O O O Maar op een avond, als hij van zijn werk komt en de hoek van het Kaaiwegje om wil gaan de Damse straat in, staat hij even als aan de grond genageld. Want daar verder op, de Damse straat in, kort bij de suikerbakker, staat Marietje Pikaar te praten met een jongen. Het is Kees van Deen Bom. een grote blonde knul, die bij de beurtschipper vaart als dekknecht. Even voelt hij neiging terug te keren, weg te vluchten en dit beeld zo voor goed uit zijn geheugen te bannen. Maar dat is dwaasheid, dat kan niet. Dan gaat hij ver der, rakelings langs die beiden heen. En het is hem als kijken ze hem spottend na, als voelt hij hun blik ken priemen in zijn rug En dan voelt hij weer zijn lelijkheid, zijn mismaakt heid, zijn nietig postuur. Wat is hij anders dan een ver- dreuteld hopeloos lelijk ventje, dat zich wat verbeeld heeft? En het is opeens zo dwaas, te denken dat hij daar avond aan avond zit te leren op zijn zolder. Ter wijl hij zwoegt met getallen en woorden, zitten anderen misschien achter Marietje aan. Terwijl hij kreunde, om dat het zo warm was en de zware sommen er niet- in wilden, lag misschien Marietje aan de dijk met die lan ge blonde knul te vrijenWat gaf het, al wist je veel en bereikte je wat, als je zo lelijk was en mager als hijEen jongen als Kees van Leen had geen di ploma's nodig om een meisje als Marietje Pikaar in zijn armen te houden Die avond ging André Lamper niet naar boven om te leren'. Eerst zat hij stil in zijn stoel. Hij veinsde de krant te lezen, niaar In werkelijkheid zag hg geen letter. Hy' zag alleen die twee, hij groot en astrant, zij lachend, joligKoortsig werkten zy'n hersens en plannen, te fantastisch om ze goed door te denken, warrelden door zijn brein. Wat later op de avond liep hij dé straat op. Hg liep over het Kerkplein, de Vierstraat door, tot hg bij de dgk kwam. In de vallende schemer liep hij de richting van Kruiningen uit. Ver weg achter hem tufte een mo tor op de Schelde, vóór hem trok de avondtrein uit Hol land moeizaam door het donker. De lichtjes van de dor pen pinkelden als vriendelijke kleine oogjes, maar hij lette er niet op. Hij liep maar. De Zanddijk over en weer terug naar het dorp door Zoute. En rusteloos gingen zijn gedachten en zocht hij een oplossing en een uitweg. Even. dacht lig: „Bid den!" Moeder, ze had hem altijd voorgehouden: „Vraeg den Eêre, as je in moeilijkeden bint". En haar lieve lingslied was: „Als g'in nood gezeten, Geen uitkomst ziet, Wil dan nooit vergeten. God vei-laat U niet!" Bidden, hg had het vroeger zo vaak gedaan. Als de jongens hem plaagden om zijn hoge rug. Als ze met stoeien hem zonder veel moeite op de grond hadden ge kregen, dan had hg 's avonds in de donkere bedstee soms lang en vurig liggen bidden: „Heere God, maek mien toch ólc sterk en gróót geliek as de oaren, as Jan van der Velde en Flup van Moe Koba". Vol vertrou wen en hoop was hij dan ingeslapen. Moeder zei im mers dat je gebed altijd verhoord werd, als je maar écht bad? Maar het was altijd hetzelfde gebleven. En van lie verlee was hij ermee opgehouden en voor zijn vertrou wen was een diepe wrok in de plaats komen groeien. Wrok jegens God, die hém zo had doen geboren wor den. Wat had hij Hém gedaan? Waarom moest hij zo zijn en die anderen zo flink en groot en sterk? Hij was stil en verbeten geworden; als God hem dan niet hel pen wilde, dan zou hij zélf wel zien dat hij zich