FINANCIEEL-ECONOMISCH BELEID 1940-45
In Londen werd met de zuinigheid
nog al eens een loopje genomen
De koopvaardijvloot verrichtte
een grootse taak
Ministers kregen een hoog wachtgeld
en Marine-officieren een douceurtje
Lof en critiek in derde deel van
rapport der Enquête-commissie
Verlies van 85 millioen was redelijk
ZATERDAG 17 DECEMBER 1949
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
3
Gerbrandy voer terug met een zilvervloot.
(Van onze parlementaire redacteur)
Het derde, thans verschenen deel van het rapport van de parlementaire
Enquête-commissie draagt een ander karakter dan de beide vorige, die
over het militaire beleid en de militaire verrichtingen en over de neutrali
teitspolitiek, het vertrek van onze regering in 1940 naar Engeland en de
eerste maanden in Londen 'handelden. Het nu uitgegeven deel bevat name.
lijk een uitvoerig overzicht van het van 1940 tot 1945 gevoerde economi
sche en financiële beleid. Vooral belangwekkend is, wat vermeld is over
onze scheepvaart, die voor de oorlogvoering van enorme betekenis ge-
weest is.
Er zijn 138 verhoren afgenomen van
114 personen (zij beslaan 930 pagi
na's druks) en wel onder leiding van
het lid der commissie J. Schilthuis,
die op economisch- en scheepvaart
gebied deskundige is. Evenals in de
beide vorige delen kwam de commis
sie vrijwel overal tot eenstemmige
conclusies. Slechts op vijf punten, die
evenwel geen essentiële onderdelen
van de conclusies vormen, verkon
digt een der leden een afwijkende
mening.
LOF VOOR DE REKENKAMER.
Grote lof uit de commissie voor de
arbeid, die de Alg. Rekenkamer en in
liet bijzonder haar voorzitter, mr. dr
A. A. van Rhijn, de tegenwoordige
secretaris-generaal van het ministerie
van Sociale Zaken, te Londen heeft
verricht. Dit controle-apparaat heeft
een heilzame invloed gehad op het fi
nancieel beheer van de regering.
De commissie heeft de indruk ge
kregen, dat over het algemeen gedu
rende de oorlogsjaren een neiging
heeft bestaan tot minder voorzichtig
omgaan met 's lands gelden. Deze
neiging heeft evenwel stellig de rem
mende werking ondervonden van de
arbeid van Buitengewone Algemene
Rekenkamer, terwijl de in haar half
jaarlijkse verslagen geoefende critiek
ongetwijfeld ook preventief nuttig
heeft gewerkt.
Die verslagen zijn in de oorlog
nooit gepubliceerd; omdat zij ter ken
nis van de vijand gekomen zouden
zijn. De Enquête-commissie geeft nu
in haar rapport opening van zaken.
MIDDELEN
Gedurende haar gedwongen verblijf
buitenlands heeft de regering met
meer of minder succes verschillende
mogelijkheden benut, teneinde zich
buiten het goud om middelen te ver
schaffen met het doel daarmede haar
uitgaven te bekostigen. Zij is er daarbij
slechts zeer ten dele in geslaagd om
haar gewone uitgaven door gewone
inkomsten te dekken; zij heeft daar
door in belangrijke mate kapitaalbe
zit moeten aanspreken. Het in stand
houden van de door haar ingestelde
verplichte inkomstenbelasting stuitte
op zodanige bezwaren, dat tot de op
heffing van deze belasting moest wor
den overgegaan. De commissie be
treurt dit, doch zij meent, dat aan de
ze opheffing in de gegeven omstan
digheden moeilijk te ontkomen was.
In zijn boek „Enige hoofdpunten
Waar is ons goud gebleven
De Nederlandse regering in
Londen heeft voor het ver
krijgen van middelen zij
had uiteraard geen belasting
en andere inkomsten in
zeer aanzienlijke mate uit de
uit Nederland naar Engeland
gevoerde goudvoorraad geput.
