Stamperius tekende een Zeeuws dorp uit 1870
In Wilhelminadorp beleefden de drie
Japen hun avonturen
Veldwachter
geducht
Arnoldi had er de wind
onder
HERINNERINGEN AAN M'N VADER
ALS IN EEN CAMERA OBSCURA...
Voor het scherm valt
VRIJDAG 11 MEI 1951
PROVINCIAL! ZEEUWSE COURANT
J. Stamperius ijverde voor
frisse jeugdboeken
Zijn jeugd leverde stof voor verhalen.
„J. STAMPERIUS". Met kloeke letters heeft de bakker van Wilhelmina
dorp In 186? ztfn handtekening neergepend onder de notulen In het kerke-
raadsboek van de Hervormde Gemeente. Enkele bladzijden verder staat een
andere naam, ditmaal lij klein kriebelschrift: J. Cllnge Doorenbos. De hul.
dige predikant van Wilhelminadorp, ds. G. Nutbey, die ons het boek toont,
gaat mtt zijn wijsvinger langs de geel geworden bladzijde. „Was predi
kant van 1889 tot 1873", zegt hjj zakelijk en klapt dan de lijvige foliant
dicht.
Stamperius en Clinge Doorenbos. Twee namen, ruim tachtig jaar geleden
neergeschreven op het blanke papier van een toen nog nieuw kerkeraads-
boek door twee mannen in de kracht van hun leven. Beiden waren zjj va
der van een stel gezonde jongens, die misschien op het ogenblik, dat de
pennen over het degelijke perkament van hel notulenboek krasten, ergens
aan de Kanaaldijk zwierven, samen met hun vriend, de zoon van schipper
Ossewaarde. En met zijn drieën keken ze wellicht naar het lossen en laden
by de boot van de schipper, die het graan uit de vruchtbare Wllhelmina-
polder uaar Rotterdam bracht.
„De drie Japen", zo stonden ze in
Wilhelminadorp bekend: Jaap van
bakker Stamperius, Jaap van
Clinge Doorenbos en Jaap van schip
per Ossewaarde, drie jongens van om
en bij 12 jaar, die in Goes op school
gingen. Tweemaal per dag legden
de afstand WilhelminapolderGoes
af over de weg langs het kanaal, toen
nog niet bestraat, een gewone lande
lijke grintweg met kuilen en als
het geregend had met grote plas
sen.
Langs die weg, in het dorp en in de
stad beleefden de Japen hun grote
avonturen, leverden zij slag met jon-
fens van andere scholen, plaagden zij
e oude vrachtrijder en vlogen ze als
hazen naar allerlei windrichtingen als
de veldwachter zich liet zien. Hier,
in deze omgeving spelen zich de
„drie-Japenboeken" af van J. Stam
perius, ae zoon van de bakker.
De aanleiding tot het schrijven van
deze avonturen was het grote gebrek
aan goede jeugdlectuur aan het einde
van de vorige eeuw. „Ziet hier lieve
wichtjes, Een bundel gedichtjes, Ver
maakt U er mee
In deze stjjl ongeveer waren de
jeugdboeken uit die tijd geschreven
en het was dan ook geen wonder, dat
er in onderwijskringen dikwijls ge
klaagd werd. Ook toen sprak men
over „onderwijsvernieuwing" en in
die dagen ging het er om, los te ko
men van de dreunende en hoogdra
vende stijl uit de eeuw der predikan
ten-dichters, waarvan het kind bijna
niets begreep. In de leesboekjes, die
in die jaren gebruikt werden, zegt
bijvoorbeeld de vader tot zijn zoontje:
„Ge moet goed opletten, Cornells, op
dat Ge wijs en bekwaam wordet
„Geef ons iets anders!" was de
kreet van de jonge onderwjjzers-
garde omstreeks 1890 en één van
de mannen, die deze kreet van
harte aanhief, was de heer J.
Stamperius, toen hoofd van een
school te Amsterdam. Er ver
scheen echter weinig, dat bruik
baar was en daarom besloot hg
hetzelf eens te proberen. In de
toen normale spreektaal nu
alweer verouderd schreef
Stamperius een paar jongensboe
ken, waarvoor hy de stof ontleen
de aan zyn eigen jeugdherinne
ringen: de avonturen met zijn
twee vrienden.
