DE KLOOSTERKLOK
TWEEDE BLAD
Dinsdag 24 December 1940
Provinciale Zeeuwsche Courant.
KORTE PREDICATIE
STAL, KRIBBE, DOEKEN.
Onze traditioneele Kerstfeest-
viering is eenigszins verstoord in
deze tijden.
Vrede op aarde! Ik denk aan
'de oorlog, die maar geen einde
krijgt.
B jdschap overal! Ik denk aan
de bitterheid, die deze wereld be-
heerscht en aan de zorgen in zoo
menig hart, die de blijdschap ver
bannen.
Vroolijke kinderoogen! Ik denk
aan hqt kinderleed, dat zoo angst
wekkend zwaar kan zijn in tijden
als deze.
Overvloedige geschenken! Ik
denk aan ouders, die niet eens
staat zijn hun kinderen te geven
wat zij dagelijks noodig hebben.
Warme gezelligheid! ik denk
aan de duizenden en tienduizen
den* die rondzwerven, geen eigen
huis hebben en niet weten hoe zij
zich tegen de koude moeten be
schermen.
U denk aan Jozef en Maria,
die zwervers over Gods aardbo
dem. Ik denk aan Christus, die
in een stal geboren is, omdat er
in de herberg geen plaa's was.
Geen wachtend wiegje stond voor
Hem gereed. Geen kleertjes wa
ren er om Hem tegen de koude
te beschermen.
Ik denk aan Hem, die geko
men is in al onze menschèlijke el
lende.
Het evangelie vertelt ons op
dit feest iets wat wij niet begrij
pen kannen. Met Kerstmis staan
wij voor het onbegrijpelijke won
der van de menschwording Gods.
Hij is arm geworden om ons
rijk te maken.
Ook voor mij hebt G' uw
rijkdom ontzegd,
werd G' in sfroo en in
doeken gelegd.
Leer m' U danken daarvoor!
Christus is het Kerstgeschenk
dat alleen deze dagen tot feest
dagen kon maken, zelfs al gaat de
schaduw des doods over ons
heen.
Als we daarvoor danken, zul
len we. om Mijnentwil, niet voorbij
gaan aan de nood van deze we-
rtjd. maar denken aan die dui
zenden en tienduizenden, die le
ven in de ellende'van de doeken,
de kribbe en de stal.
Ds. S. J. M. HULSBERGEN
Een wilde -sneeuwjacht joeg
over het wjjde Vlaamsche land.
De ruiter, die zich op de hard-
bevroren landweg bevond, zat
diep in zijn mantel gedoken
voorover op zijn paard, dat hij
met de sporen tot meer spoed
aanzette. Sedert twee dagen
had hij geen behoorlijk maal
gehad en zijn kleeren konden
hem niet meer verwarmen,
schamel en weinig talrijk als
zij waren. Ergens moest toch
een herberg zijn om zijn moe.
de en verkleumde lichaam rust
en warmte te geven. Morgen
zou hij dan verder gaan om
zijn boodschap te brengen aan
het klooster, waar hg jaren ge
leden zoo'n gastvrij onderdak
had gevonden, toen hij vluchtte
voor de soldaten, die de Revo
lutie over het land had uitge
zonden.
Jaren geleden... En nog
steeds woedde de storm van
de Revolutie over de landen.
De stormklokken klepten nog
steeds de drie woorden: broe
derschap, gelijkheid en vrijheid,
maar deze woörden verhinder,
den diefstal, roof en brand
niet. In Frankrijk viel nog
dagelijks het scherpe mes der
guillotine gierend naar bene
den. Bij honderden, bij duizen
den wérden nu de Jacobijnen
er heen gesleept, nadat eerst
de aristocratie de nekken on
der het scherpe staal had
moeten bulgen.
Maar ondanks dat zou het
vanavond feest in Frankrijk
zijn. Daar reed de nieuwe bour
geoisie in luxe karossen met
vier paarden bespannftï1 dooi
de straten, daar feestten de
tot rijkdom gekomen^n met
hen. die van de oude adel wa.
ren over gebleven En in de
balzalpn gaf men zich deze
avond weer over aan die nieu
we hartstocht: de wals. De
wals pp Kerstavond..
Kerstavond, dacht de ruiter
en plotseling hield hij zijn
naard in en keek vlug boven
de hooge kraag van zijn man
tel uit in de rondte, want de
striemende sneeuwvlagen, ver
mengd met hagelkorrels, de
den hem pijn in het gezicht.
