JIMMY BROWN als diepzeeduiker De Begijnhoven in Vlaanderen Caravaggio en de Nederlanden 6 PROVINCIALE ZEEUWSE COUR A NT DINSDAG 22 JULI 1952 KLEINE VREDE-OORDEN Vestingen van Rust en Vroomheid door dr. Paul de Rflck, provinciaal inspecteur voor culturele zaken in Oost-Vlaanderen. In de tentoonstelling „Oost-Vlaanderen vlagt", die op dit ogenblik alle belangstelling op Middelburg concentreert, treffen de bezoekers op de gelijkvloerse verdieping, van het Stadhui», een begUnenkamer aan. Het teek ons geschikt deze sobere maar interessante kamer te situeren in het kader van de Vlaamse begijnhoven, waaruit zij als het ware gelicht werd. De kleine vrede-oorden, die de begijnhoven zijn, behoren tot de weinig talrijke oasen die alle regimes, alle oorlogen en all® politieke woelingen hebben kunnen overleven. Sommigen schrijven zulks toe aan de omstan digheid dat zij doorheen de geschiedenis immer de eeuwige waarden van werken en beschouwen, van sociale solidariteit en van individuele vrij heid op gezonde gronden wisten te harmoniëren. Misschien ook daarom waren zij, in de polk van hun stevige omheiningsmuren goede bewaar sters van de middeleeuwse vroomheid. Reeds veel werd geschreven over het ontstaan van de Vlaamse begijn hoven evenals over hun stichters, en de thesissen erover zijn dan ook me nigvuldig. Dat de H. -Begga, dochter van Pepijn van Landen, de begijnho ven als georganiseerde congregaties zou hebben gesticht in de VHe eeuw, lijkt intussen wel een ongerijmdheid, vermits eerst omstreeks 1225 de naam „mulieres beginae'' voorkomt, nl. in een officieel stuk, „Dialogus Miraculorum" van Caesarinus van Heisterbach. Het ware wel bevreem dend dat de naam van de stichteres eerst na vijf eeuwen uit de vergeet hoek zou zijn gehaald. DE BEGIJNEN. Wat zijn en wat waren dan de be gijnen? Hun oorsprong is innerlijk nauw verbonden met het sociale en godsdienstige leven van de XI Ie eeuw, en met een algemene mystie ke beweging, welke in die tijd ken merkend was voor West-Europa. Het half-profane, half-godsdienstige le ven der begijnen was een ware wel daad voor de maatschappij tijdens de eerste eeuwen van hun bestaan in gesloten gemeenschap. Hun regel, gegroeid uit reactie tegen de verwil dering der zeden, werd een toevlucht voor talrijke vrouwesn, die als wedu wen en wezen buiten het leven ston den ingevolge kruistochten en aan houdende oorlogen. In de steden vooral konden die vrouwen geen bestaansveiligheid vinden; anderzijds waren de abdijen te klein en te wei nig talrijk om ze allen onderdak te verlenen. Het merendeel verlangde nochtans naai- een leven in de vreze des Heren, en daar zij niet de nodi ge giften konden aanbrengen, of niet de vereiste gezondheid hadden om een regelmatige kloosterstaat te Toch is 'i zo! 307. U moet zich eens indenken het is een aardia spelletje'. dat heel onze beschaving verdwenen is en flat aan U is opgedragen deze beschaving weer zoveel mogelijk te herstellen met be hulp van de kennis en de wetenschap, waarover U momenteel beschikt. Be halve de rijkdommen van de aarde en de voorsprong in kennis, heeft U dus geen enkel gereedschap of voorwerp om mee te starten, geen hamer, geen zaag en zelfs geen spijker. Wat dit laatste betreft staat U er dus nog kaler tegenover dan wijlen Robinson Cru soe. Maar omdat U met één sprong van de 20ste eeuw in het Stenen Tijdperk bent beland, heeft U geweldige voor delen boven de primitieve mens. Al thans dat denken we. De practijk zou echter voor de meeste niet-deskundige twintigste eeuwers wel wat anders zijn. Want waar en hoe te beginnen? Met de metaalertsen natuurlijk'. Accoord, maar weet U ze te vinden? En kunt U ze uitsmelten bij een