msüpepol tm mi m korte predicatie Voor de Huisvrouw Zeeuwsche Kroniek Bevelan'se brieven schaken 1 m i IP i jj§ Ui m 1 m m i n Él i P sëP iflf I US p ilf i Ë8 §1 if sn^ m O H 112 S3 Van onze Boekentafel Van boom tot lucifer. IN DE WOESTIJN. IV. Toen nam de duivel Hem mede naar de Heiligt stad en stelde Hem op den rand van het dak des tempels, en zeide tot HtmIndien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelve dan naar beneden er istaat immers geschrevenAan zijne engelen zal Hij opdracht geven aan gaande 11, tn op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uwen voet niet aan een steen stoot. Jezus zeide tot hem Er staat ook geschreven: Gij zult den Heere, uwen God. niet verzoeken." Een korte weg zonder God of een lange, moeizame met Hem. Als Ik naar den tempel ga. des morgens, wan neer het volk opgaat: en nederzweef. onzichtbaar gedragen, daarbij zegenend het Rijk proclameerend. dan zal het gansche volk op de knieën zinken en vervolgens vroolijk achter Mij den weg des tevens gaan. Maar is dit ten leven Of zal dit leven toch niet anders zijn dan een gestadige dood? Omdat God zeer licht is en de wereld zeer zwart van zondeMoeten God en de wereld, waactusschen Ik sta op de tinne des tempels, door een wit en zonnig wonder bijeen gebracht worden? Neen. neen. God is te licht en de wereld te zwart. Daartusschen schuift zich straks het akelig kruis, en het is dwaasheid en ergernis, maar zoo alleen is het herstel len mogelijk." En wij. dit later over denkende, zeggen verbaasd het diepste geheim uit, dat Gods liefde zelf tus- schen God en wereld kwam hangen aan het kruis. Geen korte, witte weg zonder God. maar een zware, zwarte met Hem. Lieve, korte, zonnige weg. ik ga u zoo gaarne. En ik zou er God nog bij willen hebben om mij daarop te bewa ren. Afschuwelijke, korte, witte weg. ik haat u, want ge zijt geen iveg van en gelen. maar een sprong zonder God. Waarom springen wij telkens den weg van den minsten weerstandWaarom gaan wij niet dien moeilijken weg, waar de Vader loopt naast ons en wij mogen Zijn hand vasthouden en worden veilig thuis gebracht? O God, heb dank. dat Eén den sprong zonder U weigerde, om met U den helleweg in bitteren nood des doods te gaan. In onze plaats. F. BETS OVER DE OUDE HOLLANDSCHE KAAS EN HAAR GEBRUIK. In vergelijking met het gebruik van jonge en belegen soorten wordt onze kaas betrekkelijk weinig gegeten toch is dit product in het buitenland een gevraagd artikel .in de vele internationaal georiën teerde delicatessenwinkel8, waar onze oude Goudsche, Edammer en Leidsche tro nen tusschen de fijnste soorten Gargonzola en Gruyère, Bel Paëse of Rocqefort Met recht geldt de pittige oude kaas bij de kenners ten onzent evenwel ook als een &r~iOO& VG&l xVondest, T J[ OOOOf tACTttllM.HOUOT 01 WQHO OJIVM. m»ecn»irvoïofio scncuno. flV d*dtsii^acicu\SVooZcJ^ems^ge&udk. Ook voor wonden de ideale desinfectans der beste van Neêrlands zuivelproducten. Voor wie weet mét hoeveel toewijding deze kaas wordt bereid en verzorgd „ge fokt" zegt de vakman is dit geen won der, want hij weet immers, dat de béste kazen voor bewaring worden uitgezocht, in de hoop dat zij eens het praedicaat van oude kaas zullen kunnen dragen meestal zijn zij afkomstig van een bepaalde boerde rij of fabriek, die bij ervaring