C Poor de jeugd
KORTE PREDICATIE
Voor de Huisvrouw
Zeeuwsche Kroniek
Bevelan'se brieven
Vroege bloeiers langs de wegen.
SCHAKEN
LIJDEN.
Deze Stille week is vol noodge
schrei, Jezus heeft het wel gewetenAls
Hij den kruisweg gaat, loopt een
menigte meewarig mede, en vrouwen
weenen: arme man, zoo jong nog en
zoon vreeselijke doodAan den
rand van de wereld keert Jezus zich
dan nog eenmaal om en kijkt in be
traande oogen van vrouwen. Heeft Hij
daarin alles samen gezienAlles van
eeuwen? Al het doffe leed zonder uit
zicht? Al het ware, zwarte leed dat
den zin niet weet? Al het eenzame
lijden zonder glorié? Die vrouwen
willen Hem er bij trekken; Hem een
deel maken van dit lijden zonder zin
en doel. Maar Hij weigert.
„Gij dochters van Jeruzalem J
weent niet over Mij, maar weent
over u zeiven en over uwe
kinderen"
Neen, niet om Mij. Ik weet waartoe
Ik tijd. Ik ken den zin. Ik zie glansen
Gods er in, en een geweldig uitzicht.
Mijn leed. Mijn dood, gaan naar de
opstanding. Glorie l Heerlijkheid
Maar weent over u zeiven. Omdat ge
niet hebt gewild.
God heeft alle machtsmiddelen af
gelegd. Alleen door liefde zal Hij tot
zich trekken. Hij greep alleen met
liefde in: Jezus Christus, Gods liefde
geopenbaard, en voller kan het niét.
Maar gij hebt niet gewild. En nu rest
u alleen deze troostelooze planeet en
daarop een menschheid in lijden zon
der zin.
Maar wie zich, ook heden nog, laat
trekken door den Gekruiste in den
vrede Gods die alle verstand te boven
gaat, die kent voortaan den zin van
zijn lijden. Lijden met Christus. Kruis-
dragen achter Hem aan. Met Hem
sterven, met Hem opstaan. Er is hoop
voor de wereldEr is hoop voor mij
zelfIk heb de glansen Gods gezien
daarin en daarachter
Wanneer -men den zin Gods van
het lijden niet weet, vindt men eert
surrogaat-zin. Men lijdt voor het
vaderland, men lijdt voor het nage
slacht, voor een betere wereld. Ach.
dat is in ieder en oorlog gezegd. De
glorie van een zeepbel. Er is maar
cén zin van het lijden, en dien leert
men op Golgotha, geknield voor het
kruis.
F.
TAPTEMELK EN KARNEMELK ZIJN
HOOGWAARDIGE
VOEDINGSMIDDELEN.
Het voorlichtingsbureau- van den voe
dingsraad deelt mede:
Van uit voedseloogpunt bezien zijn deze
beide producten een uitstekend voedsel en
behooren zij, vooral nu vleesch in beperkte
mate verkrijgbaar en voor velen te duur
is, meer in den maaltijd gebruikt te
worden.
Men is steeds gewend de melk te be-
oordeelen naar het vetgehalte en verliest
daardoor de andere belangrijke voedings-
bestanddeelen wel eens uit het oog. Af
gezien van het vet en de in vet oplos
bare vitamines bevatten taptemelk, tapte-,
melkpoeder en karnemelk alle overige be-
standdeelen van de melk, zooals eiwitten,
koolhydraten en mineralen, waarvan vooral
de kalkzouten van een groot belang zfln
en voor de voeding van groote waarde.
Taptemelk wordt om de kleur door het
publiek vaak beschouwd als melk, welke
met water verdund is. Niets is minder
waar. De geringschatting voor dit pro
duct is geheel misplaatst. Men moet deze
melk echter niet als uitsluitend voedsel
voor zuigelingen gebruiken. In alle andere
gevallen is het vooroordeel ongegrond en
is taptemelk een waardevol product.
