msüpepol
tm
mi
m
korte predicatie
Voor de Huisvrouw
Zeeuwsche Kroniek
Bevelan'se brieven
schaken
1
m
i
IP
i
jj§
Ui
m
1
m
m i
n
Él
i
P
sëP
iflf
I
US
p
ilf
i
Ë8
§1
if sn^
m
O
H 112
S3
Van onze Boekentafel
Van boom tot lucifer.
IN DE WOESTIJN. IV.
Toen nam de duivel Hem mede
naar de Heiligt stad en stelde Hem op
den rand van het dak des tempels, en
zeide tot HtmIndien Gij Gods Zoon
zijt, werp Uzelve dan naar beneden er
istaat immers geschrevenAan zijne
engelen zal Hij opdracht geven aan
gaande 11, tn op de handen zullen zij
u dragen, opdat gij uwen voet niet aan
een steen stoot. Jezus zeide tot hem Er
staat ook geschreven: Gij zult den
Heere, uwen God. niet verzoeken."
Een korte weg zonder God of een
lange, moeizame met Hem. Als Ik
naar den tempel ga. des morgens, wan
neer het volk opgaat: en nederzweef.
onzichtbaar gedragen, daarbij zegenend
het Rijk proclameerend. dan zal het
gansche volk op de knieën zinken en
vervolgens vroolijk achter Mij den weg
des tevens gaan. Maar is dit ten leven
Of zal dit leven toch niet anders zijn
dan een gestadige dood? Omdat God
zeer licht is en de wereld zeer zwart
van zondeMoeten God en de wereld,
waactusschen Ik sta op de tinne des
tempels, door een wit en zonnig wonder
bijeen gebracht worden? Neen. neen.
God is te licht en de wereld te zwart.
Daartusschen schuift zich straks het
akelig kruis, en het is dwaasheid en
ergernis, maar zoo alleen is het herstel
len mogelijk." En wij. dit later over
denkende, zeggen verbaasd het diepste
geheim uit, dat Gods liefde zelf tus-
schen God en wereld kwam hangen aan
het kruis.
Geen korte, witte weg zonder God.
maar een zware, zwarte met Hem.
Lieve, korte, zonnige weg. ik ga u
zoo gaarne. En ik zou er God nog bij
willen hebben om mij daarop te bewa
ren. Afschuwelijke, korte, witte weg. ik
haat u, want ge zijt geen iveg van en
gelen. maar een sprong zonder God.
Waarom springen wij telkens den weg
van den minsten weerstandWaarom
gaan wij niet dien moeilijken weg, waar
de Vader loopt naast ons en wij mogen
Zijn hand vasthouden en worden veilig
thuis gebracht?
O God, heb dank. dat Eén den
sprong zonder U weigerde, om met U
den helleweg in bitteren nood des doods
te gaan. In onze plaats.
F.
BETS OVER DE OUDE HOLLANDSCHE
KAAS EN HAAR GEBRUIK.
In vergelijking met het gebruik van
jonge en belegen soorten wordt onze kaas
betrekkelijk weinig gegeten toch is dit
product in het buitenland een gevraagd
artikel .in de vele internationaal georiën
teerde delicatessenwinkel8, waar onze
oude Goudsche, Edammer en Leidsche tro
nen tusschen de fijnste soorten Gargonzola
en Gruyère, Bel Paëse of Rocqefort
Met recht geldt de pittige oude kaas bij
de kenners ten onzent evenwel ook als een
&r~iOO& VG&l xVondest,
T J[ OOOOf tACTttllM.HOUOT 01 WQHO OJIVM.
m»ecn»irvoïofio scncuno.
flV d*dtsii^acicu\SVooZcJ^ems^ge&udk.
Ook voor wonden de ideale desinfectans
der beste van Neêrlands zuivelproducten.
