JIMMY BROWN als diepzeeduiker
De Begijnhoven in Vlaanderen
Caravaggio en de Nederlanden
6
PROVINCIALE ZEEUWSE COUR A NT
DINSDAG 22 JULI 1952
KLEINE VREDE-OORDEN
Vestingen van Rust en Vroomheid
door dr. Paul de Rflck, provinciaal inspecteur voor culturele zaken in
Oost-Vlaanderen.
In de tentoonstelling „Oost-Vlaanderen vlagt", die op dit ogenblik alle
belangstelling op Middelburg concentreert, treffen de bezoekers op de
gelijkvloerse verdieping, van het Stadhui», een begUnenkamer aan. Het
teek ons geschikt deze sobere maar interessante kamer te situeren in
het kader van de Vlaamse begijnhoven, waaruit zij als het ware gelicht
werd.
De kleine vrede-oorden, die de begijnhoven zijn, behoren tot de weinig
talrijke oasen die alle regimes, alle oorlogen en all® politieke woelingen
hebben kunnen overleven. Sommigen schrijven zulks toe aan de omstan
digheid dat zij doorheen de geschiedenis immer de eeuwige waarden van
werken en beschouwen, van sociale solidariteit en van individuele vrij
heid op gezonde gronden wisten te harmoniëren. Misschien ook daarom
waren zij, in de polk van hun stevige omheiningsmuren goede bewaar
sters van de middeleeuwse vroomheid.
Reeds veel werd geschreven over
het ontstaan van de Vlaamse begijn
hoven evenals over hun stichters, en
de thesissen erover zijn dan ook me
nigvuldig. Dat de H. -Begga, dochter
van Pepijn van Landen, de begijnho
ven als georganiseerde congregaties
zou hebben gesticht in de VHe eeuw,
lijkt intussen wel een ongerijmdheid,
vermits eerst omstreeks 1225 de
naam „mulieres beginae'' voorkomt,
nl. in een officieel stuk, „Dialogus
Miraculorum" van Caesarinus van
Heisterbach. Het ware wel bevreem
dend dat de naam van de stichteres
eerst na vijf eeuwen uit de vergeet
hoek zou zijn gehaald.
DE BEGIJNEN.
Wat zijn en wat waren dan de be
gijnen? Hun oorsprong is innerlijk
nauw verbonden met het sociale en
godsdienstige leven van de XI Ie
eeuw, en met een algemene mystie
ke beweging, welke in die tijd ken
merkend was voor West-Europa. Het
half-profane, half-godsdienstige le
ven der begijnen was een ware wel
daad voor de maatschappij tijdens de
eerste eeuwen van hun bestaan in
gesloten gemeenschap. Hun regel,
gegroeid uit reactie tegen de verwil
dering der zeden, werd een toevlucht
voor talrijke vrouwesn, die als wedu
wen en wezen buiten het leven ston
den ingevolge kruistochten en aan
houdende oorlogen. In de steden
vooral konden die vrouwen geen
bestaansveiligheid vinden; anderzijds
waren de abdijen te klein en te wei
nig talrijk om ze allen onderdak te
verlenen. Het merendeel verlangde
nochtans naai- een leven in de vreze
des Heren, en daar zij niet de nodi
ge giften konden aanbrengen, of
niet de vereiste gezondheid hadden
om een regelmatige kloosterstaat te
Toch is 'i zo!
307.
U moet zich eens indenken het is
een aardia spelletje'. dat heel onze
beschaving verdwenen is en flat aan U
is opgedragen deze beschaving weer
zoveel mogelijk te herstellen met be
hulp van de kennis en de wetenschap,
waarover U momenteel beschikt. Be
halve de rijkdommen van de aarde en
de voorsprong in kennis, heeft U dus
geen enkel gereedschap of voorwerp
om mee te starten, geen hamer, geen
zaag en zelfs geen spijker. Wat dit
laatste betreft staat U er dus nog kaler
tegenover dan wijlen Robinson Cru
soe. Maar omdat U met één sprong van
de 20ste eeuw in het Stenen Tijdperk
bent beland, heeft U geweldige voor
delen boven de primitieve mens. Al
thans dat denken we. De practijk zou
echter voor de meeste niet-deskundige
twintigste eeuwers wel wat anders
zijn.
Want waar en hoe te beginnen? Met
de metaalertsen natuurlijk'. Accoord,
maar weet U ze te vinden? En kunt U
ze uitsmelten bij een kampvuurtje?