Taptemelk is te gebruiken in alle ge
vallen, waarin men gewoonlijk melk ge
bruikt, zooals voor pap, in pannekoek,
soep, stamppotten e.d. bjj het koken heeft
taptemelk echter sneller de neiging om
aan te branden, daarom moet men hier
tegen maatregelen nemen. Heel geschikt
is het om het vette papier van boter of
margarine te bewaren en daarmede de
panbodem even in te wrijven. De hoeveel
heid vet behoeft slechts zeer gering te
zijn en hetzelfde papier kan driemaal
dienst doen. Zoo mogelijk gebruike' men
een pan met dikken bodem. Ook hebben
sommige huisvrouwen een goede ervaring
met het toevoegen van 2 theelepeltjes
suiker per liter taptemelk.
Karnemelk is, wat voedingswaarde be
treft, vrijwel gelyk. te stellen met tapte
melk, maar door de wittere kleur, de
grootere dikte en den frisschen smaak
geniet ze bij velen de voorkeur.
Kameraeik is te gebruiken als drank,
als pap of pudding, maar vooral niet te
vergeten als „hangop", in deze geconcen-
treerden vorm is deze als toespijs na een
vleeschloozen maaltijd te gebruiken en van
groote waarde. Door toevoeging van ver
schillende versche vruchten, die straks
weer komen, of door wat Jam kan men
bij „hangop" verschillende smaakverande-
ringen aanbrengenvermengd met wat
citroenschap en diverse versche tuinkrui
den geeft „hangop" een smakelijke en
tevens voedzame slasaus, waardoor geen
pile noodig is.
REIMERSWAAL.
IV.
Verval (vervolg).
Een dichter zegt later van de over
stroomde Oost-Watering
Zie ik rondom mij henen 3
Die schoone dorpen zijn geheel in zee
[verdwenen.
Geen torenspitsje zelfs aanschouwt m(jn
[oog er van.
Geen muurblok, dien het oog nog
[onderscheiden kan,
Noch eenig overschot van 't prachtig
[slot Lodijke
Dat de stad verarmd was, is te begrijpen.
[zijns gelijke?
In zee begraven slot, nooit weer heft
[gij uw top
Nooit uwen toren \#er uit dezen
[afgrond op
Ja, zoo is ten laatste de toestand ge
worden van de eenmaal bloeiendle land
streek na een hardinekkigen strijd, welken
men eindelijk moest opgeven.
In het vorige artikel zagen wij, dat na
den St. Felixvloed op 5 November 1530 de
stad Reimerswaal, ofschoon ook door het
zeewater geteisterd, op een eiland boven
de zee uitstak.
Ofschoon te laat, wilde men met ijver
aan het herstellen der dijken beginnen en
terughalen wat de zee genomen had. Kei
zer Karei V liet als graaf van Zeeland
onderzoek instellen en zond geld om met
de herbedijking te beginnen. Ongelukkig
ontstond tusschen de regeering van Rei
merswaal en het dijkbestuur verschil van
meening over de wijze, waarop het werk
zou worden uitgevoerd. Daar de heeren
het niet eens konden worden, ging de zoo
kostbare tijd verloren. Ten laatste be
sloot elk op eigen gelegenheid en naar
eigen inzicht aan het werk te gaan. De
werkzaamheden waren verre van gereed,
toen in den nacht van 2 op 3 November
1532 een nieuwe overstrooming al de ver
nielde dijkwerken vernielde. Niet alleen in
de Oost-Watering maar ook in andere
deelen van Zeeland werden de herstelde
dijken stuk geslagen. De schade was zóó
groot, dat de landvoogdes Maria, zuster
van Karei V aan Zeeland tot herstel der
dijken voor den tijd van vier jaar een
jaarlijksche opbrengst van 2500 pond
Vlaamsch of 15.000 gulden kwijt schold.
De stad Reimerswaal was bijzonder door
dien. vloed geteisterd. Vele huizen en ook
het klooster buiten de Vrouwepoort stort
ten ineen en tal van menschen verdron
ken. Er bleven maar 10 meestoven meer
over. Het water stond 8 voet hoog in de
kerk.
Toen het water teruggetrokken was,
wilde men nu eendrachtig beginnen de
dijken te herstellen, doch het was te laat.