Zij heeft 126.314 kg. verkocht
en voor de aflossing van de
door haar gesloten leningen
van 100 en 35 millioen dollar
is uiteindelijk wederom
116.254 kg. goud nodig ge
weest. De verkrijging van ver
reweg het grootste gedeelte
van haar middelen is slechts
mogelijk geweest door over
dracht van een uitermate be
langrijk deel van de Neder
landse goudvoorraad. Op basis
van de op 31 Maart 1940 vast
gestelde goudprijs van 2009
per kg. fijn is de tegen
waarde daarvan reeds bijna
500.000.000.
van het regeringsbeleid in Londen
gedurende de oorlogsjaren 1940-1945"
vermeldt prof. mr. P. S. Gerbrandy,
dat de totale uitgaven van de Neder
landse regering van 14 Mei 1940 tot 31
December 1949 hebben bedragen
418.673.423,69. De commissie heeft
echter op grond van haar bereikte
gegevens berekend, dat de totale uit
gaven in die periode 769 millioen be
droegen en in feite meer, aangezien
bepaalde bedragen hieruit nog niet
opgenomen zijn. Het belangrijkste
deel houdt verband met de oorlog
voering. Met waardering maakt de
commissie melding van de medewer
king, die de Nederlandse regering van
Engelse zijde heeft ondervonden bij
de verschaffing van wat nodig was
voor de instandhouding en uitbreiding
van haar militaire apparaat.
GEBREK AAN ZUINIGHEID.
Zij is voorts vari oordeel, dat in al
gemene zin de uitgaven van de de
partementen van Oorlog en van Mari
ne gedurende de periode van 14 Mei
1940 tot het najaar van 1944 met een
aanvaardbare mate van overleg zijn
geschied. Deze uitsptaak houdt echter
niet in, dat zij ervan overtuigd is, dat
deze departementen ten aanzien van
de uitgaven de grootst mogelijke zui-
MILITAIRE UITGAVEN.
Op militair gebied is naar het oor
deel van de commissie in financieel
opzicht minder beleidvol gehandeld.
Dat blijkt o.a. uit de niet aan alle
eisen voldoende exploitatie van het
herstellingsoord voor officieren Dog-
mersfield Park. De commissie vindt,
dat de toenmalige minister van Oor
log wel wat lichtvaardig zijn mede
werking aan de opzet van deze zaak
heeft verleend, Er zijn gemiddeld niet
meer dan acht officieren in het buiten
Dogmersfield Park verpleegd en de
kosten daarvoor gemaakt kunnen vei
lig aan de hoge kant genoemd wor
den.
Erger vindt de commissie, wat met
East Burnham House gebeurd is. Ge
durende de periode, waarin Londen
bijna elke nacht door de Duitsers
werd gebombardeerd, was het nach
telijk tumult dermate hinderlijk, dat
dit tot gevolg had, dat er mensen
waren, die volkomen uit hun even
wicht geraakten, waardoor de geregel
de gang van zaken op het hoofd
kwartier der Marine belemmerd
werd.
Deze omstandigheden brachten met
zich, dat moest worden omgezien
na^r een plaats, waar men rustig kon
slapen, opdat het werk niet nog ern
stiger zou worden bemoeilijkt. East
Burnham House, ongeveer 22 mijl ten
Zuidwesten van Londen, werd als
evacuatieoord gekozen.
De leidende figuren van het hoofd
kwartier, te weten de heer Fürstner
tezamen met vijf andere marine-offi
cieren. namelijk kolonel Feberis, over
ste Boreel. luitenat-ter-zee 1ste klasse
Nuboer. kolonel Verschuur, chef van
de administratie en overste Groothuis,
gingen daar wonen. Een verzoek van
de heer Fürstner aan de toenmalige
minister van Defensie, de heer Dijx-
hoorn, om een toelage teneinde daaruit
de betrekkelijk hoge huur te kunnen
bekostigen, /erd afgewezen.
