KORTE PREDICATIE
Voor de Huisvrouw
Zeeuwsche Kroniek
Bevelan'se brieven
SCHAKEN
A
rtv
*1|
M
i i
pp®
êlp
i
lol fi
ééié
iiëf
és
18
jélm
Vein onze Boekentafel
DANKBAARHEID.
Wij hebben de nare eigenschap om
veel te kijken naar wat we niet hebben
en als vanzelf sprekend te aanvaarden
hetgeen we dan toch nog wel hebben.
Daarom komt men zooveel mopperende
menschen tegen en zure levens. Men
vindt echter ook een irriteerende tevre
denheid der zoo gezellig vergenoegden
die hun natje en droogje" nog hebben,
en nu mag de heele wereld vergaan
er gaat toch niets boven een volle maag.
Goddank voor de dankbaarheid op
hooger plan. Ik herinner mij een echt
Vaderlandsch gezin, waarin ieder het
druk had, maar des Zondagsavonds
waren allen thuis en daar zou niemand
aan tornen, want dat was de avond
van het gezin. De vogels zijn nu uit
gevlogen. maar de vader vertelde mij
met ontroering van die Zondagavonden,
cn ook, hoe zijn huis op eiken verjaar-
of gedenkdag Psalm 103 gelezen werd:
JLoof den Heermijne zielen
al wat binnen in ,mij is. Zijn
heiligen naam.
Loof den Heer, mijne zielen
vergeet geen van Zijn weldaden.
En wanneer een lid van dat gezin sterft,
dan zal men zich nog eens tezamen
neerzetten, als vroeger, en Psalm 103
lezen, omdat er zoo veel te danken is,
wanneer men elkander lief heeft en in
de vergeving der zonden samenleefde.
En vergeet geen van Zijn weldaden.
Neen, wij willen ze niet vergeten. Wij
willen ze één voor één oproepen en
voor ons stellen en aanzien en toe
knikken en ze zeggen, dat wij ze niet
vergeten: de liefde van een moeder, de
rechtschapenheid van een vader, de
trouw van een vriendde goedheid van
een broeder, de zorg van een zuster, de
teederheid van een vrouw, de aanhanke
lijkheid van een kind, de waardigheid
van een woord, de warmte van een
brief, de zuiverheid van een gesprek,
de adel van een gelaat, het hart van
een medemensch, de weelde van een
zomer, de stilte van een avond, de
droom van een nachtde vrede van een
uur, de kracht van een boom, de blik
van een hond. de heerlijkheid van een
arbeid, de vorm van een beeld, de hel
derheid van een klank, de bouw van
een vers. de sfeer van een boek. de
lijnen van muziek, het tikken van een
klok, de vuurgloed van een haard, het
leven des gebeds. cn daarin en daar
over: de barmhartigheid des Heer en.
Vergeet ze niet. vergeet ze niet, 't is
God die ze u bewees.
F.
HUZARENSLA ZONDER VLEESCH.
Bietjes vormen, zoowel warm als
koud opgediend, een smakeiyk,
zeer gezond gerecht.
Van alle groenten zijn de bekende bietjes
met haar mooie felroode kleur wel het
meest geschikt, om een schotel'een fleurig
appetijtelijk uiterlijk te geven. Bovendien
zijn ze goedkoop enworden ze reeds
gekookt verkocht, zoodat we ze uiterst ge-
tegenEeefi^h gctge/en met
SUPEROL
OOOOT BACTTRIÊN VOORKOMT BESMETTING
makkelijk kunnen bereiden. Immers we
hoeven ze slechts even schoon te maken,
in plakjes te snijden en met wat saus te
vermengen, om een smakelijk, gezond
slaatje op tafel te brengen en warmen we
ze op. dan krijgen we een zoet en geurig
gerecht, dat in den wintertijd een prettige
afwisseling vormt met de vele koolsoorten.