Kerstavond. En het was hem
Dlotseling te moede, alsof hij
zijn moeder het aloude verhaal
hoorde vertellen pn een klokje
in de boom vol zilver en goud
hoorde klingelen. Nu stond het
naard door de strakke teugel
stil en de ruiter luisterde. Hij
hoorde het klokje nu duidelijk
boven de gierende wind uit die
door de boomen van het bosch
floot, waai- ruiter en paard nu
voor stonden. Hier was de
sneeuwjacht niet zoo fel meer.
Het paard schraapte ongedul.
dig met zijn hoeven over de
«rrond en schudde hevig met
zijn kop. De schuimvlokken
stoven van zijn lippen tus-
schen de helderwitte sneeuw
kristallen.
Hoor, daar was het weer. De
ruiter luisterde gespannen.
Tlingtlangtilng
tlang
Toen zocht hij een weg. die
hem in de richting van het ge
luid kon brengen. Maar zelf
zou hij deze nooit gevonden
hebben,, als niet zijn paard, on
danks de strakke teugel, plot
seling een boschpad was in
geslagen, dat voor het men-
schelijke oog niet te onder
scheiden was. Het paard scheen
een stal te ruiken. Takken
sloegen den ruiter in het ge
laat, zijn mantel scheurde hier
en daar en een fijne poeder-1
sneeuw kreeg hij in oogen en
neus. Maar aan het einde van
het pad dag de ruiter de om
trekken van een klooster.
Maar dat is het klooster
Sint Laurens, wist hg opeens.
Hij was het nooit van deze
kant genaderd. Had hg dan
De bekende Kerstcollecte van het
Leger des Heils werd ook in 1946
weer gehouden.
Kerstvertelling
naar een Oud-Vlaamsche legende,
door JAN A. WIT
zoo snel gereden? Hii had ge
dacht eerst morgen in Steen
voorde te zgn. Vroolijker op
eens liet hij het paard de vr^je
teugel. Zij'gingen snel op het
klooster aan. De ruiter sprong
hier van het paard, liet de
klopper eenige malen bonzend
op de zware voordeur vallen
en wachtte, ongeduldig de
hals van het paard bekloppend
De sneeuw viel hier gestager.
De jacht van de vlokken werd
door de boomen van het bosch
gestuit. Een sloffend geluid
achter de deur, een raampje
erin ging half open.
„Wie is daar zoo laat?"
klonk een langzame hooge
mannenstem.
,,Doe open. Ik heb
belangrijke boodschap voor abt
Zonnebert van Sint Laurens",
baste de sitm van den ruiter.
„Uw naam?" lijsde de
portier.
„Vooruit. Open. 't Is hier
buiten koud. Ik ben Herman,
de boschwachter".
Een grendel verschoof, een
ketting rammelde en het
kaarslicht in de lange gang
flakkerde onrustig, toen de
ruiter In de opening van de
deur stond.
„Wie kan mijn paard ver.
zorgen? Goed afdrogen er
voer", beval hij bars tegen den
portier. Deze riep een ander,
die uit de schaduwen van de
gang opdook en het paard weg
leidde. De voordeur bonsde
dicht.
„Ik zal zeggen, dat U
er bent, boschwachter", en de
portier slofte weg, af en toe
nog omkijkend naar de groote
figuur, die daar in de gang
stond. Want portier Kwage-
buurs nieuwsgierigheid was
opgewekt.
„Gij weet het", zei abt
Zonnebert later op de avond
toen de boschwachter en hg
hun ledematen na een Gtevige
maaltijd behagelijk naar het
open vuur strekten. „Gij weet
het. De oorsprong en de waar
de van onze klok zijn U ook
bekend. Goswin, de laatste
tempelheer op het Rietveld,
heeft de klok. toen hij zijn
huis moest ontruimen, in het
heilige bosch van Sint Laurens
verborgen. Onze stichter, Gou-
denhoofd, vond de klok terug,
kapte het woud op die plaats
om en bouwde daar onze ka
pel",
„En nu e&l de klok weer
verborgen moeten worden of
de Sansculotten halen haar",
bromde de boschwachter. „Zjj,
die met dè drie voortreffelijke
leuzen werken, handelen er
niet naar" en hg nam een fik-
sche teug wijn uit de tinnen
kroes, die voor hem op tafel
stond. „Overal in het land, in
welk dorp of welke stad ook.