Toen de heer Fürstner op 28 Juli
1Ö41 zelf minister van Marine werd
en hij alleen met overste Groothuis in
East Burnham House was overgeble-
ven, plaatste hij de huur van het
landhuis op de begroting van het de.
partement van MarineDe com-
missie acht dit onaanvaardbaar en
vindt het ook al een vreemde ge
schiedenis, dat hoge offficieren gaan
wonen in een gebouw, dat als evacu-
tieoord bedoeld was en zich daarvoor
een aantal bedienden op 's lands kos
ten aanschaften.
DOUCEURTJES VOOR
OFFICIEREN.
Even weinig te spreken is de com
missie over het verstrekken door mi
nister Fürstner van zeer hoge bijzon
dere toelagen aan drie officieren der
Koninklijke Nederlandse Marine, die
hij uit Nederlands-Indië had laten
overkomen, om hem bij te staan in
zijn functie van bevelhebber der Ne
derlandse zeestrijdkrachten, welke
functie hij bleef vervullen. Luitenant
kolonel De Bruyne kreeg een extratje
van 40 pond sterling per maand;
schout bij nacht Termijtelen ontving
30 pond en schout bij nacht baron de
Vos van Steenwijk eveneens 30 pond
bijzondere toelage per maand.
GELDZUIVERING.
Wat de geldzuivering betreft, con
stateert zij, dat de regering te Lon
den vóór het optreden - van de heer
Huysmans als minister van Financiën
geen voorbereidingen heeft getroffen.
Eerst de heer Huysmans heeft in het
voorjaar van 1945 opdracht gegeven
tot het doen dfukken van .de voor
de geldzuivering in Nederland beno
digde munt- en bankbiljetten. De
commissie is van oordeel, dat, wan
neer er te Londen tijdig maatregelen
waren getroffen om in Nederland zo
spoedig mogelijk na de bevrijding de
geldsanering tot stand te brengen, de
ze enkele maanden eerder had kunnen
worden uitgevoerd dan nu het geval
is geweest. Zij betreurt, dat op deze
wijze kostbare tijd verloren is ge
gaan.
JOYEUSE ENTRfÓE
Op initiatief van de ministers
Van den Broek en Gerbrandy
was voor 193 millioen gulden
nieuw zilvergeld aangemunt.
Laatstgenoemde gaf als motief
voor dit besluit aan, dat
het zulk een goede entree zou
zijn, als de regering bij haar
terugkeer in Nederland nieuw
zilvergeld in circulatie zou
brengen. De regering heeft ech
ter bij het nemen van deze
rnaatregel ie weinig acht ge
slagen op de voor de hand lig
gende waarschijnlijkheid, dat
dit geld zeer spoedig uit de cir-
culatie zou verdwijnen, door
dat het zou worden opgepot.
Bovendien was aan deskundige
zijde daartegen gewaarschuwd.
Na terugkomst der regering in
Nederland is inderdaad duide
lijk gebleken, dat het besluit
tot het aanmunten van nieuw
zilvergeld onjuist geweest is.
Met een niemand en niets ontziende drang, die bijkans op een
hartstocht begint te gelijken, heeft de parlementaire enquête
commissie het ontleedmes gezet in 't financiële en economische
beleid, dat onze regering van 1940 tot 1945 in Londen en na de
bevrijding, die ons van de zware druk van de gehate Duitse
overweldiger verloste, in Nederland gevoerd heeft.
Hoe dieper de commissie in de stof doordrong, des te meer werd
zij zich bewust, dat het horen van een groot aantal personen
nodig was en des te uitgebreider werd het aantal onderwerpen,
dat zij in haar beschouwingen moest betrekken. Zij trachtte
steeds weer de kern te raken en kwam daardoor in de gelegen
heid kennis te nemen niet alleen van de door de Londense re-
gering genomen besluiten, maar ook van de moeilijkheden en
strubbelingen, die de besluitvorming voorafgingen.