Wanneer we over bleten spreken, den
ken we natuurlijk ook aan de zoo popu
laire huzarensla, die het koffieuurtje zoo
gezellig kan maken of als hapje voor den
warmen maaltyd zoo geliefd is en.dan
behoeven we deze waarlijk niet slechts als
een „herinnering" te beschouwen, want ook
In dezen tijd kunnen we nog een heerlijke
huzarensla bereiden zonder vleesch en met
een saus, waarbij slaolie niet noodig is.
Huzarensla zonder vleesch (4 per
sonen) (recept van Alida Reiding).
1 krop salade of struik andijvie, rest ge
kookte aardappelen, rest gekookte groente,
1 bietje, 1 zure appel, 1 hardgekookt ei
(indien mogelijk 2), een paar ingemaakte
uitjes en augurkjes, 2 eetlepels kwark,
zout, peper, desgewenscht aroma.
Maak de sla of andijvie schoon en snip
per ze fftn. Snyd de schoongemaakte biet
en de aardappelen in kleine blokjes en
snipper de appel, de uitjes en de augurk
jes. Meng alles door elkaar. Klop twee eet
lepels kwark met melk, azijn, citroensap of
tomotenpurée, zoodat een dikke, vloeibare
saus wordt gevormd en maak deze op
smaak af met een snuifje fijn zout, een
ietsje mosterdpoeder en wat peper.
Men kan den schotel garneeren met wat
achtergehouden salade en partjes hardge
kookt ei.
MANY A BEUKMAN.
DE AMBACHTSHEER.
IV.
Het recht op aanwassen.
In Zeeland behoorde het recht op aan
wassen van rechtswege onder de ambachts
gevolgen. Aanwassen waren de opkomende
schorren aan de zeedijken van het am
bacht. De ambachtsheer kon ze na be
komen octrooi ten eigen bate bedyken. Zoo
is het ambacht 's Heer Arendskerke in
den loop der tijden ontzettend uitgebreid
door de bedijking van vele polders in het
SHoe. De ambachtsheer kon in een nieuwe
polder dezelfde ambachtsrechten doen gel
den. die hij in zijn oorspronkelijk am
bacht had.
Karei V erkende het recht der Zeeuw
sche ambachtsheeren in art. 2 van de am-
plicatie (aanvulling) van 1515 op de keur
van Zeeland. Toch is er bij vele bedijkingen
over het recht daartoe vaak getwist, omdat
meer dan één persoon meende gerechtigd
te zijn. Dit was b.v. het geval, toen het
oude vaarwater naar Middelburg, de Wel-
zinge, werd bedijkt. De partijen kwamen
ten laatste tot overeenstemming, door dat
elk een deel van de opbrengst kreeg.
Toen in het midden der vorige eeuw
het Rijk of Domeinbestuur bezit nam van
de schorren en de slikken in het Sloe
om hierin een dam te leggen, meende de
ambachtsheer van 's Heer Arendskerke
daardoor in zijn rechten te zijn aangetast.
Na een lange procedure werd een vergelijk
getroffen, waarbij de ambachtsheer zijn
recht op de buitengronden aan den Staat
verkocht voor 185.000,
Het plantrecht.
De wegen in de oudste deelen van Zee
land zijn meestal smal en kronkelend, om
dat zij ontstaan zijn uit dichtgeslibde vaar
geulen. Van ouds beplantte de Zeeuw,
vooral op Walcheren, de wegen, hoe smal
deze ook waren, langs zijn bouw- of wei
land met houtgewas. Keizer Karei V heeft
dat recht der geërfden uitdrukkelijk ge
handhaafd bij zijn verlofbrief van 10 Febr.
1527 als vergoeding voor het verbieden van
derrie (een brandstof) te steken uit den
grond. Zoo de eigenaar van het land in
gebreke bleef, had de ambachtsheer de be
voegdheid tot planten. Daar hout vroeger
de voornaamste brandstof was, werd van
dat recht door de eene of de andere partij
gebruik gemaakt.