Bij de verschijning waren deze
boekjes hoogst modern en zij hadden
een groot succes. De schrijver ging
van het standpunt uit, dat zijn jeug
dige lezers iets van zijn verhalen
moesten opsteken een juist stand
punt voor een onderwijzer en zo
komt het, dat men tussen de gebeur-
VELDWACHTER ARXni.ni
fi*m„.een streng gezicht vol rimpel*.
tenissen van het boek door, kleine
leerzame en lezenswaardige verhan
delingen vindt. In „Het veerhuis aan
de Oosterschelde" bijvoorbeeld wordt
tydens een tocht van een paar jon
gens langs de zeedijk een overzicht
gegeven van de werkzaamheden aan
een zinkstuk.
Voorts komt dikwijls de moraal om
het hoekje kijken en daarbij dit
moet tot eer van Stamperius worden
gezegd spaart de schrijver zich
zelf allerminst. Als de drie Japen iets
uithalen, dat eigenlijk niet door de
beugel kan, speelt Jaap van de bak
ker, de ik-persoon uit deze vertellin
gen, de minder mooie rol en komen
de beide anderen er altijd beter af.
Nimmer wordt echter verzuimd het
verkeerde weer goed te maken.
ANDERE WERKEN
Later schreef Stamperius ook tal
van andere kinderboeken, o.a. over
Frans Naerebout, Edison, Het ver
dronken land van Reimerswaal, de to
ren van Zierikzee e.a., maar de „Ja
pengeschiedenissen" znn vooral in
Zeeland ongetwijfeld zyn bekend
ste werken geworden. Niet alle ver
halen zyn authentiek. Ons is bijvoor
beeld gebleken, dat de geschiedenis
van Hein de .Veerman, zoals die voor
komt in „Het veerhuis aan de Oos
terschelde" (Katse Veer) grotendeels
op fictie berust. Met enkele familie
leden van de veerman spraken wc
over dit boekje, waarbij vast kwam
te staan, dat de hierin vermelde fei
ten in het geheel niet klopten met de
werkelijkheid. Ook het archief van
„De Wilhelminapolder" liet hier
over geen twijfel: een veerman, die
op jeugdige leeftyd de dienst van zijn
ziek geworden vader overneemt, heeft
in de tijd, waarin het verhaal zich
afspeelt, niet bestaanDe docu
menten spraken duidelijke taaL
WEINIG VERANDERD.
Wie thans Wilhelminadorp bezoekt
en de jongensboeken van Stamperius
heeft gelezen, zal veel aantreffen, dat
in de afgelopen tachtig jaar onveran
derd is gebleven. Nog altijd is er de
bakkerswinkel, waarin destijds vader
Stamperius brood verkocht en waar
de jonge Jaap opgroeide, nog altijd is
er de pastorie, waar ds. Clinge Doo
renbos woonde, is er het vriendelijke
kerkje en is er het „bos", waarin de
gens zovele avonturen beleefden,
fs de school van meester Snijder,
die zij bezochten, voordat ze naar
Goes gingen, staat er nog en is thans
de werkplaats van de wagenmaker.
Zo ligt daar Wilhelminadorp aai
het kanaal va'n Goes naar Goese Sas,
een dorpje, dat in de afgelopen halve
eeuw door een paar boeken bekend
werd bij menige Hollandse jongen..,
WIJLEN J. STAMPERIUS
,Jaap van de Bakker"
MEVROUW M. J. MOLANUS-STAMPERIUS:
„Zeeland betekende voor hem alles
„Vader gebruikte my alt» proefkonijn voor zjjn boeken", zegt mevrouw M.
J. Molanus-Stamperius uit Rotterdam, „hij vertelde zijn nieuw verhaal, ter
wijl Ik by hem op schoot zat. Scherp lette hy dan op of Ik wel luisterde. Als
ik met rijn baard speelde in die tijd had vader een mooie baard, waarop
ik als kind erg trots was dan klopte er tets niet, maar als ik stil was,
dan wist hy, dat het boek het wel zou doenLater werden de rollen om
gekeerd: toen gebruikte mevrouw Molanus haar vader als „proefkonijn",
omdat ook zy het heerlijk ambacht van de schrijver was gaan beoefenen.
„Altijd verliep de samenwerking tussen ons belden uitstekend", glimlacht
7-Ü, „ln zoverre, dat vader altyd mijn opmerkingen welwillend incasseerde,
terwijl ib niet toestond, dat hy mijn copy verbeterde-^.."