Gelukkig zijn er verschillende meta
len die in de natuur in zuivere toe
stand voorkomen, zoals goud, koper en
zeldzamer zilver. Bovendien me
teoorijzer, doch daaraan behoeven we
voorlopig nog niet te denken. Door ha
meren en koud uitsmeden kunnen we
van die metalen dan de eerst nood
zakelijke grove, maar vrij zachte, ge
reedschappen maken.
Dan moeten we tin zien te ontdek
ken (kunt U het bereiden?), dat met
koper gemengd in een verhouding van
1 op 10 het brons oplevert, dat zeer
hard is en onder gunstige omstandig
heden zelfs de hardheid van staal kan
benaderen. Bovendien heeft brons het
voordeel een lager smeltpunt te be
zitten dan koper en het is gemakkelij
ker te gieten. Door het maken van
zand- en kleivormen zouden we dus
reeds in staat zijn hardere gereed
schappen te vervaardigen. Maar be
denk wel, we zitten ondanks onze ken
nis van de stelling van Pythagoras en
van het dubbelboekhouden, nog steeds
in de bronstijd.
Waarom of we niet direct het ijzer
erts zijn gaan uitsmelten? Wel, bij
ijzer ligt de smelttemperatuur veel ho
ger dan bij brons, en er is een groot
verschil tussen de ontledingstempera-
tuur van het ijzererts en het smelt
punt van de bij deze ontleding vrijko
mende ijzerdruppeltjes. Zodat we bij
het uitsmelten van ijzererts een spons
achtige massa van fijne ijzerbolletjes
krijgen, gemengd met ijzerslak. Wij
d.iv.z. U en ik, dus de niet-deskundigen
zijn n.I. nog niet in staat een zo ho
ge temperatuur in onze primitieve
oven te bereiken dat de ijzerbolletjes
kans krijgen tot een klomp samen te
smelten. Als we die vreemde spons
achtige massa met een hamer gaan be
werken, springen de stukjes ijzerslak
eruit en de bolletjes ijzer worden tot
een vaste massa aanéén gesmeed, het
zgn. smeedijzer. Maar dat moeten we
allemaal eerst ontdekken, gelijk de
mensheid dit 5000 jaar geleden óók
moest ervaren.
Stappen we na deze ontdekking van
hel smeedijzer dan van de bronstijd
in het ijzeren tijdperk over? Neen,
want het vreemde is, dat staal veel
eerder bekend was dan gietijzer!
UPétillon.
omhelzen, deden zg voor hun biecht
vader de gelofte van zuiverheid en
gehoorzaamheid, om verder als zus
ters samen 'te leven.
Zij wijdden zich aan hun dagelijk
se taak doch droegen een speciaal
habijt. Men noemde ze „mulieres re-
ligiosae" of „virglnes continentes"
en spottend ook „beginae."
Dit begijnenleven, dat enerzijds een
religieuze regeltucht kent en naar
hogere volmaaktheid streeft, en an
derzijds geen eigenlijke kloosterstaat
is, past wonderwel bij het karakter
van het Vlaamse volk, dat diep
vroom is in zijn gemoed, maar te
vens ook zeer vrijheidlievend. Vroe
ger, meer dan thans, kenden de be
gijnhoven een grote bloei; zij oefen
den naderhand vooral op eenvoudige
dochters van te lande hun aantrek
kingskracht uit.
SINT AMANDSBERG.
Die vaststelling kan thans nog
gedaan worden in het Groot Begijn
hof te Sint-Amandsberg bij Gent,
het meest bloeiende in de reeks.
Vijftig jaar geleden waren er om en
bij de 500 begijntjes; vóór de over
brenging van net Begijnhof van Gent
naar Sint-Amandsberg, herbergde
het ongeveer 1000 begijnen. Thans is
dat aantal gedaald tot ongeveer 200.
Het verschil is tastbaar en stelt een
probleem voor de toekomst.
De stichting van het Groot Begijn
hof te Gent gaat terug tot het jaar
1234. Men houdt Juliana, gravin van
Vlaanderen, voor de oprichtster. In
1874, toen het Gentse stadsbestuur
niet alle waarborgen kon verlenen
waarop men van hogerliand wenste
te kunnen rekenen, werd de stichting
overgebracht naar het acht hectaren
grote St. Elisabethhof te St. Amands-
berg, dat er op last van Engelbert,
Hertog van Arenberg, herbouwd was.