redde. En gretig had hij zitten luisteren naar de verhalen over de mannen, die hier in het oesterdorp groot ge worden warenZoals Klaas van Ate, die altijd zei: ,,'n Mens die word dèt, wat 'm zelf wil!" En hij had het ver geschopt, deze Klaas! Zat ie niet al jaren te rentenieren op z'n villa in de Grintweg? Reed ie niet met een schone auto, zoals je ze niet zag hier in de buurt? En zo was André afgedwaald van de oude paden. Thuis, voor moeder, sloot hg nog wel zijn ogen onder het bidden en om haar geen verdriet te doen ging hï| 's Zondags nog wel ter kerke. Maar naar de preek luisteren deed hij niet. En nu was er deze avond opeens dit voorval met Marietje En zijn verbeelding toverde hem folterende dingen voor ogen. En opeens weet hij zich toch weer machte loos. Hij kan niet zelf zgn weg maken, hij beseft het. En het maakt hem woedend en wanhopig. Zou een meisje als Marietje dat vrijers kan krijgen aan iedere vinger van bei haar handen, wachten tot een jongen als hij wat had gestudeerd? Dwaas die hij was! Maar toen hij wat later weer by' de lichten van het Kerkplein was beland, had zijn rusteloos werkende geest een nieuw plan ontworpen. De ander was groot en knap en flink. Maar hg was ook dom. Hij was bij de domsten uit de klas. Hij, An dré, moest slim zijn. Iedere gelegenheid, die hg vinden kon, moest hij ziende benutten om met haar in aanra king te komen. Hij' is vol van zijn plan. Zo vol is hij er van, dat hij de andere morgen eerst niet bemerkt, hoe kort Joost van der Velde is. Hij was er reeds, lang voordat André kwam. Op zijn schrijftafel liggen stapels papieren en boeken en op diens groet geeft hij André nauwelijks antwoord. Er is nog weinig te doen, want het seizoen is nog maar pas be gonnen. Weinig groei in de oesters na de koude natte zomer, zodat een ieder nog aarzelt met beginnen en door te rekken nog wat gróeï wil winnen. André ijsbeert wat rond. Tot het Joost verveelt. „Ei jie niks meer te doen?" vraagt hij kort. „Nêe meneer, 'k zou ik et nie weten", antwoordt de ander schuchter. „Gae dan noe mae"„ antwoordt Van der Velde nors, „en kóm dan in den achemirreg nog ma er is kieken," Als André, stil van verwondering, is verdwenen, leunt Joost even achterover in zijn stoel. Hij haalt diep adem en bemerkt dat zgn pijp is uitgegaan. Hg grijpt naar zijn lucifers, maar legt even later de pyp met een lus teloos gebaar weer terug in de asbak. „Bah", mompelt hij, „ök niks waerd." Zijn blik gaat naar de klok en hij zucht weer, ,,'k Zit ik ier noe a van 't zes uren af te stienken" mompelt hij. Zijn blik valt weer op het kladpapier voor hem. Een getal springt dadelijk weer naar voren. Een groot getal, waaronder een dikke rode streep staat. Dat getal loochent niet, het is het eindresultaat van al zijn gereken en geploe ter. In bed had hij het niet kunnen uithouden, na de lange onrustige nacht, die veroorzaakt was door de al armerende berichten in de avondbladen. Berichten over de zich steeds maar herhalende da lingen der koersen. Hij was zijn bed uitgevlucht en naar zgn kantoortje gegaan. Reeds lang voordat de werkmensen op hun klotsende klompen de aprel af kwamen, zat hij te cy'feren. Hij had berekeningen ge maakt, plannen uitgedacht en weer verworpen, maar telkens weer had op de achtergrond van al zijn denken en ploeteren gespookt: „terugterug. De tijden liepen terug, de koopkracht minderde zien- deroog en daarmee