speciaal ge schikt is gebleken voor de bereiding van een voor langere bewaring bestemd pro duct In doelmatige pakhuizen worden de ka zen in lange rijen in het gelid gezet, ruim en luchtig, waardoor zij onder de gunstigste omstandigheden kunnen „rijpen". Worden bij sommige soorten buitenlandsche kaas speciale kunstgrepen toegepast om een markanten, pittigen smaak te bevorderen, de oude Nederlandsche kaas voltrekt haar rijpingsproces langs geheel natuurlijken weg. Op dit oogenblik is op de kaasbonnen óók oude kaas, bereid in het voorjaar van 1940 verkrijgbaarwie naar héél oude vraagt, zal zelfs nog aanzienlijk oudere kaas kunnen ontvangen. En het is niet alleen de typeerende smaak van deze soort, bij velen nog onbekend, die aandacht ver dient de kooper profiteert ook van de voordeelen, die het gebruik van oude kaas biedt juist in dezen tijd van rantsoenee ring. Oude kaas heeft een laag vochtge halte verkregen. Een ons oude volvette of 404- kaas bevat dan ook belangrijk meer melkvet dan een gelijke hoeveelheid jonge kaas. Evenzeer stflgt het percentage aan eiwitten en andere voedingsstoffen al naar mate de kaas ouder wordt. 1 Men kan de geleidelijk harder geworden kaas raspen en dan over de boterham strooien ook kan pi en ze malen in een zgn. amandelmolentje. Aldus ondervangt men het bezwaar, dat oude kaas brokkelig is en zich niet goed laat snijden. Niet al leen op het brood, ook in soepen, sauzen en stamppotten kan de geraspte of gemalen oude kaas met voordeel worden gebruikt ter verbetering van den smaak en door haar belangrijk eiwit- en vetgehalte, te vens ter verhooging van de voedingswaar de der gerechten. Afhankelijk van den ge- wenschten smaak kan men er meer of minder van aan de gerechten toevoegen, Vaak wordt gepraat over den goeden ouden tijd. Vroeger moet het dus in vele opzichten beter zijn geweest dan nu. Voor al hebben de betweters hierbij het oog op het gedrag der opgroeiende jeugd, zoowel in huis als op straat. Ook meenen zij, dat er vroeger niet zooveel losbandigheid was onder de volwassenen als thans. De straf fen waren volgens hen strenger en doelma tiger en daarom was de eerbied voor de ouders en de overheid grooter. Wie echter iets van de vroegere toestanden afweet, moet getuigen, dat de wereld van tegen woordig niet slechter maar ook niet beter is dan vroeger. Wij zullen dit niet nader aantoonen. In dit artikel zullen wij laten zien, hoe in een stad als Middelburg des nachts voor de rust en de veiligheid der burgers werd gewaakt. In andere steden geschiedde het ongeveer op dezelfde wijze. Wij gaan in onze gedachte ongeveer twee eeuwen terug en schrijven het jaar 1750. Een corps politieagenten, dat dag en nacht dienst doet, bestaat er nog niet, evenmin des nachts een particuliere be wakingsdienst zooals thans. Overdag is de schout of de baljuw met zijn „rakkers" spoedig aanwezig, als e. iets gebeurt, dat niet in orde is. Des nachts is het toezicht op de straat aan andere personen opgedra gen, nJ. aan de burgers zelf, die de zoo genaamde burgerwacht vormen. Bij zonsondergang worden al de poorten der stad door de poortwachters gesloten, Geen enkel 'rijtuig of slede kan meer bin nenkomen of de stad verlaten. Voor de schemering nog overgegaan is tot het nachtelijk duister kan een voetganger te gen