FINANCIEEL-ECONOMISCH BELEID 1940-45 In Londen werd met de zuinigheid nog al eens een loopje genomen De koopvaardijvloot verrichtte een grootse taak Ministers kregen een hoog wachtgeld en Marine-officieren een douceurtje Lof en critiek in derde deel van rapport der Enquête-commissie Verlies van 85 millioen was redelijk ZATERDAG 17 DECEMBER 1949 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 3 Gerbrandy voer terug met een zilvervloot. (Van onze parlementaire redacteur) Het derde, thans verschenen deel van het rapport van de parlementaire Enquête-commissie draagt een ander karakter dan de beide vorige, die over het militaire beleid en de militaire verrichtingen en over de neutrali teitspolitiek, het vertrek van onze regering in 1940 naar Engeland en de eerste maanden in Londen 'handelden. Het nu uitgegeven deel bevat name. lijk een uitvoerig overzicht van het van 1940 tot 1945 gevoerde economi sche en financiële beleid. Vooral belangwekkend is, wat vermeld is over onze scheepvaart, die voor de oorlogvoering van enorme betekenis ge- weest is. Er zijn 138 verhoren afgenomen van 114 personen (zij beslaan 930 pagi na's druks) en wel onder leiding van het lid der commissie J. Schilthuis, die op economisch- en scheepvaart gebied deskundige is. Evenals in de beide vorige delen kwam de commis sie vrijwel overal tot eenstemmige conclusies. Slechts op vijf punten, die evenwel geen essentiële onderdelen van de conclusies vormen, verkon digt een der leden een afwijkende mening. LOF VOOR DE REKENKAMER. Grote lof uit de commissie voor de arbeid, die de Alg. Rekenkamer en in liet bijzonder haar voorzitter, mr. dr A. A. van Rhijn, de tegenwoordige secretaris-generaal van het ministerie van Sociale Zaken, te Londen heeft verricht. Dit controle-apparaat heeft een heilzame invloed gehad op het fi nancieel beheer van de regering. De commissie heeft de indruk ge kregen, dat over het algemeen gedu rende de oorlogsjaren een neiging heeft bestaan tot minder voorzichtig omgaan met 's lands gelden. Deze neiging heeft evenwel stellig de rem mende werking ondervonden van de arbeid van Buitengewone Algemene Rekenkamer, terwijl de in haar half jaarlijkse verslagen geoefende critiek ongetwijfeld ook preventief nuttig heeft gewerkt. Die verslagen zijn in de oorlog nooit gepubliceerd; omdat zij ter ken nis van de vijand gekomen zouden zijn. De Enquête-commissie geeft nu in haar rapport opening van zaken. MIDDELEN Gedurende haar gedwongen verblijf buitenlands heeft de regering met meer of minder succes verschillende mogelijkheden benut, teneinde zich buiten het goud om middelen te ver schaffen met het doel daarmede haar uitgaven te bekostigen. Zij is er daarbij slechts zeer ten dele in geslaagd om haar gewone uitgaven door gewone inkomsten te dekken; zij heeft daar door in belangrijke mate kapitaalbe zit moeten aanspreken. Het in stand houden van de door haar ingestelde verplichte inkomstenbelasting stuitte op zodanige bezwaren, dat tot de op heffing van deze belasting moest wor den overgegaan. De commissie be treurt dit, doch zij meent, dat aan de ze opheffing in de gegeven omstan digheden moeilijk te ontkomen was. In zijn boek „Enige hoofdpunten Waar is ons goud gebleven De Nederlandse regering in Londen heeft voor het ver krijgen van middelen zij had uiteraard geen belasting en andere inkomsten in zeer aanzienlijke mate uit de uit Nederland naar Engeland gevoerde goudvoorraad geput. Zij heeft 126.314 kg. verkocht en voor de aflossing van de door haar gesloten leningen van 100 en 35 millioen dollar is uiteindelijk wederom 116.254 kg. goud nodig ge weest. De verkrijging van ver reweg het grootste gedeelte van haar middelen is slechts mogelijk geweest door over dracht van een uitermate be langrijk deel van de Neder landse goudvoorraad. Op basis van de op 31 Maart 1940 vast gestelde goudprijs van 2009 per kg. fijn is de tegen waarde daarvan reeds bijna 500.000.000. van