Op verscheidene punten komt de commissie tot critiek en ge
rechtvaardigde critiek, maar niet vergeten mag worden, dat de
personen, wie deze op- en aanmerkingen treffen, veel dingen
misschein anders gedaan zouden hebben als zij op het ogenblik
van handelen beschikt hadden over de kennis van het verloop
van de oorlog, die wij thans onwillekeurig in onze be- en ver
oordeling verdisconteren.
Er blijft, ook in het derde deel van het rapport, dat thans is
verschenen, en het financiële, het scheepvaart- en 't aankoops-
beleid behandelt, nog genoeg critiek over om ook de goede din
gen, die te vermelden zijn, niet over het hoofd te zien.'
Het derde deel van het rapport heeft langer op zich laten
wachten dan de beide vorige. Ook is de omvang van dit derde
deel groter dan van het tweede en dit was al dikker dan het
eerste.
Dat belooft wat voor het vierde deel, dat o.a. het England Spiel
behandelt. Wij vernemen, dat alleen de verhoren Ï7i dit gedeelte
van het rapport al dezelfde omvang hebben als het verslag, de
'bijlagen en de verhoren in het derde deel bij elkaar.
Ook dit rapport zal vrij spoedig uitkomen.
V.
M.G.
Ten aanzien van het door het Mili
tair Gezag gevoerde financiële beleid
merkt de commissie o.a. op, dat in
Londen verzuimd is een behoorlijk
controle-apparaat in het leven te roe
pen. Toen het eindelijk werd inge
steld. was het eigenlijk al te laat en
was veel geld onverantwoord uit ge
geven. Daarop heeft zij ernstige cri
tiek. Zij verwbndert zich erover, dat
men zich uitsluitend heeft ingesteld
op een situatie. die onverbrekelijk
verbonden was aan het welslagen van
een operatieplan, waarvan men de
détails overigens niet eens kende. Zij
meent, dat toch zeker rekening had
moeten worden gehouden met een
minder gunstig verloop der krijgs
verrichtingen. Zij wil daarmede niet
zeggen, dat men de ontwikkeling, zo
als die geworden is, had moeten voor
zien, maar wanneer men niet van
zulk een optimistische grondslag was
uitgegaan, zou' zeer waarschijnlijk een
organisatie tot stand zijn gekomen,
die beter en sneller aangepast had
kunnen worden aan de siiuatie, die
zich in feite heeft voorgedaan.
Over het na de terugkeer der rege
ring in Nederland gevoerde financië
le beleid tot 20 November 1945, de
periode, waarin de geldzuivering en
de deblokkering van saldi in het bui
tenland viel, heeft de commissie veel
waardering. Zeer veel moeilijke vraag
stukken van grote verscheidenheid
werden tot oplossing gebracht of de
weg daartoe werd aangegeven.
Prof. dr. S. Gerbrandy, Nederlands
minister-president in Londen.
nigheid hebben betracht. Gedurende
de maanden, volgende op de invasie
in Normandië en die van het verblijf
van het Militair Gezag in België en
in de Zuidelijke provincies van Ne
derland hebben de uitgaven van het
departement van Oorlog in vele geval
len niet voldaan aan de daaraan te
stellen eisen van overleg en soberheid,
meent de commissie.
Gedurende de oorlogsjaren is het
gehele administratieve apparaat met
inbegrip van de arbeidscontractanten
uitgegroeid tot een organisatie van
ruim 1000 personen, afgezien van een
gedeelte der nieuw opgeleide officie
ren, die in dienst te velde werden
ingeschakeld, doch wel in het genot
waren van een verblijfsvergoeding,
omdat zij voorzagen in eigen voeding
en onderdak.