Op de plaat, ingemetseld nabij de
zware centrale toegangspoort, kan
men nog lezen dat het bestuur toen
werd opgedragen aan Grootjuffer
Julie Verhaeghe.
Dit Groot Begijnhof is een kleine
parochie op zichzelf, sterk en zwaar
gebouwd in Vlaamse gothische stijl.
Het geheel is door stevige muren
omgeven, alsof die muren zelf een
afweer wilden zijn tegen het moder
ne, jachtige leven, en de eeuwige
beginselen wilden beschutten die er
vroom bewaard blijven.
Het hof omvat dertien conventen
en 80 huisjes. Alle zijn in dezelfde
stijl opgetrokken en hebben trapge
vels.
In elk convent wonen tien tot vijf
tien mede-zusters onde rhet bestuur
van een overste. In de huisjes wo-
de meer bedaagden, die toelating
kregen aldaar ook hun godsdienstoe
feningen te verrichten. Voor de in
gemeenschap levende zusters gelden
gezamenlijke bijeenkomsten op vaste
uren in de kerk, waar dagelijks de
Rozenkrans wordt gebeden en vier
lezingen worden gehouden. Onder het
werk, dat in de werkkamer wordt
verricht in gemeenschap, wordt even
eens gebeden, 's Zondags worden
de getijden van OX. Vrouw gezegd.
De algemene overste van het Be
gijnhof, die Grootjuffer wordt gehe
ten, verblijft in de residentie, waar
in de kapittelzaal is ondergebracht.
Het is in deze zaal die versierd
is met de portretten van de 21 groot
juffers, die elkaar opvolgden dat
de onderscheiden oversten van de
conventen op gezette tijden onder
richtingen ontvangen of voor belang
rijke aangelegenheden samen worden
eroepen. Voor de algemene regeling
er zaken staat de Grootjuffer in.
Tussen de kerk en de residentie
ligt een groot grasplein, het St. B
gaplein; aan een der zijden van het
plein verheft zich dc St. Antonius-
kapel, een der druk bezochte bid
plaatsen in het Gentse. Zoals de kerk
is deze kapel fraai gemeubeld
smaakvol versierd.
Een net van kalseidewegeltjes en
straatjes slingert doorheen conven
ten en kwartieren, die alle met een
naam bedacht werden: zo de Kalva-
de O.L. Vrouwstraat, het Con
vent ter Eecken, het Convent ten
Houe, het Huis der Drie Koningen,
de Doornenkroon, enz.
Bij dag mogen de begijntjes, die
zelf in hun onderhoud en kleding
voorzien door de arbeid veelal
naaiwerk die ze verrichten, uit-
;aan om de nodige boodschappen te
oen, te winkelen, mondvoorraad by
te halen, zieken te verzorgen, enz.
Naast de begijntjes herbergt het
Groot Begijnhof te Sint Amandsberg
ook een tweehonderdtal leken, juf
frouwen, bedaagde dames, weduwen,
die er de rust komen zoeken en
doorgaans ook vinden.
Twee EE. PP. Dominicanen verze
keren er de goddelijke diensten en de
geestelijke belangen, naast hun zie
kenbezoeken. Want er is ook een
ziekenzaal, waar oudere of lijdende
begijntjes verzorgd en getroost wor
den.
Het geheel complex wordt beheerst
door de ruime kerk met de hoge
naaldtoren. Het is er stil en st<
in, dank zij mede de hoge spitsboog-
en kleur ramen, die het licht tempe
ren. De vele bidstoelen maken net
er gezellig, zalig, in de volle, .eenvou
dige zin van het woord. Alles wordt
er kraaknet gehouden door devote
vrouwenhanden, die door het besef
geleid worden dat het Hof van de
Grote Koning nooit rein genoeg kan
zijn.
In dit onbezoedelde domein schui
ven zacht begijntjes voorbij, als be
vreesd om elke storing van de stilte.
In die oase van tastbare rust en
vroomheid, waar de tijd stille staat,
erkent de ziel haar afhankelijkheid.
Het lawaai van rumoerige kinderen
en jagende auto's breekt tegen de
zware baksteenmuren. Hier past al
leen ingetogenheid.
Even, op Half-oogst, zal de stilte
verbroken worden door de stemmen
en stappen dergenen, die in het ru
moer van de wereld leven maar op
O.L. Vrouw-Hemelvaart de rondgang
van de processie komen bijwonen.