Mevrouw Molanus, die vele boeken
uit de Scandinavische talen in het
Nederlands vertaalde, is moeder van
twee reeds lang volwassen zoons,
waarvan er een in Zuid-Amerika en
de ander in Australië woont, maar als
zij over haar vader vertelt is zij eigen
lijk alleen maar dochterDochter
van een man, die zeer veel voor haar
betekende, aan wie zy met de grootst
mogelijke eerbied terugdenkt en over
wie zij graag en met piëteit spreekt.
Zo kreeg voor ons op een stille mid-
WILHELMIN ADORP VROEGER
Op de voorgrond de nog steeds bestaande pastorie, links de molen, die
reeds jaren geleden werd afgebroken. In deze molen waren de drie Japen
geregelde gasten.
Jaap van de bakker, Jaap van de dominee en Jaap van de schipper. Dat
waren de namen van drie jongens, die omstreeks 1870 in Wilhelminadorp
jpgroeiuen en daar bekend stonden om hun kattekwaad. Toch werden zU
later respectabele burgers in de raaatschappy: één schoolopziener, één dok
ter en nummer drie dominee. In de negentiger jaren stelde Jaap van de
bakker, de heer J. Stamperius, hun avonturen te boek en deze verhalen
werden lange tijd verslonden door oud en jong, vooral ln Zeeland en op
Zuid-Beveland waar velen immers de drie Japen gekend hadden. Met groot
plezier las men daar, hoe Stamperius zovele bekende figuren uit de „pol
der" zoals Wilhelminadorp meestal werd genoemd had getekend: de
oude veldwachter, Jantje met z'n ezelskarretje, veerman Hein, de mole
naarsknecht en zovele anderen. AI deze mensen vervullen een rol in de Jo
lige avonturen van de „Drie Japen", avonturen van een jeugd, die opgroei
de in eeu tyd. die reeds byna een eeuw achter ons ligt.
Een onzer redacteuren bezocht onlangs een aantal mensen, die vrywel
allen de leeftyd der zeer sterken hadden bereikt en met hen sprak hy over
de Wilhelminapolder van toen en over de boeken van Stamperlus. Door
hun verhalen kregen de vertellingen van Jaap van de bakker nieuwe glans
en scheen hf>t alsof al die avonturen nog maar kort geleden beleefd wer
den. By het luisteren naar die herinneringen moet men onwillekeurig den
ken aan de woorden van Nicolaas Beets in de inleiding tot de „Camera
Obscura":
„De schaduwen en schimmen van Nadenken, Herinnering en Verbeel
ding vallen in de ziel als in een Camera Obscura, en sommige zo treffend
en aardig, dat men lust gevoelt ze na te tekenen en, met ze wat by te wer.
ken, op te kleuren en te groeperen, er kleine schilderyen van te maken
Maar dan komt de waarschuwing van Beets, die ook by het lezen van
Stamperlus' boeken niet geheel overbodig is:
„Men moet er evenwel geen portretten op zoeken; want niet alleen staat
er honderdmaal een neus van Herinnering op een gezicht van Verbeelding,
maar ook is de uitdrukking des gelaats zo weinig bepaald, dat een zelfde
tronie dikwijls op wel vijftig onderscheiden mensen geiykt".
Hiernevens drukken wjj enkele artikelen af: ten dele indrukken van een
„camera obscura", gemonteerd met schaduwen en schimmen van Naden
ken, Herinnering en Verbeelding, zoals ze voorkwamen in de boeken van
Jaap van de bakker en in de verhalen van hen, met wie wij over deze din
gen spraken.
dag in een kleine kamer van een Rot
terdams huis de figuur van wijlen J.
Stamperius gestalte in de verhalen
van zijn dochter.
„Hij gaf mij een voor die tjjd origi
nele opvoeding", zegt zy, „waarvan
hö later spyt had als haren op zjjn
hoofd. Ik zei bijvoorbeeld ,,jy" en
„jou" tegen hem. Zelfs nu nog klinkt
dit wat progressief in de oren van
vele ouders, maar vader liet het my
al vóór 1900 doen!"
„Zeeland betekende voor hem al
les. Minstens eenmaal per jaar ging
hy naar zijn geboorteland, waar hy
zyn broers en zyn zusters opzocht.
De leden van het bakkersgezin waren
erg op elkaar gesteld".
