KORTE PREDICATIE Voor de Huisvrouw Zeeuwsche Kroniek Bevelan'se brieven SCHAKEN A rtv *1| M i i pp® êlp i lol fi ééié iiëf és 18 jélm Vein onze Boekentafel DANKBAARHEID. Wij hebben de nare eigenschap om veel te kijken naar wat we niet hebben en als vanzelf sprekend te aanvaarden hetgeen we dan toch nog wel hebben. Daarom komt men zooveel mopperende menschen tegen en zure levens. Men vindt echter ook een irriteerende tevre denheid der zoo gezellig vergenoegden die hun natje en droogje" nog hebben, en nu mag de heele wereld vergaan er gaat toch niets boven een volle maag. Goddank voor de dankbaarheid op hooger plan. Ik herinner mij een echt Vaderlandsch gezin, waarin ieder het druk had, maar des Zondagsavonds waren allen thuis en daar zou niemand aan tornen, want dat was de avond van het gezin. De vogels zijn nu uit gevlogen. maar de vader vertelde mij met ontroering van die Zondagavonden, cn ook, hoe zijn huis op eiken verjaar- of gedenkdag Psalm 103 gelezen werd: JLoof den Heermijne zielen al wat binnen in ,mij is. Zijn heiligen naam. Loof den Heer, mijne zielen vergeet geen van Zijn weldaden. En wanneer een lid van dat gezin sterft, dan zal men zich nog eens tezamen neerzetten, als vroeger, en Psalm 103 lezen, omdat er zoo veel te danken is, wanneer men elkander lief heeft en in de vergeving der zonden samenleefde. En vergeet geen van Zijn weldaden. Neen, wij willen ze niet vergeten. Wij willen ze één voor één oproepen en voor ons stellen en aanzien en toe knikken en ze zeggen, dat wij ze niet vergeten: de liefde van een moeder, de rechtschapenheid van een vader, de trouw van een vriendde goedheid van een broeder, de zorg van een zuster, de teederheid van een vrouw, de aanhanke lijkheid van een kind, de waardigheid van een woord, de warmte van een brief, de zuiverheid van een gesprek, de adel van een gelaat, het hart van een medemensch, de weelde van een zomer, de stilte van een avond, de droom van een nachtde vrede van een uur, de kracht van een boom, de blik van een hond. de heerlijkheid van een arbeid, de vorm van een beeld, de hel derheid van een klank, de bouw van een vers. de sfeer van een boek. de lijnen van muziek, het tikken van een klok, de vuurgloed van een haard, het leven des gebeds. cn daarin en daar over: de barmhartigheid des Heer en. Vergeet ze niet. vergeet ze niet, 't is God die ze u bewees. F. HUZARENSLA ZONDER VLEESCH. Bietjes vormen, zoowel warm als koud opgediend, een smakeiyk, zeer gezond gerecht. Van alle groenten zijn de bekende bietjes met haar mooie felroode kleur wel het meest geschikt, om een schotel'een fleurig appetijtelijk uiterlijk te geven. Bovendien zijn ze goedkoop enworden ze reeds gekookt verkocht, zoodat we ze uiterst ge- tegenEeefi^h gctge/en met SUPEROL OOOOT BACTTRIÊN VOORKOMT BESMETTING makkelijk kunnen bereiden. Immers we hoeven ze slechts even schoon te maken, in plakjes te snijden en met wat saus te vermengen, om een smakelijk, gezond slaatje op tafel te brengen en warmen we ze op. dan krijgen we een zoet en geurig gerecht, dat in den wintertijd een prettige afwisseling vormt met de vele koolsoorten. Wanneer we over bleten spreken, den ken we natuurlijk ook aan de zoo popu laire huzarensla, die het koffieuurtje zoo gezellig kan maken of als hapje voor den warmen maaltyd zoo geliefd is en.dan behoeven we deze waarlijk niet slechts als een „herinnering" te beschouwen, want ook In dezen tijd kunnen we nog een heerlijke huzarensla bereiden zonder vleesch en met een saus, waarbij slaolie niet noodig is. Huzarensla zonder vleesch (4 per sonen) (recept van Alida Reiding). 