heerscht angst. Het geloof
wordt bespot, de priesters, die
hun kerken verlaten, krijgen
hooge functies en worden bij
feestelijke gelegenheden
luidruchtig geëerd. Maar zij,
die standvastig blijven, worden
onder het mom van verraad
te hebben gepleegd, weg ge
voerd. Op mijn weg hierheen
zag ik vele lichamen van
priesters langs de wegen han
gen, ruw opgeknoopt aan de
eerste de beste boomen. En
alsof dat niet genoeg is, stelen
de onverlaten de klokken uit
kloosters en kerken, als dui
vels, die Gods stem teniet wil
len doen" en \yeer nam de
boschwachter een teug wijn,
want zijn keel was droog van
het praten. Anders was hij een
zwijgzaam man. „Ik hoorde
Uw klooster noemen, toen ik
ver in het Zuiden was en ik
heb mij gehaast U van het
gevaaf op de hoogte te stel
len want als U de klok niet
vrijwillig afstaat...
„Uw liefde voor ons
klooster en voor onze klok ken
ik. Maar zijn Uw krachten
groot genoeg om haar uit haar
klokkenstoel te lichten? De
mgne helaas niet", jammerde
abt Zonnebert en hij strekte
zijn armen naar Herman, den
boschwachter, uit.
„Eerwaarde, ik herinner
mg, dat jaren terug, toen U
mij hier onderdak verschafte,
er een broeder was, IJzerband
geheeten
„Die is er nog. Die is
er nog. Ik zal hem laten roe.
pen", zei de abt verheugd.
En IJzerband verscheen in
de kamer met de lage balken-
zoldering, waartegen het
kaarslicht grillige schaduw
beelden wierp.
„Ik weet een goede plek",
zei hg, toen de boschwachter
en hij elkaar hartelijk hadden
begroet en het sombere ver
haal was verteld. „Als zoon
van den ouden kasteelboer van
Beenvoorde weet ik. dat bij de
heuvel daar een kelder is met
de ingang bij de voet van een
eik. Misschien weet nog één
man die plek, maar dat is boer
Van der Olme en op die bouw
ik een huis".
„Als de mannen van de
Revolutie het hooren. hangen
zij ons", zei abt Zonnebert wat
bevreesd.
„Wij hebben de oude klok
nog. Die hangen wij op de
plaats van deze", dacht IJzcr.
band en hij lachte zacht voor
zich heen.
„Wij luiden dan niet meer
of heel zachtjes", vond de abt
en de boschwachter knikte er.
smakte met dé lippen, want
de laatste teug wijn wilde hij
goed proeven.
Die avond nog ging IJzer
band naar boven. Hij trok de
klepel uit de klok als de tong
uit de mond van eeu mensch
en liet tenslotte het zware
gevaarte op de grond neer. En
oude klok ervoor ln de plaats
hangen.
„Welke weg zullen wij
nemen?" vroeg IJzerband dan
aan den abt, want zij wisten,
dat portier Kwagebuur niet te
vertrouwen wa&
„De zgdeur", zei deze
en zoo kwamen zij uit bet
klooster met pater Hazebloed
nog bij hen, dien de abt op
het laatste moment had ge
roepen, om te "helpen. De pa
ter bibberde van angst en
koude, toen zij langzaam de
richting naar Beenvoorde in.
sloegen, naar de kelder, waar
de klok zou worden verborgen.
IJzerband en pater Hazebloed
voor op, de abt en de bosch-
wachter achteraan en tusschen
hen in de zware klok, als was
het een begrafenis.
Dicht bg de herberg Sint
Elooi gekomen, aan de andere
kant van 't bosch, klonk 'n dof
aanhoudend gedruisch. IJzer
band stond stil, de abt luister
de gespannen, pater Haze,
bloed trilde op zijn beenen en
de boschwachter dook dieper
in zgn kraag. Het geduisch
werd luider,
- „O, Jezus, sta ons bg",
mompelde de abt. „Paarden
ruiters. Wij zijn verloren" en
zij doken met de klok tusschen
zich in temidden van het hak
hout. Tien Sansculotten reden
in snelle vaart rakelings aan
hen voorbij en zij hoorden een
ritmeester zoo deerlijk vloe
ken, dat zij allen een kruis
sloegen en verbijsterd elkaar
bij de hand grepen, behalve de
bósch wachter, die binnens
monds terug vloekte.
en toen IJzerband de zoden I
weer op hun plaats legde, de
braamstruiken er weer voor
schoof, zei de bosch wachter:
,De plek zal morgen in de
vroegte weer even wit zijn als
alle andere".