De commissie is van oordeel,
dat het door de Nederlandse re
gering in Londen gevoerde be
leid ten aanzien van de ver
leende verblijfsvergoedingen en
duurtetoeslagen niet van zoda
nige aard geweest is, dat daar
door een onevenredig groot be
drag is uitgegeven. Wel vindt
zij, dat het door een spoediger
invoeren van een meer drasti
sche verlaging dier vergoedingen
mogelijk geweest zou zijn, deze
op een peil te brengen, dat
meer in overeenstemming was
met de nijpende nood in Ne
derland en andere oorlogvoe
rende landen.
DE GEER DEKTE ZICH.
Het is zeer waarschijnlijk geen toe
valligheid, dat enkele dagen vóór het
aftreden van minister De Geer een
niet gepubliceerd K.B. van 28 Augus
tus 1940 werd uitgevaardigd, waarbij
aan een ontslagen minister, de vice-
president van de Raad van State en
de directeur van het Kabinet der Ko
ningin een wachtgeld werd toegekend
van 85 van dc laatstelijk genoten
wedde, verhoogd met de voor zulke
functionarissen geldende verblijfsver
goedingIn Nederland krijgen de
afgetreden ministers een pensioen van
1/12 van het salaris voor elk dienst
jaar, tot een maximum van 6000.
Men was in Londen dus wel erg aan
de royale kant.
Ook wat de vergoedingen voor het
gebruik van auto's door ministers en
secretarissen-generaal betreft is men
zeer vrijgevig geweest!
Grote waardering toont de commis
sie voor de oprichting van een Rijks-
spaardienst op 1 April 1941 op initia
tief van minister Van Boeyen, waar
bij een bedrag van ruim 3.600.000
pond sterling ingelegd geweest is.
De financiële administratie aan en
kele gezantschappen besprekende,
komt de commissie tot de conclusie,
dat er zeer ernstige tekortkomingen
waren te Madrid. Te Cairo waren er
ook wel tekortkomingen, dochhet is
daar nog al losgelopen.
Goed werk van Ned. Scheepvaart- en Handelscommissie.
(Van onze parlementaire redacteur).
Het gedurende de oorlogsjaren gevoerde scheepvaartbeleid heeft zó
veel aspecten gehad, die ook nu nog van invloed z\jn op het economische
leven in Nederland, dat de parlementaire Enquête-commissie gemeend
heeft goed te doen het terrein van haar onderzoekingen niet te beperken
tot het gevoerde financiële beheer der sedert 1942 door de regering in
Engeland in bezit gevorderde Nederlandse koopvaardijvloot, doch het
gehele Nederlandse scheepvaartbeleid gedurende de oorlog in beschou
wing te nemen.
In Londen is een commissie van
reders gevormd, die optrad voor de
reder yen in Nederland, wiens sche
pen geallieerde havens waren bin
nengelopen en als agent voor de re
derijen, die in het buitenland waren
ondergebracht. Aanvankelijk had zij
een adviserende taak, doch later
werd aan deze scheepvaartcommissie
het beheer van de Nederlandse sche
pen en van de ladingen opgedragen.
De Enquête-commissie is tot het
inzicht gekomen, dat de zo spoedige
totstandkoming van de Nederlandse
Scheepvaart- en Handels-Commissie
të Londen, de N.S.H.C., vrucht is
feweest van een ongeveer gelrjktij-
ig, reeds op 10 Mei 1940 genomen
gelukkig initiatief van onze gezant
te Londen enerzijds en de ministers
van Handel, Nijverheid en Scheep-
vaart en van Defensie anderzijds.
VORDERING VOORKOMEN
De voortvarendheid van de minis
ter van Handel, Nijverheid en
Scheepvaart, van de gezant in En
geland en van de destijds in Enge
land aanwezige leden der N.S.H.C.
heeft, mede dank zij de welwillende
houding van de Engelse regering, 'n
vordering der Nederlandse koopvaai-
djjvloot door de Engelsen voorko- j
men.