het regeringsbeleid in Londen gedurende de oorlogsjaren 1940-1945" vermeldt prof. mr. P. S. Gerbrandy, dat de totale uitgaven van de Neder landse regering van 14 Mei 1940 tot 31 December 1949 hebben bedragen 418.673.423,69. De commissie heeft echter op grond van haar bereikte gegevens berekend, dat de totale uit gaven in die periode 769 millioen be droegen en in feite meer, aangezien bepaalde bedragen hieruit nog niet opgenomen zijn. Het belangrijkste deel houdt verband met de oorlog voering. Met waardering maakt de commissie melding van de medewer king, die de Nederlandse regering van Engelse zijde heeft ondervonden bij de verschaffing van wat nodig was voor de instandhouding en uitbreiding van haar militaire apparaat. GEBREK AAN ZUINIGHEID. Zij is voorts vari oordeel, dat in al gemene zin de uitgaven van de de partementen van Oorlog en van Mari ne gedurende de periode van 14 Mei 1940 tot het najaar van 1944 met een aanvaardbare mate van overleg zijn geschied. Deze uitsptaak houdt echter niet in, dat zij ervan overtuigd is, dat deze departementen ten aanzien van de uitgaven de grootst mogelijke zui- MILITAIRE UITGAVEN. Op militair gebied is naar het oor deel van de commissie in financieel opzicht minder beleidvol gehandeld. Dat blijkt o.a. uit de niet aan alle eisen voldoende exploitatie van het herstellingsoord voor officieren Dog- mersfield Park. De commissie vindt, dat de toenmalige minister van Oor log wel wat lichtvaardig zijn mede werking aan de opzet van deze zaak heeft verleend, Er zijn gemiddeld niet meer dan acht officieren in het buiten Dogmersfield Park verpleegd en de kosten daarvoor gemaakt kunnen vei lig aan de hoge kant genoemd wor den. Erger vindt de commissie, wat met East Burnham House gebeurd is. Ge durende de periode, waarin Londen bijna elke nacht door de Duitsers werd gebombardeerd, was het nach telijk tumult dermate hinderlijk, dat dit tot gevolg had, dat er mensen waren, die volkomen uit hun even wicht geraakten, waardoor de geregel de gang van zaken op het hoofd kwartier der Marine belemmerd werd. Deze omstandigheden brachten met zich, dat moest worden omgezien na^r een plaats, waar men rustig kon slapen, opdat het werk niet nog ern stiger zou worden bemoeilijkt. East Burnham House, ongeveer 22 mijl ten Zuidwesten van Londen, werd als evacuatieoord gekozen. De leidende figuren van het hoofd kwartier, te weten de heer Fürstner tezamen met vijf andere marine-offi cieren. namelijk kolonel Feberis, over ste Boreel. luitenat-ter-zee 1ste klasse Nuboer. kolonel Verschuur, chef van de administratie en overste Groothuis, gingen daar wonen. Een verzoek van de heer Fürstner aan de toenmalige minister van Defensie, de heer Dijx- hoorn, om een toelage teneinde daaruit de betrekkelijk hoge huur te kunnen bekostigen, /erd afgewezen. Toen de heer Fürstner op 28 Juli 1Ö41 zelf minister van Marine werd en hij alleen met overste Groothuis in East Burnham House was overgeble- ven, plaatste hij de huur van het landhuis op de begroting van het de. partement van MarineDe com- missie acht dit onaanvaardbaar en vindt het ook al een vreemde ge schiedenis, dat hoge offficieren gaan wonen in een gebouw, dat als evacu- tieoord bedoeld was en zich daarvoor een aantal bedienden op 's lands kos ten aanschaften. DOUCEURTJES VOOR OFFICIEREN. Even weinig te spreken is de com missie over het verstrekken door mi nister Fürstner van zeer hoge bijzon dere toelagen aan drie officieren der Koninklijke Nederlandse Marine, die hij uit Nederlands-Indië had laten overkomen, om hem bij te staan in zijn functie van bevelhebber der Ne derlandse zeestrijdkrachten, welke functie hij bleef vervullen. Luitenant kolonel De Bruyne kreeg een extratje van 40 pond sterling per maand; schout bij nacht Termijtelen ontving 30 pond en schout bij nacht baron de Vos van Steenwijk eveneens 30 pond bijzondere toelage per maand. GELDZUIVERING. Wat de geldzuivering