1 krop salade of struik andijvie, rest ge kookte aardappelen, rest gekookte groente, 1 bietje, 1 zure appel, 1 hardgekookt ei (indien mogelijk 2), een paar ingemaakte uitjes en augurkjes, 2 eetlepels kwark, zout, peper, desgewenscht aroma. Maak de sla of andijvie schoon en snip per ze fftn. Snyd de schoongemaakte biet en de aardappelen in kleine blokjes en snipper de appel, de uitjes en de augurk jes. Meng alles door elkaar. Klop twee eet lepels kwark met melk, azijn, citroensap of tomotenpurée, zoodat een dikke, vloeibare saus wordt gevormd en maak deze op smaak af met een snuifje fijn zout, een ietsje mosterdpoeder en wat peper. Men kan den schotel garneeren met wat achtergehouden salade en partjes hardge kookt ei. MANY A BEUKMAN. DE AMBACHTSHEER. IV. Het recht op aanwassen. In Zeeland behoorde het recht op aan wassen van rechtswege onder de ambachts gevolgen. Aanwassen waren de opkomende schorren aan de zeedijken van het am bacht. De ambachtsheer kon ze na be komen octrooi ten eigen bate bedyken. Zoo is het ambacht 's Heer Arendskerke in den loop der tijden ontzettend uitgebreid door de bedijking van vele polders in het SHoe. De ambachtsheer kon in een nieuwe polder dezelfde ambachtsrechten doen gel den. die hij in zijn oorspronkelijk am bacht had. Karei V erkende het recht der Zeeuw sche ambachtsheeren in art. 2 van de am- plicatie (aanvulling) van 1515 op de keur van Zeeland. Toch is er bij vele bedijkingen over het recht daartoe vaak getwist, omdat meer dan één persoon meende gerechtigd te zijn. Dit was b.v. het geval, toen het oude vaarwater naar Middelburg, de Wel- zinge, werd bedijkt. De partijen kwamen ten laatste tot overeenstemming, door dat elk een deel van de opbrengst kreeg. Toen in het midden der vorige eeuw het Rijk of Domeinbestuur bezit nam van de schorren en de slikken in het Sloe om hierin een dam te leggen, meende de ambachtsheer van 's Heer Arendskerke daardoor in zijn rechten te zijn aangetast. Na een lange procedure werd een vergelijk getroffen, waarbij de ambachtsheer zijn recht op de buitengronden aan den Staat verkocht voor 185.000, Het plantrecht. De wegen in de oudste deelen van Zee land zijn meestal smal en kronkelend, om dat zij ontstaan zijn uit dichtgeslibde vaar geulen. Van ouds beplantte de Zeeuw, vooral op Walcheren, de wegen, hoe smal deze ook waren, langs zijn bouw- of wei land met houtgewas. Keizer Karei V heeft dat recht der geërfden uitdrukkelijk ge handhaafd bij zijn verlofbrief van 10 Febr. 1527 als vergoeding voor het verbieden van derrie (een brandstof) te steken uit den grond. Zoo de eigenaar van het land in gebreke bleef, had de ambachtsheer de be voegdheid tot planten. Daar hout vroeger de voornaamste brandstof was, werd van dat recht door de eene of de andere partij gebruik gemaakt. Anders was dat bij de wegen door het dorp. het dorpsplein en vaak ook het kerk hof. Het plantrecht hiervan kwam uitslui tend aan den ambachtsheer, evenais dat van sommige dijken, vooral als hierover een weg loopt, zooals vaak in Zuid-Beve land. Bij het plantrecht sluit aan het recht van grasetting, dat ook vele ambachtshee ren hadden en vaak nog hebben. Dat over het plantrecht en het recht van etting een gemeentebestuur en de ambachtsheer wei eens met elkaar in botsing komen, is te begrijpen. Dit was 25 jaar geleden het ge val tusschen de gemeente O. en W. Souburg en jhr. Schorer, ambachtsheer der beide Souburgen over het recht van beplanting en van grasetting op het Orahjeplein te Oost-Souburg en het Marnixplein te West- Souburg. Na