Op verzoek van Engeland, dat het
gewenst vond, dat de N.S.H.C.
rechtspersoonlijkheid zou bezitten, j
is deze commissie omgezet in een
Engelse naamloze vennootschap, de
Netherlands Shipping and Trading j
Committee Ltd., de N.S.T.C. Ltd..
met een aandelenkapitaal van 500 i
pond sterling, verdeeld in 25 aan-
delen van 20 pond, die geen recht
gaven op dividend of andere voorde
len of aandeel in de winst. Ieder van
de acht ten tijde van de oprichting
aanwezige „Directors" ontving één
aandeel. De minister van Handel,
Nijverheid en Scheepvaart, mr. M.
P. L. Steenberghe kreeg acht en de
minister van Landbouw en Visserij
mr. dr. A. A. van Rhijn, zeven aan-
delen. De twee overige aandelen Air. M. I'. L. Steenberghe,
LASTERPRAAT.
In zjjn geschriften heeft de tegen
woordige lioofdredacteur van „De
Ochtendpost" door niets bewezen
beschuldigingen geuit, dat de beide
ministers zich door middel van deze
aandelen verrekt zouden hebben. De
Enquête-commissie is van de ge
grondheid der beschuldigingen niets
gebleken.
De financiële resultaten van het
Scheepvaartbeleid komen neer op 'n
totaal verlies van 85.000.000. De
commissie acht dit een redelijk ver
lies, want Nederland had in die tijd
zijn bijdrage aan de oorlogvoering
te leveren. Deze bijdrage is mogelijk
geworden, doordat de regering in
;aan tot de bezits-
e Nederlandse koop-
1942 is overgi
vordering van
vaardijvloot.
GOUDEN PLATEN EN
NAGELS.
Slecht te spreken is de commissie
over het Nederlandse Scheepvaart-
Comité te New York, dat geduren
de de periode, waarin het onder toe
zicht van de Londense N.S.H.C. be
last was met de bewindvoering over
de gevorderde schepen van de over
geplaatste rederijen, zijn taak niet
vervuld heeft als met het oog op de tot een wederzijds gebrek aan in-
De oplossing van het geschil was
niet gemakkelijk, doch naenkele
maanden vond de N.S.H.C. de weg
terug, al gebeurde dit niet elegant.
Teneinde dergelijke moeilijkheden
voortaan te voorkomen werd in
September 1943 een Advies-commis
sie voor Arbeidszaken opgericht.
TEKORT AAS SAMEN
WERKING.
De commissie is dan ook van me
ning, dat het geschil in aanzienlijke
mate zijn oorzaak hééft gevonden
in een tekort aan samenwerkend
vermogen tussen de heer Kerstens
en de leden van de N.S.H.C., het
geen leidde tot een onvoldoende be
grip van eikaars gedachtengang en
ernstige omstandigheden geboden
was. De exploitatie in New York le
verde een veel groter verlies op dan
in Londen, voornamelijk door de ho
gere reparatie-kosten in New York.
De leden van het comité, samen
gesteld uit scheepvaartdirecteuren,
tevens eigenaars van de gevorderde
schepen, deden de schepen repara
ties ondergaan, die niet strikt nood
zakelijk waren. Ter typering van I
deze handelwijze sprak men toen van j
„gouden platen en nagels"De
opzet was, de kwaliteit en de waar-
de der schepen te verhogen en tevens
ze uit de vaart te houden, waardoor
men dus minder risico liep, dat zij
verloren zouden gaan.
De commissie is van oordeel, dat
de invoering van de vaarplicht voor
Nederlandse zeelieden gemotiveerd
geweest is en dat de sancties tegen
hen, die weigerachtig waren, met
milde hand zijn toegepast.
Er zijn ongeveer 300 onvoorwaar
delijke vrijheidsstraffen opgelegd,
waaronder naar schatting 200 naar
recidive. Hieruit blijkt, dat het aan
tal onwillige zeelieden ongeveer 200
heeft bedragen.
zicht in de moeilijkheden ,die aan de
ene kant de verantwoordelijkheid
DREIGENDE REDERS
STAKING.