betreft, con stateert zij, dat de regering te Lon den vóór het optreden - van de heer Huysmans als minister van Financiën geen voorbereidingen heeft getroffen. Eerst de heer Huysmans heeft in het voorjaar van 1945 opdracht gegeven tot het doen dfukken van .de voor de geldzuivering in Nederland beno digde munt- en bankbiljetten. De commissie is van oordeel, dat, wan neer er te Londen tijdig maatregelen waren getroffen om in Nederland zo spoedig mogelijk na de bevrijding de geldsanering tot stand te brengen, de ze enkele maanden eerder had kunnen worden uitgevoerd dan nu het geval is geweest. Zij betreurt, dat op deze wijze kostbare tijd verloren is ge gaan. JOYEUSE ENTRfÓE Op initiatief van de ministers Van den Broek en Gerbrandy was voor 193 millioen gulden nieuw zilvergeld aangemunt. Laatstgenoemde gaf als motief voor dit besluit aan, dat het zulk een goede entree zou zijn, als de regering bij haar terugkeer in Nederland nieuw zilvergeld in circulatie zou brengen. De regering heeft ech ter bij het nemen van deze rnaatregel ie weinig acht ge slagen op de voor de hand lig gende waarschijnlijkheid, dat dit geld zeer spoedig uit de cir- culatie zou verdwijnen, door dat het zou worden opgepot. Bovendien was aan deskundige zijde daartegen gewaarschuwd. Na terugkomst der regering in Nederland is inderdaad duide lijk gebleken, dat het besluit tot het aanmunten van nieuw zilvergeld onjuist geweest is. Met een niemand en niets ontziende drang, die bijkans op een hartstocht begint te gelijken, heeft de parlementaire enquête commissie het ontleedmes gezet in 't financiële en economische beleid, dat onze regering van 1940 tot 1945 in Londen en na de bevrijding, die ons van de zware druk van de gehate Duitse overweldiger verloste, in Nederland gevoerd heeft. Hoe dieper de commissie in de stof doordrong, des te meer werd zij zich bewust, dat het horen van een groot aantal personen nodig was en des te uitgebreider werd het aantal onderwerpen, dat zij in haar beschouwingen moest betrekken. Zij trachtte steeds weer de kern te raken en kwam daardoor in de gelegen heid kennis te nemen niet alleen van de door de Londense re- gering genomen besluiten, maar ook van de moeilijkheden en strubbelingen, die de besluitvorming voorafgingen. Op verscheidene punten komt de commissie tot critiek en ge rechtvaardigde critiek, maar niet vergeten mag worden, dat de personen, wie deze op- en aanmerkingen treffen, veel dingen misschein anders gedaan zouden hebben als zij op het ogenblik van handelen beschikt hadden over de kennis van het verloop van de oorlog, die wij thans onwillekeurig in onze be- en ver oordeling verdisconteren. Er blijft, ook in het derde deel van het rapport, dat thans is verschenen, en het financiële, het scheepvaart- en 't aankoops- beleid behandelt, nog genoeg critiek over om ook de goede din gen, die te vermelden zijn, niet over het hoofd te zien.' Het derde deel van het rapport heeft langer op zich laten wachten dan de beide vorige. Ook is de omvang van dit derde deel groter dan van het tweede en dit was al dikker dan het eerste. Dat belooft wat voor het vierde deel, dat o.a. het England Spiel behandelt. Wij vernemen, dat alleen de verhoren Ï7i dit gedeelte van het rapport al dezelfde omvang hebben als het verslag, de 'bijlagen en de verhoren in het derde deel bij elkaar. Ook dit rapport zal vrij spoedig uitkomen. V. M.G. Ten aanzien van het door het Mili tair Gezag gevoerde financiële beleid merkt de commissie o.a. op, dat in Londen verzuimd is een behoorlijk controle-apparaat in het leven te roe pen. Toen het eindelijk werd inge steld. was het eigenlijk al te laat en was veel geld onverantwoord uit ge geven. Daarop heeft zij ernstige cri tiek. Zij verwbndert zich erover, dat men zich uitsluitend heeft ingesteld op een situatie. die onverbrekelijk verbonden was aan het welslagen van een operatieplan, waarvan men de détails overigens niet eens