kampvuurtje? Gelukkig zijn er verschillende meta len die in de natuur in zuivere toe stand voorkomen, zoals goud, koper en zeldzamer zilver. Bovendien me teoorijzer, doch daaraan behoeven we voorlopig nog niet te denken. Door ha meren en koud uitsmeden kunnen we van die metalen dan de eerst nood zakelijke grove, maar vrij zachte, ge reedschappen maken. Dan moeten we tin zien te ontdek ken (kunt U het bereiden?), dat met koper gemengd in een verhouding van 1 op 10 het brons oplevert, dat zeer hard is en onder gunstige omstandig heden zelfs de hardheid van staal kan benaderen. Bovendien heeft brons het voordeel een lager smeltpunt te be zitten dan koper en het is gemakkelij ker te gieten. Door het maken van zand- en kleivormen zouden we dus reeds in staat zijn hardere gereed schappen te vervaardigen. Maar be denk wel, we zitten ondanks onze ken nis van de stelling van Pythagoras en van het dubbelboekhouden, nog steeds in de bronstijd. Waarom of we niet direct het ijzer erts zijn gaan uitsmelten? Wel, bij ijzer ligt de smelttemperatuur veel ho ger dan bij brons, en er is een groot verschil tussen de ontledingstempera- tuur van het ijzererts en het smelt punt van de bij deze ontleding vrijko mende ijzerdruppeltjes. Zodat we bij het uitsmelten van ijzererts een spons achtige massa van fijne ijzerbolletjes krijgen, gemengd met ijzerslak. Wij d.iv.z. U en ik, dus de niet-deskundigen zijn n.I. nog niet in staat een zo ho ge temperatuur in onze primitieve oven te bereiken dat de ijzerbolletjes kans krijgen tot een klomp samen te smelten. Als we die vreemde spons achtige massa met een hamer gaan be werken, springen de stukjes ijzerslak eruit en de bolletjes ijzer worden tot een vaste massa aanéén gesmeed, het zgn. smeedijzer. Maar dat moeten we allemaal eerst ontdekken, gelijk de mensheid dit 5000 jaar geleden óók moest ervaren. Stappen we na deze ontdekking van hel smeedijzer dan van de bronstijd in het ijzeren tijdperk over? Neen, want het vreemde is, dat staal veel eerder bekend was dan gietijzer! UPétillon. omhelzen, deden zg voor hun biecht vader de gelofte van zuiverheid en gehoorzaamheid, om verder als zus ters samen 'te leven. Zij wijdden zich aan hun dagelijk se taak doch droegen een speciaal habijt. Men noemde ze „mulieres re- ligiosae" of „virglnes continentes" en spottend ook „beginae." Dit begijnenleven, dat enerzijds een religieuze regeltucht kent en naar hogere volmaaktheid streeft, en an derzijds geen eigenlijke kloosterstaat is, past wonderwel bij het karakter van het Vlaamse volk, dat diep vroom is in zijn gemoed, maar te vens ook zeer vrijheidlievend. Vroe ger, meer dan thans, kenden de be gijnhoven een grote bloei; zij oefen den naderhand vooral op eenvoudige dochters van te lande hun aantrek kingskracht uit. SINT AMANDSBERG. Die vaststelling kan thans nog gedaan worden in het Groot Begijn hof te Sint-Amandsberg bij Gent, het meest bloeiende in de reeks. Vijftig jaar geleden waren er om en bij de 500 begijntjes; vóór de over brenging van net Begijnhof van Gent naar Sint-Amandsberg, herbergde het ongeveer 1000 begijnen. Thans is dat aantal gedaald tot ongeveer 200. Het verschil is tastbaar en stelt een probleem voor de toekomst. De stichting van het Groot Begijn hof te Gent gaat terug tot het jaar 1234. Men houdt Juliana, gravin van Vlaanderen, voor de oprichtster. In 1874, toen het Gentse stadsbestuur niet alle waarborgen kon verlenen waarop men van hogerliand wenste te kunnen rekenen, werd de stichting overgebracht naar het acht hectaren grote St. Elisabethhof te St. Amands- berg, dat er op last van Engelbert, Hertog van Arenberg, herbouwd was. Op de plaat, ingemetseld nabij de