Over de behartiging van de be-
Saluut aan onze zeelieden.
Het getal van de onder de
administratie van de Neder
landse Scheepvaart- en Han-
dels-Conimissie werkende zee
lieden heeft blijkens het rap
port van de Enquête-commis
sie 18.500 bedragen. In dit
aantal zijn ook begrepen de
bemanningen der Nederlands-
Indische schepen, die na de
val van Indië in Australië hun
thuishaven hadden.
Op 1 Mei 1944 hadden 3310
zeelieden het leven verloren,
van wie 2527 'door oorlogsac
tie. Een 500-tal werd afge
keurd, terwijl tot die datum
100 invaliden door de Stich
ting „Zeerisico 1940" werden
gepensionneerd.
Slechts ongeveer 200 man
zijn onwillig gebleven om te
voldoen aan hun verplichting
tot varen.
constateert hier
tekortkomingen zowel bij de toen-
I malige minister van Handel, Nijver-
I heid en Scheepvaart het tegenwoor-
dige Eerste Kamerlid P. A. Kers-
1 tens, als bij de leden van de N. S.
H. C. Aangezien deze organisatie
met haar semi-officiële karakter
I steeds meer tot een instrument van
i de regering geworden was. gaf mi-
j nister Kerstens in Mei 1943 de wens
te kennen, dat circulaires en instruc-
i ties van de N.S.H.C., betrekking heb
bende op de arbeidsvoorwaarden,
i dienstvoorschriften, veiligheidsmaat-
regelen, huisvesting aan boord en
aan de wal en dergelijke, voortaan
in overleg met de zeeliedenorgani
satie behoorden te worden vastge
steld. De N.S.H.C. meende, dat dit
niet redelijk was, er ontstond een
geprikkelde stemming, het zo nodi
ge vertrouwen tussen dc minister en
de N.S.H.C. ging teloor en tenslotte
ontstond een crisis, culminerende in
i de opzegging van haar mandaat
r,- destüds door de Commissie. De N.S.H.C.
stonden op naam van de advocaten minister van Handel, Nijverheid en dreigde dus met staking. De rege-
Lewis en Clarke. Scheepvaart. 'ring nam dit hoog op.
van de minister en anderzijds de bij
zondere positie van de leden van de
N.S.H.C. met zich bracht. De com-
langen der Nederlandse zeevarenden j missie merkt op, dat de betreffende
en speciaal wat hun sociale positie j bewindsman tegenover de N.S.H.C.
betreft, is in de oorlogsdagen een jn het algemeen meer tact had moe
conflict gerezen, dat zeer ernstige ten betonen en dat hij ook meer be-
gevolgen dreigde aan te nemen. De grip had moeten hebben voor het
Enquete-commissie -
feit, dat de regering een commissie
van deskundigen voor de goede gang
van zaken absoluut nodig had.
Hoe dit echter zij, de Enquête
commissie kan in geen geval de hou
ding goedkeuren, die de leden der
N.S.H.C. met één uitzondering
hebben aangenomen. Daargelaten of
deze houding als een bedreiging met
staking kan worden gekwalificeerd,
in elk geval hield zij in, dat bij vol
harding daarin een situatie zou zyn
ingetreden, die voor de betekenis
van Nederlands aandeel in de oor
logvoering noodlottig zou zijn ge
weest!
Het is niet onmogelijk, dat dit ge
val mede heeft geleid tot het ontslag
van minister Kerstens, voor wiens
Scheepvaartbeleid de commissie
overigens grote waardering koes
tert.
Waardering spreekt zij ook uit
voor de arbeidsvoorwaarden en de
sociale voorzieningen op zich zelf,
die voor de Nederlandse zeelieden,
die zulk een belangrijke bijdrage
voor de oorlogvoering hebben gele
verd. scholden hebben.