot de grootste verworvenhe
den van de scheppende geest, maar wat wil men? Waar moet de fatsoen
lijke maatschappij anders heen met haar dieven en aanranders, haar ver
valsers en haar moordenaars
„In deze gangen liggen de cellen der terdoodveroordeelden", zei de kalme
stem van de politie-officier „en daar, aan het eind, achter die lichtgroene
deur, ziet u?, daar is het koord".
,;Het koord?" Ik realiseerde me
niet direct, wat hij bedoelde en dat
scheen hem te verbazen. Zijn grote,
ietwat kinderlijke ogen waren een
paar seconden vriendelijk op me
gevestigd, alsof hij stilzwijgend om
verschoning vroeg voor het feit, dat
er in deze model-gevangenis ook een
galg aanwezig was.
Natuurlijk was er een galg! 'Had
de minister van Justitie niet nauwe
lijks een maand geleden alle gepraat
over afschaffing van de doodstraf
letterlijk weggevaagd, door alleen
maar de cgfers der stijgende crimi
naliteit te noemen Neen, het is geen
briljant hoogtepunt van cultuur: ie
mands luchtwegen af te snoeren
door hem op te hangen aan een
sterk stuk touw „tot de dood er
op volgt" maar gaf de statistiek
der moorden de laatste jaren geen
stijging van gemiddeld vijftien pro
cent? En mocht de maatschappij
zich niet beschermen tegen groeiend
barbarisme, ook al was het dan met
de ultima ratio ja, vooral ratio!
van een galgekoord?
„En hier zijn we weer bij de ver
hoorkamers, zoals u weet. U hebt
het al gezien: zo modern en zo ef
ficiënt mogelijk."
Ik knikte. Mijn begeleider zweeg.
n.
Er kwam een cipier met een grij
ze hapgsnor, die ons uitnodigde de
thee te gebruiken in de kamer van
de directeur. Ik kende Cilliers al;
een van die correcte, uiterlyk har
de maar innerlijk zeer menseüjke
ambtenaren, die in deze eeuw over
al in de beschaafde delen van de we
reld de gevangenissen regeren. Hij
had, behalve thee en sigaretten, een
nieuwtje voor me. „Er is een half
uur geleden een landgenoot van u
binnen gebracht. Een Hollander van
een jaar óf veertig. Gebeurt maar
zelden..."
Wel, dat was interessant nieuws.
Welke stommeling was er in ge
slaagd, zesduizend mijlen van moe
ders pappot de gevangenisdeuren
achter zich te laten sluiten?
„Toch geen ernstig geval?", vroeg
ik, hem een vlammetje voorhoudend
voor zijn sigaret. Cilliers knikte be
dachtzaam, terwijl hij met halfgeslo
ten ogen de rook inzoog.
„Verdacht van moord, onder meer."
„Onder meer! Is moord alleen niet
genoeg?
„Voor deze meneer blijkbaar niet.
„Hebt u zijn naam?"
De gevangenisdirecteiu* nam een
formulier van zijn bureau, maar het
was niet wat hij zocht. Terwijl zijn
lenige vingers over de papieren
tastten groeide er een grote, nieuws
gierige belangstelling in me voor de
landgenoot, die op enkele tientallen
meters afstand in een cel zat, ver
dacht van moord. Onder meer
„Hier heb ik het", zei Cilliers.
„Thomas Verbruggen, geboren 31
Augustus 1909 te West-IJsselmonde
in Nederland."
Ik moet erg geschrokken zijn op
dat ogenblik, want de officier van
politie vroeg: „Voelt u zich niet
wel? Is hetkent upardon
wilt u iets drinken?" En Cilliers
keek me scherp aan, bijna achter
dochtig, als was ik ineens medever
dachte in onder méér een
moordaffaire. Ik voelde, dat ik beef
de. Even, heel even maar. Doch ik
begreep, dat hij het had opgemerkt.
„Het schokt me even", zei ik zo
kalm mogelijk. „West-IJsselmonde
ligt vlak bij mijn geboorteplaats,
de naam Verbruggen is er tamelijk
algemeen. En dede betrokkene
is, als uw formulier de .waarheid
spreekt, in hetzelfde jaar geboren
als ik. Nogal frappant, vindt u niet"
Hethet trof me even."