kende. Zij meent, dat toch zeker rekening had moeten worden gehouden met een minder gunstig verloop der krijgs verrichtingen. Zij wil daarmede niet zeggen, dat men de ontwikkeling, zo als die geworden is, had moeten voor zien, maar wanneer men niet van zulk een optimistische grondslag was uitgegaan, zou' zeer waarschijnlijk een organisatie tot stand zijn gekomen, die beter en sneller aangepast had kunnen worden aan de siiuatie, die zich in feite heeft voorgedaan. Over het na de terugkeer der rege ring in Nederland gevoerde financië le beleid tot 20 November 1945, de periode, waarin de geldzuivering en de deblokkering van saldi in het bui tenland viel, heeft de commissie veel waardering. Zeer veel moeilijke vraag stukken van grote verscheidenheid werden tot oplossing gebracht of de weg daartoe werd aangegeven. Prof. dr. S. Gerbrandy, Nederlands minister-president in Londen. nigheid hebben betracht. Gedurende de maanden, volgende op de invasie in Normandië en die van het verblijf van het Militair Gezag in België en in de Zuidelijke provincies van Ne derland hebben de uitgaven van het departement van Oorlog in vele geval len niet voldaan aan de daaraan te stellen eisen van overleg en soberheid, meent de commissie. Gedurende de oorlogsjaren is het gehele administratieve apparaat met inbegrip van de arbeidscontractanten uitgegroeid tot een organisatie van ruim 1000 personen, afgezien van een gedeelte der nieuw opgeleide officie ren, die in dienst te velde werden ingeschakeld, doch wel in het genot waren van een verblijfsvergoeding, omdat zij voorzagen in eigen voeding en onderdak. De commissie is van oordeel, dat het door de Nederlandse re gering in Londen gevoerde be leid ten aanzien van de ver leende verblijfsvergoedingen en duurtetoeslagen niet van zoda nige aard geweest is, dat daar door een onevenredig groot be drag is uitgegeven. Wel vindt zij, dat het door een spoediger invoeren van een meer drasti sche verlaging dier vergoedingen mogelijk geweest zou zijn, deze op een peil te brengen, dat meer in overeenstemming was met de nijpende nood in Ne derland en andere oorlogvoe rende landen. DE GEER DEKTE ZICH. Het is zeer waarschijnlijk geen toe valligheid, dat enkele dagen vóór het aftreden van minister De Geer een niet gepubliceerd K.B. van 28 Augus tus 1940 werd uitgevaardigd, waarbij aan een ontslagen minister, de vice- president van de Raad van State en de directeur van het Kabinet der Ko ningin een wachtgeld werd toegekend van 85 van dc laatstelijk genoten wedde, verhoogd met de voor zulke functionarissen geldende verblijfsver goedingIn Nederland krijgen de afgetreden ministers een pensioen van 1/12 van het salaris voor elk dienst jaar, tot een maximum van 6000. Men was in Londen dus wel erg aan de royale kant. Ook wat de vergoedingen voor het gebruik van auto's door ministers en secretarissen-generaal betreft is men zeer vrijgevig geweest! Grote waardering toont de commis sie voor de oprichting van een Rijks- spaardienst op 1 April 1941 op initia tief van minister Van Boeyen, waar bij een bedrag van ruim 3.600.000 pond sterling ingelegd geweest is. De financiële administratie aan en kele gezantschappen besprekende, komt de commissie tot de conclusie, dat er zeer ernstige tekortkomingen waren te Madrid. Te Cairo waren er ook wel tekortkomingen, dochhet is daar nog al losgelopen. Goed werk van Ned. Scheepvaart- en Handelscommissie. (Van onze parlementaire redacteur). Het gedurende de oorlogsjaren gevoerde scheepvaartbeleid heeft zó veel aspecten gehad, die ook nu nog van invloed z\jn op het economische leven in Nederland, dat de parlementaire Enquête-commissie gemeend heeft goed te doen het terrein van haar onderzoekingen niet te beperken tot het gevoerde financiële beheer der sedert 1942 door de regering in Engeland in bezit gevorderde Nederlandse koopvaardijvloot, doch het gehele Nederlandse scheepvaartbeleid gedurende de oorlog in