Het was niet meer mogelijk de zee buiten
de Oostwatering te houden. Dan zich
maar ingespannen om de ongelukkige en
verarmde stad met omgeving te behouden,
zocht door Filips, den zoon van Karei V,
De markten waren zoo goed als van geen
beteeken is meer. De handel en de vissche-
rrj kwijnden. Welk vergchil met vroeger
Karei V kwam in 1540 naar Reimers
waal óm zich van den ellendigen toestand
te overtuigen. Hij zegde elk jaar 2500
toe als steun. Dit bedrag was echter on
voldoende, zoodat de stad? die alle oever
verdediging uit eigen middelen moest be
talen, nog meer in verval kwam.
Toch wilde Reimerswaal in 1549 nog iets
van haar vroegere grootheid laten zien. In
dat jaar werd ons land, ook Zeeland, be
zocht door Fhilips, den zoon van Karei V,-
als toekomstig vorst dezer landen., Hij
werd den 20sten September te Reimers
waal als toekomstig graaf van Zeeland! ge
huldigd. Het feestelijk vertoon hierbij was
echter vergulde armoede.
De vroedschap hoopte nog altijd op de
hulp der regeering van Zeeland om let
terlijk en figuurlijk het hoofd boven water
te houden. Die hulp bleef echter achter
wege. Er waren in Zeeland zooveel stre
ken door de zee overstroomd.
De maat van rampen was voor Reimers
waal nog niet vol. De nacht van 14 Janu
ari 1551 was zeer onstuimig. Het steeds
meer stijgende water der Ooster-Schelde,
vol met ijsschotsen, sloeg de dijk om het
poldertje van Reimerswaal op verschillen
de plaatsen stuk en bereikte spoedig de
stad, die geheel onderliep. De klokken
werden geluid ten teeken van gevaar. Een
zwaar onweer, ongewoon in Januari, brak
los. Hevige regenbuien ontlastten zich bo
ven de stad. Eindelijk was het noodweer
over en toen de morgen was aangebroken,
gaf de stad een zeer droevigen aanblik.
Vele huizen hadden den drang van het wa
ter niet kunnen weerstaan en waren in
gestort. Tal van menschen hadden in de
golven den dood gevonden. De eenmaal
zoo bloeiende stad scheen werkelijk tot
volledigen ondergang te zijn gedoemd.
Daar er vroeger geen volkstellingen
werden gehouden, nog minder een bur
gerlijken stand bestond, is het niet be
kend! hoeveel inwoners Reimerswaal in
haar bloeitijd, dus in het begin van de
16e eeuw had. Door de vele rampen
(branden en overstroomingen) waren veel
menschen omgekomen. Nog meer vermin
derde het aantal inwoners door het kwy-
nen van handel en scheepvaart en velen
elders hun brood trachtten te verdienen.
Toch bleef er een kern van Reimerswa-
lers stand houdten, hoe berooid zij ook wa
ren. Zij hoopten nog op betere tijden. He
laas was hun hoop ij del. De lijdenskelk
was nog niet tot den laatsten druppel ge
ledigd. Nieuwe vloeden kwamen de onge
lukkige stad teisteren. De ergste hiervan
was die van 3 November 1555. Het pol
dertje om de stad werd een zee. zoodat
de golven tegen den stadsmuur klotsten.
Deze waren niet in staat als zeewering
dienst te doen. Op verschillende plaatsen
werden zij ondermijnd en stortten zij om
ver. Doordat de zee weer door d)e straten
stroomde, herhaalde zich de ellende van
vroeger. Zoo is de stad in den tjjd van
12 jaar 6 maal overstroomd geweest. Ten
laatste kon ook het poldertje niet meer
beveiligd wordlen.
Tot overmaat van ramp brak op 31
Augustus 1558 nog een geweldige brand
Selectee re.
„Zukke soep", zei Corre, 'k nog nóóit
bie een ander 'egete; dae zit toch zó 'n
lekkere, pittege smaeke in. An wat ligt
dat toch?" „An anders niks as dat stiksje
niere; 't was maer een góed-'olf onse van
de kêer, mêer kust ik nie kriege. Dat mö'
je góed ontouwe: een stiksje runderniere
an dobbelstêentjes snie-e en glieke mee 't
vlêes der in doe, dat maekt de soepe dub
belt zó smaekelik. 't Is een ouwerwesse
meniere, maer 'êel wat lekkerder as oal dat
nieuwmodiese geproet". De vrouwe schoof
d'r bord van d'r daen en lekten d'r luppen
of. Toen pakten ze de punt van d'r schorte
en vêegden 'êel d'r wezen of, wan, 't zwêet
stieng op d'r vur-'óod.