BetreJ
itrekkelijk jong verliet mevrouw
Molanus' vader de provincie Zeeland
om de kweekschool in Haarlem te be
zoeken. Later werd hy hoofd van een
school te Amsterdam, doch ging om
gezondsheidsredenen met vervroegd
pensioen. Na zyn herstel in 1906 werd
hij op 46-jarige leeftyd tot schoolop
ziener benoemd. Reeds in zijn Am
sterdamse tyd trad Stamperius op de
voorgrond en was in brede kring ge
zien.
„Kent C het verhaal van de orgel
mannen?" vraagt zjjn dochter. „BjJ
de Inhuldigingsfeesten ln 1898 stelde
de Vereniging tot verbetering van de
Volkszang op initiatief van vader,
die bestuurslid was, aan alle orgel
draaiers voor om ln de weken vóór de
inhuldiging van Koningin Wilhelmlna
uitsluitend vaderlandse wijsjes te
spelen. De orgelmannen gingen op dit
voorstel in, men werd het eens over
de financiële kant en daardoor was
Amsterdam by de inhuldigingsfeesten
ln muzikaal opzicht wel ln een zeer
vaderlandse stemming".
De Zeeuwse bakkerszoon ging ech
ter nog verder: in de feestweek trok
hij van het ene café naar het andere
en wist, staande op een wankel tafel
tje, de aanwezige gasten tot enthou
siaste volkszang te brenj
WILHELMINADORP IN DE VORIGE EEUW
Een man van gezag, voor wie
jong en oud respect had
Nog steeds leeft de herinnering aan hem voort.
„Eensklaps veranderde het toneel. Midden onder 't geschreeuw en 't ru
moer werd er op eens een naam uitgeroepen, een eenvoudige, onschuldige
naam, die echter op ons allen een geduchte uitwerking had.
„KEES!" riep er een.
Hoe hard dt jongens van ons dorp wel lopen konden in die dagen, toon
den zy by deze gelegenheid; want al was een wedstryd in 't harddraven
altgeschreven geworden met honderden guldens als pryzen, dan geloof lk
toch niet, dat de jongens hun benen meer gerept zouden hebben dan ze nu
deden.
In een ogenblik waren ze allen verdwenen en toen de veldwachter onder
de kastanjeboom stond, vertoonden zich voor zyn vergramde blikken wel
de duidelijke sporen van 't bedryf der knapen, maar de daders zelf zag men
nog slechts in de verte, vluchtend als hazen voor de jagershon<L~~."
De veldwachter van Wilhelmina
dorp was een man van gezag en had
er by de jongens van de „polder" de
wind onder, zoals blykt uit boven
staand fragment uit Stamperius'
boekje „De oude veldwachter". Ook
de ouderen echter hadden respect
voor hem, want hy was een man met
grote levenservaring, niet ongeletterd
en begaafd met een ryke fantasie.
Ergens vertelt Stamperius, dat Kees
op de hoek tegenover de brug, by de
bakkerswinkel, waar de „klapbank"
was aangebracht 's avonds het nieuws
vertelde van de Frans-Duitse oorlog,
die toen aan de gang was. Het zol
derkamertje, waar Jaap van de bak
ker zijn huiswerk zat te maken, was
juist boven de klapbank, zodat hy
alles kon verstaan:
.de veldwachter, zo wat de
enige die geregeld de krant las,
deed een lang verhaal van een
bloedig gevecht tussen de Fran
sen en Duitsers. Hy vertelde met
een vuur, alsof hy er zelf by ge
weest was
Wie was dew militante figuur, deze
veldwachter, die tot op hoge leeftyd
dienst deed en altijd vergezeld was
van zyn onafscheldeiyke stok? Hjj
heette geen Kees zo noemde Stam
perius hem in zyn boeken maar
droeg een naam, die even kort was
en die ook in de oren van de belha
mels van toen klonk als een zweep
slag: BRAM!!
VELDWACHTER ARNOLDI.
Bram Arnoldi, de veldwachter uit
de polder„Tja, die hebben we
goed gekend", vertellen de oudere in
woners van het dorpje langs het ka
naal. Hy was een man, die in de Wil
helminapolder was opgegroeid en die
er zyn vader ln het ambt was opge
volgd. Bram Arnoldi kreeg de rang
van veldwachter, zyn vader had de ti
tel van „Gerechtsdienaar" gedragen.