zware centrale toegangspoort, kan men nog lezen dat het bestuur toen werd opgedragen aan Grootjuffer Julie Verhaeghe. Dit Groot Begijnhof is een kleine parochie op zichzelf, sterk en zwaar gebouwd in Vlaamse gothische stijl. Het geheel is door stevige muren omgeven, alsof die muren zelf een afweer wilden zijn tegen het moder ne, jachtige leven, en de eeuwige beginselen wilden beschutten die er vroom bewaard blijven. Het hof omvat dertien conventen en 80 huisjes. Alle zijn in dezelfde stijl opgetrokken en hebben trapge vels. In elk convent wonen tien tot vijf tien mede-zusters onde rhet bestuur van een overste. In de huisjes wo- de meer bedaagden, die toelating kregen aldaar ook hun godsdienstoe feningen te verrichten. Voor de in gemeenschap levende zusters gelden gezamenlijke bijeenkomsten op vaste uren in de kerk, waar dagelijks de Rozenkrans wordt gebeden en vier lezingen worden gehouden. Onder het werk, dat in de werkkamer wordt verricht in gemeenschap, wordt even eens gebeden, 's Zondags worden de getijden van OX. Vrouw gezegd. De algemene overste van het Be gijnhof, die Grootjuffer wordt gehe ten, verblijft in de residentie, waar in de kapittelzaal is ondergebracht. Het is in deze zaal die versierd is met de portretten van de 21 groot juffers, die elkaar opvolgden dat de onderscheiden oversten van de conventen op gezette tijden onder richtingen ontvangen of voor belang rijke aangelegenheden samen worden eroepen. Voor de algemene regeling er zaken staat de Grootjuffer in. Tussen de kerk en de residentie ligt een groot grasplein, het St. B gaplein; aan een der zijden van het plein verheft zich dc St. Antonius- kapel, een der druk bezochte bid plaatsen in het Gentse. Zoals de kerk is deze kapel fraai gemeubeld smaakvol versierd. Een net van kalseidewegeltjes en straatjes slingert doorheen conven ten en kwartieren, die alle met een naam bedacht werden: zo de Kalva- de O.L. Vrouwstraat, het Con vent ter Eecken, het Convent ten Houe, het Huis der Drie Koningen, de Doornenkroon, enz. Bij dag mogen de begijntjes, die zelf in hun onderhoud en kleding voorzien door de arbeid veelal naaiwerk die ze verrichten, uit- ;aan om de nodige boodschappen te oen, te winkelen, mondvoorraad by te halen, zieken te verzorgen, enz. Naast de begijntjes herbergt het Groot Begijnhof te Sint Amandsberg ook een tweehonderdtal leken, juf frouwen, bedaagde dames, weduwen, die er de rust komen zoeken en doorgaans ook vinden. Twee EE. PP. Dominicanen verze keren er de goddelijke diensten en de geestelijke belangen, naast hun zie kenbezoeken. Want er is ook een ziekenzaal, waar oudere of lijdende begijntjes verzorgd en getroost wor den. Het geheel complex wordt beheerst door de ruime kerk met de hoge naaldtoren. Het is er stil en st< in, dank zij mede de hoge spitsboog- en kleur ramen, die het licht tempe ren. De vele bidstoelen maken net er gezellig, zalig, in de volle, .eenvou dige zin van het woord. Alles wordt er kraaknet gehouden door devote vrouwenhanden, die door het besef geleid worden dat het Hof van de Grote Koning nooit rein genoeg kan zijn. In dit onbezoedelde domein schui ven zacht begijntjes voorbij, als be vreesd om elke storing van de stilte. In die oase van tastbare rust en vroomheid, waar de tijd stille staat, erkent de ziel haar afhankelijkheid. Het lawaai van rumoerige kinderen en jagende auto's breekt tegen de zware baksteenmuren. Hier past al leen ingetogenheid. Even, op Half-oogst, zal de stilte verbroken worden door de stemmen en stappen dergenen, die in het ru moer van de wereld leven maar op O.L. Vrouw-Hemelvaart de rondgang van de processie komen bijwonen. Maar na de processie zal het Begijn