,,'t Is eigeluk k een bitje werm voe
soepe", zei ze, „vandaege vêertien daegen
zu' m' is wat anders ete. Ik dienke k 'k
dat 'oen maer is slachte zk', mee die zwarte
plumen in z'n vlêekens, die 'oor toch nie
tussen oal die witte. De groste drukte van
't leggen is noe wer over en kommede
jaer zou 'k toch graag oallegaere zuver
witte tjoekens Corre knikten, bedacht-
zaem. „Tja", zei ze, ,,'t is wè zonde van
't bêest, maer k je een zuver ras wil kwêe-
ke, dan motte de slechte der uut". Ze rees
op. „kwa, noe zk' ik de boel is gauw op
gae rume, gae jie dan è.-vast jen eigen mae
opkelve, dan bin me glieke klaer en dan gae
me lekker in de koelte op den blêek zit-
te."
Dat wazze d'r beste uren, van 'êel de
vêertien daegen, die Zondagachemirreg op
den blêek, tegaere mee d'r moeder. Die
dae' d'r eigen it dikkels over verwonderd,
'oewei dit z' er aan één kant blie-e over was.
Maer an d' are kant zéi ze: ,,'t is toch
den eisch nie; k jonge veugels groot bin,
motte ze uutvliege, gezelschap zoeke en
een eigen nist bouwe". Ze zag wè', da Corre
gin jacht mae' 't rechte wist ze der toch
nie van. Oevee k Cor ok van d'r moeder
'ieuw en 'oe vrie-uut k ze tegaere over
oalles praatten, Cor wist góed wat ze zeg
ge of zwiege most. Daer der k een paer
moeite voe d'r 'edae en dae' wist d'r moe
der oalles van, mae waerom k dat nooit
deurgieng zei dat misje nie nae waer-
'eid.
Bie den êesten was 't: ,,'t is een goeie
jongen, dae zit 'k niks van zegge, maer: ik
noe eenniael gin zin in z'n; dae kan 'k toch
niks an doe Nummer twêe-e kenden ze
k van de schoolbanken, 't was nog uut de
fermielje ok en d'r moeder was dae stik
voor en perbêerden dikkels om ze te over-
praten. Maer in die fermielje kwam een
overerfelikke ziekte voor en toen k Corre
d'r moeder góed uut-'eleid dè.' ze dan
gróote kanse liep om een paer ongelokkege
kinders op de waereld te zetten, most die
zegge: „ja, daer je gliek in: dat mag je
nie doe-e". Maer k je noe is op d'r geweten
of an Corre 'evrogen „zou je tegen
Mientjes broer Piet ok „nêe-e" 'ezeid
onder dezelfde omstandegheden?" As ze
dén de waer-'eid wille zeggen dan zou
ze motte bekennen „in dat geval*zou
m'n verstand volstrekt nie an 't woord
kunne komme, ik zou allêene volgens m'n
gevoel te werke gae en dat zou zegge: „ja
en dat k ter van komt, dat komt er van".
Meschien was dat wè vernaemelik de
reden waerom k ze oltied nae die stille uren
verangden, dè' ze dan, zonder deur iets
'esteurd te worren, over oal die diengen
kon diênke. D'r moeder rocht in de regel
ègauw de wind kwiet. Die mirreg nog
gauwer as anders, deur de wermte. Mae'
Cor noe nog mêer te dienken as anders,
wan' den voregen aevend was die jongen
een ènde mee ter mee 'efietst en ie wee'
'evroge, ofdat het niks worre kon. Het was
nie onpleziereg om zó 'n ouwe, vertrouwde
vriend nessen d'r te èn, voeroal nae al die
moeite op kantoor en in d'r kost-'uus; en
Piet kwam noe toch nóóit mi' t'rug. Ze
begust te twufelen en der an te dienken,
'oe 'n makkelik leven k ze dan zou ol
tied in d'r eigen 'uus-'ouwen. Meschien
zag ze 't wè' te doenker in, zulder waere
ollebei jonk en gezond. Raed vraege kon
ze an gin méns. Ze wist van te voren wat
k 't antwoord weze zou. Eur moeder zou
noe zegge: „nêe-e" en zien moeder: „ja".