Als de ouden van dagen uit de Wil
helminapolder beginnen te vertellen
over de tyd van Bram Arnoldi, be
hoeft men slechts te luisteren, want
dan maakt men kennis met een verle
den, zo totaal verschillend van onze
dagen, dat men de stille weemoed kan
begrepen, waarmede een tachtigjari- J frek een groot voorwerp, dat met een
ge over zyn kinderjaren spreekt,
Toch was ook toen niet alles ideaal.
In het Wilhelminadorp van die dagen
werkte de politie niet met bekeurin
gen en processen-verbaal, maar hield
er een eigen strafmethode op na. Als
een jongen iets had uitgehaald, stap
te de veldwachter naar de burge
meester, die tevens directeur van de
polder was en rapporteerde de euvel
daden van de knaap. De burgemeester
liet de vader by zich komen en deelde
hem mede, dat hy die week „een dag
verlet" kreegZo kwam het kat
tekwaad van de zoon, de vader op
een dagloon te staan.
DE KELDER.
Bang waren de jongens uit die tyd
voor de kelder van de veldwachter!
Byna geen enkel huis in Wilhelmina
dorp had een kelder, maar Arnoldi
had er een laten maken. Kreeg hij een
jongen te pakken, die een afstraffing
nodig had, dan moest de knaap de
kelder in. Daar kon hy tussen de
aardappelen en de verdere provisie-
voorraad van de politieman zyn zon
den overdenken... Toen de provincia
le weg naar Katse veer werd verbe
terd, moest de kelder verdwynen. Hy
werd met zand opgevuld. Nu ryden
dagelijks de bussen naar het veer
over de plaats, waar eens veldwach
ter Bram de belhamels in zyn provi
siekast opsloot.
Arnoldi was een goed vriend van
Stamperius' vader en van de schip
per, de vader van Jaap Ossewaarde,
de latere predikant van Sluis. Geen
wonder, dat de bakker zitting had in
het huldigingscomité ter gelegenheid
van het veertigjarig dienstjubileum
van de veldwachter. Dat is een feest
geworden, waarover in Wilhelmina
dorp nog lang Is gesproken. Ook op
Jaap van de bakker heeft deze hul
diging grote indruk gemaakt, want
hy vertelt er van in „De oude veld
wachter" op een manier, die spreekt
van groot respect voor deze bejaarde
gezagsdienaar.
„...Zodra Keet binnenkwam, stond
ie burgemeester op en begon een toe
spraak. Wat hy zeide, kon ik niet ver
staan; ook al omdat de jongens achter
mij, die niets zien konden, zo'n leven
maakten; maar t was zeker mooi,
want zodra de burgemeester uitge
sproken had, klapten alle heren in de
handen en Kees, ik kon het hem aan
zien, was aangedaan. Toen haalde de
secretaris uit een hoek van het ver
laken bedekt was: hij trok het laken
weg en ik zag een mooie, grote leu
ningstoel Dat was het geschenk van
de burgerij aan de veldwachter. De
burgemeester wees Kees op de stoel,
dat hij er in zou gaan zitten: maar dut
toilde deze blijkbaar niet. Hij ging in
militaire houding vlak vóór de stoel
staan, bracht de hand aan de uniform
pet en sprak met een stem, die buiten
duidelijk hoorbaar was:
„Ik dank U, burgemeester! Meneren,
ik dank U ook. Ik heb veertig jaar de
gemeente gediend; ik hoop, dat God
mij kracht geeft om 't nog langer te
doen".
Een kranige vent toch, onze oude
veldwachter! Zoals hij daar stond met
de grijze baard, met dat strenge ge
zicht vol rimpels, met die flinke hou
ding en krachtige figuur, was hij
waarlijk een veldwachter, waar ons
dorp trots op wezen mocht
De leuningstoel is van vader op
zoon overgegaan en pas kort geleden
fesneuvela. De zoon van de veldwach-
er, de heer Arnoldi uit Goes, heeft er
jaren lang gemak van gehad. Een
nuttig geschenk!
Vele verhalen hoorden wy in Wil
helminadorp. Van „Jantje met zyn
ezelskarretje", beter bekend als „Jan.