de welvaart. Maar de pachten ble ven hoog. Perceel na perceel had hij het zgno kunnen noemen. Nu zat hij voor de pachten. Ze drukten als een loodzware last op zijn bedrijf. Weinig broed in de zo mer, slechte groei van de oesters, overal hoorde jo hetzelfde: het gaat niet meer. Het nieuwe seizoen was begonnen en hij zag er te genop. Dat was nog nooit gebeurd. Altijd had hg vol verlangen de dag tegemoet gezien dat hij de eerste oesters zelf kon inpakken. Nu zag hij op tegen dit sei zoen als tegen een berg. Prijzen die duikelden, grote lui die gevoelige klappen kregen, zodat er bezuinigd moest worden. En waarop werd eerder bezuinigd dan op een weeldeartikel als de oester? Zijn blik dwaalt door het vertrek. Blijft rusten op een kalender aan de wand. Een machtig schip staat erop afgebeeld. Fors Is de steven, die door de golven snijdt, in de verte een tropische kustMachtige schoorstenen werpen dikke rookwolken uit...... Maar terwijl hij ernaar kijkt, prikt in zijn hoofd het getal met de rode streep eronderEvenals zovelen had hij veel van zijn bezit veilig gedacht hg de scheepvaart. Maar toen kwam dat vreemde woord door de we reld gewaaid: malaise! Men kende het nauwelyks, maar de betekenis werd reeds spoedig openbaar. Joost van der Velde kende dat woord. Maar voor het eerst had hg er de betekenis van gezien in de dokken van Ant werpen, toen hij op klantenbezoek was daar. Daar lagen ze, hele rijen. Grote forse zeekastelen, met zeildoek over de pijpen gespannen, zonder er rond en erop het druk gedoe van het werkvolk van de kaaien. Hij had er nadien van gehoord op de vismarkt en in de winkels, waar hg zijn waar kwam aanbieden. ,,'t Goa slecht, menier Vandervelde, da kunde gij zien oan oalles ier, de fraankskes geroaken op en da's spaitig vir ou en vir oons, menierke!" In de garnizoensstad leert Jan wat de „dienst" bete kent. Bij de paarden vindt hij zijn troost wan neer de onderofficieren nijdige vloeken menen nodig te hebben om hun woorden kracht bij te zetten. Hij is soldaat geworden Graag is hij bij de paarden, hun geluiden zijn hem vertrouwd. Hij gaat in hun boxen en krauwt ze op de neus en vindt woorden waarnaar ze luisteren. Hier in de stallen zijn de geuren van de hoeve, van de stal bij grootvader, toen hij als .kleine jongen mee mocht om klavers te geven, die zo lekker rokenDe paarden hier, ze doen hem steeds verlangen naar het land en doen hem vergeten dat er in een garnizoensplaats ook bioscopen zijn en danshuizen. Ze maken, dat hg er nau welijks acht op slaat dat er hier meisjes rondzwermen, tuk op alles wat een uniform draagt. Zo 's avonds op wacht in de stallen, wanneer hij het hooi in de ruiven brengt hooi dat ruikt naar de vel den waarop het groeide kan het gebeuren, dat hij opeens weer terugdenken moet aan die laatste dagen voor hij naar hier moest. Die dagen, als een mooie herinnering leven ze voort in zijn gedachten. De stilte van de akkers, de zon, vogels, die hoog over trokken op weg naar het ZuidenHeel deze herfstsfeer kan hij weer in gedachten voor zich halen. Het meisje Mina Everse heette ze. Haai' rappe handen, die de j5e- taten weggristen van tussen de mulle aarde. „As jie boer wil worden" had ze gezegd, „dan kun jie dat ök Hij sluit even de ogen en achter zijn gesloten oogleden ziet hg de hoeve van grootvader. Eens zal de dag aan breken dat hij zeggen zal: ,,'k Gaen ik der uut voader, 'k