Maar na de processie zal het Begijn
hof zgn vredige rust terugvinden en
verder, als een oninneembaar bol
werk van gebed en stilte, alle aan
vallen trotseren vande moder
ne beschaving.
Georgi Zarubin, de nieuwe ambas
sadeur van de Sowjet-Unie in Was
hington.
EEN KORT, MAAR BEWOGEN LEVEN
Italiaanse invloed op onze
zeventiende-eeuwse schilders
(Van een onzer redacteuren).
Michel Angelo Merisl da Caravaggio heeft een vrij kort, maar zeer
bewogen leven gehad. Hy moet een zeer emotioneel mens zyn geweest,
gezien de omstandigheid, dat hy herhaalde malen wegens mishandeling
in processen gewikkeld is geweest. Het kwam tenslotte zo ver met hem,
dat hij nergens meer in Italië terecht, kon, omdat men hem alom zocht.
Zijn einde was dan ook tragisch. Hy stierf als een banneling in zijn
eigen vaderland. Hij vluchtte uit Napels, waar hij in een gevecht met
rovers zwaar gewond was geraakt, om zich naar Rome te begeven. Daar
is hy echter nimmer aangekomen. Uitgeplunderd door de schepelingen
die hem vervoerden, en uitgeput door malaria stierf hij ten slotte in de
zomer van 1610, ruim zeven en dertig jaar oud, op het strand van Porto
Ercolo, eenzaam en uitgestoten. De schilder had men niet kunnen aan
vaarden, omdat hy zich niet aan de regels van het maatschappelijke ver
keer had kunnen onderwerpen. Zyn kunst accepteerde men ten dele.
CARAVAGGIO is
reeds bij zijn le
ven beroemd ge
weest. Zyn kunst
broeders erkenden
in dit opzicht ten
minste zijn groot
heid. Karei van
Mander maakt in
1603 in een te
Alkmaar gepubli
ceerd boek reeds
melding van hem.
Niettemin wisten
ook zij vaak met
het probleem-Ca-
ravaggio geen
raad. Zo min im
mers als hij paste
in het maatschap
pelijke leven zij
ner dagen, zo min
liet hij zich opslui
ten in de kooi der
heersende kunst
opvattingen. Wat
hij schilderde
brandde van een
ruw en boers le
ven en van mense
lijk gevoel, dat
welhaast pathe
tisch mag worden
genoemd. Het
werk kenmerkte
zich verder door
opmerkelijke con
trasten van licht
en donker. Dat
was nog niet het
mysterieuze licht
en donker van een
Rembrandt. Het
was scheller,
scherper, een „kel-
d er licht" dat sterke tegenstellingen
te weeg bracht en het moment het
sujet sterk naar voren liet springen
en op een ander ogenblik alle kleu
ren ên gebaren tot een verstild half
donker liet verwazen.
Maar bovendien was zijn uitbeel
ding van personen en dieren volko
men realistisch. Zijn heiligen hadden
niets van het gepolijste van de gel
dende smaak dier dagen; ze waren
eerder broers van uiterlijk. Zestien
jaar oud incasseerde hij zijn eerste
grote teleurstelling, toen zijn schil
derij „Mattheus en de Engel" door de
kerkelijke autoriteiten werd gewei
gerd, omdat de apostel „noch het
uiterlijk, noch de waardigheid van
een heilige had en met zijn benen
over elkaar, de voeten r;aar het pu-
Caravaggio: „Jongen met fruitmand."
bliek gekeerd" zat Het was zyn eer
ste weigering niet, het zou zijn
laatste niet zyn.
GROTE INVLOED.
Met dergelijke revolutionnaire op
vattingen heeft hij een geweldige in
vloed gehad. Hoe het daarmee in het
eerste kwart van de zeventiende
eeuw in de Nederlanden stond, wordt
duidelijk gemaakt op een tentoon
stelling in het Centraal Museum te
Utrecht. Dat daarbij de aandacht
vooral op de Utrechtse school valt,
is licht te begrijpen voor hem, die be
denkt, dat zo omstreeks 1610 het ar
tistieke leven in Utrecht nog op zijn
sterkst was en hier vele begaafde
jonge schilders vandaan kwamen of
hun eerste opleiding kregen.
20. Toen de waard hoorde dat de andere gevan
gene Jimmy had gewaarschuwd geen stap vooruit
te doen, knersetandde hij van woede.