betaling nog uit- of ingang krijgen door het klinket. Dat is een kleine deur in de poort. Is het do-ker geworden, dan gaat ook het klinket op slot en de sleu tels der poorten worden gebracht naar den regeerenden burgemeester. Voor de poorten werden gesloten, is de poortklok geluid. Deze hangt achter het stadhuis. Dat luiden is een waarschuwing voor den buitenman om te zorgen dadelijk de stad te verlaten en voor den stedeling om in de stad te komen. Maar ook hij, die met minder edele bedoelingen des nachts in de stad wil zijn, tracht bijtijds binnen te zijn. In veel steden heet de poortklok dan ook de dieven- of boevenklok. Te Mid delburg spreekt en schrijft men van de ruiimtrateklokomdat het raadzaam is bij nacht de straat te ontruimen. Wel zijn' er in geheel de stad brandend' straatlan taarns, doch de verlichting is nog primi tief. Er z\jn te weinig lantaarns en daar men nog geen petroleum kent, wordt raap olie gebrand. Zooals gezegd, zorgen de burgers zelf voor de rust en de veiligheid. Zij, die hier toe in staat worden geacht, zijn verdeeld in 4 g oepen of regimenten. Elk regiment heeft een vaandel van verschillende kleur. Daarom spreekt men van het Oranje, het Witte, het Blauwe en het Groene regi ment. Aan het hoofd van elk regiment staat een voorzittend lid der Wet, met den titel van kolonel. De twee burgemeesters met. de elf schepenen worden de Wet genoemd. Een regiment bestaat uit 6 af deelingen of compa,gnies,zoodat er in 't geheel 24 compagnies zijn. Daar iederen nacht maar één compagnie de wacht heeft, moeten de leden van de burgerwacht om de 24 dagen één nacht dienst doen. Als de poortklok 's avonds begint te lui den, komen de manschappen van de com pagnie. welke aan de beurt is, samen voor het huis van hun vaandrig, bjj wien den ganschen dag bet vaandel is uitgestoken. Nadat de namen der personen, die aan wezig moeten zyn, zijn afgelezen, wordt met een officier aan het hoofd naar het stadhuis gemarcheerd, met het ontplooide vaandel voorop. Op het stadhuis bljjft de hoofdwacht achter. Andere wachten betrekken ver schillende posten in de stad. Het wacht woord i' te voren gehaald bij den re geerenden burgemeester, die ook de sleutels der stadspoorten in bewaring heeft. De twee burgemeesters z\jn om beurt een half jaar voorzitter van de vroedschap en worden daarom regeerend genoemd. De eigenlijke rustbewaarders zijn enkele personen van de burgerwacht, die iederen nacht door al de stadswijken tweemaal de rondte doen om te zien of alles veilig is. Elk jaar ln 't begin van de maand Mei schrijven de officieren van iedere compag nie de namen op der burgers waaruit de burgerwacht wordt samengesteld. Den eersten Woensdag van Juni en van December wordt in de Vierschaar op het stadhuis de zoogen. krijgsraad gehouden. Hier wordt besproken, wat met het werk van de burgerwacht in betrekking staat. De krijgsraad wordt gevormd door de 4 genoemde kolonels, den majoor en de ka piteins. Als een kapitr' i 18 jaar als zoo danig gediend heeft, kunnen zij aan den magistraat of stadsbestuur hun ontslag aanvragen. Behalve de leden van de burgerwacht zijn er nog andere personen, die des nachts voor de rust en de veiligheid in de stad zorgen, n.l, de nachtwakers of klepperlieden. Het dienen in de burgerwacht is burger plicht en wordt dus