Cilliers keek me een onderdeel van
een seconde van onder zijn ooghaar
tjes' aan. Dan tikte hij de as van zgn
sigaret en vroeg, zonder op te kijken,
alsof het -om iets volkomen onver
schilligs ging: „Hebt u hem goed ge
kend?"
Ik haalde mijn schouders op. „Er
zijn veel mensen, die Verbruggen
heten in Holland. Het zou wel toeval
lig zgnHoe zou ik weten of
hij?"..i...
Hij nam een telefoon en vroeg:
„Zeg Dickerson, is die nieuwe, die
zware Hollander al in zijn cel? Ja,
die bedoel ik. Nummer 13671 volgens
jouw kaart. O, prachtig. Gang ze
ven, cel vierhonderd acht zeg je
Mooi. Nee, einders niets. Dank je."
En dóór, in de cel:
Rooie Tom! Mijn schoolvriend.
Mijn makker van zes zorgeloze jaren
op het rustige, kerkse dorp in Zuid-
Holland, zesduizend mglen hier van
daan.
IV.
Ik weet nog, dat de gevangenisdi
recteur zgn hand op mgn schouder
legde. Hij moet toen dat verschrik
kelijke luikje, dat hellepoortje!, reeds
hebben neergeklapt, maar ik heb het
niet gemerkt. Ik weet verder nog,
dat hij me in zijn auto naar huis
heeft gebracht en dat ik het koud
had, hoewel de zon stralend aan de
Afrikaanse hemel stond.
„Ik zal u op de hoogte houden",
zei Cilliers toen ik uitstapte. „Ik bel
u op, zodra hij een advocaat heeft.
Eerder kunt u toch niets doen. Mis
schien moogt u over een week of drie
bij hem. U weet het: eerst moet de
zaak rond zijn."
Natuurlijk, ik begreep dat. Ik be
greep het maar al te goed.
De zaak van Rooie Tom, de zaak
van Thomas Verbruggen onder
meer verdacht van moord moest
eerst zó rond zgn, zó rijp voor be
handeling, dat er geen speld meer
tussen te krijgen was.
Diezelfde middag belde ik een ad
vocaat op, de beste die ik kende.
Dat gevoel van onmacht! Vrijwel
niets te kunnen doen als je trouwe
vriend van zes onbezorgde kinderja
ren in de diepste ellende zitHij
was altijd veel sterker, maar we wa
ren even groot. We liepen vaak met
Toen keek hij mg glimlachend
aan. „Als u even mee wilt lopen?
Ik mag niemand bij hem toelaten,
de zaak is nog niet rond. Maar door
het luikje kimt u kijken, daar is geen
bezwaar tegen."
IH.
Ik voel, terwijl ik dit alles neer
schrijf, opnieuw hoe mgn benen op
dat ogenblik schenen te weigeren.
Want terwijl ik opstond en afscheid
nam van de politie-officier die
„overladen met werk, mijn waarde
heer" naar zgn bureau terug
keerde, terwijl ik de eerste stappen
op de vloer van de betonnen gang zet
te, naast Cilliers, wist ik, wist ik
met absolute zekerheid, wie ik te
zien zou krijgen. Ik sloot even de
ogen er draaiden en dansten
paarse en zwarte en fèlrode zon
nenCilliers zei wat tegen me,
maar het kwam van héél ver. We
sloegen een hoek om en nog een en
nog een. Ik zag deuren met cgfers
en luikjes. Vierhonderdtwee, vier-
honderdvier, vierhonderderdzes, vier-
honderdacht
De directeur legde een vinger op
de mond, knikte me begrijpend toe
en schoof het luikje omhoog.
Ik keekrecht in twee grote,
opengesperde ogen! Thomas Ver
bruggen was, als iedere nieuwe ge
vangene, vlak voor het luikje van
zijn celdeur gaan staan toen hij
onze voetstappen had horen nade
ren. Eén seconde, een ganse ééuwig
heid!, waren onze ogen op minder
dan twintig centimeter van elkaar.
Toen moet hij een paar stappen
achteruit hebben gedaan: ik zag zijn
gestreept gevangenisjasje, ik zag
zijn hoekige, nog altijd met sproe
ten overdekte gezicht, ik zag zijn
haren
Rooie Tom!