een langdurig proces deed de rechtbank uitspraak. Het recht van jacht- en visschery. Wij nemen beide rechten maar samen, omdat zy in den grond der zaak dezelfde zijn, nl. het recht om het wild op het land door jacht te dooden en om de visschen in kreken of watergangen te vangen. Vooral in de breede duinstreken, zooals onder Vrouwenpolder was de jacht van eenige beteekenis. Streng werd door den ambachts heer tegen stroopers opgetreden. Vaak ver kocht hij het jachtrecht in zyn ambacht of over een deel ervan aan anderen. In geen enkele provincie van ons land waren de jachtrechten zoo talrijk als in Zeeland. In een rapport van de Zeeuwsche Landbouw- maatschappü in 1910 werd op de afschaf fing der oude jachtrechten met klem aan gedrongen. Door de jachtwet van -1923 zijn die rechten afgeschaft, waarbij aan de be trokken personen schadeloosstelling werd verleend. Heerendiensten. Deze diensten werden ook wel hand- en spandiensten genoemd. Artikel 18 van de „Keure in de lande van Zeeland" stond, dat de bewoners van een ambacht gehouden waren den ambachtsheer te dienen, zooals het costuymelijck (gebruikelijk) was. Daar over de uitlegging van dit artikel tusschen sommige ambachtsheeren en hun onderzaten later verschil van meening be stond, hebben de Staten va.n Zeeland bij hun placaat van 15 Nov. 1678 bepaald, dat de onderzaten ten hoogste twee dagen 's ja ars buiten den oogsttijd met wagen en paarden ten dienste van den ambachtsheer moesten zijn. Zy konden zoowel buiten als binnen het ambacht voor werkzaamheden worden opgeroepen. Bij nalatigheid moest een boete van 5 betaald worden, bene vens de vergoeding voor het gespan, dat in de plaats van den onwillige werd gehuurd. Deze bepaling werd door dé Staten, niet alleen gemaakt om den ambachtsheer in zijn recht te steunen, maar ook opdat deze van zijn recht geen willekeurig misbruik zou maken. De schoolmeester moest voor den ambachtsheer aanteekenlng houden van de parochianen, die in het bézit van paarden en wagens waren. Ook moest hij den laats ten aanzeggen, waar en wanneer zy moesten komen. De ambachtsheer van Domburg liet jaar lijks 25 ingezetenen twee dagen kosteloos met wagen en paarden voor hem werken. De heerendiensten waren alzoo in Zee land niet erg drukkend. De zgn. drosten diensten in het Oosten van Gelderland en Overijsel waren voor de boeren meer be zwarend. De opbrengst van den aschbak en van de schatte. De aschbak, van steen gemetseld, stond in de meeste dorpen op een hoek van het kerkhof. Hij was vroeger, toen voor ver warming enkel hout of turf werd gestookt, een echte aschbak. De dorpsbewoners wa ren verplicht al hun asch in den bak te brengen. De asch had waarde voor de be mesting van het land. Vijftig jaar geleden Zegge of zwiege? De bakkersvrouwe was druk-öp doende. Ze boezenêerden mêest mae' in 't acht'ruus, igae was een bestie in ok, dus ze kust "'êel de voorkaemer vrie 'ouwe. t' Licht in de wienkel was uut; in de gank viel een striepe licht deur de garre van de deure van 't acht'ruus. Dae zag 't er noe nie slecht uut en glad nie ok. De taefel stieng voe 't raem, der over lag een wit en groen geblokt taefelzeil en daer op stoeng 't schinkblad en een taefelbord mee jikkemienen. Ze net klaer mee de thee óp te schin ken; ze pakten de lusefers van de schouwe om 't éénpittertje an te steken, dat ze voe *t gemak mae op de kachel 'ezet, en twint zei ze 'ardop in d'r eigen: „Sie- zo. ik bin dermee-klaer voe vandaege; a noe Corre ok mae nie te lank mi' wig- bluuft". Nou, dat zou toch nog minstens een kwartiertje dure. Die misjes stienge