Anders was dat bij de wegen door het
dorp. het dorpsplein en vaak ook het kerk
hof. Het plantrecht hiervan kwam uitslui
tend aan den ambachtsheer, evenais dat
van sommige dijken, vooral als hierover
een weg loopt, zooals vaak in Zuid-Beve
land.
Bij het plantrecht sluit aan het recht
van grasetting, dat ook vele ambachtshee
ren hadden en vaak nog hebben. Dat over
het plantrecht en het recht van etting een
gemeentebestuur en de ambachtsheer wei
eens met elkaar in botsing komen, is te
begrijpen. Dit was 25 jaar geleden het ge
val tusschen de gemeente O. en W. Souburg
en jhr. Schorer, ambachtsheer der beide
Souburgen over het recht van beplanting
en van grasetting op het Orahjeplein te
Oost-Souburg en het Marnixplein te West-
Souburg. Na een langdurig proces deed de
rechtbank uitspraak.
Het recht van jacht- en visschery.
Wij nemen beide rechten maar samen,
omdat zy in den grond der zaak dezelfde
zijn, nl. het recht om het wild op het land
door jacht te dooden en om de visschen in
kreken of watergangen te vangen. Vooral
in de breede duinstreken, zooals onder
Vrouwenpolder was de jacht van eenige
beteekenis. Streng werd door den ambachts
heer tegen stroopers opgetreden. Vaak ver
kocht hij het jachtrecht in zyn ambacht of
over een deel ervan aan anderen. In geen
enkele provincie van ons land waren de
jachtrechten zoo talrijk als in Zeeland. In
een rapport van de Zeeuwsche Landbouw-
maatschappü in 1910 werd op de afschaf
fing der oude jachtrechten met klem aan
gedrongen. Door de jachtwet van -1923 zijn
die rechten afgeschaft, waarbij aan de be
trokken personen schadeloosstelling werd
verleend.
Heerendiensten.
Deze diensten werden ook wel hand- en
spandiensten genoemd. Artikel 18 van de
„Keure in de lande van Zeeland" stond, dat
de bewoners van een ambacht gehouden
waren den ambachtsheer te dienen, zooals
het costuymelijck (gebruikelijk) was.
Daar over de uitlegging van dit artikel
tusschen sommige ambachtsheeren en hun
onderzaten later verschil van meening be
stond, hebben de Staten va.n Zeeland bij
hun placaat van 15 Nov. 1678 bepaald, dat
de onderzaten ten hoogste twee dagen
's ja ars buiten den oogsttijd met wagen en
paarden ten dienste van den ambachtsheer
moesten zijn. Zy konden zoowel buiten als
binnen het ambacht voor werkzaamheden
worden opgeroepen. Bij nalatigheid moest
een boete van 5 betaald worden, bene
vens de vergoeding voor het gespan, dat in
de plaats van den onwillige werd gehuurd.
Deze bepaling werd door dé Staten, niet
alleen gemaakt om den ambachtsheer in
zijn recht te steunen, maar ook opdat deze
van zijn recht geen willekeurig misbruik
zou maken. De schoolmeester moest voor
den ambachtsheer aanteekenlng houden
van de parochianen, die in het bézit van
paarden en wagens waren. Ook moest hij
den laats ten aanzeggen, waar en wanneer
zy moesten komen.
De ambachtsheer van Domburg liet jaar
lijks 25 ingezetenen twee dagen kosteloos
met wagen en paarden voor hem werken.
De heerendiensten waren alzoo in Zee
land niet erg drukkend. De zgn. drosten
diensten in het Oosten van Gelderland en
Overijsel waren voor de boeren meer be
zwarend.
De opbrengst van den aschbak
en van de schatte.