Voor wie weet mét hoeveel toewijding deze
kaas wordt bereid en verzorgd „ge
fokt" zegt de vakman is dit geen won
der, want hij weet immers, dat de béste
kazen voor bewaring worden uitgezocht,
in de hoop dat zij eens het praedicaat van
oude kaas zullen kunnen dragen meestal
zijn zij afkomstig van een bepaalde boerde
rij of fabriek, die bij ervaring speciaal ge
schikt is gebleken voor de bereiding van
een voor langere bewaring bestemd pro
duct
In doelmatige pakhuizen worden de ka
zen in lange rijen in het gelid gezet, ruim
en luchtig, waardoor zij onder de gunstigste
omstandigheden kunnen „rijpen". Worden
bij sommige soorten buitenlandsche kaas
speciale kunstgrepen toegepast om een
markanten, pittigen smaak te bevorderen,
de oude Nederlandsche kaas voltrekt haar
rijpingsproces langs geheel natuurlijken
weg.
Op dit oogenblik is op de kaasbonnen
óók oude kaas, bereid in het voorjaar van
1940 verkrijgbaarwie naar héél oude
vraagt, zal zelfs nog aanzienlijk oudere
kaas kunnen ontvangen. En het is niet
alleen de typeerende smaak van deze soort,
bij velen nog onbekend, die aandacht ver
dient de kooper profiteert ook van de
voordeelen, die het gebruik van oude kaas
biedt juist in dezen tijd van rantsoenee
ring. Oude kaas heeft een laag vochtge
halte verkregen. Een ons oude volvette of
404- kaas bevat dan ook belangrijk meer
melkvet dan een gelijke hoeveelheid jonge
kaas. Evenzeer stflgt het percentage aan
eiwitten en andere voedingsstoffen al naar
mate de kaas ouder wordt. 1
Men kan de geleidelijk harder geworden
kaas raspen en dan over de boterham
strooien ook kan pi en ze malen in een
zgn. amandelmolentje. Aldus ondervangt
men het bezwaar, dat oude kaas brokkelig
is en zich niet goed laat snijden. Niet al
leen op het brood, ook in soepen, sauzen en
stamppotten kan de geraspte of gemalen
oude kaas met voordeel worden gebruikt
ter verbetering van den smaak en door
haar belangrijk eiwit- en vetgehalte, te
vens ter verhooging van de voedingswaar
de der gerechten. Afhankelijk van den ge-
wenschten smaak kan men er meer of
minder van aan de gerechten toevoegen,
Vaak wordt gepraat over den goeden
ouden tijd. Vroeger moet het dus in vele
opzichten beter zijn geweest dan nu. Voor
al hebben de betweters hierbij het oog op
het gedrag der opgroeiende jeugd, zoowel
in huis als op straat. Ook meenen zij, dat
er vroeger niet zooveel losbandigheid was
onder de volwassenen als thans. De straf
fen waren volgens hen strenger en doelma
tiger en daarom was de eerbied voor de
ouders en de overheid grooter. Wie echter
iets van de vroegere toestanden afweet,
moet getuigen, dat de wereld van tegen
woordig niet slechter maar ook niet beter
is dan vroeger. Wij zullen dit niet nader
aantoonen. In dit artikel zullen wij laten
zien, hoe in een stad als Middelburg des
nachts voor de rust en de veiligheid der
burgers werd gewaakt. In andere steden
geschiedde het ongeveer op dezelfde wijze.
Wij gaan in onze gedachte ongeveer twee
eeuwen terug en schrijven het jaar 1750.
Een corps politieagenten, dat dag en
nacht dienst doet, bestaat er nog niet,
evenmin des nachts een particuliere be
wakingsdienst zooals thans. Overdag is de
schout of de baljuw met zijn „rakkers"
spoedig aanwezig, als e. iets gebeurt, dat
niet in orde is. Des nachts is het toezicht
op de straat aan andere personen opgedra
gen, nJ. aan de burgers zelf, die de zoo
genaamde burgerwacht vormen.
Bij zonsondergang worden al de poorten
der stad door de poortwachters gesloten,
Geen enkel 'rijtuig of slede kan meer bin
nenkomen of de stad verlaten. Voor de
schemering nog overgegaan is tot het
nachtelijk duister kan een voetganger te
gen betaling nog uit- of ingang krijgen
door het klinket. Dat is een kleine deur
in de poort. Is het do-ker geworden, dan
gaat ook het klinket op slot en de sleu
tels der poorten worden gebracht naar den
regeerenden burgemeester.