bie de lindebóom, dat was zowat op den 'elt van 't durp nae d' 'oeve. As ze nog jonger waere dan brochte ze mekare oltied wig toet een eindje verbie de lindebóom en dan wee' terug, net zó varre d'andére kant op en zó 'ieuw dat dan èn, soms acht of tien kéeren, toetda' ze eindelienge uutverteld waere. Dat ze net wee' óp-'ehaele en daer om 'elache. Mae' noe dee-e ze dat toch nie mi. Corre zei: „ik zou daerom nog wè' een 'êeleboel kunne vertelle, ''öor; in mn' kost-'uus 'k ok pas een incident 'ehad. Je kunt tóch nie begriepe 'oe onmenierlik a. de ménsen bin. Mae dat komt dan wè' is op een are kêer. Wat me toch wee lekker 'epraat Ik bin der glad van op-'elucht. Je mö' jen eigen toch is kun nen utere en tegen moeder kan 'k dae vanselft gin woord van zegge." „Waerom nie?" vroeg Mientje. Ze dat dien aevend èwee zó scherp 'evoeld, dé' zie gin eigemoeder meer Oe anders zou Corre trek tuus komnie as zie. wat kon ze beter wènse, as oalles tegen d'r moeder te kunne vertellen? „Dat is toch nogè. duidelik", zei Cor, „ze ei k zurgen genoegt. As ze wist. da ik het slecht dan liep ze d3e een 'êele weke mee op d"r lief. Dienk je dè' 'k dat wil Nêe-e 'öor: laet jie mien maer al- léene tottere. Ik zk' m'n eigen der wè' deurslae." En daemee was 't gesprek dan uut en gienge ze, ieder z'n eigen kant uut, naer 'uus in de lichte maene. 't Was bladstille. „Een bad voor de hersenen", docht Cor re; ze soms van die boekegezegden over d'r. „Waer ei toch m'n verstand 'ezete, toen a 'k docht, dat 't op zö'n stienkend kantoor beter zou weze as 'ier? Ik wou dat 't verzonk en onder de grond uut me kare spetterden." Ze sloeg tegen d'r vur'óod: ..allé jie mag zukke iesselikke wénsen nie doe-e! Je eit 't jen eigen an-'edae, óor: je zit in 't schuut- je en noe mö' je vaere:" En daemee zetten ze oalle onplezierege gedachten van d'r of. Ze stapten flink deur. Gin levende ziele kwam ze tegen, 't Durp was ok glad leeg .Uut d'erreberge kwam 't geluud van de meziek en 't gestamp van de voeten en toen a ze der verbie kwam, streek een benauwde walm lingst d'r gezicht, die k deur 't tumelraem boven de deure -nae buten stróomden. „En k je der in bint, dan merk Je dae niks van", docht ze, „dat is mee oalles zó: voe den butenstaender liekent oalles. erger as voe degene die der in. zitnèe-e ik vertelle er niks van tegen moeder." Vrede ze dae daerom toch niet mee. Ze van d'r leven nog. nie dikkels wat voe mekare verzwege. Toen k ze dae wee op d'r plekke zatte, ielek 'an een kant van de taefel. mee een kommetje thee en een jikkemiene, d'r moeder van oalles vertelle, dat k ter in die weke gebeurd was. most ze d'r eigen in-'ouwe om oalles niet is uut te spreken. Dat zou toch nog anders weze as tegen Mientje, dat voelden ze wè. Die wè 'éluusterd, mae die gaf der niks om die bleef der 'ijskoud bie. Mae dr' moeder, gos- temokke die spoog viei- en vlamme. dat wist ze zeker die zou der een 'olven nacht van wakker ligge, „Juusten daerom mag ik er ijiks van zegge", docht ze, eindelienge voe góed be- slote, „mae dat incident mee m'n hospita mag ze gerust wete dat is van weineg of gin belang, dae zè ze nie van wakker ligge." - Dat vertel ik dan kommende wekê. H. C. H. en nog later kwamen in Zeeuwsch-Vlaan deren Belgen asch voor dat doel opkoopen. Jaarlijks werd de aschbak van het dorp verpacht Te Serooskerke (W.) bracht hij jaarlijksch plm. 8 op. Toen later meer steenkolen werden ge bruikt. had de asch zoo goed als geen be- mestingswaarde meer. De aschbak werd een sintelbak. later een vuilnisbak. De ambachtsheeren hebben toen hun recht op den aschbak