De aschbak, van steen gemetseld, stond
in de meeste dorpen op een hoek van het
kerkhof. Hij was vroeger, toen voor ver
warming enkel hout of turf werd gestookt,
een echte aschbak. De dorpsbewoners wa
ren verplicht al hun asch in den bak te
brengen. De asch had waarde voor de be
mesting van het land. Vijftig jaar geleden
Zegge of zwiege?
De bakkersvrouwe was druk-öp doende.
Ze boezenêerden mêest mae' in 't acht'ruus,
igae was een bestie in ok, dus ze kust
"'êel de voorkaemer vrie 'ouwe.
t' Licht in de wienkel was uut; in de
gank viel een striepe licht deur de garre
van de deure van 't acht'ruus. Dae zag
't er noe nie slecht uut en glad nie ok.
De taefel stieng voe 't raem, der over lag
een wit en groen geblokt taefelzeil en daer
op stoeng 't schinkblad en een taefelbord
mee jikkemienen.
Ze net klaer mee de thee óp te schin
ken; ze pakten de lusefers van de schouwe
om 't éénpittertje an te steken, dat
ze voe *t gemak mae op de kachel 'ezet,
en twint zei ze 'ardop in d'r eigen: „Sie-
zo. ik bin dermee-klaer voe vandaege; a
noe Corre ok mae nie te lank mi' wig-
bluuft".
Nou, dat zou toch nog minstens een
kwartiertje dure. Die misjes stienge bie
de lindebóom, dat was zowat op den 'elt
van 't durp nae d' 'oeve. As ze nog jonger
waere dan brochte ze mekare oltied wig
toet een eindje verbie de lindebóom en
dan wee' terug, net zó varre d'andére
kant op en zó 'ieuw dat dan èn, soms
acht of tien kéeren, toetda' ze eindelienge
uutverteld waere.
Dat ze net wee' óp-'ehaele en daer om
'elache. Mae' noe dee-e ze dat toch nie
mi. Corre zei: „ik zou daerom nog wè'
een 'êeleboel kunne vertelle, ''öor; in mn'
kost-'uus 'k ok pas een incident 'ehad.
Je kunt tóch nie begriepe 'oe onmenierlik
a. de ménsen bin. Mae dat komt dan wè'
is op een are kêer. Wat me toch wee
lekker 'epraat Ik bin der glad van
op-'elucht. Je mö' jen eigen toch is kun
nen utere en tegen moeder kan 'k dae
vanselft gin woord van zegge."
„Waerom nie?" vroeg Mientje. Ze dat
dien aevend èwee zó scherp 'evoeld, dé'
zie gin eigemoeder meer Oe anders zou
Corre trek tuus komnie as zie. wat kon
ze beter wènse, as oalles tegen d'r moeder
te kunne vertellen?
„Dat is toch nogè. duidelik", zei Cor,
„ze ei k zurgen genoegt. As ze wist. da
ik het slecht dan liep ze d3e een 'êele
weke mee op d"r lief. Dienk je dè' 'k dat
wil Nêe-e 'öor: laet jie mien maer al-
léene tottere. Ik zk' m'n eigen der wè'
deurslae."
En daemee was 't gesprek dan uut en
gienge ze, ieder z'n eigen kant uut, naer
'uus in de lichte maene. 't Was bladstille.
„Een bad voor de hersenen", docht Cor
re; ze soms van die boekegezegden over
d'r. „Waer ei toch m'n verstand 'ezete,
toen a 'k docht, dat 't op zö'n stienkend
kantoor beter zou weze as 'ier? Ik wou
dat 't verzonk en onder de grond uut me
kare spetterden."
Ze sloeg tegen d'r vur'óod: ..allé jie mag
zukke iesselikke wénsen nie doe-e! Je eit
't jen eigen an-'edae, óor: je zit in 't schuut-
je en noe mö' je vaere:"
En daemee zetten ze oalle onplezierege
gedachten van d'r of. Ze stapten flink deur.