„Daar zal jij berouw van hebben, Toontje,"
schreeuwde hij. „Dat zal je zuur opbreken. Jij bent
nog niet van mij af, mannetje. Dat zal ik je in
peperen" Hij wilde zo nog door gaan, maar Jimmy
viel hem in de rede. „Kiezen op elkaar, meneer
de schreeuwerd," riep hij. „En geef mij 's even de
sleutel van het hok waarin jullie deze arme man
hebben opgesloten. Een beetje gauw, want ander?
kom ik hem by je halen, luik of geen luik" Bouk
Bitter stond -paf van de brutale toon, die Jimmy
tegen hem aansloeg, maar aan de andere kant
schrok hij er ook van. Hij begreep wel dat hij met
iemand te doen had die niet voor een kleintje vei
vaard was. Daarom leek het hem het beste eei
beetje te retireren. Hij deed een paar passen teru,
om in zijn gelagkamer een stevig stuk hout li
gaan halen, dat hij als wapen kon gebruiken. Ni
deed ook Jimmy een paar passen voorwaarts, goet
naar de vloer kijkend om te zien of hij ergens een
geheim valluik kon ontwaren. Eensklaps was di
waard verdwenen, maar op hetzelfde ogenblik
maakte Jimmy een soort kampioenssprong. Hij
wipte over de gevaarlijke plek heen en kwam te
recht op de plaats waar zoëven nog zijn tegenstan
der had gestaan. „Wees voorzichtig!" hoorde hij
zijn mede-gevangene nog roepen.
Die invloed is zowel rechtstreeks
als indirect van veel belang geweest.
Tal van jonge schilders maakten als
ze maar even konden een reis naar
Italië en voltooiden daar hun oplei
ding. Ze konden in Rome te kust en
te keur gaan en er zelfs meer in
drukken opdoen dan ze met moge
lijkheid konden verwerken. Maar ook
elders in het land bloeide de kunst.
Elke streek hield er zo zijn eigen
stijlopvattingen op na, zodat men
zelfs bij de schilders, die in Italië
waren geweest, vaak zeer uiteenlo
pende opvattingen kon aantreffen.
En wie niet in Italië was geweest,
kon toch deel hebben aan de grote
vernieuwing, die een deel van de
Hollandse schilderkunst dier dagen
onderging onder invloed van het Zui
den. Heel wat schilderijen immers
werden gegraveerd en nagedrukt en
zo kmawen ook hier te lande in het
bezit van materiaal, dat een beeld
gaf van de compositie van een aan
tal belangrijke kunstwerken.
OOK REMBRANDT.
Het waren dus met name de
Utrechtenaren die van Caravaggio
de invloed ondergingen. Abraham
Bloemaert mag dan wel niet in Italië
zijn geweest, hij had toch kennis van
de nieuwste stromingen en maakte
zijn leerlingen rijp voor de invloed
ervan. Zijn vriend Joachim Wttewaal
bewonderde weliswaar de Italianen,
maar begreep toch het wezenlijke van
hun streven niet.
Zeer belangrijk waren in dit ver
band verder de vlotte, oppervlakkige
en charmante Honthorst, die in een
levendig en fraai coloriet go
„kaarslichtstukken" schilderde,
de fijne Hendrik Terbruggen, wiens
werken vooral naar de compositie
der voorstellingen nog al eens aan dc
grote meester herinneren. Veel zwak
ker was Dirk van Baburen.
Er moeten banden zijn geweest
tussen de Delftse school en de
Utrechtse groep. Vandaar, dat er op
de tentoonstelling in Utrecht ook
een enkel doek van Vermeer hangt,
waarover de meningen overigens zeer
uiteen lopen. Al is het namelijk wel
zeker, dat Vermeer werken van en
kele Utrechtse schilders heeft beze
ten of „Christus in het huis van
Martha en Maria" wel van hem is en
uplij lijdw dwrf arfhm rfdwilijdwrm
niet van een naamgenoot, is een
strijdpunt, waarover de geleerden
het laatste woord nog niet hebben
gezegd. Zelfs van Rembrandt han„t
hier werk ten bewijze, dat ook hij
aan de voeten van de meesters heeft
gezeten.