niet beloond. De klep perlieden worden evenwel betaald uit een fonds, waartoe ieder hoofd van een gezin moet bijdragen, welk bedrag afhangt van de grootte zijner woning. Elke klepperman trekt des zomers van 11 tot 3 uur en des winters van 10 tot 4 uur door dat gedeelte der stad, dat hij voor zijn rekening heeft. Hij is gewapend met een halve of kleine piek en een zijd geweer of sabel. Als hij drie of vier huizen is gepasseerd, klept hij driemaal met een houten klep en roept het nachtelijk uur, dat geslagen is. Van verre hoort men zijn bromstem: „Ne gen heit de klok, de klok heit negen!" Wij zouden hem de levende klok kunnen noe men. Hoe weet hij den juisten tijd? Door zijn geklep en geroep hoort hij niet altijd het slaan der klok of het spelen van het carillon. Er is echter nog een andere wijze van tydaankondiging. Eiken nacht vertoe ven op den -stadhuistoren een trompetter De thans beschikbare voorraden oude kaas zijn uiteraard beperktzij die zulks wenschen kunnen hun kaasrantsoen dus nü nog betrekken in den vorm van het oude, in het buitenland gewaardeerde, product. Dat nie mag. ,,'t Was wee' bal, 'flor, giste re naevend", en de vrouwe wees mee d'r mes over d'r schoere, nae de muur achter d'r „bel-bel- bel, dat misje ei toch op d'r poke 'ehad. Ons lagge A een stuitje op bédde, A ze nog mae pas tuus kwam; of eigeluk eit d'r moeder ze in 'uus 'ehaele mie de mule. Ze stieng wee mie een jongen voren." „En mag dat nie vroog Cor, ,,'oe is d'r moeder dan 'etrouwd 'erocht?" „Ja, dat is ze zeker vergete", zei de vrouwe, „ze wil temissen volstrekt nie dA Lena mee die jongen lopt. En Lena zei mae steeds: ,,'k zk' 't nóóit laete". Wan' dae stae een kopje óp, 'flor, wat is ze nog mae zestien jaer". „Zó ei ze oltied nog 'ewist, van kind of An", en Corre lachten, „dat k ze nie mocht, dat dee ze nét- Weet je nog wè, toen k de scheele van de regenbak is 'everfd was en A d'r moeder zei: „Lena, noe mag je dae nie ankomrae, 'oor", dA ze dadelik olie tien d'r vingers der glieke opsloeg: „voe wat zou ik dae nie an magge kom- me?" t Was tóch zfl'n 'appeg jonk". De vrouwe zat te knikken, 't Was A mêer as tien jaer 'elee-e' mae ze was dat geval ok nog nie vergete. ,,'t Is nflg een arege meid, 'óor, mae: een bitje een luchte koeter, „Dat gae geméenlienge saemen" zei Cor. Ze schroefden 't deksel van de jampot mee 'eunek en keek is verlangend nae de goud gele zoetegheid. Toen schodden ze mee d'r 'flot en dee' 't deksel der wee op. „Toe-oe, 'ier ei een lepel", zei d'r moeder. Mae Corre bleef op d'r stuk stae: „ni, 't is onnoemelik lekker zoete, mae een rinne- wasie voe je taqden. Ik pas 'eleze, dA aleeneg mensen mie kunsttanden 'eunek magge ete. Ik zA zoete m'n bord 'avermout leeg ete. Daer ei je 't ok wee. Dat A lek ker is, is slecht voe je tanden, en dat A góed voe je is, lust ik nie graag. O ja, dat wou ik zegge:'dA 's mee de ménsen ok zfl. Ik gae noe mee vee verschillende ménsen om tegenwooreg, en ik lêere vee nieuwe ménsen kenne. En dat gaet Agauw oltied op: de goeie, brave ménsen bin zó saai en zó vervelend, dA' je, der van wig zou lóope en die A vriendelik en voorkommend in den omgank bin en grappeg en opgeruumd van aerd, die deuge op êene of andere me- niere hie. 