Gin levende ziele kwam ze tegen, 't Durp
was ok glad leeg .Uut d'erreberge kwam
't geluud van de meziek en 't gestamp
van de voeten en toen a ze der verbie
kwam, streek een benauwde walm lingst
d'r gezicht, die k deur 't tumelraem boven
de deure -nae buten stróomden. „En k je
der in bint, dan merk Je dae niks van",
docht ze, „dat is mee oalles zó: voe den
butenstaender liekent oalles. erger as voe
degene die der in. zitnèe-e ik vertelle
er niks van tegen moeder."
Vrede ze dae daerom toch niet mee.
Ze van d'r leven nog. nie dikkels wat
voe mekare verzwege. Toen k ze dae wee
op d'r plekke zatte, ielek 'an een kant van
de taefel. mee een kommetje thee en een
jikkemiene, d'r moeder van oalles vertelle,
dat k ter in die weke gebeurd was. most ze
d'r eigen in-'ouwe om oalles niet is uut te
spreken. Dat zou toch nog anders weze as
tegen Mientje, dat voelden ze wè. Die wè
'éluusterd, mae die gaf der niks om die
bleef der 'ijskoud bie. Mae dr' moeder, gos-
temokke die spoog viei- en vlamme. dat
wist ze zeker die zou der een 'olven nacht
van wakker ligge,
„Juusten daerom mag ik er ijiks van
zegge", docht ze, eindelienge voe góed be-
slote, „mae dat incident mee m'n hospita
mag ze gerust wete dat is van weineg of
gin belang, dae zè ze nie van wakker
ligge." -
Dat vertel ik dan kommende wekê.
H. C. H.
en nog later kwamen in Zeeuwsch-Vlaan
deren Belgen asch voor dat doel opkoopen.
Jaarlijks werd de aschbak van het dorp
verpacht Te Serooskerke (W.) bracht hij
jaarlijksch plm. 8 op.
Toen later meer steenkolen werden ge
bruikt. had de asch zoo goed als geen be-
mestingswaarde meer. De aschbak werd
een sintelbak. later een vuilnisbak. De
ambachtsheeren hebben toen hun recht op
den aschbak overgedragen aan de gemeen
tebesturen, die jaarlijks een bedrag moes
ten betalen om den bak te ledigen.
Naast den aschbak stond ook vaak de
schutte. Dit was een met hout afgesloten
ruimte, waarin losloopend vee voorloopig
werd opgeborgen- Ztf werd ook wel de
schutskooi genoemd. Een persoon, die
schutter werd genoemd, moest toezien, dat
zonder consent van den ambachtsheer geen
beesten liepen te weiden langs 's Heeren
wegen of dijken. Dit laatste was bij het
Placaat d.d. 23 Juli 1671 door de Staten
van Zeeland verboden. De schutter bracht
bet losloopende vee ln de schutte en voor
zag het van drank en voedsel, tot dat de
rechtmatige eigenaar kwam opdagen. Na
betaling voor het schutten, kon hij zijn be
zitting terugkrijgen.
Een oud Walchersch spreekwoord, dat
getuigen wil van overdreven eerlijkheid,
zegt„Recht is recht", zei de boer en hij
zette zijn eigen beest in de schutte".
(Wordt vervolgd).
B. J. d. M.
BEDXCTEÜR J. M. MUIXIfi.
Dr. Em. Lasker overleden. Een simpel
krantenberichtje temidden van veel wereld
schokkend nieuws. Een groot man is heen
gegaan. Dr. Lasker was veel meer dan
schaker alleen.
Zijn staat van diensten op het geruite
bord is te algemeen bekend om hier op
gesomd te moeten worden. We willen dit
maal een partij publiceeren, welke hoewel
misschien niet de mooiste van zijn vele
fraaie prestaties, toch zeker een der be
langrijkste in zijn schaakloopbaan geweest
is.
Het Petersburger-grootmeester Tournooi
1914. Capablanca, toen the coming man,
aan de spits. Tweemaal hadden dr. Lasker
en bij elkaar in dit tournooi reeds ontmoet,
tweemaal was de strijd onbeslist gebleven.