won-en hoer!" Als je het maar werkelijk wilt! Die winter, als hg met verlof thuis komt, neemt hij de fiets en trekt er op uit, de Moer in. Het is vinnig koud met wind uit het Noord-Oosten. In het oesterdorp wordt met zorg de thermometer gevolgd, die elke dag een paar streepjes verder beneden het nulpunt komt te staan. De werkmensen uit de loodsen hebben moeite het ijs van de putten te houden. Iedere morgen weer ligt er een vloer van g's op hen te wachten. Bij het wachtkotje op de kaai staan de pannenboeren te kleu- KORTE SAMENVATTING VAN HET j VOORAFGAANDE. 2 De landarbeider Joost van der Velde is naar 4: Yerseke gekomen in de hoop in het oesterbe- 2 drijf een nieuwe en betere toekomst te vinden. Met een nieuwe vriend, Izak Verschuuren, be- gint hi) een eigen bedrijfje 2 In het najaar komt de tijd van het pannen- varen" en wanneer Van der Velde en Verschuu- 2 ren er ook op uit zijn getrokken, worden ze ,j. door een storm overvallen. Bij Wemeldinge ge- 4: lukt het hun onder de wal te komen en zich te f redden. Doornat en verkleumd vinden ze onder- 4c dak bij een boer: de oude Waverijn, die met zijn dochter Forra op een eenzame hoeve woont. In de stad treft Joost een paar maanden later 4= Forra Waverijn opnieuw en wanneer hij haar later weer eens opzoekt, worden ze het eens. Ook Izak trouwt, maar hij is niet gelukkig. :j: De oude Waverijn ziet, dat er in de zoon 2 van Joost en Forra geen oesterman maar een 2 boer steekt en Forra hoopt, dat haar jongen inderdaad boer wordt. Niet zo'n rusteloze han- delsman als zijn vader in elk geval Izaks zaken gaan slecht, maar wanneer hij 4= zijn oude vriend Joost vraagt hem te helpen, weigert deze botweg. Later keren de kansen 44 en na enige tijd is Izak, die inmiddels weduw- naar is geworden, een welgestelde oesterboer. Tussen Joosts zoon Jan en de kleine, enigs- 4* zins mismaakte André Lamper, zoon van een knecht van Joost, die op de schorren om het 4c leven is gekomenontstaat een hechte vriend- •'f schap. Jan voelt niets voor de oesters. Hij wü boer worden. Maar André's hart gaat uit naar het water en de visserschepen en hij spant 4x zich in om door zelfstudie zich ook voor 't za- kelljk gedeelte van het oesterbedrijf te belcwa- 4c men. Wanneer zijn moeder ernstig ziek wordt, 4- komt er hulp in huis: Ma/rietje Pikaar, een jjj vrolijk, jong ding Maar voor een zwakke, Jjj 4; vroeg ouwelijke jongen als André kan Ma- rietje toch moeilijk iets gaan gevoelen1 2 Jan van der Velde maakt kennis met een boerenmeisje. Vlak voor hij in dienst moet ontmoet hij haar op het land en hij helpt haar .je een paar dagen bij het binnenhalen van de uien. En hij vertelt haar van z'n verlangen ijj om boer te wordenj|! •Jfi «ft###*-»********.*** Eine van Flupje Kosten heeft een trekharmonica. Daar kan hg lange trillers uit halen en als het mooi weer is, kunnen de bewoners van de Schotte daar graag naar zitten luisteren. Rond Eine ver zamelen zich de jongens uit de buurt, een hele troep schipperskerels. De ouderen houden zich wat meer op een afstand, leeftijd bg leeftgd. De ouderen praten over de pannen en de broedval, over de schepen en de oester- boeren. Maar de jeugd denkt aan andere dingen. Hun blikken gaan naar de meisjes, als die uit de catechisa tie komen of van de naaischole. Grappige dingen dur ven zij ze achterna roepen, maar ook wel praat, die de ouderen de wenkbrauwen doet fronsen. Hun rumoer