ONTWIKKELINGSPLAN VOOR ZEELAND
Een publicatie van het Economisch
Technologisch Instituut
ECONOMISCH TECHNOLOGISCHE
ONTWIKKELINGSVOORSTELLEN
BEDRIJFSTAKKEN
'iiaCH TECHNOLOUk
Een imponerende siudie
In de winterzitting van de Provinciale Staten van Zeeland werd de wen-
selykheid betoogd van het opstellen van een industrialisatieplan voor on
ze provincie, nadat reeds eerder dit denkbeeld was geopperd in het bestuur
van het Economisch Technologisch Instituut.
Het E.T.I. bracht hierover een praeadvies uit en kreeg in Mei 1950 op-
dracht tot het ontwerpen van een economisch ontwikkelingsplan, zulks
waar nodig in overleg met gespecialiseerde deskundigen.
Er waren vier varianten van een ontwikkelingsplan mogelyk. Men had
zich een rapport kunnen denken, dat alle maatschappelijke problemen zou
omvatten. Daarnaast bestond de mogelijkheid van een economisch ruimte
lijk ontwikkelingsplan, waarin ook de planologische aspecten naar voren
zouden worden gebracht. De derde variant bestond uit een zuiver econo
misch ontwikkelingsplan. Ten slotte werd gewezen op de mogelijkheid van
een werkgelegenheidsplan.
De derde variant werd gekozen en het resultaat van de arbeid van het
E.T.I., het Ontwikkelingsplan voor Zeeland met betrekking tot Bevolking
en Industrie" is thans verschenen, van de hand van drs. M. C. Verburg, di
recteur van het E.T.I.
Het is een imponerend boekwerk geworden, dat niet minder dan 174 blad
zijden telt, geïllustreerd met talloze statistieken en grafieken.
Wegens tijdnood moesten de landbouw, de handel, de recratie en de visse
rij onbehandeld blijven. Het rapport behandelt daardoor uitsluitend de be-
volkings en de industrële aspecten der welvaartsontwikkeling.
De bedoeling van het rapport is:
1. Naar buiten propaganda te maken voor de industriële mogelijkheden,
welke Zeeland biedt;
2. Interne voorlichting te geven op ditzelfde gebied;
3. Ontwikkelingsvoorstellen te formuleren.
Tevens mag het beschouwd worden als een tussentijds rapport over de
taak van het Economisch Technologisch Instituut, als een werkprogramma,
waarop verdere arbeid dient te volgen.
De Stichting voor de Landbouw werkt intussen aan een agrarisch rap
port, dat voor eigen verantwoordelijlcheid zal worden uitgegeven. De Stich
ting Visserjjbelangen heeft nog steeds geen secretaris en zag dus niet de
mogelijkheid om zelf te rapporteren. Handel en recreatie zullen nog onder
de loupe moeten worden genomen.
Op deze pagina geven wij een zeer vluchtig overzicht van de inhoud van
dit rapport, waarop wij later uitvoeriger hopen terug te komen.
In de „Kantlijn" van heden vindt de lezer een eerste commentaar.
Groningen 34,1 en Drente 29,1
Gelderland, Noord Brabant en Over
ijssel blijven praktisch in evenwicht.
Een vestigingsoverschot vertoonden
Limburg 2,3 Zuid Holland 5,1
Noord Holland 10.9 en Utrecht
16,7 Het grootst was het vesti-
gins overschot in Noord Holland, n.l.
139.373 zielen.
In Zeeland zelf had Tholen met
88,2 het grootste vertrekoverschot
Goes het geringste met 2,9
Op de vraag, hoeveel inwoners Zee
land gehad zou hebben als er eens
geen vertrek was geweest en de nako
melingen der migranten aan Zeeland
ten goede zouden zijn gekomen, geeft
tabel 12 op pag. 21 antwoord.