'k ZA' nie zegge da dat oltied opgaet, mae de mêeste kêeren toch wè" „Noe g'lóo'k dA je toch wè' een bitje", be gon de vrouwe, mae' vadder kwam ze nie, wan' Corrie gaf anêens een schrêuw en vloog van den tafel. Het was een open- slaend raem, daer A de taefel vóór stoeng; 't stieng waegenwied open mee 't móóie wêer. 't Zunnetje scheen lekker nae bin nen en een perebie-e, die A êest z'n ge noegen 'egeten an een riepe puzzuk, vloog noe over den taefel om te kieken, ofdA niks was voe nae dessert, om achteran op te eten. „Toe misje", susten de vrouwe. ,,mö' je noe zó'n 'errie maeke voe zö'n bêestje?" Ze dee' d'r neusdoek open, 't was pas een schóonen, en waaiden dae de pere bie-e mee nae buten. „Me zulle de 'orren der vóór ette," zei ze, „dan zitte me vei- leg. En dan zu' me is gaen klaer ete, an ders wor' 'l'zó laete êer A de boel an de kant is". De frisse butenlücht en 't zunne tje kwamme nog wé' nae binnen, mae 't was toch nie 'olf zó angenaem om tegen dat 'orregaas an te zitte kieken, as, net as daereven, anêens nae buten, nae de blauwe locht. Corrie zat er een bitje over te pruttelen, dA één zó 'n schraele pere bie-e dat noe gedae kust kriege. „Daer ei j' noe awee' zó iets", zei ze, „het plezierege kan wee nie, wan' dan komme de perebie-en binnen en wat vad der op den dag de vliegen en vanaevend de moggen. Achter de 'orren zitte is vee' ongezelleger, dus dAt motte me wee' doe-e". Ze schoof d'r papbord, da A ze elnde- lienge leeg van d'r daen en keek over den taefel. „Ni-mae', je ei 't taai", d'r moe der boog over den taefel, om een boter- 'ambord vóór d'r te zetten. Op de bróod- schaele lag tervebróod en rezienenbrood, 't róokvlêes en de witte kaes stienge op weeskanten. „Ik zou je beklaege A 'k tied Mae noe mö je nie mi' moppere, 'flor, wan' ni' dezer ochend zit ik vêertien dae- gen te verlangen". Corre keek, mee een lachje in d'r dogen, net ofdA' ze tóch nog wat zegge wou. ze dee een paer kêer d'r mond open en wee' toe. Toen kust ze d'r eigen nie meer in- 'ouwe en kwam het er uut„nog één kleinegheidje dan. Zie je wè, dA' 'k toch iedere keer glik 't Zou vee pleziereger en makkelukker voe je weze A je me tuus 'ieuw, om voe je te werken en voe gezel schap, en ik verlange net.zó 'ard nae dezen dag as jie, moe' dat kan nie, Een méns mó prombere veruut te kommen in de waereld". „Daer ei je 't", zei de vrouwe „Je mö vadder kieke as 't óogenblik daer A me In bindan 'ouw je sterke tanden, dan je gin last van perebie-en of vliegen en moggen en A ik dan is uut den tied komme te raeken, kun jie op een b'öorlikke meniere je brood verdiene. As dame geklêed en bediend, mee een gróót trektement. En wien zA zégge in wat voe ermoe en ellende A Lena dan zitte za', as ze nie nae d'r moe der wil luustere?" H. C. H. REDACTEUR9. M. MULLIÉ en een hoornblazer. De eerste blaast van af den toren het heele uur en de laatste het halve uur. Aan den klank der instru menten is het dus te hooren of het heel of half heeft geslagen. Als een klepperman in een huls brand, dieven of ander onraad ontdekt, moet h\j dadel\jk de bewoners waarschuwen. Is er brand, dan blijft hij kleppen en roept Brand Brand De dienstdoende torenwachter op do Lange Jan hoort het brandgeklep of ziet zelf reeds den brand. Dadelijk hangt hij twee lantaarns niet brandende kaarsen buiten den toren naar de zijde, waar de brand is en één aan den