dringt ook door tot op de zolder, waar André Lamper zit te leren. Achter het lichtvlak van het zoldervenster is de nazomer-avond, die nog zovelen tot een rondje over de dijk of de Moer in noodt. Hij, André, zou ook wel weg willen. Hg zou wel aan de dgk willen zitten en turen over het wijde Scheldewa- ter, naar de wazige streep van het Thoolse land en de eerste lichtjes van Bergen Maar hij buigt zich over zgn boeken, hij schrijft en rekent. Hg pompt zich Franse woorden en Engelse zin nen in, tot het zweet op zijn voorhoofd staat te prikken. Het is warm, om te stikken is het hier op de zolder. Strak ziet hij voor zich uit, tot de stem van moeder beneden aan de trap hem uit zgn gepeins doet opschrik ken. „André, kom je om de thee?" Er komt een boze rimpel op zijn bleek gezicht en hij bromt: „Hè mens, ka j' mien noe nie even mi ruste laeten?" Maar dan ziet hij zelf het onredelijke in van zijn woorden. Het is immers niet moeder, die hem het wer ken belet. Hij zelf is het, die niet werken kan. En op eens kan hij heel die boekenrommel wel haten, als hij aan buiten denkt en het gesnap en gepraat hoort van de buurt. Maar even later, weer boven, dwingt hij zich toch op nieuw tot de studie. Want hg moet immers vooruit ko men! Maar het gaat niet deze avond. Het wil niet vlotten. En even later hangt hij toch uit het dakven ster en gluurt naar Jaap Höogstraate, die gearmd met zijn meisje door het straatje komt. Het is Woensdag avond, de uitgaansavond voor de paartjes. Ze zullen hun weg wel vinden naar de Harden Hoek of de Lin deboomdenkt hij. Daar liggen ze in het gras te vry'en tot het donker. Hij staart ze na en denkt: „As ik zö is kon gaenmee Marietje Pikoar Dan veert hij op en gaat weer terug naar zgn boe ken. Hij weet opeens weer goed waar hg voor leert. „Laeter", denkt hg, „dan is 't mien tied". En verbeten zet hg" zich weer aan de studie. „Eêns komt den tied voe Marietje en mien." men tot ze van kou weer naar achter de kachel trek ken. Op de watergang en op de Dam rgdt de schooljeugd schaatsen en in de oude bogerd langs de postweg zgn ze aan het bomen rooien. Wat verderop slaat hij het wegje in, naar het petatenstuk, waarop hg samen met het meisje heeft gewerkt. Nu ligt het geploegd, de vo ren flink open van de vorst. Langzaam rijdt hg er voorbg", Het is hier nu wel anders dan toen Ver weg het land in, ontdekt hij het gedoetje waar ze wonen moet. Er heen gaan? Nee, misschien beter het niet te doen. De mensen zouden wel denken. Be ter dit zo bewaren, gaaf en voor jezelf alleen. Langs de Breedsen dgk rg'dt hg terug naar het dorp. Aan de berm van de dgk koekt het g's. Op een beschut hoekje op de Dam staan er wat bij elkaar te kleumen. In de tuin van Izak Verschuuren schiet een hongerige merel onder de bossen wintergroen als hg voorbij rgdt. Hij kg'kt ernaar. Maar hg' ziet niet, dat juist als hg voorbg' komt, iemand van achter de gordgnen naar hem kgkt Eerst later zou hij vernemen dat het meisje Mina Everse. waarmee hij petaten heeft uitgedaan, deze voorwinter is komen dienen in het grote eenzame huis van Izak Verschuuren op de Dam, -toen vader maar ziek bleef en er op het land geen werk meer te doen viel en de inkomsten uitbleven In de avond, als overal langs de Damse straat de lampen branden in de huisjes waar de kinderen even nog rumoeren voordat ze naar de zolder verhui zen, gaat Izak Verschuuren steevast voorbg, op