overgedragen aan de gemeen tebesturen, die jaarlijks een bedrag moes ten betalen om den bak te ledigen. Naast den aschbak stond ook vaak de schutte. Dit was een met hout afgesloten ruimte, waarin losloopend vee voorloopig werd opgeborgen- Ztf werd ook wel de schutskooi genoemd. Een persoon, die schutter werd genoemd, moest toezien, dat zonder consent van den ambachtsheer geen beesten liepen te weiden langs 's Heeren wegen of dijken. Dit laatste was bij het Placaat d.d. 23 Juli 1671 door de Staten van Zeeland verboden. De schutter bracht bet losloopende vee ln de schutte en voor zag het van drank en voedsel, tot dat de rechtmatige eigenaar kwam opdagen. Na betaling voor het schutten, kon hij zijn be zitting terugkrijgen. Een oud Walchersch spreekwoord, dat getuigen wil van overdreven eerlijkheid, zegt„Recht is recht", zei de boer en hij zette zijn eigen beest in de schutte". (Wordt vervolgd). B. J. d. M. BEDXCTEÜR J. M. MUIXIfi. Dr. Em. Lasker overleden. Een simpel krantenberichtje temidden van veel wereld schokkend nieuws. Een groot man is heen gegaan. Dr. Lasker was veel meer dan schaker alleen. Zijn staat van diensten op het geruite bord is te algemeen bekend om hier op gesomd te moeten worden. We willen dit maal een partij publiceeren, welke hoewel misschien niet de mooiste van zijn vele fraaie prestaties, toch zeker een der be langrijkste in zijn schaakloopbaan geweest is. Het Petersburger-grootmeester Tournooi 1914. Capablanca, toen the coming man, aan de spits. Tweemaal hadden dr. Lasker en bij elkaar in dit tournooi reeds ontmoet, tweemaal was de strijd onbeslist gebleven. Ten derde male zaten zy tegenover elkaar. Dr. Lasker voerde nu voor het eerst de witte stukken, en thans moest de Cubaner zwichten. ST. PETERSBURG 1914. Wit: Dr. Em. Lasker. Zwart: J. R. Capablanca. Spaansche partij. 1. e2e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6 3. Lflb5 a7a6 4. Lb5Xc® de z.gn. afruil-variant, welke men tegenwoordig weinig ziet. 4. d7Xc6 5. d2d4 e5xd4 6. Ddl X d4 Dd8xd4 7. Pf3xd4. Het is wel merkwaardig, dat wit deze variant koos. Immers, hy moest op winst spelen, en nu zijn reeds na 6 zetten de dames van het bord. 7Lf8d6 8. Pblc3 PgS—e7 9. O-x-O o0 10. f2f4 een twee de pion treedt naast den eersten, en sa men bereiken nu deze, wat aan één enkele niet mogelijk zou zijn. 10Tf8e8 11. Pd4b3! f7—f6? 12. F4f5 buitengewoon verrassend en fijn gespeeld. De zet verhindert de verdere ontwikkeling van het paard, beperkt de dame-raadsheer en opent voor den eigen raadsheer het veld f4. Wel wordt veld e5 zwak en blijft pion e4 achter, maar deze nadeelen zijn in dit geval niet erg^ 12b7b6 13. Lel—f4 Lc8—b7 14. Lf4xd6 c7xd6 15. Pb3—d4 Ta8—d8 16. Pd4e6 Td8d7 17. Tal—dl Pe7—c8 18. Tfl—f2 b6b5 19. Tf2—d2 Td7—e7 20. b2b4 Kg8f7 21. a2a3 Lb7—a3 22. Kgl—f2 Te7a7 23. g2—g4 nadat wit zijn tegenstander volledig lam-gelegd heeft, gaat hij met zijn pionnen op den konings vleugel tot den aanval over. 23h7h6 24. Td2—d3 a&—a5 25. h2h4 a5Xb4 26. a3xb* g7—g6 27. Kf2—f3 Te8g8 28. Kf3—f4 g7—g6 29. Td3—g3 g6—g5-f 30. Kf4—f3! Pc8—b6 31. h4X&ö h6xg5 32. Tg3—h3 veel be ter dan het nemen van den d-pion, waarop zwart met Th8 benevens Pc4 etc. nog een tamelijk spel goed zou krijgen. 