tegenovergestel- den kant. Daarna begint hy de brandklok te luiden. Ieder brandweerman kan aan den toren zien, aan welke zijde der stad de brand is uitgebroken. Met de spuit wordt zoo vlug mogelijk naar den brand gereden ten einde de eersten te zyn om het blusschingswerk te beginnen. Wij meenen, dat het nog zooveel jaren niet ge. leden is, dat aan de manschappen van de brandspuit, welke het eerst water gaf, een premie werd uitgeloofd. B. J. dJlf. m k m mm m"m n X - k Wm Bovenstaande stelling kwam voor in de party A. DobbelaarJ. M. Mullié, in den wedstrijd om het kampioenschap van Zee land. Zwart aan zet zynde, speelde hier 22 Dg7Xg3+?? een incorrect dame-offer, er volgde 23. fg: Tg3:-f 24. Kh2 Tdg8 25. Te2 Tgl 26. Lb2 en zwart is verloren. In plaats van den tekstzet, had zwart in den diagramstand op fraaie wijze de par ty kunnen beslissen, en wel als volgt 22Dg7h6 23. Kgl—h2 deze zet is vrijwel gedwongen, maar nu volgt een ge forceerd mat in 5 zetten 23Dh6X h3 24. Kh2Xh3 Tg8—g6! 25. g3—g4 Tg6h6-J- 26. Kh3g3 Td8g8 en mat op den volgenden zet. Al vond de zwartspeler dan deze com binatie niét, ze is er niot minder fraai om. i rSx- abcdef gh Aldus was de stand na den 22en zet van wit, nl. Lf4, in de partij K. Maartense J. M. Mullié. Het schijnt of er tegen de diverse dreigingen van wit, al heel weinig meer te doen is. 22Lb7 bijv. faalt én wegens 23. Tfdl en ook al wegens 23. Lc7: Dc7: 24. Ld5: Ld5: 25. Ph7: en wit heeft te veel dreigingen. Zwart speelde daarom 22Tg8f8! 23. Lf4Xc7 Tf8Xf3! da eenige manier om nog «en kans op rémise te verkrygen. 24. Pg5x*3 dit is niet het sterkst beter was Ld6 om de zwarte dame naar een onrustiger veld te brengen. 24. De7Xh4 25. Pf3Xbt Pd5xc7 26. Ph4f3 Lc8b7 hier stond zwart voor een moeilijke keus. Hij h-i natuurlijk de pion e6 kunnen slaan, maar vreesde ver wikkelingen na een event Tel van wit 27. Pf3d4 a7a6 28. f2—f4 Pc7—<15 29. Pd4e2 Pd5—e3 30. -Tl—f2 Pe3—g4 31. Tf2fl Pg4e3 32. Tfl—f2 PeS—gé 33. Pe2d4! zwart had rekening moeten houden met de mogeiykheid, dat wit de kwaliteit terug zou geven, en daarom had hy beter 32TdS kunnen spelen. 33Pg4xf2 34. KglXf2 Ta8—d8 35. g2g4 b5b4 36. 'al—a4 a6—aS 37. Ta4Xa5 b4Xc3 38. Kf2—e3 Td8—a8 Beide spelers verkeerden in tijdnood. Deze zet is niet het beste. Aardig was 38. c2 geweest waarop wi£ 39. Tal had moe ten spelen. Er had dan kunnen volgen 8 39Lf3 met interessante wendingen. 39.Ta5Xa8Lb7xa8 40. Pd4 -c2 La»—d5 'weer niet het sterkstbeter was direct Lg2. 41, f4—f5 g«Xf5 42 g4xf5 Ld5—g2 VergeUjk de opmerking bij de 40e zet De twee verbonden vry-pionnen van wit on dersteund door den koning en een event ingrepen van het witt# paard op het juiste moment verschaffen v it de whist 43 f5—f6 Lg2—fl 44. Ke3—d4 Lfl—h3 45. Kd4e5 Lh3g4 46. Pc2e3 Lg4—h3 47. Ke5d6 h7—h6 48. f6—£7+ Ke8—f8 49. Pe3Xc4 c3c2 50. Pc4—«5 c2clD en zwart gaf op. Het is nog niet hetzelfde op welke ma nier men een party verliest gaat het zoo- al" in deze party, dan kan men er volle vrede mee hebben. Beide spelers moesten voor het bord moeilijke r.oblemen oplos sen, en men moet toegeven, dat wit die misschien by de 22e zet da'" i in enkele zetten te kunnen winnen, na de voor hem ongetwijfeld 'errassende 22 a zet van zwart zeer sterk gespeeld heeft Door deze overwinning was de heer Maartense