Voor de poorten werden gesloten, is de
poortklok geluid. Deze hangt achter het
stadhuis. Dat luiden is een waarschuwing
voor den buitenman om te zorgen dadelijk
de stad te verlaten en voor den stedeling
om in de stad te komen. Maar ook hij, die
met minder edele bedoelingen des nachts
in de stad wil zijn, tracht bijtijds binnen
te zijn. In veel steden heet de poortklok
dan ook de dieven- of boevenklok. Te Mid
delburg spreekt en schrijft men van de
ruiimtrateklokomdat het raadzaam is bij
nacht de straat te ontruimen. Wel zijn' er
in geheel de stad brandend' straatlan
taarns, doch de verlichting is nog primi
tief. Er z\jn te weinig lantaarns en daar
men nog geen petroleum kent, wordt raap
olie gebrand.
Zooals gezegd, zorgen de burgers zelf
voor de rust en de veiligheid. Zij, die hier
toe in staat worden geacht, zijn verdeeld
in 4 g oepen of regimenten. Elk regiment
heeft een vaandel van verschillende kleur.
Daarom spreekt men van het Oranje, het
Witte, het Blauwe en het Groene regi
ment.
Aan het hoofd van elk regiment staat
een voorzittend lid der Wet, met den titel
van kolonel. De twee burgemeesters met.
de elf schepenen worden de Wet genoemd.
Een regiment bestaat uit 6 af deelingen
of compa,gnies,zoodat er in 't geheel 24
compagnies zijn. Daar iederen nacht maar
één compagnie de wacht heeft, moeten de
leden van de burgerwacht om de 24 dagen
één nacht dienst doen.
Als de poortklok 's avonds begint te lui
den, komen de manschappen van de com
pagnie. welke aan de beurt is, samen voor
het huis van hun vaandrig, bjj wien den
ganschen dag bet vaandel is uitgestoken.
Nadat de namen der personen, die aan
wezig moeten zyn, zijn afgelezen, wordt
met een officier aan het hoofd naar het
stadhuis gemarcheerd, met het ontplooide
vaandel voorop.
Op het stadhuis bljjft de hoofdwacht
achter. Andere wachten betrekken ver
schillende posten in de stad. Het wacht
woord i' te voren gehaald bij den re
geerenden burgemeester, die ook de sleutels
der stadspoorten in bewaring heeft. De
twee burgemeesters z\jn om beurt een half
jaar voorzitter van de vroedschap en
worden daarom regeerend genoemd.
De eigenlijke rustbewaarders zijn enkele
personen van de burgerwacht, die iederen
nacht door al de stadswijken tweemaal de
rondte doen om te zien of alles veilig is.
Elk jaar ln 't begin van de maand Mei
schrijven de officieren van iedere compag
nie de namen op der burgers waaruit de
burgerwacht wordt samengesteld.
Den eersten Woensdag van Juni en van
December wordt in de Vierschaar op het
stadhuis de zoogen. krijgsraad gehouden.
Hier wordt besproken, wat met het werk
van de burgerwacht in betrekking staat.
De krijgsraad wordt gevormd door de 4
genoemde kolonels, den majoor en de ka
piteins. Als een kapitr' i 18 jaar als zoo
danig gediend heeft, kunnen zij aan den
magistraat of stadsbestuur hun ontslag
aanvragen.
Behalve de leden van de burgerwacht
zijn er nog andere personen, die des
nachts voor de rust en de veiligheid in
de stad zorgen, n.l, de nachtwakers of
klepperlieden.
Het dienen in de burgerwacht is burger
plicht en wordt dus niet beloond. De klep
perlieden worden evenwel betaald uit een
fonds, waartoe ieder hoofd van een gezin
moet bijdragen, welk bedrag afhangt van
de grootte zijner woning.
Elke klepperman trekt des zomers van
11 tot 3 uur en des winters van 10 tot 4
uur door dat gedeelte der stad, dat hij
voor zijn rekening heeft. Hij is gewapend
met een halve of kleine piek en een zijd
geweer of sabel.