weg naar het dorp. Meestal is zijn gang naar de Oester- beurs. Het is er warm en er is volk. Er zitten wat mosselschippers en oestermensen, die praten over de visserg' en de gebeurtenissen in het dorp. Het zgn de mensen die het bij vrouw en kinderen te eenzaam vinden, en zg die het thuis te eenzaam vinden, omdat ze vrouw noch kind bezitten en de stilte ontvluchten. Onder hen is Verschuuren. Als de avonden lang zijn onder de lamp, wordt het grote huis op de Dam hem te stil. Hij ontvlucht de stilte, die niet verbroken worden kan door de aanwe zigheid van juffrouw Hage, de huishoudster, die eeuwig bezig is aan een sprei te haken. Hij ontvlucht de strak ke portretten van zijn overleden vrouw en schoonva der, de glimmende kammenetten en het eentonig ge tik van de oude Friese staartklok. Op het dorp, daar ontmoet hg mensen, waarmee hij praten kan. De oude meneer Verlaere, die van zijn grote oesterzaak niet veel anders meer overhouden kon dan de naam en een klein kapitaaltje, waarvan hij schraal zgn eindje denkt te kunnen halen. Daar zijn die van Daane, als ze niet met de mossels in Meche- len zitten. Ze hebben zich een Vlaamse slag aangeme ten en vertellen sappige sterke verhalen uit het Bel- genland. Het is er goed zitten, bij deze mensen, voor één die thuis niets achter te laten heeft. Maar later, als Brammetje Korstanje al zo eens een paar maal geeuwend op de klok heeft gekeken, komt het einde. De een na de ander breekt op. Bg" de laatsten is Verschuuren. Door de donkere straatjes gaat hg op huis aan. Het ijzeren tuinhek knierpt open. Te luid voor dit late uur. En als altgd neemt hg zich voor, het eens te zullen smeren. Morgen vroeg! Goed voornemen, waarvan steeds maar niets komt. Zoals van méér goede voornemens De sleutel steekt in het slot, hij maakt licht en staat in de lange sombere gang van zgn huls en hangt zijn goed aan de kapstok. De stilte van zgn huis heeft hem weer begroet Soms, als hg' 's Zondags loopt te kuieren tegen het schemeruur en zgn weg bg voorkeur neemt door de nauwe straatjes langs de dgk, kan hij verlangen zgn huis te mogen ruilen voor zo'n laag kotje daar. Want daar, in die huisjes, is leven. Daar zgn kinderen. Er worden psalmen gezongen door eentonige moederstem men en gie kindergeluidjes. Daar zijn vriendelijke lichtjes onder een pruttelende koffiepot. En de vader, in zg'n Zondagse trui, zit bg" de kachel in de kruk- stoel te vertellen van het varen, terwijl de jongens koppen rond hem drommen In het huis van Izak Verschuuren is geen vrouw, er zgn geen kinderen. Er is een vrouw geweest, maar ze was bits en zuur wanneer het niet naar wens ging met de zaken en fel begerig, als er wat te halen viel. Er was een oude Keesje Sinke, die mopperde en stoef- de op vroeger, vroeger Toen kwam de stilte in dit huis. Stilte, die Izak Ver schuuren niet wegnemen kon, ook al ging hg' veel geld uitgeven, 's Zomers in Spa of Ostende. Ook niet als hg in de winter tot laat in Brussel öf Antwerpen bleef hangen, na zgn zaken te hebben afgedaan. Steeds weer viel de stilte hem aan als hg de sleutel In het slot stak van zgn grote met koperwerk versierde deur. En tenslotte raakte hg ermee verzoend. Toen deed het meisje haar intrede in zijn groot som ber huis. En daarmee in het troosteloos eenzame leven van Izak Verschuuren. (Wordt vervolgd),

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1952 | | pagina 12