„Gods zegen ruste opons
werk", mompelde abt Zonne.
bert en ging rakelings langs
de struiken, waarin' Kwage
buur met een satanische grgns
op zgn door de kou verkleum
de gezicht verborgen zat.
En toen Kwagebuur tegen
middernacht bij den gouwheer
kwam, waren de tien ruiters
er nog. Luidruchtig klopten zg
Kwagebuur op de schouders,
noemden hem de goede vriend
van de revolutie en de gouw
heer schonk hem wijn in. Zij
klonken. En er heerschte
vroolijkheid en de Sansculot.
ten verheugden zich op de
angstige gezichten van de
kloosterlingen, als zij dien
nacht in Steenvoorde zouden
komen. En zij dronken nog
een kroes wgn om zich meer
tegen de koude te beschermen,
zooals zij zelden. Maar toen
de mannen door gingen met
drinken, vloekte opeens de
ritmeester zoo liederlijk, dat
Kwagebuur er zelfs van schrok
en bijna een kruis had gesla.
gen.
Dien nacht reden de tien
Sansculotten naar het kloos
ter. Kwagebuur hoorde de
hoeven van de paarden nog
lang zacht ploffen in de dikke
sneeuw, toen hij vrooüjk ge
stemd want de gouwheer
had hem weide en vee be
loofd te voet de weg naar
Steenvoorde terug ging.
De knecht, die het paard
van den boschwachter die
avond had verzorgd, liet de
ritmeester en zijn mannen
binnen. De paarden waren aan
de boomen, die rondom het
Moeder leest voor; het Kerstverhaal eeuwen oud en altijd nieuw v?n, Her™an <*e
vu meuw. boschwachter hielpen hem de sneeuwen was weer begonnen
„Verder", commandeerde
hij plotseling, want die
kloosterlingen zouden hier blij.
ven liggen tot het da# werd,
dacht hij. Eh zij moesten op
schieten. Als deze ruiters een.'
gekomen wareneen dag
eerder dan hij dachten de
abt niet in het klooster
.Vooruit" zei hg en zg gingen
langs het Schaartje, een ge
hucht. langs de Kruisdreef en
voorbij het lijk van den
knecht van den heer Van
Steenvoorde, die de Sansculot
ten hadden gehangen, bet'cht
van verraad aan de Revolu.
tie.
Zonder een woord te spre
ken kwamen zij bij dfe heuvel
Zij merkten Kwagebuur niet
op, die hen had zien gaan en
hen was gevolgd. Kwagebuur
had de ruiters de weg naar
het huis van den gouwheer ln
zien slaan. Hg had nog geroe
pen, maar temidden van het
gedruis der voortgaloppeeren.
de paarden had niemand zijn
stem. die te hoog en te zwak
was, gehoord. Hij grijnsde en
nam zich voor. als hij wist,
waar de klok was verborgen,
dit direct aan den gouwheer
te melden. Daar zouden de rui
ters dan nog wel zijn en zij
zouden hem zien en weten, dat
hij zich voor de revolutie in
spande. En de belooning was
in die gevallen niet gering.
Kwagebuur grgnsde weer. toen
hij de mannen stil zag staan.
Voorzichtig kwam hij, krui
pend over de sneeuw, wat
dichterbij.
IJzerband trok wat braam
struiken weg, gooide wat gras.
zoden bezgden en legde een
deur bloot. Zij daalden af in
een ruime kelder met dikke
muren, die geen water door
lieten. En toen de klok er lag.
met de klepel naast zich, toen
hing abt Zonnebert zijn kruis
beeld eraan, zei een kort ge
bed en zuchtte.
Langzaam gingen de man
nen weer naar buiten. Het
klooster stonden, stevig vast
gebonden.
„Waar is de abt?" vroeg
de ritmeester streng.
„In de kapel", zei de knecht
en hij vermoedde dat Kwage.
buur, die nergens te vinden
.vas, hieraan niet vreemd zou
zijn.
Even stonden de mannen stil
De gewijdheid van het Klooster
scheen hen te treffen. Ergens'
in het gebouw klonk een
vroom gezang. Het kwam van
uit de kapel, waar abt Zonne.
bert met de'broeders de ge
boorte van het kind Jezus vier
de. Dan viel er een stilte.