hof zgn vredige rust terugvinden en verder, als een oninneembaar bol werk van gebed en stilte, alle aan vallen trotseren vande moder ne beschaving. Georgi Zarubin, de nieuwe ambas sadeur van de Sowjet-Unie in Was hington. EEN KORT, MAAR BEWOGEN LEVEN Italiaanse invloed op onze zeventiende-eeuwse schilders (Van een onzer redacteuren). Michel Angelo Merisl da Caravaggio heeft een vrij kort, maar zeer bewogen leven gehad. Hy moet een zeer emotioneel mens zyn geweest, gezien de omstandigheid, dat hy herhaalde malen wegens mishandeling in processen gewikkeld is geweest. Het kwam tenslotte zo ver met hem, dat hij nergens meer in Italië terecht, kon, omdat men hem alom zocht. Zijn einde was dan ook tragisch. Hy stierf als een banneling in zijn eigen vaderland. Hij vluchtte uit Napels, waar hij in een gevecht met rovers zwaar gewond was geraakt, om zich naar Rome te begeven. Daar is hy echter nimmer aangekomen. Uitgeplunderd door de schepelingen die hem vervoerden, en uitgeput door malaria stierf hij ten slotte in de zomer van 1610, ruim zeven en dertig jaar oud, op het strand van Porto Ercolo, eenzaam en uitgestoten. De schilder had men niet kunnen aan vaarden, omdat hy zich niet aan de regels van het maatschappelijke ver keer had kunnen onderwerpen. Zyn kunst accepteerde men ten dele. CARAVAGGIO is reeds bij zijn le ven beroemd ge weest. Zyn kunst broeders erkenden in dit opzicht ten minste zijn groot heid. Karei van Mander maakt in 1603 in een te Alkmaar gepubli ceerd boek reeds melding van hem. Niettemin wisten ook zij vaak met het probleem-Ca- ravaggio geen raad. Zo min im mers als hij paste in het maatschap pelijke leven zij ner dagen, zo min liet hij zich opslui ten in de kooi der heersende kunst opvattingen. Wat hij schilderde brandde van een ruw en boers le ven en van mense lijk gevoel, dat welhaast pathe tisch mag worden genoemd. Het werk kenmerkte zich verder door opmerkelijke con trasten van licht en donker. Dat was nog niet het mysterieuze licht en donker van een Rembrandt. Het was scheller, scherper, een „kel- d er licht" dat sterke tegenstellingen te weeg bracht en het moment het sujet sterk naar voren liet springen en op een ander ogenblik alle kleu ren ên gebaren tot een verstild half donker liet verwazen. Maar bovendien was zijn uitbeel ding van personen en dieren volko men realistisch. Zijn heiligen hadden niets van het gepolijste van de gel dende smaak dier dagen; ze waren eerder broers van uiterlijk. Zestien jaar oud incasseerde hij zijn eerste grote teleurstelling, toen zijn schil derij „Mattheus en de Engel" door de kerkelijke autoriteiten werd gewei gerd, omdat de apostel „noch het uiterlijk, noch de waardigheid van een heilige had en met zijn benen over elkaar, de voeten r;aar het pu- Caravaggio: „Jongen met fruitmand." bliek gekeerd" zat Het was zyn eer ste weigering niet, het zou zijn laatste niet zyn. GROTE INVLOED. Met dergelijke revolutionnaire op vattingen heeft hij een geweldige in vloed gehad. Hoe het daarmee in het eerste kwart van de zeventiende eeuw in de Nederlanden stond, wordt duidelijk gemaakt op een tentoon stelling in het Centraal Museum te Utrecht. Dat daarbij de aandacht vooral op de Utrechtse school valt, is licht te begrijpen voor hem, die be denkt, dat zo omstreeks 1610 het ar tistieke leven in Utrecht nog op zijn sterkst was en hier vele begaafde jonge schilders vandaan kwamen of hun eerste opleiding kregen. 