De tijd draaide dertig jaren te
rugtwee jongens in een school
bankeen slooteen appel
boommeester De Waalhet
snoepwinkeltje van Jan de Ruiter...
ouderling Verbruggen met zijn zwar
te overhemdde boerderij van
Dirk van der Ervebomen met
meikevers
2 a 8
a'ssa
8S|
de armen om eikaars hals geslagen
en we genoten, onbewust maar zéér
intens, onze jeugd. Spelen de kin
deren nog wel, zoals wij vroeger
speelden? Ik geloof het niet. Wij
hadden geen radio en geen televisie,
geen leren voetbal en geen com
plexen. We hadden alleen maar een
gezonde body en een heerlijke, roe
keloze moed. We durfden alles en
we déden alles.
Eens ben ik bijna verdronken. Dat
was in de Vliet, achter de Singel en
het gebeurde tijdens het sehotsje-
lopen. Dat moet geweest zijn in 1918,
want we zaten in de vierde klas. Ik
weet dat nog zo goed, omdat „Brom-
me Berend" me, bij wijze van gele
genheids-meditatie, driehonderd re
gels liet schrijven: „Ik mag niet op
de schotsen wandelen." „Bromme
Berend" had gelijk. Wanneer ik
vandaag, stel dat we nog in Neder
land woonden, mijn zoon op gsschot
sen zag springen, zou ik het bester
ven van schrik. Maar toenIk
zat al onder het vaste ijs. Rooie Tom
heeft er me, op de een of andere ma
nier, weten uit te halen, maar vier
dagen later lag hij met 40,2 in bed.
Longontsteking. In diezelfde week
stierf zgn moeder.
Tom Verbruggen. Mijn óude school
makker.
We deden erwten in onze sponze-
doos, ze liepen altijd flink uit en ze
stonken, stonkenOp mijn spon-
zedoos stond „Voor het vlijtige
kind", Made in Germany. Zou Rooie
Tom het zich óók nog herinneren:
van die erwten en van juffrouw
Doortje met de wrat en van de
jutteperen en de zendingsneger en
van die ansichtkaarten met écht
haar („Ik denk aan U"), waarvan
we er allebei twee tegelijk stuurden
aan ons klassegenootje Corrie de
Vries, het dochtertje van de fiet
senmaker Haar gunsten hadden
wij, zonder dat zij het merkte, ge
deeld. Iedere Maandag boden we
haar pinda's aan, die ze met koele
gratie aanvaardde, 's morgens van
mij en 's middags van Tom. Maar
aan die romance kwam een eind, ze
ging verhuizen naar Kralingen en
dat was een verdriet, dat twee da
gen duurde.
Nooit, nooit heeft de fatale vrouw,
die Corrie de Vries voor de vierde
klas was, verwijdering gebracht tus
sen Rooie Tom en mij. Meer behoef
ik eigenlijk niet te zeggen over de
kracht onzer vriendschap, maar mis
schien is het toch wel verhelderend
als ik er nog aan toevoeg dat Tom,
als het maar éventjes mogelijk was,
mijn melkbeker leegdronk. Dat was
een daad van oprechte vriendschap,
want hij had precies zo'n ingekan
kerde hekel aan melk als ik. Als te
genprestatie ging ik iedere Zondag
ochtend met hem mee naar de Zon
dagsschool van het Koeienkerkje;
zijn vader was daar ouderling en
voorganger. Waarom iedereen op
het dorp sprak van het Koeienkerkje
ben ik nooit te weten gekomen, mis
schien was het zomaar een naam
Tom Verbruggen heeft onder die
huilen, het is een wonder, dat ik
nog beter ben geworden. Mijn moe
der was een béste vrouw. Een echte,
een echteChristelijke moeder,
begrijp je wat ik bedoel?"
Ik knikte. Wat moest ik zeggen?