endien vrijwel zeker van de eerste plaats. Gelten, door Herman de Man. Uitg. Nederlandsche keurboe kerij N.V., Amsterdam. Herman de Man is met „Geiten" aan een syclus van eenige romans begonnen, die alle dergeiyke titels zullen voeren, byv: honden, paarden, katten. De geheele cyclus zal de titel „Menschen en hun dieren" dragen. De hoofdpersoon voor dezen eer sten roman is Geitemie een hardwerkend dagloonersvrouwtje met veel kinders. Van haar geiten heeft de eenvoudige vrouw ge leerd dat ze op de wereld is om goed te zgn voor anderen. Daarom wankelt haar liefde voor haar jongste knappe dochter niet, als deze haar groot verdriet doet. Het is de geschiedenis van een een voudig mensch, die in haar leven met veel moeilgkheden te kampen heeft, maar deze moeilijkheden overwint met behulp van haar liefde voor haar geiten. C Poor de jeugd Daar stonden in een groot bos, dat by een eeuwenoud kasteel hoorde, honderden en honderden bomen, net zo oud als het kasteel, knoestig, krachtig en heel hoog. Tussen de takken en bladeren van de kas tanjes, linden, beuken en eiken nestelden vogels^ grote en kleine. Weinig mensen hebben op de bemoste paden van dit bos gelopen. Nooit klonken er vroiyke kinderstemmen, nooit trippel den rasse voetjes tussen de stammen der woudreuzen. Alleen was af en toe de forse stap van den boswachter en het geblaf van zgn hond te horen. Dan zochten de vogels door het dikke bladerendak heen de weg naar de warme zonnestralen, naar de hel dere blauwe hemel. Altyd was het stil in het bos, alleen zo af en toe het gekras van een kraai, het kloppen van een specht, het geklap wiek van vleugels of in een mooie nacht het zoet gezang van een nachtegaal. Het bos was als een sprookjesbos. Op zekere dag, het is nog niet zo heel lang geleden, werd de rust verstoord. Een groep mannen in gelapte werkkielen met schoppen, byien en zagen stapten met da verend gedreun onder de bomen. Ze keken eens naar boven om te meten hoe lang een boom wel was en begonnen aan hun werk. Zy spitten, zaagden en kapten. Het zware geluid van het werk, vermengd met brommend eentonig gezang, verschrikte de vogels. Met de grillig kronkelende rook uit de py'pen der arbeiders verdwenen de gevederde bosbewoners door het lover. Tegen de avond kwamen ze terug. Toen was er weer rust in het bos, maar veel vogels konden hun warm nestje niet meer terug vinden. De sterke mannen hadden de takken van de bomen tot de stam toe afgezaagd. Kaal en treurig stonden daar de eens zo trotse eiken en kastanjes, met grote gele wouden, waar eens sterke tak ken prgkten. Gedrukt en verdrietig zochten de vogels een onderkomen voor de nacht. De volgende morgen begon het lieve leven opnieuw. Weer kwamen de mannen en weer kapten en zaagden ze. Enkele bomen werden nu geveld. Met een harde plof vielen ze op de vochtige aarde. Nu vlogen de vogels weg voor goed om ergens anders een nieuw nestje te bouwen. Dit alles lykt op het sprookje ,,'Walde- mar Daa en zyn dochters" van Hans An dersen. Waldemar Daa liet zyn mooi bos omkap pen om van de bomen een groot schip te bouwen en dat te verkopen voor veel geld. Van deze bomen zal geen weelderig schip gebouwd worden met glimmend koperwerk en stevige zeilen, .