Als hij drie of vier huizen is gepasseerd,
klept hij driemaal met een houten klep en
roept het nachtelijk uur, dat geslagen is.
Van verre hoort men zijn bromstem: „Ne
gen heit de klok, de klok heit negen!" Wij
zouden hem de levende klok kunnen noe
men. Hoe weet hij den juisten tijd? Door
zijn geklep en geroep hoort hij niet altijd
het slaan der klok of het spelen van het
carillon. Er is echter nog een andere wijze
van tydaankondiging. Eiken nacht vertoe
ven op den -stadhuistoren een trompetter
De thans beschikbare voorraden oude
kaas zijn uiteraard beperktzij die zulks
wenschen kunnen hun kaasrantsoen dus nü
nog betrekken in den vorm van het oude,
in het buitenland gewaardeerde, product.
Dat nie mag.
,,'t Was wee' bal, 'flor, giste re naevend",
en de vrouwe wees mee d'r mes over d'r
schoere, nae de muur achter d'r „bel-bel-
bel, dat misje ei toch op d'r poke 'ehad.
Ons lagge A een stuitje op bédde, A ze nog
mae pas tuus kwam; of eigeluk eit d'r
moeder ze in 'uus 'ehaele mie de mule. Ze
stieng wee mie een jongen voren."
„En mag dat nie vroog Cor, ,,'oe is
d'r moeder dan 'etrouwd 'erocht?" „Ja, dat
is ze zeker vergete", zei de vrouwe, „ze
wil temissen volstrekt nie dA Lena mee
die jongen lopt. En Lena zei mae steeds:
,,'k zk' 't nóóit laete". Wan' dae stae een
kopje óp, 'flor, wat is ze nog mae zestien
jaer". „Zó ei ze oltied nog 'ewist, van kind
of An", en Corre lachten, „dat k ze nie
mocht, dat dee ze nét- Weet je nog wè,
toen k de scheele van de regenbak is 'everfd
was en A d'r moeder zei: „Lena, noe mag
je dae nie ankomrae, 'oor", dA ze dadelik
olie tien d'r vingers der glieke opsloeg:
„voe wat zou ik dae nie an magge kom-
me?" t Was tóch zfl'n 'appeg jonk". De
vrouwe zat te knikken, 't Was A mêer as
tien jaer 'elee-e' mae ze was dat geval ok
nog nie vergete. ,,'t Is nflg een arege meid,
'óor, mae: een bitje een luchte koeter,
„Dat gae geméenlienge saemen" zei Cor.
Ze schroefden 't deksel van de jampot mee
'eunek en keek is verlangend nae de goud
gele zoetegheid. Toen schodden ze mee d'r
'flot en dee' 't deksel der wee op. „Toe-oe,
'ier ei een lepel", zei d'r moeder. Mae
Corre bleef op d'r stuk stae: „ni, 't is
onnoemelik lekker zoete, mae een rinne-
wasie voe je taqden. Ik pas 'eleze, dA
aleeneg mensen mie kunsttanden 'eunek
magge ete. Ik zA zoete m'n bord 'avermout
leeg ete. Daer ei je 't ok wee. Dat A lek
ker is, is slecht voe je tanden, en dat A
góed voe je is, lust ik nie graag. O ja, dat
wou ik zegge:'dA 's mee de ménsen ok zfl.
Ik gae noe mee vee verschillende ménsen
om tegenwooreg, en ik lêere vee nieuwe
ménsen kenne. En dat gaet Agauw oltied
op: de goeie, brave ménsen bin zó saai en
zó vervelend, dA' je, der van wig zou lóope
en die A vriendelik en voorkommend in
den omgank bin en grappeg en opgeruumd
van aerd, die deuge op êene of andere me-
niere hie. 'k ZA' nie zegge da dat oltied
opgaet, mae de mêeste kêeren toch wè"
„Noe g'lóo'k dA je toch wè' een bitje", be
gon de vrouwe, mae' vadder kwam ze nie,
wan' Corrie gaf anêens een schrêuw
en vloog van den tafel. Het was een open-
slaend raem, daer A de taefel vóór stoeng;
't stieng waegenwied open mee 't móóie
wêer. 't Zunnetje scheen lekker nae bin
nen en een perebie-e, die A êest z'n ge
noegen 'egeten an een riepe puzzuk, vloog
noe over den taefel om te kieken, ofdA
niks was voe nae dessert, om achteran op
te eten.