Ten derde male zaten zy tegenover elkaar.
Dr. Lasker voerde nu voor het eerst de
witte stukken, en thans moest de Cubaner
zwichten.
ST. PETERSBURG 1914.
Wit: Dr. Em. Lasker.
Zwart: J. R. Capablanca.
Spaansche partij.
1. e2e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6
3. Lflb5 a7a6 4. Lb5Xc® de z.gn.
afruil-variant, welke men tegenwoordig
weinig ziet.
4. d7Xc6 5. d2d4 e5xd4
6. Ddl X d4 Dd8xd4 7. Pf3xd4. Het is
wel merkwaardig, dat wit deze variant
koos. Immers, hy moest op winst spelen,
en nu zijn reeds na 6 zetten de dames
van het bord.
7Lf8d6 8. Pblc3 PgS—e7
9. O-x-O o0 10. f2f4 een twee
de pion treedt naast den eersten, en sa
men bereiken nu deze, wat aan één enkele
niet mogelijk zou zijn.
10Tf8e8 11. Pd4b3! f7—f6?
12. F4f5 buitengewoon verrassend en
fijn gespeeld. De zet verhindert de verdere
ontwikkeling van het paard, beperkt de
dame-raadsheer en opent voor den eigen
raadsheer het veld f4. Wel wordt veld
e5 zwak en blijft pion e4 achter, maar
deze nadeelen zijn in dit geval niet erg^
12b7b6 13. Lel—f4 Lc8—b7
14. Lf4xd6 c7xd6 15. Pb3—d4 Ta8—d8
16. Pd4e6 Td8d7 17. Tal—dl Pe7—c8
18. Tfl—f2 b6b5 19. Tf2—d2 Td7—e7
20. b2b4 Kg8f7 21. a2a3 Lb7—a3
22. Kgl—f2 Te7a7 23. g2—g4 nadat wit
zijn tegenstander volledig lam-gelegd heeft,
gaat hij met zijn pionnen op den konings
vleugel tot den aanval over.
23h7h6 24. Td2—d3 a&—a5
25. h2h4 a5Xb4 26. a3xb* g7—g6
27. Kf2—f3 Te8g8 28. Kf3—f4 g7—g6
29. Td3—g3 g6—g5-f 30. Kf4—f3! Pc8—b6
31. h4X&ö h6xg5 32. Tg3—h3 veel be
ter dan het nemen van den d-pion, waarop
zwart met Th8 benevens Pc4 etc. nog een
tamelijk spel goed zou krijgen.
32Te7—d7 33. Kf3—g-3 Kf7—e8
34. Tdl—hl La8b7 35. e4—e5!
Stelling na den 35en zet van wit:
W 1
WÉ
mm
mm
abcdefgb
35d6xe5 3o. Pc3—e4 Pb6—d5
37. Pe6c5 Lb7—c8 38. Pc5xd7 Lc8Xd7
39. Th3h7 Tg8—f8 40. Thl—al KeS—d8
41. Tal—a8-{- Ld7—c8 42. Pe4c5 en zwart
gaf op, want tegen Peö-f- is niets te doen.
De andere helft, door John Wor-
by. Vertaald door Johanna Sme-
link. Uitg. de Nederlandsche Uit
geversmij. te Baarn.
Dit is een autobiografie van een zwer
ver, die van de eene plaats naar de andere,
van Engeland naar Amerika dwaalde. Een
hard en meedoogenloos boek, dat de ont
bering, de verontwaardiging en de ver
bittering van den „hobo" in een fel dag
licht stelt.
Snoeien van bomen en struiken,
door G. Bleeker, Rotsplanten ln de
tuin, door Mien Ruys, Rozenteelt
door amateurs, door J. J. v. d.
Windt, Uitg. N.V. „Kosmos" Uit
geversmij, Amsterdam.