20. Toen de waard hoorde dat de andere gevan gene Jimmy had gewaarschuwd geen stap vooruit te doen, knersetandde hij van woede. „Daar zal jij berouw van hebben, Toontje," schreeuwde hij. „Dat zal je zuur opbreken. Jij bent nog niet van mij af, mannetje. Dat zal ik je in peperen" Hij wilde zo nog door gaan, maar Jimmy viel hem in de rede. „Kiezen op elkaar, meneer de schreeuwerd," riep hij. „En geef mij 's even de sleutel van het hok waarin jullie deze arme man hebben opgesloten. Een beetje gauw, want ander? kom ik hem by je halen, luik of geen luik" Bouk Bitter stond -paf van de brutale toon, die Jimmy tegen hem aansloeg, maar aan de andere kant schrok hij er ook van. Hij begreep wel dat hij met iemand te doen had die niet voor een kleintje vei vaard was. Daarom leek het hem het beste eei beetje te retireren. Hij deed een paar passen teru, om in zijn gelagkamer een stevig stuk hout li gaan halen, dat hij als wapen kon gebruiken. Ni deed ook Jimmy een paar passen voorwaarts, goet naar de vloer kijkend om te zien of hij ergens een geheim valluik kon ontwaren. Eensklaps was di waard verdwenen, maar op hetzelfde ogenblik maakte Jimmy een soort kampioenssprong. Hij wipte over de gevaarlijke plek heen en kwam te recht op de plaats waar zoëven nog zijn tegenstan der had gestaan. „Wees voorzichtig!" hoorde hij zijn mede-gevangene nog roepen. Die invloed is zowel rechtstreeks als indirect van veel belang geweest. Tal van jonge schilders maakten als ze maar even konden een reis naar Italië en voltooiden daar hun oplei ding. Ze konden in Rome te kust en te keur gaan en er zelfs meer in drukken opdoen dan ze met moge lijkheid konden verwerken. Maar ook elders in het land bloeide de kunst. Elke streek hield er zo zijn eigen stijlopvattingen op na, zodat men zelfs bij de schilders, die in Italië waren geweest, vaak zeer uiteenlo pende opvattingen kon aantreffen. En wie niet in Italië was geweest, kon toch deel hebben aan de grote vernieuwing, die een deel van de Hollandse schilderkunst dier dagen onderging onder invloed van het Zui den. Heel wat schilderijen immers werden gegraveerd en nagedrukt en zo kmawen ook hier te lande in het bezit van materiaal, dat een beeld gaf van de compositie van een aan tal belangrijke kunstwerken. OOK REMBRANDT. Het waren dus met name de Utrechtenaren die van Caravaggio de invloed ondergingen. Abraham Bloemaert mag dan wel niet in Italië zijn geweest, hij had toch kennis van de nieuwste stromingen en maakte zijn leerlingen rijp voor de invloed ervan. Zijn vriend Joachim Wttewaal bewonderde weliswaar de Italianen, maar begreep toch het wezenlijke van hun streven niet. Zeer belangrijk waren in dit ver band verder de vlotte, oppervlakkige en charmante Honthorst, die in een levendig en fraai coloriet go „kaarslichtstukken" schilderde, de fijne Hendrik Terbruggen, wiens werken vooral naar de compositie der voorstellingen nog al eens aan dc grote meester herinneren. Veel zwak ker was Dirk van Baburen. Er moeten banden zijn geweest tussen de Delftse school en de Utrechtse groep. Vandaar, dat er op de tentoonstelling in Utrecht ook een enkel doek van Vermeer hangt, waarover de meningen overigens zeer uiteen lopen. Al is het namelijk wel zeker, dat Vermeer werken van en kele Utrechtse schilders heeft beze ten of „Christus in het huis van Martha en Maria" wel van hem is en uplij lijdw dwrf arfhm rfdwilijdwrm niet van een naamgenoot, is een strijdpunt, waarover de geleerden het laatste woord nog niet hebben gezegd. Zelfs van Rembrandt han„t hier werk ten bewijze, dat ook hij aan de voeten van de meesters heeft gezeten. Een verrassing beleefden we op deze tentoonstelling aan de doeken van de vrijwel onbekende meester Matthias Stomer, die vrijwel zijn ge hele, niet af te bakenen leven in Ita lië heeft doorgebracht en zich in zijn latere schilderijen aansloot bij het werk van Carravaggio. Zyn foree, wat hoekige schilderwijze, zyn