„Toe misje", susten de vrouwe. ,,mö'
je noe zó'n 'errie maeke voe zö'n bêestje?"
Ze dee' d'r neusdoek open, 't was pas
een schóonen, en waaiden dae de pere
bie-e mee nae buten. „Me zulle de 'orren
der vóór ette," zei ze, „dan zitte me vei-
leg. En dan zu' me is gaen klaer ete, an
ders wor' 'l'zó laete êer A de boel an de
kant is". De frisse butenlücht en 't zunne
tje kwamme nog wé' nae binnen, mae 't
was toch nie 'olf zó angenaem om tegen
dat 'orregaas an te zitte kieken, as, net as
daereven, anêens nae buten, nae de
blauwe locht. Corrie zat er een bitje over
te pruttelen, dA één zó 'n schraele pere
bie-e dat noe gedae kust kriege.
„Daer ei j' noe awee' zó iets", zei ze,
„het plezierege kan wee nie, wan' dan
komme de perebie-en binnen en wat vad
der op den dag de vliegen en vanaevend
de moggen. Achter de 'orren zitte is vee'
ongezelleger, dus dAt motte me wee'
doe-e".
Ze schoof d'r papbord, da A ze elnde-
lienge leeg van d'r daen en keek over
den taefel. „Ni-mae', je ei 't taai", d'r moe
der boog over den taefel, om een boter-
'ambord vóór d'r te zetten. Op de bróod-
schaele lag tervebróod en rezienenbrood, 't
róokvlêes en de witte kaes stienge op
weeskanten. „Ik zou je beklaege A 'k tied
Mae noe mö je nie mi' moppere, 'flor,
wan' ni' dezer ochend zit ik vêertien dae-
gen te verlangen".
Corre keek, mee een lachje in d'r dogen,
net ofdA' ze tóch nog wat zegge wou. ze
dee een paer kêer d'r mond open en wee'
toe. Toen kust ze d'r eigen nie meer in-
'ouwe en kwam het er uut„nog één
kleinegheidje dan. Zie je wè, dA' 'k toch
iedere keer glik 't Zou vee pleziereger
en makkelukker voe je weze A je me tuus
'ieuw, om voe je te werken en voe gezel
schap, en ik verlange net.zó 'ard nae dezen
dag as jie, moe' dat kan nie, Een
méns mó prombere veruut te kommen in
de waereld". „Daer ei je 't", zei de
vrouwe „Je mö vadder kieke as 't
óogenblik daer A me In bindan 'ouw
je sterke tanden, dan je gin last van
perebie-en of vliegen en moggen en A ik
dan is uut den tied komme te raeken, kun
jie op een b'öorlikke meniere je brood
verdiene. As dame geklêed en bediend,
mee een gróót trektement. En wien zA
zégge in wat voe ermoe en ellende A
Lena dan zitte za', as ze nie nae d'r moe
der wil luustere?"
H. C. H.
REDACTEUR9. M. MULLIÉ
en een hoornblazer. De eerste blaast van
af den toren het heele uur en de laatste
het halve uur. Aan den klank der instru
menten is het dus te hooren of het heel of
half heeft geslagen.
Als een klepperman in een huls brand,
dieven of ander onraad ontdekt, moet h\j
dadel\jk de bewoners waarschuwen. Is er
brand, dan blijft hij kleppen en roept
Brand Brand
De dienstdoende torenwachter op do
Lange Jan hoort het brandgeklep of ziet
zelf reeds den brand. Dadelijk hangt hij
twee lantaarns niet brandende kaarsen
buiten den toren naar de zijde, waar de
brand is en één aan den tegenovergestel-
den kant. Daarna begint hy de brandklok
te luiden. Ieder brandweerman kan aan
den toren zien, aan welke zijde der stad
de brand is uitgebroken. Met de spuit
wordt zoo vlug mogelijk naar den brand
gereden ten einde de eersten te zyn om
het blusschingswerk te beginnen. Wij
meenen, dat het nog zooveel jaren niet ge.
leden is, dat aan de manschappen van de
brandspuit, welke het eerst water gaf, een
premie werd uitgeloofd.