ïeen, van die bomen worden lucifers gemaakt. De reuzen van het woud worden verzaagd tot kleine stok jes, die een rood jasje aan krijgen en een geel hoedje op. Maar het gaat niet zo vlug. Als de bomen gekapt zyn, worden ze naar een snel stromend riviertje gesleept. Het water, dat dansend en springend over groto rotsblokken en kiezelsteentjes naar zee stroomt, sleurt de boomstammen mee. De stammen rollen over elkaar, schuiven onder elkaar, biyven soms achter een rots blok haken. Dan moeten ze losgemaakt worden en dat is een moeiiyk en gevaar lijk werk. Met een lange stok. waaraan een stevige haak zit, stappen mannen van van stam op stam. Er bestaat veel kans voor uitglijden en het gebeurt wel eens, dat een houtvlotter verdrinkt. Hoe dichter by de zee, hoe kalmer het water en hoe gemakkeiyker het is voor de bomen ter bestemder plaatse te krygen. Eenmaal ln de fabriek komen de bomen onder zware machines, die puffen en dreu nen. De kleine houtjes, die uit de machines komen zyn precies van lucifer-grootte. Ze worden nu gekleurd en van een stof door drenkt, dat zy niet kunnen nagloeien. Nadat ze gedroogd zyn en van alle stof ontdaan, worden ze geparafineerd. De gele kopjes krijgen ze door een onderdompeling in een bad van bruinsteen en zwavel. Ziezo de lucifers zijn klaar. De doosjes, waarin ze verpakt worden, worden in dezelfde fabriek gemaakt Lange houtbanden gaan in de hulzenmachine en kant en klaar van etiketten voorzien ko men de doosjes er uit te voorschijn, De zykanten worden aangestreken met een mengsel van fosfor en glaspoeder en dan kunnen de lucifers in de doosjes gedaan worden. Tegenwoordig bestaan er zulke vernuftig uitgedachte machines, die al het werk doen. Het hout gaat er aan de ene kant in en aan de andere kant komen de pakken lucifers te voorschijn. En zo in die keurige pakjes en handige doosjes komen de lucifers in de winkels terecht. We kunnen die kleine vuurmakertjes niet meer missen. Vroeger, toen er nog geen lucifers waren uitgevonden, hadden de mensen het heel wat moeilijker als ze vuur wilden maken. Heel, heel lang ge leden gebruikten ze vuurstenen, die tegen elkaar geslagen werden, zo dat er een vonk af sprong. Bet overgrootvader maak te gebruik van een tondeldoos en de Indi anen wreven twee droge takjes tegen el kaar, totdat er vuur komt. De laatste tyd zyn er veel dingen uit gevonden en in de handel gebracht die de lucifers moeten vervangen en verdryven. Zo bestaan er gasaanstekers met een patroontje, waarbij door wrijving op een ruw vlak een vonk afspringt. Ook zijn er met een kleine battery, die een draadje laat gloeien. Veel heren gebruiken een si garetten-aansteker, die werkt op benzine. Voorts heeft men de z.g. eeuwige lucifer uitgevonden. In een klein metalen houder- tje kan men een kogeltje zetten. Dit ko geltje wordt tegen een ruw vlak aange streken en de eeuwige lucifer brandt langer en feller dan een houten, maar ook het kogeltje moet telkens door een ander vervangen worden. Van de eeuwige lucifer is dus alleen het houdertje eeuwig. In een keurig doosje kan het houdertje by de nieuwe kogeltjes opgeborgen worden. Al deze uitvindingen zijn mooi en ook wel doelmatig, maar het 'is wel heel on- waarschyniyk dat ze de kleine houten lu cifer in zijn rood pakje met zijn gele muts ooit totaal zullen vervangen;

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1941 | | pagina 7