Ze keek nae d'r moeder, die k zachtjes en
vredeg lag te snurken en ze docht: „wat
is een méns toch allêene, zelfst al eit 'n
de beste moeder van de waereld". Ze rees
zachtjes op en liep lankzaem toet van
achter in 't 'of. En dae kreeg ze 't ant
woord, van glad een andere kant as dè
ze verwacht An d' andere kant van d'
'aege liep den achterwegt. Dae kwamme
twi kleine misjes over, achter een kinder-
waegen; twi knappe guus en vinnege
snubbetjes. In de waegen zat een kind van
een jaer of drie-e, mie een wezeloos gezicht
en z'n mond wied open; zonde om te zién.'
Corre neep d'r 'anden in mekare. „Nêe-e,
't kèn nie", docht ze, „die bin ok ollebei
flink en gezond en d'r andere guus ok; net
dat êeneNêe-e: zó iets wil ik nie op
m'n geweten
Ze gieng wee' terug nae den blêek. D'r
ligstoel kraekten ze d'r eigen neerlei en
d'r moeder dee' verschrikt d'r óogen open.
Corre lachten tegen d'r: je lekker 'eslae-
pe?" De vrouwe geeuwden; „eslaepe nie
'óor; eventjes m'n óogen verschoté". Ze lag
nog even te bekommen, toen zei ze: „kwa,
ik zk is theewaeter op gae zette of ei jie
dat daereven wiste doe-e?" „Nêe-e", zei
Cor, „ik maer is toet tenden 't 'of 'ewist,
nae de petaten kieke, dat 'k vanochend
vergete". „Ze stae nie dikke, mae' dae
kan 'k ok niks an doe-e", lei d'r moeder
uut, „dae waere der zóvee' mee topbot en
die 'k oal uut-'trokke". Corre knikten
maer is, mae' ze docht: „ik wouv mae'
nêe-e: een méns is gin petate".
H. C. H.
uit met al zijn verschrikkingen. De wei
nige nog overgebleven zoutkeeten werden
ook zijn prooi.
Nu was de stad zoo goed als ten doode
opgeschreven.
(Wordt vervolgd.)
R. B. J. d. M.
Ook de eerste wilde planten hebben reeds bloemen.
Reeds ruim een maand geleden hebben
we de hazelaar zien bloeien. Immers, wat
was dat goud regenen, dat het stuifmeel uit
de katjes deed, anders dan bloeien? En
maar een paar weken, in sommige delen van
ons land zelfs al een paar dagen na het
stuiven van de hazelaarkatjes, was ook
nummer twee van de Nederlandse bloeiers
aanwezig, en dat was een „echte" bloem,
namelijk het sneeuwklokje. Maar nu de ka
lender ons heeft verkondigd, dat het nu
toch officieel lente is geworden, beginnen
er langs de wegen al heel wat meer plan
ten te bloeien, en naar de voornaamste en
interessant daarnaar zullen we vandaag
eens uitkijken.
We staan op een smal sintelweggetje in
een polder. Zo'n echt achterweggetje, met
hier en daar een boerderij, met rijen wil
genbomen en ter weerszijden van de sintels
een flinke berm. Dieren zijn er nog niet
al te veel; een enkele haas rent over de
weilanden, hier en daar huppelen de lam
meren door het veld; en de vogelstand
blijft voorlopig beperkt tot wat kraaien
en roeken, een tfoepje spreeuwen en een
paar zilvermeeuwen, die in de buurt van
den gravenden boer blijven.
Zo, daar staan we dus. En we gaan eens
kijken wat er zoal op de bermen te zien
valt. De wilgen hebben al mooie, grijze
katjes, die zo heerlijk fluweelzacht aan
voelen; en vooral aan de allerhoogste twij
gen zijn die katjes al heel mooi. Maar laten
we het eens wat lager zoeken, in het gras!