Een verrassing beleefden we op
deze tentoonstelling aan de doeken
van de vrijwel onbekende meester
Matthias Stomer, die vrijwel zijn ge
hele, niet af te bakenen leven in Ita
lië heeft doorgebracht en zich in zijn
latere schilderijen aansloot bij het
werk van Carravaggio. Zyn foree,
wat hoekige schilderwijze, zyn eer
lijk en zuiver gevoel en zijn vaak op
merkelijke compositie bewijzen zijn
kwaliteiten.
Minder nog dan in' het Noorden
van het land is men het in Vlaande
ren eens over de invloed van Cara
vaggio op de schilders. Die is ei
waarschijnlijk wel geweest. In elk
geval is ze aan te wijzen in het werk
van een Rubens, een Jordaens, van
de belde Janssens. Maar veel is hier
nog niet onderzocht, zodat men zich
hieromtrent nog maar zeer voorzich
tig uitlaat.
N.V.V. lelt 420.776 leden
Het negentiende jaarverslag van
het N.V.V. is verschenen. Hieruit
blijkt dat de organisatie in 1951 in
totaal 420.776 leden telde of 33,7
van het aantal georganiseerden in
Nederland. Over de samenwerking in
de raadvan Vakcentralen zegt het
verslag, dat dit „ondanks verschil
van inzicht, dat zich uiteraard nu
dan voordeed, redelijk goed te noe
men" is. Uitvoerig wordt de loon-
en prijspolitiek gereleveerd. Hiervan
wordt o.nn opgemerkt: „Vast staat,
dat het principe van de geleide loon
politiek door alle in de Stichting van
de Arbeid samenwerkende centralen
wordt gesteund, althans als richt
snoer voor de politiek op korte ter-
myn".
Merkwaardige voorwerpen
vliegen boven V.S.
Volgens dr. Lincoln La Paz van de
Universiteit van New Mexico, wordt
de lucht in Zuid.Westen van de V.S.
overstroomd met lichtende voorwer
pen „Hoe je deze ook noemt
vliegende schotels, geleide projectie
len of ruimteschepen zij gedragen
zich vreemd", aldus dr. La Paz.
Volgens deze deskundige zijn het
feen vallende sterren noch meteoren,
aar deze laatste slechts korte tijd
licht geven en altijd hoorbaar zyn.
Het wereldgebeuren
Weer Chicago
Chicago staat deze week voor de
tweede maal in korte tijd in het
centrum der wereldbelangstel
ling. Na de republikeinen zullen de
democraten daar hun candidaat voor
het presidentschap aanwijzen. Giste
ren begon de nationale conventie, die
zal moeten bepalen, wie generaal Ei
senhower in November tegenover zich
zal vinden in de stryd om het mis
schien wel moeilijkste baantje ter
wereld. De candidaatstelling van Ei
senhower drukt zijn stempel op deze
conventie. De democraten weten, dat
slechts een krachtige figuur, die met
een aantrekkelijk program komt en
bovendien een zekere populariteit be
zit kans maakt om hem te verslaan.
Een van de eerste problemen die
rees, toen vast stond, dat Eisen
hower de republikeinse gegadigde
voor het Witte Huis zou zyn, was, wel
ke houding de democraten zouden
aannemen tegenover hun partijgeno
ten uit de Zuidelijke staten, die in
1948 Truman al zyn afgevallen. Kan
men riskeren, dat de „Dixiecraten"
opnieuw hun party ontrouw worden
en de republikeinse gelederen verster
ken? Of moet men concessies doen
om hun stemmen te behouden, nu de
kans groot is, dat de winst op de re
publikeinen in het Noorden minder
groot zal zyn dan in 1948? Truman
beantwoordde deze vragen zeer posi
tief. Hy heeft in een brief aan de
Conventie geschreven, dat geen
„verraad mocht worden gepleegd"
aan de New Deal en de Fair Deal en
toont zich wat betreft de burgerrech
ten tot geen compromis bereid. Hy
wil gelijke rechten voor blank en
zwart op de arbeidsmarkt. De Dixie
craten willen de zaak van de burger
rechten aan de staten overlaten, het
geen op een voortbestaan van de dis
criminatie zou neerkomen. Het heeft
er alle schijn van, dat de Conventie
de raad van Truman zal opvolgen, om
daardoor verzekerd te zijn van de
stemmen van de negers en arbeiders
in de Noordelijke staten. Zij zullen
hun kracht waarschijnlijk zoeken in
een zeer radicaal progressief pro
gram, dat Eisenhower, wiens zwakke
punt juist op het gebied der binnen
landse politiek ligt (en die nu al als
ean „knecht van Wallstreet" en „een
gevangene van de reactionnaire repu
blikeinse groep-Taft" wordt afgeschil
derd), inderdaad de nederlaag kan
bezorgen. Waarschijnlijk zullen de
stemmen van de Zuidelijke staten
hieraan worden opgeofferd.