B. J. dJlf.
m
k
m
mm
m"m
n
X
-
k
Wm
Bovenstaande stelling kwam voor in de
party A. DobbelaarJ. M. Mullié, in den
wedstrijd om het kampioenschap van Zee
land.
Zwart aan zet zynde, speelde hier 22
Dg7Xg3+?? een incorrect dame-offer,
er volgde 23. fg: Tg3:-f 24. Kh2 Tdg8
25. Te2 Tgl 26. Lb2 en zwart is verloren.
In plaats van den tekstzet, had zwart in
den diagramstand op fraaie wijze de par
ty kunnen beslissen, en wel als volgt
22Dg7h6 23. Kgl—h2 deze zet is
vrijwel gedwongen, maar nu volgt een ge
forceerd mat in 5 zetten 23Dh6X
h3 24. Kh2Xh3 Tg8—g6! 25. g3—g4
Tg6h6-J- 26. Kh3g3 Td8g8 en mat op
den volgenden zet.
Al vond de zwartspeler dan deze com
binatie niét, ze is er niot minder fraai om.
i
rSx-
abcdef gh
Aldus was de stand na den 22en zet van
wit, nl. Lf4, in de partij K. Maartense
J. M. Mullié. Het schijnt of er tegen de
diverse dreigingen van wit, al heel weinig
meer te doen is. 22Lb7 bijv. faalt én
wegens 23. Tfdl en ook al wegens 23. Lc7:
Dc7: 24. Ld5: Ld5: 25. Ph7: en wit heeft te
veel dreigingen. Zwart speelde daarom
22Tg8f8! 23. Lf4Xc7 Tf8Xf3! da
eenige manier om nog «en kans op rémise
te verkrygen. 24. Pg5x*3 dit is niet het
sterkst beter was Ld6 om de zwarte dame
naar een onrustiger veld te brengen. 24.
De7Xh4 25. Pf3Xbt Pd5xc7 26.
Ph4f3 Lc8b7 hier stond zwart voor
een moeilijke keus. Hij h-i natuurlijk de
pion e6 kunnen slaan, maar vreesde ver
wikkelingen na een event Tel van wit
27. Pf3d4 a7a6 28. f2—f4 Pc7—<15
29. Pd4e2 Pd5—e3 30. -Tl—f2 Pe3—g4
31. Tf2fl Pg4e3 32. Tfl—f2 PeS—gé
33. Pe2d4! zwart had rekening moeten
houden met de mogeiykheid, dat wit de
kwaliteit terug zou geven, en daarom had
hy beter 32TdS kunnen spelen.
33Pg4xf2 34. KglXf2 Ta8—d8
35. g2g4 b5b4 36. 'al—a4 a6—aS
37. Ta4Xa5 b4Xc3 38. Kf2—e3 Td8—a8
Beide spelers verkeerden in tijdnood. Deze
zet is niet het beste. Aardig was 38.
c2 geweest waarop wi£ 39. Tal had moe
ten spelen. Er had dan kunnen volgen 8
39Lf3 met interessante wendingen.
39.Ta5Xa8Lb7xa8 40. Pd4 -c2 La»—d5
'weer niet het sterkstbeter was direct
Lg2.
41, f4—f5 g«Xf5 42 g4xf5 Ld5—g2
VergeUjk de opmerking bij de 40e zet De
twee verbonden vry-pionnen van wit on
dersteund door den koning en een event
ingrepen van het witt# paard op het juiste
moment verschaffen v it de whist
43 f5—f6 Lg2—fl 44. Ke3—d4 Lfl—h3
45. Kd4e5 Lh3g4 46. Pc2e3 Lg4—h3
47. Ke5d6 h7—h6 48. f6—£7+ Ke8—f8
49. Pe3Xc4 c3c2 50. Pc4—«5 c2clD
en zwart gaf op.