In de reeks „Weten en kunnen" ver
schenen deze drie deeltjes, die alle met
vele fotografieën geïllustreerd zijn.
Baanbrekers der wetenschap,
door Martin Cumpert. Vertaling
van Bas van Deilen. Uitg. Neder
landsche Uitgeversraij. Baarn.
In chronologische volgorde worden de
levens van die menschen, die gestreden
hebben om de natuurwetenschappen tot
him huidige hoogten te brengen, behan
deld.
De wieg der menschheid, door
dr. A J. Post, Uitg. A J. G.
Strengbolt's Uitgeversmij. N.V.,
Amsterdam.
Een van de grootste problemen, waar
voor de moderne wetenschap zich geplaatst
ziet, is wel het probleem van den oor
sprong en van de afstamming van den
mensch. Hierover bestaan verschillende
opvattingen en deze worden in dit went
van dr. Post uitvoerig belicht
Van enkele hulpwetenschappen, wordt
eerst datgene naar voren gebracht, dat
Poor de ieugd
Hoe de meerkoet gered
werd.
Wakker worden is moeilijk, dat gaat zo
maar niet op een winterse dag in de Kerst-
vacantle Terfminste, dat denkt Jan
Groote. Jan's hoofd ligt diep in zijn Kussen
begraven, een plukje haar en een klein
stukje neus steken boven de dekens uit.
Zijn wekker heeft hem net met een schril
geluid uit zijn dromen gehaald, hem ge
waarschuwd, dat het nu tijd is er uit te
komen. Even geniet hij nog van het warme
bed, dan komen twee armen in gestreepte
pyamamouwen boven het dek. Meneer rekt
zich en geeuwt er luidruchtig bij. Brr, het
is koud. De armen verdwijnen en nog die
per zakt het hoofd in het zachte kussen.
De repeteer-wekker ratelt een tweede keer.
Nu is het toch menens. Weer komen de
armen te voorschijn, maar nu werpen ze
de dekens weg en Jan springt vastberaden
op het matje voor zijn bed.
Met een handdoek rond zijn nek ver
dwijnt Jan in de badkamer. Terwijl hij zich
met het prikkelende koude water wast,
bedenkt hij hoeveel graden het vannacht
wel gevroren zal hebben. Gisternacht wa
ren het er vijf. In de afgelopen nacht kon
den het wel zeven of acht graden geweest
zijn. Het water Is tenminste vreselijk koud.
Jan rilt en schiet vlug zijn kleren aan. Zou
het al licht zijn? Jan schuift de gordijnen
op zij en zwaait de luiken open. De maan
staat laag aan de heldere hemel, waarin
nog 'n enkele ster flonkert, en werpt glan
zende stralen door het dakvenstertje. Het
heeft gesneeuwd in de voornacht en mil-
lioenen kristallen glinsteren vrolyk op van
de dakgoot. Even nog kijkt Jan naar die
pracht, maar dan roeft hij op levensgevaar
lijke manier langs de trapleuning naar
beneden. Als moeder het stralende gezicht
van haar jongste zoon gezien en zijn blijde
roep „sneeuw" gehoord heeft, schenkt ze
vlug een kop thee voor hem in en smeert
zijn boterhammen. Zy begrypt.het wel. Hij
wil naar buiten, sneeuwballen gooien, een
pop maken, baantje glijden. Met grote hap
pen verdwijnen de boterhammen, schielijk
gaat de hete thee naar binnen en verbrandt
Jan's mond. 't Is niets, buiten is er sneeuw
en dat is voornamer. In zijn haast de deur
uit te komen sleept hy het tafellaken mee,
dat de kopjes waggelen. Met een harde
plof valt de kamerdeur toe en met een nog
hardere knal wordt even later de voordeur
dicht gegooid. In de huiskamer schudden
moeder en vader hun hoofden over deze
wildheid. Maar buiten gekomen staat hij
ineens stil. Het wijde witte daar verstilt
hem. Dan de handen diep in de zakken,
loopt hij rustig over de zuchtende sneeuw,
die de tuinpaadjes bedekt en kijkt om zich
heen. Overal is er sneeuw. Op de kale tak
ken der bomen fijne sneeuwlijntjes, op de
den achter in de tuin grote plukken, als
was het watten, op de daken en op de
grond, overal overwitte sneeuw. By Iedere
stap een diep spoor achterlatend, loopt Jan
naar het vogelhuisje, dat een grappig wit
kapje draagt. Het water en de stukjes
brood zyn bevroren, de olienootjes leegge-
pikt. Jan denkt al niet meer aan sneeuw
ballen en glijbaantjes. Hij staat weer bin
nen by moeder. Brood wil hy hebben i n een
bakje met water, - voedsel voor zyn geve
derde vriendjes. Moeder zet alles op een
blad en zoo kan hij alles gemakkelyk mee
nemen.