Er speelde plots een woord door
mijn hoofd: Goede Moordenaar, Goe
de MoordenaarIk zei: „Ga
door, Tom. Vertel maar verder
„Toen ik beter werd besefte ik pas,
dat ik niet alleen mijn moeder, maar
ook mijn vader verloren had. Die
man was naar zijn Koeienkerk ge
gaan terwijl mijn moeder lag te
sterven! Denk je dat eens in. Denk
je eens in, wat dét voor een kind
betekent: je vader loopt het huis
uit, terwijl "je moeder ligt te ster
ven. Ik had nooit werkelijk van mijn
vader gehouden, maar van dat ogen
blik af heb ik hem gehéét. Ik kreeg
het gevoel, dat hij de dood van mijn
moeder op zijn geweten had. Ik fan
taseerde, als kind van twaalf, dertien
jaar kun je dat begrijpen?
dikwijls, dat ik hem de hersens in
sloeg met een bijl. Om mijn moeder
te wreken. Toen ik vijftien jaar was,
vertikte ik het om nog langer mee
te gaan naar de Koeienkerk. Ik gaf
er die kerk de schuld van, dat mijn
moeder alléén was gestorven. Mijn
vader zei, dat ik een ontaard kind
was en een schande voor de nage
dachtenis van mijn moeder. Toen heb
ik hem zó geschopt en géslagen, dat
hij als een hoop vodden onder de ta
fel lag. Enfin, de rest weet je. Het
gekke is, dat mijn vader op zijn
manier beslist van mijn moeder
gehouden heeft. Daar ben ik van
overtuigd. En zijn godsdienst was
eerlijk gemeend, daar, twijfel ik niet
aan. Hij lééfde daarin, het was de
inhoud van zijn bestaan. Begrijp je?
Zoiets haal je voor je geest, als je
ouder wordt. Je oordeel wordt mil
der, je ziet de dingen op een af
stand. Maar toenhet is een
wonder, dat 'k hem niet vermoord
heb. Heus, ik lag 's avonds uren
lang wakker om er over te piekeren
en in de schuur heb ik dikwijls met
de bijl in mijn handen gestaan. Als
kind van twaalf, dertien jaar
Mijn hele jeugd is er door ver
knoeid. Of weet je. ik heb eigenlijk
nooit een jeugd gehad
Vffl.
De rechtszitting bracht veil minder
sensatie, dan de kranten voorspeld
hadden. Het was vol in de zaal. maar
de advocaat had me een gereserveer
de plaats bezorgd.
Tom was iets bleker dan gewoon
lijk, maar ijzig kalm. Hij bekende
alles. De president had het gemakke
lijk, de zaak was zo helder als glas.
Toen de zitting een kleine anderhalf
uur geduurd had, kon hij de jury
reeds een opsomming geven.
Het pleidooi was schitterend: een
meesterstuk van psychologische ka
rakterisering, een appèl op mense
lijk begrip, een prachtige roep om
erbarming. „Deze man is niet slecht
hier in de zaal zit iemand, die
zijn leven aan hem te danken heeft"
zei de advocaat. Tom keek even om
en knipoogde tegen me. half sarcas
tisch maar zéér vriendschappelijk.
Maar hij boog het hoofd heel diep,
toen zijn verdediger uitriep: „Gans
het leven van deze ongelukkige is
een vluchten voor de herinneringen
uit zijn erbarmelijke jeugdEr
was niemand in de zaal, die zo goed
de waarheid dezer woorden besefte
als ik.
De jury bleef tien minuten weg.
Haar oordeel was eenstemmig:
schuldig aan drie van de vier aan
klachten, zonder verzachtende om
standigheden.
En het vonnis was zó vanzelfspre
kend, dat het eigenlijk geen indruk
maakte. De dood door de galg.
IX.
Vanmiddag heb ik hem voor het
laatst bezocht. Hij. was volmaakt
kalm.
Morgenochtend vroeg zullen ze
Het "ratieverzoek is verworpen. Ik
heb hemel en aarde bewogen, maar
het leven van mijn vriend, die eens
het mijne redde, heb ik niet kunnen
verlossen uit de greep van het Recht
Wat baten de krachten van één man
tegen de gerechtsapparatuur van een
maatschappij, die zichzelf bescher
men moeE tegen een stijgende golf
van criminaliteit
De wet bedrijft geen misdaad je
gens Thomas Verbruggen. Naar het
geschreven recht is het vonnis ge
veld, hij heeft zijn schuld bekend,
hem wordt geen onrecht aangedaan.
Dertig jaar geleden is zijn ziel ver
moord, morgenochtend zal zijn li
chaam sterven.
Om zijn hals heb ik mijn arm ge
slagen, toen we als schooljongens
door het dorp liepen. Om zgn hals...