Het is nog niet hetzelfde op welke ma
nier men een party verliest gaat het zoo-
al" in deze party, dan kan men er volle
vrede mee hebben. Beide spelers moesten
voor het bord moeilijke r.oblemen oplos
sen, en men moet toegeven, dat wit die
misschien by de 22e zet da'" i in enkele
zetten te kunnen winnen, na de voor hem
ongetwijfeld 'errassende 22 a zet van
zwart zeer sterk gespeeld heeft Door
deze overwinning was de heer Maartense
endien vrijwel zeker van de eerste
plaats.
Gelten, door Herman de Man.
Uitg. Nederlandsche keurboe
kerij N.V., Amsterdam.
Herman de Man is met „Geiten" aan
een syclus van eenige romans begonnen,
die alle dergeiyke titels zullen voeren, byv:
honden, paarden, katten. De geheele cyclus
zal de titel „Menschen en hun dieren"
dragen. De hoofdpersoon voor dezen eer
sten roman is Geitemie een hardwerkend
dagloonersvrouwtje met veel kinders. Van
haar geiten heeft de eenvoudige vrouw ge
leerd dat ze op de wereld is om goed te
zgn voor anderen. Daarom wankelt
haar liefde voor haar jongste knappe
dochter niet, als deze haar groot verdriet
doet. Het is de geschiedenis van een een
voudig mensch, die in haar leven met veel
moeilgkheden te kampen heeft, maar deze
moeilijkheden overwint met behulp van
haar liefde voor haar geiten.
C Poor de jeugd
Daar stonden in een groot bos, dat by
een eeuwenoud kasteel hoorde, honderden
en honderden bomen, net zo oud als het
kasteel, knoestig, krachtig en heel hoog.
Tussen de takken en bladeren van de kas
tanjes, linden, beuken en eiken nestelden
vogels^ grote en kleine.
Weinig mensen hebben op de bemoste
paden van dit bos gelopen. Nooit klonken
er vroiyke kinderstemmen, nooit trippel
den rasse voetjes tussen de stammen der
woudreuzen. Alleen was af en toe de forse
stap van den boswachter en het geblaf van
zgn hond te horen. Dan zochten de vogels
door het dikke bladerendak heen de weg
naar de warme zonnestralen, naar de hel
dere blauwe hemel.
Altyd was het stil in het bos, alleen
zo af en toe het gekras van een kraai, het
kloppen van een specht, het geklap wiek
van vleugels of in een mooie nacht het
zoet gezang van een nachtegaal. Het bos
was als een sprookjesbos.
Op zekere dag, het is nog niet zo heel
lang geleden, werd de rust verstoord. Een
groep mannen in gelapte werkkielen met
schoppen, byien en zagen stapten met da
verend gedreun onder de bomen. Ze keken
eens naar boven om te meten hoe lang
een boom wel was en begonnen aan hun
werk. Zy spitten, zaagden en kapten. Het
zware geluid van het werk, vermengd met
brommend eentonig gezang, verschrikte de
vogels. Met de grillig kronkelende rook
uit de py'pen der arbeiders verdwenen
de gevederde bosbewoners door het lover.
Tegen de avond kwamen ze terug. Toen
was er weer rust in het bos, maar veel
vogels konden hun warm nestje niet meer
terug vinden. De sterke mannen hadden
de takken van de bomen tot de stam toe
afgezaagd. Kaal en treurig stonden daar
de eens zo trotse eiken en kastanjes, met
grote gele wouden, waar eens sterke tak
ken prgkten. Gedrukt en verdrietig zochten
de vogels een onderkomen voor de nacht.
De volgende morgen begon het lieve
leven opnieuw. Weer kwamen de mannen
en weer kapten en zaagden ze. Enkele
bomen werden nu geveld. Met een harde
plof vielen ze op de vochtige aarde. Nu
vlogen de vogels weg voor goed om ergens
anders een nieuw nestje te bouwen.
Dit alles lykt op het sprookje ,,'Walde-
mar Daa en zyn dochters" van Hans An
dersen.
Waldemar Daa liet zyn mooi bos omkap
pen om van de bomen een groot schip te
bouwen en dat te verkopen voor veel geld.