Wat de candidaten betreft, biedt
de democratische conventie
een totaal ander beeld dan de
republikeinse. Ging de stryd toen in
hoofdzaak tussen Eisenhower en Taft,
thans zullen niet minder dan vier se
rieuze candidaten meedingen om het
candidaatschap. En hierbij zyn Tru
man zelf en gouverneur Stevenson
(op wie een zware druk is uitgeoefend
zich candidaat te stellen) nog niet
meegerekend. Trouwens, men mag zo
langzamerhand wel aannemen, dat dit
tweetal zich niet beschikbaar zal stel
len. Truman heeft nog eens her
haald, dat hij zijn tyd uitgediend heeft
en er niets voor voelt „tussen vier
plankjes" het Witte Huis te verlaten
en Stevenson is zelfs zo ver gegaan
op de vraag wat hij zou doen als men
hem toch als candidaat zou kiezen te
antwoorden: „Dan schiet ik me voor
m'n kop".
De strijd zal dus in hoofdzaak gaan
tussen senator Kefauver (die zeer po
pulair is dank zij zijn optreden tegen
de corruptie, maar die te weinig er
varing wordt verweten), Averill Har-
riöian (die kans heeft op de steun
van Truman, omdat hy diens poli
tiek voor de volle honderd procent
wil voortzetten, maar die buiten New
York niet erg populair is, omdat hij
uit een schatrijke familie komt), vice-
president Barklev (die zeer geliefd is,
maar zijn leeftijd tegen heeft en be
slist niet op de steun van Truman
kan rekenen, omdat die zichzelf al te
oud vindt en dus zeker de zes jaar
oudere vice-president) en senator
Russell (aanvankelijk de gunsteling
van de Zuidelijken, die echter doordat
hij zich tegen de TaftHartley-wet
heeft verklaard om steun in het Noor
den te winnen, nu de steun van de
Zuidelijken heeft verloren).
Bedriegen de voortekenen niet, dan
hebben Kefauver, die hetzelfde spel
speelt als Eisenhower, door tegen de
„grote bazen" partijmachine op te
boksen, die hem als zuiveraar niet
welgezind zyn, en vooral Harriman
de beste kansen. De stryd is echter
volkomen open en alles blijft mogelijk.
Een van de belangrijkste factoren
zal waarschijnlijk de „hint" zyn, die
Truman de conventie zal geven, als
zijn vertegenwoordiger voor Missouri
zyn stem uitbrengt.
De 700-jarige steden
Dr. H. J. Olthuis, ereburger van de
stad Elburg, welke stad in 1933 haar
700-jarig bestaan heeft gevierd, is op
het ogenblik doende zich in verbin
ding te stellen met alle steden, die
minstens hun 700-iarig bestaan heb
ben gevierd. Het is zijn bedoeling,
dat al deze steden een deputatie zul
len afvaardigen naar de stad Breda
in verband met haar 700-jarig be_
staan. Reeds hebben de steden El-
burg, Harderwijk, Arnhem, Lochem,
Den Bosch, Wageningen, Zierikzee,
Zwolle, Overschie, Nijmegen en
Utrecht adhaesie aan dit plan be
tuigd.
EEN BOFK VOOR:
AUTOMOBILISTEN
Het bekende handboek van de
KN-A..C. is ook dit jaar weer ver
schenen en bevat evenals de vorige
uitgave een schat van gegevens, wel
ke voor de automobilist van grote
waarde zyn. De samenstellers hebben
een ruime plaats ingeruimd aan het
binnenlands toerisme, maar daar
naast vindt men in het meer dan 300
bladzijden tellende boek, talrijke aan
wijzingen. die van belang zyn voor
automobilisten, die een buitenlandse
reis ondernemen. Een opgave van de
nationaliteitsletters, de dienstrege
lingen der ponten en veren, instruc
ties voor het verkrijgen van een
nieuw rijbewijs, technische tabellen
en talrijke andere informaties zijn
op overzichtelijke wijze in het werk
ondergebracht. Het geheel vormt een
handig vademecum voor de automo
bilist.