eer lijk en zuiver gevoel en zijn vaak op merkelijke compositie bewijzen zijn kwaliteiten. Minder nog dan in' het Noorden van het land is men het in Vlaande ren eens over de invloed van Cara vaggio op de schilders. Die is ei waarschijnlijk wel geweest. In elk geval is ze aan te wijzen in het werk van een Rubens, een Jordaens, van de belde Janssens. Maar veel is hier nog niet onderzocht, zodat men zich hieromtrent nog maar zeer voorzich tig uitlaat. N.V.V. lelt 420.776 leden Het negentiende jaarverslag van het N.V.V. is verschenen. Hieruit blijkt dat de organisatie in 1951 in totaal 420.776 leden telde of 33,7 van het aantal georganiseerden in Nederland. Over de samenwerking in de raadvan Vakcentralen zegt het verslag, dat dit „ondanks verschil van inzicht, dat zich uiteraard nu dan voordeed, redelijk goed te noe men" is. Uitvoerig wordt de loon- en prijspolitiek gereleveerd. Hiervan wordt o.nn opgemerkt: „Vast staat, dat het principe van de geleide loon politiek door alle in de Stichting van de Arbeid samenwerkende centralen wordt gesteund, althans als richt snoer voor de politiek op korte ter- myn". Merkwaardige voorwerpen vliegen boven V.S. Volgens dr. Lincoln La Paz van de Universiteit van New Mexico, wordt de lucht in Zuid.Westen van de V.S. overstroomd met lichtende voorwer pen „Hoe je deze ook noemt vliegende schotels, geleide projectie len of ruimteschepen zij gedragen zich vreemd", aldus dr. La Paz. Volgens deze deskundige zijn het feen vallende sterren noch meteoren, aar deze laatste slechts korte tijd licht geven en altijd hoorbaar zyn. Het wereldgebeuren Weer Chicago Chicago staat deze week voor de tweede maal in korte tijd in het centrum der wereldbelangstel ling. Na de republikeinen zullen de democraten daar hun candidaat voor het presidentschap aanwijzen. Giste ren begon de nationale conventie, die zal moeten bepalen, wie generaal Ei senhower in November tegenover zich zal vinden in de stryd om het mis schien wel moeilijkste baantje ter wereld. De candidaatstelling van Ei senhower drukt zijn stempel op deze conventie. De democraten weten, dat slechts een krachtige figuur, die met een aantrekkelijk program komt en bovendien een zekere populariteit be zit kans maakt om hem te verslaan. Een van de eerste problemen die rees, toen vast stond, dat Eisen hower de republikeinse gegadigde voor het Witte Huis zou zyn, was, wel ke houding de democraten zouden aannemen tegenover hun partijgeno ten uit de Zuidelijke staten, die in 1948 Truman al zyn afgevallen. Kan men riskeren, dat de „Dixiecraten" opnieuw hun party ontrouw worden en de republikeinse gelederen verster ken? Of moet men concessies doen om hun stemmen te behouden, nu de kans groot is, dat de winst op de re publikeinen in het Noorden minder groot zal zyn dan in 1948? Truman beantwoordde deze vragen zeer posi tief. Hy heeft in een brief aan de Conventie geschreven, dat geen „verraad mocht worden gepleegd" aan de New Deal en de Fair Deal en toont zich wat betreft de burgerrech ten tot geen compromis bereid. Hy wil gelijke rechten voor blank en zwart op de arbeidsmarkt. De Dixie craten willen de zaak van de burger rechten aan de staten overlaten, het geen op een voortbestaan van de dis criminatie zou neerkomen. Het heeft er alle schijn van, dat de Conventie de raad van Truman zal opvolgen, om daardoor verzekerd te zijn van de stemmen van de negers en arbeiders in de Noordelijke staten. Zij zullen hun kracht waarschijnlijk zoeken in een zeer radicaal progressief pro gram, dat Eisenhower, wiens zwakke punt juist op het gebied der binnen landse politiek ligt (en die nu al als ean „knecht van Wallstreet" en „een gevangene van