Op 31 December 1880 had Zeeland
188.626 inwoners, per 31 December
1950 271.669. Zonder migratie en met
inbegrip van de nakomelingen dei-
migranten zou de bevolking op laatst
genoemde datum 465.696 zyn ge
weest.
De conclusie voor dit hoofdstuk
luidt, dat de uitbreiding van de
werkgelegenheid verre is achterge
bleven by de natuurlyke ontwikkeling
van de bevolking, met alle gevolgen
van dien. Men zou Zeeland kunnen
vergelyken met een emmer melk, die
voortdurend wordt afcroomd.
De inhoud van het Rapport
De inhoud van het rapport is ver
deeld over twaalf hoofdstukken.
Hoofdstuk I verdeelt de provincie
Zeeland in verschillende gebieden.
Hoofdstuk H behandelt de ontwikke
ling van het inwonertal. Hoofdstuk
III heeft betrekking op de ontwikke
ling van de welvaartsbronnen.
Deze drie hoofdstukken zijn be
langrijk, omdat het in de eerste
plaats noodzakelijk bleek de provin
cie niet slechts te verdelen in de ieder
bekende delen, maar deze nader te
splitsen in economisch geografische
gebieden.
De ontwikkeling van het inwoner
tal is van belang omdat de mogelijk
heden van industrievestiging niet be
oordeeld kunnen worden zonder een
foevolkingsanalyse.
Het overzicht van de ontwikkeling
der welvaartsbronnen tenslotte is
noodzakelijk, omdat men zich zonder
dit geen beeld kan vormen van de
bestaande toestand.
Hoofdstuk IV behandelt de
beidsmarkt en bespreekt: 1. de ont
wikkeling van de werkloosheid na
1948. 2. de toekomstige aanwas der
arbeidskrachten, 3. de werkgelegen
heid in de landbouw, 4. het vraagstuk
der Belgische arbeidskrachten, 5. de
arbeidstekorten, 6. de arbeidsmarkt
voor vrouwen, 7. de migratie van ar
beidskrachten.
Hoofdstuk V is gewijd aan het ver-
keersvraagstuk en behandelt: 1. de
veerdiensten, 2. de betekenis der in
polderingen voor het verkeer, 3. de
kanalen in Zeeland, 4. de hoofdwe
gen, 5. de verkeersmiddelen te land,
6.de internationale havens en 7, het
luchtverkeer.
In hoofdstuk VI worden de open
bare nutsbedrijven behandeld, ir
hoofdstuk VII het technisch onder
wijs, in VIII de industrieterreinen in
Zeeland, in IX de financiering van de
Zeeuwse industrie, in X de economi
sche politiek van de overheid met be
trekking tot Zeeland.
Hoofdstuk XI bevat de economisch-
technologische ontwikkelingsvoor
stellen met betrekking tot 1. de vlas
nijverheid, 2. de textielnijverheid 3.
de klompennijverheid, 4. de houtin
dustrie, 5. de landbouwwerktuigenin
dustrie, 6. de landbouw- en aanver
wante industrieën, 8. de onderne
mersinitiatieven in Zeeland en 9. de
opvoering der productiviteit.
Ten slotte geeft hoofdstuk XII de
economisch geografische probleem
stelling.
Indeling, bevolking en
welvaartsbronnen.
De traditionele geografische inde
ling van Zeeland in Schouwen-Duive-
land. Tholen en St. Philipsland, Zuid-
Beveland, Noord-Beveland, Walche
ren, West- en Oost-Zeeuwsch Vlaan
deren bleek voor de stofbehandeling
in het ontwikkelingsplan voor Zee
land niet voldoende. Een verdere dif
ferentiëring was noodzakelijk en de
samensteller van het rapport, drs. M.
C. Verbrug, kwam daarom tot 12 ge
bieden te weten:
1. Schouwen en Duiveland,
2. Tholen en St. Philipsland,
3. Goes,
4. Zuid Beveland zonder Goes,
5. Noord-Beveland,
6. Kanaalzone Walcheren,
7. Agrarisch Walcheren,
8. West Zeeuwsch Vlaanderen,
9. Kanaalzone Oost Zeeuwsch Vlaan
deren,
10. Agrarisch land van Axel,
11. Agrarisch land van Hulst en
12. Industriegebied ten Zuiden van
Hulst.