beschou wing te nemen. In Londen is een commissie van reders gevormd, die optrad voor de reder yen in Nederland, wiens sche pen geallieerde havens waren bin nengelopen en als agent voor de re derijen, die in het buitenland waren ondergebracht. Aanvankelijk had zij een adviserende taak, doch later werd aan deze scheepvaartcommissie het beheer van de Nederlandse sche pen en van de ladingen opgedragen. De Enquête-commissie is tot het inzicht gekomen, dat de zo spoedige totstandkoming van de Nederlandse Scheepvaart- en Handels-Commissie të Londen, de N.S.H.C., vrucht is feweest van een ongeveer gelrjktij- ig, reeds op 10 Mei 1940 genomen gelukkig initiatief van onze gezant te Londen enerzijds en de ministers van Handel, Nijverheid en Scheep- vaart en van Defensie anderzijds. VORDERING VOORKOMEN De voortvarendheid van de minis ter van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van de gezant in En geland en van de destijds in Enge land aanwezige leden der N.S.H.C. heeft, mede dank zij de welwillende houding van de Engelse regering, 'n vordering der Nederlandse koopvaai- djjvloot door de Engelsen voorko- j men. Op verzoek van Engeland, dat het gewenst vond, dat de N.S.H.C. rechtspersoonlijkheid zou bezitten, j is deze commissie omgezet in een Engelse naamloze vennootschap, de Netherlands Shipping and Trading j Committee Ltd., de N.S.T.C. Ltd.. met een aandelenkapitaal van 500 i pond sterling, verdeeld in 25 aan- delen van 20 pond, die geen recht gaven op dividend of andere voorde len of aandeel in de winst. Ieder van de acht ten tijde van de oprichting aanwezige „Directors" ontving één aandeel. De minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, mr. M. P. L. Steenberghe kreeg acht en de minister van Landbouw en Visserij mr. dr. A. A. van Rhijn, zeven aan- delen. De twee overige aandelen Air. M. I'. L. Steenberghe, LASTERPRAAT. In zjjn geschriften heeft de tegen woordige lioofdredacteur van „De Ochtendpost" door niets bewezen beschuldigingen geuit, dat de beide ministers zich door middel van deze aandelen verrekt zouden hebben. De Enquête-commissie is van de ge grondheid der beschuldigingen niets gebleken. De financiële resultaten van het Scheepvaartbeleid komen neer op 'n totaal verlies van 85.000.000. De commissie acht dit een redelijk ver lies, want Nederland had in die tijd zijn bijdrage aan de oorlogvoering te leveren. Deze bijdrage is mogelijk geworden, doordat de regering in ;aan tot de bezits- e Nederlandse koop- 1942 is overgi vordering van vaardijvloot. GOUDEN PLATEN EN NAGELS. Slecht te spreken is de commissie over het Nederlandse Scheepvaart- Comité te New York, dat geduren de de periode, waarin het onder toe zicht van de Londense N.S.H.C. be last was met de bewindvoering over de gevorderde schepen van de over geplaatste rederijen, zijn taak niet vervuld heeft als met het oog op de tot een wederzijds gebrek aan in- De oplossing van het geschil was niet gemakkelijk, doch naenkele maanden vond de N.S.H.C. de weg terug, al gebeurde dit niet elegant. Teneinde dergelijke moeilijkheden voortaan te voorkomen werd in September 1943 een Advies-commis sie voor Arbeidszaken opgericht. TEKORT AAS SAMEN WERKING. De commissie is dan ook van me ning, dat het geschil in aanzienlijke mate zijn oorzaak hééft gevonden in een tekort aan samenwerkend vermogen tussen de heer Kerstens en de leden van de N.S.H.C., het geen leidde tot een onvoldoende be grip van eikaars gedachtengang en ernstige omstandigheden geboden was. De exploitatie in New York le verde een veel groter verlies op dan in Londen, voornamelijk door de ho gere reparatie-kosten in New York. De leden van het comité, samen gesteld uit scheepvaartdirecteuren, tevens eigenaars van de gevorderde schepen, deden de schepen repara ties ondergaan, die niet strikt nood zakelijk waren. Ter typering van I deze handelwijze sprak men toen van j „gouden platen en nagels"De opzet was, de