Allereerst vallen de heel donkergroene
blaadjes van de hondsdraf op, die bijna
zuiver rond zijn, met een inkeping op de
plaats waar stoel en blad vastzitten. Je
weet wel, hondsdraf is dat plantje, dat
eind Mei met veel mooie paarse lipbloe-
men gaat bloeien en dan een fijne, kruidige
lucht verspreidt. Ook de jonge planten van
het pijpkruid zijn al te zien, langwerpige,
maar talloze malen ingesneden, heel mooie
blaadjes met een frisse, licht-groene kleur.
Je kunt je haast niet voorstellen, dat over
hoogstens twee maanden die planten ruim
een meter hoog zullen zijn en dan heerlijk
geurende,'grote, witte bloemtrossen zullen
dragen. Toch is dat zo; maar pijpkruid
kan ongelooflijk hard groeien en binnen
epn maand zullen zij reeds al het gras
van de bermen hebben doen verdwijnen^
onder hun dikke stengels en grote bla
deren.
i DE TWEE HOEFBLAD
SOORTEN.
Misschien ga je je al afvragen, Waar
nu toch eigenlijk die bloeiende bloemen
blijven, die we zouden zien. Wees maar
niet ongerust, hier hebben we ze al. Wel
staan zij een beetje verscholen achter een
wilgenstronk, maar nu we het eerste
polletje gevonden hebben, zien we er steeds
meer. Het is het Klein Hoefblad, dat we
nu hebben gevonden. Op het eerste ge
zicht zul je waarschijnlijk denken, een
enigszins rare paardenbloem te hebben ge
vonden; maar die bloeien pas later.
Dat Klein Hoefblad is de eerste wer
kelijke bloem, die we hier in de natuur
bloeiend kunnen vinden. Tenminste, ln het
Westen van .Nederland. In de Oostelijke
provincies kunnen we nog een andere
bloem vinden; maar daar komen we straks
nog even op terug. Klein Hoefblad is in
derdaad familie van de paardebloemen,
dus ook een composiet, een samengesteld-
bloemige; en daar de kleur eveneens geel
is, kan ik me je verwarring met een
paardebloem wel voorstellen. Misschien ge
ven ze in je omgeving aan het plantje
een andere naam; en daarom volgen hier
de namen waaronder het klein hoefblad
ook bekend Is. Dat zijn er heel wat, na
melijk: paardevoet, tabak, stinkblad, hoos
blad en huulsblad. Bladeren zul je aan
het plantje nog niet veel zien: wel z[jn
er wat grote schubben langs de stengel
te vinden. Dat moeten bladeren worden;
maar die beginnen pas goed te groeien,
wanneer de bloem er is en dan kun je
aan de plant vrg grote hartvormige bla
ren zien, zeer ongelijk van grootte en aan
de onderzijde wit-viltig.
In de buurt van het klein hoefblad sal
je vast ook zijn naaste familielid kunnen
vinden; dat is het Groot Hoefblad. En die
twee neven lijken nu totaal niet op el
kaar! Het Groot Hoefblad valt allereerst
op door zijn buitengewoon grote bladeren,
die wel wat op de bladeren van rhabarber
lijken. En bij dit hoefblad verschijnen de
bladeren wel, voordat de bloemen er zfln.
Die bloemen zijn ook bruin-rood en soms
bijna paars in plaats van geel, maar van
gelijkenis met paardebloemen wat den
vorm betreft is ook al geen sprake. De
bloemen van het Groot Hoefblad staan in
flinke, grote trossen, dik en langwerpig.
Zjj hebben ongeveer de vorm van de bloe
men der hyacinten, en een tros bestaat uit
tientallen van die kleine bloempjes.
Groot en Klein Hoefblad, de eerste
bloeiende bloemen uit het polderland, zfin
zeer algemeen en je kunt ze dan ook zo
goed als overal in Nederland verwachten.
Maar, zoals gezegd, in het Oosten van
ons land hebben zij een concurrent, die
ook in parken en tuinen wordt-gekweekt.
DE WINTERACONIET.
Laten we in gedachten maar eens een
heel grote sprong maken naar Enschede.
Daar in die omstreken, en ook in Drente,
Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en
het Oosten van Utrecht, kunnen we in
de bossen de winteraconiet vinden. Het is
een niet zeer opvallend plantje met een
krans van groene blaadjes onder de bloem.