"Bij de behandeling van de ontwik
keling voor het inwonertal vindt men
vele zeer belangwekkende gegevens.
Zo blijkt er uit. dat van alle pro
vincies Zeeland procentsgewijs de
laatste 70 jaar de meeste mensen
heeft moeten afstaan. Het totale
vertrekoverschot bedroeg in die ja
ren 123.210 zielen, ofwel 53,5 der
bevolking. De andere agrarische pro
vincies volgen met Friesland 49,5
Aan de hand van de verzamelde ge
gevens wordt in dit hoofdstuk ook
stilgestaan bij de woningtoewijzing,
omdat daarmede de verdeling der be
volking over ons land beïnvloed kan
worden. Deze contingentering berust
op de bevolkingsontwikkeling in het
verleden en deze was voor Zeeland
zeer ongunstig. Daardoor dreigt het
gevaar, dat wat in het verleden een
zekere natuurlijke tendentie was, als
een sterk kunstmatig overheidsbe
leid wordt gecontinueerd.
De ontwikkeling van bepaalde in
dustrie-gebieden in Zeeland wordt
hierdpor tegengewerkt, omdat
le. de feitelijke loop dér bevolking
van de theoretische bevolkings
ontwikkeling afwijkt en
2e. de woningbehoefte van enkele
uitgesproken industriegebieden
verdoezeld wordt, doordat zij als
onzichtbare onderdelen van ge
heel Zeeland zijn beschouwd.
Immers een correctie van de theo
retische gegevens is wenselijk. Op
grond van de gegevens van 1921
1930 is men destijds tot de conclusie
gekomen, dat Zeeland, dat in 1947
260.800 zielen telde, in 1965 276.206
zielen zou tellen. Op 1 Januari 1952
telde het echter reeds 273.690 zielen
zodat ais de theoretische cyfers zou
den kloppen er in de komende 13
jaar maar ruim 2600 zielen bij zou
den mogen komen!
Houdt men aan deze starre progno
se vast, dan bestaat het gevaar, dat
het Rijk door een geringe woning
toewijzing de bevolking op de duur
zal stimuleren te vertrekken. Zeeland
krijgt thans een contigent van 321
woningen, wat gezien de werkelyke
bevolkingsontwikkeling te weinig is.
De welvaartsbronnen.
In het hoofdstuk over de ontwik
keling der welvaartsbronnen wordt
allereerst opgemerkt, dat de procen
tuele groei der industriële beroepsbe
volking sterk bij die van het rijk is
achtergebleven. Sinds 1899 bedraagt
de toeneming in Zeeland 88 voor
het rijk 126
De bouwnijverheid heeft zich na
1930 in Zeeland sterker ontwikkeld,
dan in het gehele land, met name als
gevolg van het omvangrijke oorlogs
herstel.
De metaalnijverheid blijft in haar
ontwikkeling iets achter bij die voor
Nederland.
De textielindustrie had in 1899
geen betekenis. De ontwikkeling was
echter aanzienlijk. In 1930 werkten
er 749 personen in deze bedrijfstak,
in 1950 4304.
De ontwikkeling van de voedings-
en genotmiddelenindustrie vertoont
een beeld, dat vrijwel gelijk is aan dat
in geheel Nederland. De personeels
sterkte nam van 1930 tot 1950 toe
met 9,8
De groep overige industrie, de am-
bachtsbedrijven omvattende, bleef
ver achter bij die van het rijk.
De scheepsbouw ontwikkelt zich
goed; dank zij de uitbreidng van ,,De
Schelde", de stichting van een'be
langrijke coasterwerf in Temeuzen
en van een werf voor zeeschepen in
Hansweert.