kwaliteit en de waar- de der schepen te verhogen en tevens ze uit de vaart te houden, waardoor men dus minder risico liep, dat zij verloren zouden gaan. De commissie is van oordeel, dat de invoering van de vaarplicht voor Nederlandse zeelieden gemotiveerd geweest is en dat de sancties tegen hen, die weigerachtig waren, met milde hand zijn toegepast. Er zijn ongeveer 300 onvoorwaar delijke vrijheidsstraffen opgelegd, waaronder naar schatting 200 naar recidive. Hieruit blijkt, dat het aan tal onwillige zeelieden ongeveer 200 heeft bedragen. zicht in de moeilijkheden ,die aan de ene kant de verantwoordelijkheid DREIGENDE REDERS STAKING. Over de behartiging van de be- Saluut aan onze zeelieden. Het getal van de onder de administratie van de Neder landse Scheepvaart- en Han- dels-Conimissie werkende zee lieden heeft blijkens het rap port van de Enquête-commis sie 18.500 bedragen. In dit aantal zijn ook begrepen de bemanningen der Nederlands- Indische schepen, die na de val van Indië in Australië hun thuishaven hadden. Op 1 Mei 1944 hadden 3310 zeelieden het leven verloren, van wie 2527 'door oorlogsac tie. Een 500-tal werd afge keurd, terwijl tot die datum 100 invaliden door de Stich ting „Zeerisico 1940" werden gepensionneerd. Slechts ongeveer 200 man zijn onwillig gebleven om te voldoen aan hun verplichting tot varen. constateert hier tekortkomingen zowel bij de toen- I malige minister van Handel, Nijver- I heid en Scheepvaart het tegenwoor- dige Eerste Kamerlid P. A. Kers- 1 tens, als bij de leden van de N. S. H. C. Aangezien deze organisatie met haar semi-officiële karakter I steeds meer tot een instrument van i de regering geworden was. gaf mi- j nister Kerstens in Mei 1943 de wens te kennen, dat circulaires en instruc- i ties van de N.S.H.C., betrekking heb bende op de arbeidsvoorwaarden, i dienstvoorschriften, veiligheidsmaat- regelen, huisvesting aan boord en aan de wal en dergelijke, voortaan in overleg met de zeeliedenorgani satie behoorden te worden vastge steld. De N.S.H.C. meende, dat dit niet redelijk was, er ontstond een geprikkelde stemming, het zo nodi ge vertrouwen tussen dc minister en de N.S.H.C. ging teloor en tenslotte ontstond een crisis, culminerende in i de opzegging van haar mandaat r,- destüds door de Commissie. De N.S.H.C. stonden op naam van de advocaten minister van Handel, Nijverheid en dreigde dus met staking. De rege- Lewis en Clarke. Scheepvaart. 'ring nam dit hoog op. van de minister en anderzijds de bij zondere positie van de leden van de N.S.H.C. met zich bracht. De com- langen der Nederlandse zeevarenden j missie merkt op, dat de betreffende en speciaal wat hun sociale positie j bewindsman tegenover de N.S.H.C. betreft, is in de oorlogsdagen een jn het algemeen meer tact had moe conflict gerezen, dat zeer ernstige ten betonen en dat hij ook meer be- gevolgen dreigde aan te nemen. De grip had moeten hebben voor het Enquete-commissie - feit, dat de regering een commissie van deskundigen voor de goede gang van zaken absoluut nodig had. Hoe dit echter zij, de Enquête commissie kan in geen geval de hou ding goedkeuren, die de leden der N.S.H.C. met één uitzondering hebben aangenomen. Daargelaten of deze houding als een bedreiging met staking kan worden gekwalificeerd, in elk geval hield zij in, dat bij vol harding daarin een situatie zou zyn ingetreden, die voor de betekenis van Nederlands aandeel in de oor logvoering noodlottig zou zijn ge weest! Het is niet onmogelijk, dat dit ge val mede heeft geleid tot het ontslag van minister Kerstens, voor wiens Scheepvaartbeleid de commissie overigens grote waardering koes tert. Waardering spreekt zij ook uit voor de arbeidsvoorwaarden en de sociale voorzieningen op zich zelf, die voor de Nederlandse zeelieden, die zulk een belangrijke bijdrage voor de oorlogvoering hebben gele verd. scholden hebben.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1949 | | pagina 3