Elne", van de lantaarnopsteker, van
de ezel van de bakker, die later werd
vervangen door een bonte hit, verba-
len uit een vorige eeuw. Stamperlus
schreef over die tyd en hij schiep
daarmede geen grote literatuur, maar
vertelde alleen de jongens en meisjes
van Nederland op een prettige ma
nier over zyn jeugd ln een Bevelands
dorpje. Nu nog leeft daar de herinne
ring aan de tyd van Jaap van de
Bakker, doch over enige jaren zal
ook die herinnering vervlogen zyn^~
Alleen zullen dan misschien by deze
of gene, ergens vergeten In een kast,
een paar boekjes staan, waarin over
„toen" wordt gesproken. Dan is het
scherm definitief gevallen. Daarom
deze artikelen: Nog eenmaal een hul
de aan een uiterst verdiensteiyk man,
die de jeugd ln het begin dezer eeuw
heeft doen genieten van het gewone,
dagelijkse leven ln een Zeeuwse pol-
meisie
nerde
„Ik mocht mee, een klein
in een mooie witte jurk", herinnei
zich mevrouw Molanus. „Soms is het
me, alsof het gisteren gebeurde
Jaap van de bakker uit de „polder"
was toen voor geen klein geruchtje
vervaard.
Aan de andere kant was hy een
kinderlijk mens, maar dan ln de goe
de zin van het woord. Urenlang stond
hy bijvoorbeeld het springtouw te
draaien, als zijn dochtertje wilde
touwspringen. Hy hield van kinderen
en de kinderen hielden van hem. Toen
mevrouw Molanus in 1944 haar twee
de distributiestamkaart afhaalde en
de ambtenaar daarby haar naam
noemde, sprong er iemand uit de rij
mensen achter haar naar voren en
vroeg haastig: „Bent U een dochter
var. m'n ouwe bovenmeester...?" De
man had nog bej^e herinneringen aan
Stamperius.
NAEREBOUT
Dan komt ons gesprek plotseling
op Frans Naerebout en op diens
standbeeld. Hierover spreekt me
vrouw Molanus met grote warmte,
want het werk voor het monument
van de Vhssingse zeeloods had de bij
zondere liefde van haar vader. Met
de heer W. Chr. Tegel uit Santpoort
nam hy het initiatief tot oprichting
van het standbeeld en later werd hij
voorzitter van het Uitvoerend Comité.
„Vader trok er op uit, ging naar
alle grote scheepvaartmaatschappijen
om bydragen. Een standbeeld voor
Naerebout, een man van de vrede...
De stichting was in het jaar 1919,
kort na een herige wereldbrand, een
daad van byzondere symboliek. Ik zie
de onthulling nog gebeuren... de ge
hele Zeeuwse familie Stamperlus was
aanwezig. Wat een mooie dag was
dat toenGeen wonder, dat me
vrouw Molanus de werkzaamheden
voor de oprichting van het nieuwe
standbeeld met grote belangstelling
gadeslaat, want daarin ziet zy het
herstel yan een werk, dat haar vader
zo na aan het hart lag.
Onvermoeid werkte „Stam", zoals
zijn vrienden hem noemden, op aller
lei terrein: hy schreef en verzorgde
kinderboeken, redigeerde een paeda-
gogisch tydschrift, nam examens af,
werkte voor het Dorus-P.ykersfonds,
gaf lessenen bleef by dit alles de
reële idealist, een man van Zeeuwse
bodem.
Af en toe ontmoette hy de twee an
dere „Japen". By de grootse huldi-
sum, met zyn zoon, de dichter en
kleinkunstenaar Clinge Doorenbos.
mede aanwezig: de jongens van 1870
waren vader en grootvader gewor
den. „Ik weet nog", zei dr. Dooren
bos toen, „hoe we als jongens elke
dag op Jaap van de bakker stonden
te wachten, want hy kon zo goed ver
tellen, dat we er altyd weer van
smulden".
In Januari 1936 overleed hy. 77 Jaar
oud. Mevrouw Molanus toont ons en
kele krantenknipsels uit die tyd. arti
kelen waarin deze Zeeuwse jongen
met groot respect wordt herdacht.
Een ervan is geschreven door een
oud-collega van „Jaap van de bak
ker" en ae schrtjver besluit zyn arti
kel met een simpel gedichtje, waarin
Stamperius ten voeten staat uitge
beeld:
„Dat ik werkend bezwijk
Als een knecht van Uw rijk,
Die zijn dagwerk gelovig
volbracht 1