Belangwekkend is, dat de industrië
le ontwikkeling in Zeeland tussen
1930 en 1950 relatief iets sterker
was, dan die in het rijk.
De nevenstaande kaart
geeft een beeld van het
verkeer in de provincie
•Zeeland. De staafdiagram
men hebben betrekking op
het vervoer over de zes
grpte veren van 1938 tot
1951. Daaruit blijkt duide
lijk hoe sterk het vervoer
over de Westerschelde ge
stegen is.
De gearceerde vlakken
geven de gebieden aan, die
m de naaste toekomst inge
polderd kunnen worden,
wanneer daarvoor gelden
beschikbaar zouden zijn.
Dan zijn op het kaartje
de hoofdwegen, tram. en
spoorwegen aangegeven,
die voor de industrialisatie
van betekenis zyn.
Wel wei'den ook de twee
voormalige vliegvelden nog
aangeduid, maar betekenis
hebben deze vliegvelden
voor het ogenblik niet meer,
omdat ze niet in het lucht-
vaartverkeer ingeschakeld
zijn en vermoedelijk ook niet
in de nabye toekomst voor
dat verkeer gebruikt zullen
worden. Uit het aantal
kruisjes op de kaart
elk kruisje is een kleinere
haven of een landbouwha-
ven .kan men afleiden
hoe rijk" deze provincie is
aan kleine haventjes, die
allen een taak vervullen
in het economisch leven.
Slechts nieuwe bedrijven kunnen
uitkomst brengen
Vlasnijverheid vraagt rationalisatie en beter onderwijs
In hoofdstuk XI worden de Economisch-Technologische ontwikkelings
voorstellen aan de orde gesteld.
Wat de vlasnijverheid aangaat wordt allereerst gewezen op het feit dat
de Zeeuwse eilanden het tweede Nederlandse vlasgebied vormen en
Zeeuwscli-Vlaanderen op de 4de plaats staat- In Zeeland werd 28 van
het Nederlandse vlas geteeld. Bedacht moet hierbij worden, dat het rende
ment per ha. door rassenveredeling sedert 1910 met 39,5 is toegenomen.
De verwerkingscapaciteit van de vlasindustrie steeg in Zeeland sedert
1935-'36 voor Oost Zeeuwsch-Vlaanderen met 225 voor West Zeeuvvsch-
Vlaanderen met 156 voor Schouwen Duiveland met 296 De groei
van de vlasnyverheid op Schouwen Duiveland valt hierbij op.
De verwerkingscapaciteit voor Zeeuwsch-Vlaanderen gaat de vlasteelt
verre te boven, zodat veel vlas moet -worden aangevoerd.
Ten aanzien van de opvoering van
de productiviteit concludeert het rap
port, dat daarvoor onder meer nood
zakelijk is opvoering van vakkennis.
Dit wordt door de vlassers nog niet
voldoende ingezien. Onderricht op de
vlassersschool en uitbouw van deze
school tot een kleine proeffabriek
zal nodig zyn.
Voorts is rationalisatie der bedrij
ven nodig na de vrij stormachtige
ontwikkeling der bedrijven. Er is be
hoefte aan een doelbewuste en har
monische bedrijfspolitiek. Men moet
de kostenfactoren controleren en de
marge tussen bewerkingskosten en
opbrengsten zo groot mogelijk ma
ken om onder alle omstandigheden
het hoofd boven water te kunnen
houden. Standaardisatie van het vlas
met behulp van internationale sa
menwerking is vereist, een beter
overzicht van de markt is gewenst.
De bedrrjfsanalyse moet geënta
meerd worden. Waar de noodzaak
om technische verbeteringen door te
voeren stuit op onvoldoende kapitaal
kracht, zullen coöperatieve samen-
VESTIGINGSPLAATS
DER INDUSTRIËLE BEDRUVEN MET 10 OF MEER WERKZAME PERSONEN
VOLGENS DE BEDR'JFSTELUNG
VAN OCTOBER 1950
werking en het loon- en huurbedrijf
uitkomst kunnen brengen.