32Te7—d7 33. Kf3—g-3 Kf7—e8 34. Tdl—hl La8b7 35. e4—e5! Stelling na den 35en zet van wit: W 1 WÉ mm mm abcdefgb 35d6xe5 3o. Pc3—e4 Pb6—d5 37. Pe6c5 Lb7—c8 38. Pc5xd7 Lc8Xd7 39. Th3h7 Tg8—f8 40. Thl—al KeS—d8 41. Tal—a8-{- Ld7—c8 42. Pe4c5 en zwart gaf op, want tegen Peö-f- is niets te doen. De andere helft, door John Wor- by. Vertaald door Johanna Sme- link. Uitg. de Nederlandsche Uit geversmij. te Baarn. Dit is een autobiografie van een zwer ver, die van de eene plaats naar de andere, van Engeland naar Amerika dwaalde. Een hard en meedoogenloos boek, dat de ont bering, de verontwaardiging en de ver bittering van den „hobo" in een fel dag licht stelt. Snoeien van bomen en struiken, door G. Bleeker, Rotsplanten ln de tuin, door Mien Ruys, Rozenteelt door amateurs, door J. J. v. d. Windt, Uitg. N.V. „Kosmos" Uit geversmij, Amsterdam. In de reeks „Weten en kunnen" ver schenen deze drie deeltjes, die alle met vele fotografieën geïllustreerd zijn. Baanbrekers der wetenschap, door Martin Cumpert. Vertaling van Bas van Deilen. Uitg. Neder landsche Uitgeversraij. Baarn. In chronologische volgorde worden de levens van die menschen, die gestreden hebben om de natuurwetenschappen tot him huidige hoogten te brengen, behan deld. De wieg der menschheid, door dr. A J. Post, Uitg. A J. G. Strengbolt's Uitgeversmij. N.V., Amsterdam. Een van de grootste problemen, waar voor de moderne wetenschap zich geplaatst ziet, is wel het probleem van den oor sprong en van de afstamming van den mensch. Hierover bestaan verschillende opvattingen en deze worden in dit went van dr. Post uitvoerig belicht Van enkele hulpwetenschappen, wordt eerst datgene naar voren gebracht, dat Poor de ieugd Hoe de meerkoet gered werd. Wakker worden is moeilijk, dat gaat zo maar niet op een winterse dag in de Kerst- vacantle Terfminste, dat denkt Jan Groote. Jan's hoofd ligt diep in zijn Kussen begraven, een plukje haar en een klein stukje neus steken boven de dekens uit. Zijn wekker heeft hem net met een schril geluid uit zijn dromen gehaald, hem ge waarschuwd, dat het nu tijd is er uit te komen. Even geniet hij nog van het warme bed, dan komen twee armen in gestreepte pyamamouwen boven het dek. Meneer rekt zich en geeuwt er luidruchtig bij. Brr, het is koud. De armen verdwijnen en nog die per zakt het hoofd in het zachte kussen. De repeteer-wekker ratelt een tweede keer. Nu is het toch menens. Weer komen de armen te voorschijn, maar nu werpen ze de dekens weg en Jan springt vastberaden op het matje voor zijn bed. Met een handdoek rond zijn nek ver dwijnt Jan in de badkamer. Terwijl hij zich met het prikkelende koude water wast, bedenkt hij hoeveel graden het vannacht wel gevroren zal hebben. Gisternacht wa ren het er vijf. In de afgelopen nacht kon den het wel zeven of acht graden geweest zijn. Het water Is tenminste vreselijk koud. Jan rilt en schiet vlug zijn kleren aan. Zou het al licht zijn? Jan schuift de gordijnen op zij en zwaait de luiken open. De maan staat laag aan de heldere hemel, waarin nog 'n enkele ster flonkert, en werpt glan zende stralen door het dakvenstertje. Het heeft gesneeuwd in de voornacht en mil- lioenen kristallen glinsteren vrolyk op van de dakgoot. Even nog kijkt Jan naar die pracht, maar dan roeft hij op levensgevaar lijke manier langs de trapleuning naar beneden. Als moeder het stralende gezicht van haar jongste zoon gezien en zijn blijde roep „sneeuw" gehoord heeft, schenkt ze vlug een kop thee voor hem in en smeert zijn boterhammen. Zy begrypt.het wel. Hij wil naar buiten, sneeuwballen gooien, een pop maken, baantje glijden. Met grote hap pen verdwijnen de boterhammen, schielijk gaat de hete thee naar binnen en verbrandt Jan's mond. 