Buiten hinnikte een paard
en er klonk een zacht dof ge
stamp van hoeven. De rit.
meester keek zijn mannen aan.
Wie kon daar nog zoo laat
gaan Plotseling keerde hij
zich om en opende de zware
voordeur. Het geluid van paar
denhoeven verwijderde zich,
maar plotseling hoorden zij
een schot en een gil, hoog als
van een vrouw, die in dood-
angst verkeert. Het bosch
weerkaatste de geluiden dui
zendvoudig en huiverend sloeg
de ritmeester de deur met een
zware slag weer dicht.
„Allons", zei hij en de gang
dreunde van de voetstappen
van de Sansculotten, toen de
ïfhecht hen voorging naar de
kapel.
Abt Zonnebert hoorde hen
komen. Hij gaf pater Haze
bloed en broeder IJzerband
een wenk met hem mee te
gaan en verliet de dienst, die
de achterblijvende kloosterlin
gen voort zetten zonder zich af
te vragen wat er in de wereld
rondom hen gebeurde.
In de gang stonden zij even
later tegenover den ritmeester
met zijn mannen, die zrj die
avond voorbij hadden zien rij
den. Abt Zonnebert begreep
alles, toen hij inplaats van
Kwagebuur den knecht
die er bedeesd bij stond.
.Misschien lust IJ een
kroes wijn, ritmeester?" vroeg
abt Zonnebert en de oogen
van de Sansculotten begonnen
te tintelen. Eerst de wijn
nroeven. Dan zouden ze de
verraders van de Revolutie
wel opknóopen. En in dezelfde
kamer, waar abt Zonnebert die
'avond met Herman de bosch
wachter had gezeten, schonk
hij nu zooveel wijn als de
Sansculotten lustten en toen
hij dacht, dat zij genoeg had
den gedronken, gaf hij IJzer
band en pater Hazebloed een
:eeken. Maar pater Hazebloed
was wat stijf. Hij kan ook wat
soezerig geweest zijn van de
wijn. Hij bibberde plotseling
weer van angst en scheen niet
'roed te begrijpen wat de abt
bedoelde. En toen deze plctse-
'mg met broeder IJzerband uit
het venster in de koude sneeuw
''aarbuitpn sprong, rilde hij en
talmde.
Pater Hazebloed wenj ge
grepen. En toen de ritmeester
hem vroeg of hij de klok had
verborgen, zei hij teveel. De
wagen, waarop hij werd weg
gevoerd reed naar de galg.
waar de knecht van den heer
Van Steenvoorde hing. Een
van de SansculottPr tra^ naar
voren. Hij vroeg als beul de
laatste wensch van den pater.
„Ik wensch naar de klok
te kijken, die ieder jaar de ge
boorte van mrjn Verlosser zal
inluiden". zeide pater Haze
bloed. „Hang mij met mijn ge
zicht naar het bosch van
Beenvoorde".
De beul trok verveeld zijn
schouders op en sjorde hem
de lucht In.
En later, toen de boschwach
ter. die de mannen die Kerst
nacht hadden hooren weg rij
den, nog eens langs Steen
voorde kwam, had' 't klooster
^int Laurens zijn tol aan de
Revolutie betaald. Slechts en
kele zwart geblakerde brok
stukken van muren stonden
eenzaam aan het einde van het
boschpad.
„Toch was het werk die
nacht Gode welgevallig", mom
pelde de boschwachter. „Want
ondanks hun zoeken hebben zij
de klok niét kunnen vinden en
slechts de oude gebarsten mee
genomen. Misschien is de wijn
wat te sterk voor hun geheu
gen geweest, want Kwagebuur
kon het hun niet meer wijzen.
Het was goed, dat ik die nog
op mijn weg ontmoette" en hg
liet zg'n hand zacht over de
koude loop van zijn geweer
glijden.
Vele oorlogen zijn nog over
het Vlaamsche land gegaan.
Vele.soldaten zijn door de
bosschen van Beenvoorde ge
trokken. Maar wie op Kerst
avond daar dwaalt, hoort het
liefelijke gezang van een klok.
Tot op deze dag. Liever ver
mijdt men die plek, want in
het bosch, waar eens het
klooster stond, hoort iixen
de Kerstnacht plotseling een
schot en een gil. als van een
vrouw, die in doodsangst ver
keert maar daarbovenuit
klinkt het klokgelui voort tot
vroeg in de morgen als het
geluid van een nieuwe geboort
Oudholtandsch wintervermaak