Het mechanische drogen zou de
vlassers in staat stellen een continu
bedrijf te vormen.
De vele dwergbedrijven op Schou-
wen-Duiveiand zouden gebaat zijn
met een (helaas mislukte) exploitatie
van een zwengelturbine.
Research-werk wordt van groot
belang geacht.
Gewezen wordt voorts op het feit,
dat de Nederlandse behoefte aan
linnen garens slechts voor een klein
deel gedekt wordt. Niettemin is op
richting van nieuwe spinneryen in
Nederland niet opportuun in verband
met de grote overcapaciteit der Bel
gische spinnerijen.
Tenslotte moeten de moeilijkheden
met de watervoorziening worden op
gelost.
De textielindustrie.
Ten aanzien van de textielindustrie
wordt onder meer opgemerkt, dat
voldoende technisch geschoolde spe
cialisten voor de breierij en voor de
weverij ontbreken. De concentratie
van bedrijven is niet groot genoeg om
een volledige vakopleiding aan de
Technische School van Hulst moge
lijk te maken. Ook hulp- en nevenbe-
drijven zijn niet in voldoende mate
ontstaan. Sommige reparaties moet
men noodgedwongen vaak elders la
ten uitvoeren, daar ter plaatse
slechts het meer ruwe werk kan wor
den verricht.
Modernisering van het machine
park is steeds geboden. Goed geou
tilleerde bedrijven zijn overbezet met
orders, bedrijven met een verouderd
machinepark zyn onderbezet
De klompennijverheid en
de houtindustrie.
Zeer uitvoerig wordt stil gestaan
by de klompenindustrie, hoewel daar
in maar 275 personen werkzaam zijn,
een sterke daling vergeleken bij 1930,
toen er 411 personen in werkten. De
mechanisatie steeg echter aanzien
lijk. Verdere inkrimping moet in ver
band met de ongunstige vooruitzich
ten worden verwacht, tenzij de over
heid maatregelen neemt.
Ten opzichte van de houtindustrie
wordt geen uitbreiding van enige be
tekenis verwacht. Een deel van de
na de oorlog opgekomen bedrijven,
die slecht geoutilleerd zijn en met fi
nanciële moeilijkheden hebben te
kampen, zal weer verdwijnen. Moder
nisering van het machinepark, meer
efficiency en samenwerking is voor
de overige bedrijven geboden.
Landbouwwerktuigen,
landbouw enz
Voor de vele kleine en middelgro
te industrieën voor landbouwwerk
tuigen ziet het rapport geen ontwik
kelingsmogelijkheden van betekenis
in verband met de grote buitenlandse
concurrentie.
De stichting van een strocellulose-
fabrïek wordt voor Zeeland van grote
betekenis geacht. Zij eist echter gro
te investeringen en is tot dusver mis
lukt.
Ongunstig worden de mogelijkhe
den geacht voor de verwerking van
fruit tot vruchtendranken en voor de
jamfabricage. Iets meer kans is er
voor de vervaardiging van fruitpulp.
Wellicht biedt ook uitbreiding* van
de compostverwerking mogelijkhe
den,
Visconservenindustrie. vismeeiindu-
strie en het winnen van producten uit
zeewater bieden weinig ontwikke
lingskansen.
Een goede mogelijkheid moet aan
wezig worden geacht voor de fabriek
te Kruiningen, die zeewier verwerkt
tot alginaten. Hier is echter finan
ciering geboden.
De mogelijkheden tot vestiging van
neuwe industrieën zyn zo talrijk, dat
een theoretische bespreking hiervan
zonder zin zou zijn. Te dien aanzien
is er echter gebrek aan Zeeuwse Ini
tiatieven en een tekort aan belang
stelling van de zijde van Zeeuwse ka
pitaalverschaffers.
Ten slotte wordt stil gestaan bij de
opvoering van de productiviteit.
Zie vervolg pag. 5.