Juist als hij bezig is een snoer olienootjes
op te hangen, komt vader de deur uit. Het
touwtje ligt al op de grond en Jan's stevige
handen vormen een fikse bal.
Pang, die is mis, tegen de muur. Dan
deze. De bal zoeft door de lucht en de hoed
van meneer Groote rolt over de witte
grond. Een derde barst kapot tegen de
brede rug. Vader laat dit niet op zich zit
ten en begint zyn zoon te bekogelen. Jan
krijgt het hard te verduren. Vader kan
flinke ballen kneden en goed mikken kan
hy ook. Lang duurt de pret niet, want
vader moet aan 't werk. Een laatste bal
kletst tegen de blonde kuif en als Jan op
kijkt om zich te wreken is vader verdwe
nen. Hy schudt de sneeuw van zich af en
hangt het snoertje nootjes op. Stilletjes
hangt het nog te wiegelen als Jan fluitend
om het huis heen naar de weg loopt.
Het bruggetje ziet er leuk uit met de
witte siersels op de leuningen. Een zwarte
vogel zit roerloos ineengedoken by een
paaltje. Hy steekt met zijn donker kleed
duidelijk af tegen de witte grond. Jan
komt naderby, maar de vogel vliegt niet
weg, hij kijkt angstig hulp 'zoekend om
zich heen. Het is een meerkoet, geheel be
vangen door de kou.
Jan pakt de vogel voorzichtig op. Wild
van angst pikt hij om zich heen. Al gauw
verflauwen de bewegingen, hij heeft geen
kracht meer zijn hart klopt zwakjes. Vlug
brengt Jan de koude meerkoet in de war
me keuken. Moeder vult een grote teil met
water en doet er wat warm by. De vogel
wordt in het water gezet en langzamer
hand komt hij wat by, begint met zyn
vleugels te bewegen. Gretig slokt het
beest het water en pikt de kruimeltjes, die
moeder op een schoteltje heeft gedaan.
Verzadigd en verkwikt loopt hy na een
tydje over de keukenmatten. De gehele
dag en ook nog de volgende blyft de meer
koet in de keuken wandelen. Schuw is h$j
niet meer. Hy eet zelfs uit Jan's hancl. De
derde dag dooit het en ais er op de wegen
een grauwe drabbige massa ligt, stapt de
meerkoet naar buiten en vliegt weg met
forse slag. Nog eenmaal vliegt hy langs
het raam, alsof hy zijn verzorgers danken
wilde, maar dan verdwynt hy in de gryze
mist.
voor een goed begrip van het geheel nood
zakelijk is. De prae-historische rassen
worden besproken aan de hand van de
voornaamste vondsten. Daarna volgen een
beschouwing over de fossielen primaten
en menschapen en de theorieën over den
oorsprong en de afstamming van den
mensch. Hierop komen de cultuurperioden
van den voor historischen mensch aan de
beurt en tenslotte wordt de samenhang
tusschen de verschillende rassen en hun
verspreiding over de wereld besproken.