de reactionnaire repu blikeinse groep-Taft" wordt afgeschil derd), inderdaad de nederlaag kan bezorgen. Waarschijnlijk zullen de stemmen van de Zuidelijke staten hieraan worden opgeofferd. Wat de candidaten betreft, biedt de democratische conventie een totaal ander beeld dan de republikeinse. Ging de stryd toen in hoofdzaak tussen Eisenhower en Taft, thans zullen niet minder dan vier se rieuze candidaten meedingen om het candidaatschap. En hierbij zyn Tru man zelf en gouverneur Stevenson (op wie een zware druk is uitgeoefend zich candidaat te stellen) nog niet meegerekend. Trouwens, men mag zo langzamerhand wel aannemen, dat dit tweetal zich niet beschikbaar zal stel len. Truman heeft nog eens her haald, dat hij zijn tyd uitgediend heeft en er niets voor voelt „tussen vier plankjes" het Witte Huis te verlaten en Stevenson is zelfs zo ver gegaan op de vraag wat hij zou doen als men hem toch als candidaat zou kiezen te antwoorden: „Dan schiet ik me voor m'n kop". De strijd zal dus in hoofdzaak gaan tussen senator Kefauver (die zeer po pulair is dank zij zijn optreden tegen de corruptie, maar die te weinig er varing wordt verweten), Averill Har- riöian (die kans heeft op de steun van Truman, omdat hy diens poli tiek voor de volle honderd procent wil voortzetten, maar die buiten New York niet erg populair is, omdat hij uit een schatrijke familie komt), vice- president Barklev (die zeer geliefd is, maar zijn leeftijd tegen heeft en be slist niet op de steun van Truman kan rekenen, omdat die zichzelf al te oud vindt en dus zeker de zes jaar oudere vice-president) en senator Russell (aanvankelijk de gunsteling van de Zuidelijken, die echter doordat hij zich tegen de TaftHartley-wet heeft verklaard om steun in het Noor den te winnen, nu de steun van de Zuidelijken heeft verloren). Bedriegen de voortekenen niet, dan hebben Kefauver, die hetzelfde spel speelt als Eisenhower, door tegen de „grote bazen" partijmachine op te boksen, die hem als zuiveraar niet welgezind zyn, en vooral Harriman de beste kansen. De stryd is echter volkomen open en alles blijft mogelijk. Een van de belangrijkste factoren zal waarschijnlijk de „hint" zyn, die Truman de conventie zal geven, als zijn vertegenwoordiger voor Missouri zyn stem uitbrengt. De 700-jarige steden Dr. H. J. Olthuis, ereburger van de stad Elburg, welke stad in 1933 haar 700-jarig bestaan heeft gevierd, is op het ogenblik doende zich in verbin ding te stellen met alle steden, die minstens hun 700-iarig bestaan heb ben gevierd. Het is zijn bedoeling, dat al deze steden een deputatie zul len afvaardigen naar de stad Breda in verband met haar 700-jarig be_ staan. Reeds hebben de steden El- burg, Harderwijk, Arnhem, Lochem, Den Bosch, Wageningen, Zierikzee, Zwolle, Overschie, Nijmegen en Utrecht adhaesie aan dit plan be tuigd. EEN BOFK VOOR: AUTOMOBILISTEN Het bekende handboek van de KN-A..C. is ook dit jaar weer ver schenen en bevat evenals de vorige uitgave een schat van gegevens, wel ke voor de automobilist van grote waarde zyn. De samenstellers hebben een ruime plaats ingeruimd aan het binnenlands toerisme, maar daar naast vindt men in het meer dan 300 bladzijden tellende boek, talrijke aan wijzingen. die van belang zyn voor automobilisten, die een buitenlandse reis ondernemen. Een opgave van de nationaliteitsletters, de dienstrege lingen der ponten en veren, instruc ties voor het verkrijgen van een nieuw rijbewijs, technische tabellen en talrijke andere informaties zijn op overzichtelijke wijze in het werk ondergebracht. Het geheel vormt een handig vademecum voor de automo bilist.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1952 | | pagina 6