't Is niets, buiten is er sneeuw en dat is voornamer. In zijn haast de deur uit te komen sleept hy het tafellaken mee, dat de kopjes waggelen. Met een harde plof valt de kamerdeur toe en met een nog hardere knal wordt even later de voordeur dicht gegooid. In de huiskamer schudden moeder en vader hun hoofden over deze wildheid. Maar buiten gekomen staat hij ineens stil. Het wijde witte daar verstilt hem. Dan de handen diep in de zakken, loopt hij rustig over de zuchtende sneeuw, die de tuinpaadjes bedekt en kijkt om zich heen. Overal is er sneeuw. Op de kale tak ken der bomen fijne sneeuwlijntjes, op de den achter in de tuin grote plukken, als was het watten, op de daken en op de grond, overal overwitte sneeuw. By Iedere stap een diep spoor achterlatend, loopt Jan naar het vogelhuisje, dat een grappig wit kapje draagt. Het water en de stukjes brood zyn bevroren, de olienootjes leegge- pikt. Jan denkt al niet meer aan sneeuw ballen en glijbaantjes. Hij staat weer bin nen by moeder. Brood wil hy hebben i n een bakje met water, - voedsel voor zyn geve derde vriendjes. Moeder zet alles op een blad en zoo kan hij alles gemakkelyk mee nemen. Juist als hij bezig is een snoer olienootjes op te hangen, komt vader de deur uit. Het touwtje ligt al op de grond en Jan's stevige handen vormen een fikse bal. Pang, die is mis, tegen de muur. Dan deze. De bal zoeft door de lucht en de hoed van meneer Groote rolt over de witte grond. Een derde barst kapot tegen de brede rug. Vader laat dit niet op zich zit ten en begint zyn zoon te bekogelen. Jan krijgt het hard te verduren. Vader kan flinke ballen kneden en goed mikken kan hy ook. Lang duurt de pret niet, want vader moet aan 't werk. Een laatste bal kletst tegen de blonde kuif en als Jan op kijkt om zich te wreken is vader verdwe nen. Hy schudt de sneeuw van zich af en hangt het snoertje nootjes op. Stilletjes hangt het nog te wiegelen als Jan fluitend om het huis heen naar de weg loopt. Het bruggetje ziet er leuk uit met de witte siersels op de leuningen. Een zwarte vogel zit roerloos ineengedoken by een paaltje. Hy steekt met zijn donker kleed duidelijk af tegen de witte grond. Jan komt naderby, maar de vogel vliegt niet weg, hij kijkt angstig hulp 'zoekend om zich heen. Het is een meerkoet, geheel be vangen door de kou. Jan pakt de vogel voorzichtig op. Wild van angst pikt hij om zich heen. Al gauw verflauwen de bewegingen, hij heeft geen kracht meer zijn hart klopt zwakjes. Vlug brengt Jan de koude meerkoet in de war me keuken. Moeder vult een grote teil met water en doet er wat warm by. De vogel wordt in het water gezet en langzamer hand komt hij wat by, begint met zyn vleugels te bewegen. Gretig slokt het beest het water en pikt de kruimeltjes, die moeder op een schoteltje heeft gedaan. Verzadigd en verkwikt loopt hy na een tydje over de keukenmatten. De gehele dag en ook nog de volgende blyft de meer koet in de keuken wandelen. Schuw is h$j niet meer. Hy eet zelfs uit Jan's hancl. De derde dag dooit het en ais er op de wegen een grauwe drabbige massa ligt, stapt de meerkoet naar buiten en vliegt weg met forse slag. Nog eenmaal vliegt hy langs het raam, alsof hy zijn verzorgers danken wilde, maar dan verdwynt hy in de gryze mist. voor een goed begrip van het geheel nood zakelijk is. De prae-historische rassen worden besproken aan de hand van de voornaamste vondsten. Daarna volgen een beschouwing over de fossielen primaten en menschapen en de theorieën over den oorsprong en de afstamming van den mensch. Hierop komen de cultuurperioden van den voor historischen mensch aan de beurt en tenslotte wordt de samenhang tusschen de verschillende rassen en hun verspreiding over de wereld besproken.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1941 | | pagina 10