Van deze bomen zal geen weelderig schip
gebouwd worden met glimmend koperwerk
en stevige zeilen, .ïeen, van die bomen
worden lucifers gemaakt. De reuzen van
het woud worden verzaagd tot kleine stok
jes, die een rood jasje aan krijgen en een
geel hoedje op.
Maar het gaat niet zo vlug.
Als de bomen gekapt zyn, worden ze
naar een snel stromend riviertje gesleept.
Het water, dat dansend en springend over
groto rotsblokken en kiezelsteentjes naar
zee stroomt, sleurt de boomstammen mee.
De stammen rollen over elkaar, schuiven
onder elkaar, biyven soms achter een rots
blok haken. Dan moeten ze losgemaakt
worden en dat is een moeiiyk en gevaar
lijk werk. Met een lange stok. waaraan
een stevige haak zit, stappen mannen van
van stam op stam. Er bestaat veel kans
voor uitglijden en het gebeurt wel eens, dat
een houtvlotter verdrinkt.
Hoe dichter by de zee, hoe kalmer het
water en hoe gemakkeiyker het is voor
de bomen ter bestemder plaatse te krygen.
Eenmaal ln de fabriek komen de bomen
onder zware machines, die puffen en dreu
nen.
De kleine houtjes, die uit de machines
komen zyn precies van lucifer-grootte. Ze
worden nu gekleurd en van een stof door
drenkt, dat zy niet kunnen nagloeien.
Nadat ze gedroogd zyn en van alle stof
ontdaan, worden ze geparafineerd. De gele
kopjes krijgen ze door een onderdompeling
in een bad van bruinsteen en zwavel.
Ziezo de lucifers zijn klaar.
De doosjes, waarin ze verpakt worden,
worden in dezelfde fabriek gemaakt Lange
houtbanden gaan in de hulzenmachine en
kant en klaar van etiketten voorzien ko
men de doosjes er uit te voorschijn, De
zykanten worden aangestreken met een
mengsel van fosfor en glaspoeder en dan
kunnen de lucifers in de doosjes gedaan
worden. Tegenwoordig bestaan er zulke
vernuftig uitgedachte machines, die al
het werk doen. Het hout gaat er aan de
ene kant in en aan de andere kant komen
de pakken lucifers te voorschijn. En zo in
die keurige pakjes en handige doosjes
komen de lucifers in de winkels terecht.
We kunnen die kleine vuurmakertjes
niet meer missen. Vroeger, toen er nog
geen lucifers waren uitgevonden, hadden
de mensen het heel wat moeilijker als
ze vuur wilden maken. Heel, heel lang ge
leden gebruikten ze vuurstenen, die tegen
elkaar geslagen werden, zo dat er een
vonk af sprong. Bet overgrootvader maak
te gebruik van een tondeldoos en de Indi
anen wreven twee droge takjes tegen el
kaar, totdat er vuur komt.
De laatste tyd zyn er veel dingen uit
gevonden en in de handel gebracht die de
lucifers moeten vervangen en verdryven.
Zo bestaan er gasaanstekers met een
patroontje, waarbij door wrijving op een
ruw vlak een vonk afspringt. Ook zijn er
met een kleine battery, die een draadje
laat gloeien. Veel heren gebruiken een si
garetten-aansteker, die werkt op benzine.
Voorts heeft men de z.g. eeuwige lucifer
uitgevonden. In een klein metalen houder-
tje kan men een kogeltje zetten. Dit ko
geltje wordt tegen een ruw vlak aange
streken en de eeuwige lucifer brandt
langer en feller dan een houten, maar ook
het kogeltje moet telkens door een ander
vervangen worden. Van de eeuwige lucifer
is dus alleen het houdertje eeuwig. In een
keurig doosje kan het houdertje by de
nieuwe kogeltjes opgeborgen worden.
Al deze uitvindingen zijn mooi en ook
wel doelmatig, maar het 'is wel heel on-
waarschyniyk dat ze de kleine houten lu
cifer in zijn rood pakje met zijn gele muts
ooit totaal zullen vervangen;