Die bloem is vreemd genoeg, want de
kelkbladeren, die altijd groen plegen te
zijn, geven bij deze bloem de kleur aan;
zij zijn helder geel. En de kroonbladeren
zijn vergroeid tot heel aardige honing-
bakjes, die rondom de meeldraden zitten!
De winteraconiet is een familielid van de
boterbloemèn, een ranonkelachtige dus,
maar h\j lijkt er niet veel op!
Dat zijn de vroegste bloeiers, die je in
Nederland kimt vinden; kijk er maar eens
naar uit.
Nadruk verboden.)
De nieuwe Borsig-loeomotief van de Deutsche Reiehsbahn Is gereed.
De gestroomlijnde machine kan een snelheid van 140 K.M. per uur
ontwikkelen en levert bovendien nog een kolenbesparing van meer
dan 15 pCt (Foto Weltblld)
Redacteur J, M. MULLDE.
Het onlangs gepubliceerde eindspel van
J. J. v. d. Ende had volgende stand
WitKei, Thl en Pd7. Zwar Kg4, Th3
en pion h4. Wit speelt en wint. Velen heb
ben geprobeerd, maar niemand kwam op
het idee, dat de oplossing zoo eenvoudig
was, nL 1. Pe5t Kg3 2.0-0 en wit wint. Zoo
als de componist ons meedeelde, bedoelt
dit eindspel slechts een proeve te zjjn van
het rochade-idee. We hopen t.z.t. meerdere
eindspelen van onzen Zeeuwschen compo
nist te kunnen publiceeren.
Een interessante vflfkamp wordt mo
menteel gespeeld tusschen de leden der
jonge garde van de Middelburgsche Schaak
club, nl. de heeren K. Maartense, R. Ver
burg, R. v. d. Harst en P. en J. Reynier-
se Jr.
Zoover ons bekend heeft v. d. Harst de
leiding.
Onderstaand partijtje getuigt van de
combinatiekracht van den tegenwoordigen
kampioen en de durf van den 13-Jarigen
P. Reijnierse Jr., die Noorsch gambiet
speelt.
Wit: P. Reijnierse Jr. Zwart: K. Maartense
Noorsch Gambiet.
1. e2-e4 e7-e5 2. d2-d4 e5xd4
3. c2-c3 d4xc3 4. Lfl-c4 c3xb2
5. Lclxb2 beide spelers geven blijk van
strijdlust. Slechts zelden komt men deze
opening in de praktijk tegen, en toch,
waar kunnen jonge spelers meer uit lee-
ren?
5Pg8-f6 6. e4-e5 sterker is
hier 6 Pc3! byv. 6 d5 7. Pd5: Pd5:
(7Pe4:? 8. De2!) 8. Ld5: Lb4t 9.
Kfl De7 10. Lg7: met voordeel voor wit.
Of 6Lb4 7. Db3, De7 8. 0-0-0 met be
tere stelliyg voor wit. Of 6 Pc6! 7.
Pf3! d6 8. Db3 Dd7! 9. Pg5 Pe5 10. Lb5f
c6 11. f4 met aanval voor wit.
6Lf8-b4f een interessante zet is
hier 6Pg"4!, van Alapin afkomstig.
Hierop is het voor wit niet geraden 7.
Dg4: te spelen, wegens 7. d5! Na
6Pg4! kan bijv. volgen: 7. e5-e6
f7-f5 8. e6xd7t Lc8xd7 9. Pgl-f3 Dd8-e7t
en wit heeft geen voldoende compensatie
voor de twee geofferde pionnen.
7. Kel-fl d7-d5 8. Ddl-a4f Pb8-c6
9. Lc4-b5 Dd8-e7 10. Lb5xc6f b7xc6
11. Da4xc6t De7-d7 12. Dc6xa8 de dame
staat thans buiten spel, en zwart wint on
danks den toren minder.
12Dd7-b5f 13. Pgl-e2 0-0
14. Pbl-a3 Db5-d3! 15. Da8xa7 c7-c5!
goed gespeeld.
16. Da7-a4 Pf6-el 17. Da4-dl Pe4-d2f
18. Kfl-gl Lc8-g4 19. Pa3-C2 Lg4xe2
20. Pc2xb4 Pd2-(3t!!21. g2x!3 DdS-g6
mat.
Slotstelling s
abcdefgh